Schriftstudies.tk | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Leviticus 23:33-36 Het Loofhuttenfeest
Totaal GW 14573 ≈≈ 2Ko 9:3 >> Maar ik zond de broeders opdat ons roemen over jullie in dit opzicht niet ijdel zou blijken, opdat jullie – zoals ik steeds zei – gereed zouden zijn.
Hoogst belangwekkend is het om te constateren dat het gematriaresultaat van deze passage de leden van de Christelijke Gemeente in beeld brengt. Enig commentaar ontleend aan die Twee Korinthebrief >>
Kennelijk verkeerde Paulus destijds met betrekking tot zijn Korinthische broeders in een delicate situatie; enerzijds had hij tegenover de Macedonische gemeenten met roem gesproken over hun vrijgevigheid, anderzijds moet hij schoorvoetend toegeven dat hijzelf eigenlijk geen grote verwachtingen koestert omtrent de inzameling te Korinthe. Vandaar dat hij het noodzakelijk had geacht om Titus met de broeders vooruit te zenden, zodat door hun invloed de collecte - door Paulus als 'zegen' [ευλογια] betiteld - klaar zou liggen wanneer Paulus zelf met zijn gezelschap te Korinthe zou arriveren. Zou dat niet het geval zijn dan zouden zowel hijzelf als de Korinthiers beschaamd staan.
In het bijzonder de heilige samenkomst – volgens vers 36 van Leviticus 23 - op de achtste dag blijkt voor ons, leden van de Christelijke Gemeente, in hoge mate belangwekkend te zijn! En daarnaast bovendien de GW (getalswaarde) van dat vers 36; t.w. 6606. Christenen mogen zich namelijk sinds 33 AD verheugen in hun verzoening
met God op grond van hun geloof in Yeshua’s
vrijkopend slachtoffer. De Tweede Korinthebrief wijdt opvallend breed uit over
die ‘vroege’ verzoening die de leden van Yeshua’ Bruidgemeente ten deel valt.
In 2Ko 5:1-3 lezen we >> Want wij weten
dat wanneer onze aardse tentwoning [οικια
του σκηνους]
ontbonden zou worden, wij een gebouw vanuit God zullen hebben, een niet
met handen gemaakte, eeuwige woning in de hemelen. Dit vers (1) heeft, gecorrigeerd naar de tekst van de P46, de
getalswaarde 10680.
Die GW is ook die van Mr 4:17 [een GW die overigens twijfelachtig is] >> Zij [die op de
rotsachtige plekken zijn gezaaid; degenen die - zodra zij het woord hebben
gehoord - het met vreugde aanvaarden] hebben echter geen wortel in zich, maar blijven een
tijdlang; zodra er daarna wegens het woord verdrukking of vervolging ontstaat,
worden zij tot struikelen gebracht.
Want in deze [tentwoning] zuchten
wij, terwijl wij er vurig naar verlangen ons te overkleden met de woning die
uit de hemel is; als wij tenminste maar bekleed, niet naakt bevonden zullen
worden. Paulus kan zich niets groter voorstellen dan tezamen met [de] Messias te zijn, of zijn intrek te nemen bij de Heer, zoals hij in de vv 4 tm 8 te kennen geeft: Want ook wij die
in de tent [εν τω σκηνει] zijn zuchten,
bezwaard als we zijn; wij willen immers niet ontkleed, maar overkleed
worden, opdat het sterfelijke door het leven verzwolgen wordt. Hij nu die
ons juist daartoe bereidde [is] God die ons het onderpand van de geest gaf. Daarom altijd
vol goede moed zijnde en wetend dat wij, zolang wij thuis in het lichaam zijn,
afwezig zijn van de Heer. Want wij wandelen door geloof, niet door [het
zien van een]
gedaante. Maar wij zijn
vol goede moed en hebben er veeleer een welgevallen in afwezig te zijn, uit het
lichaam, en thuis te zijn bij de Heer. Volgens 1 Korinthe 15:42-54 zijn wij, Christenen, thans nog ‘bekleed’ met een fysiek- of zielenlichaam: Zo ook de opstanding der doden. Er wordt gezaaid in verderfelijkheid,
er wordt opgewekt in onverderfelijkheid. Er wordt gezaaid in oneer, er wordt
opgewekt in heerlijkheid; er wordt gezaaid in zwakheid, er wordt opgewekt in
kracht. Er wordt een zielenlichaam
gezaaid, er wordt een geesteslichaam
opgewekt; indien er een zielenlichaam is, is er ook een geesteslichaam. De eerste mens Adam werd [namelijk] tot
een levende ziel. De laatste Adam tot een levendmakende geest. Maar niet het
geestelijke eerst, doch het bezielde, daarna het geestelijke. De eerste mens uit aarde, stoffelijk, de tweede mens uit
hemel. Zoals de stoffelijke, zodanig ook de stoffelijken;
en zoals de hemelse, zodanig ook de hemelsen. En
evenals wij het beeld van de stoffelijke droegen, zullen wij ook het beeld van
de hemelse dragen. Dit zeg ik evenwel, broeders: Vlees en bloed kunnen Gods
koninkrijk niet beërven, noch beërft het verderfelijke de onverderfelijkheid.
Zie! Ik vertel jullie een geheimenis: Wij zullen niet allen ontslapen, maar
allen zullen wij veranderd worden, in een ondeelbaar moment, in een knippering
van oog, bij de laatste trompet. Want de trompet zal klinken en de doden zullen
onverderfelijk worden opgewekt en wij zullen veranderd worden. Want dit
verderfelijke moet onverderfelijkheid aandoen en dit sterfelijke onsterfelijkheid
aandoen. Maar zodra dit verderfelijke onverderfelijkheid aandoet, en dit
sterfelijke onsterfelijkheid aandoet, dan zal het woord geschieden dat
geschreven staat: De dood werd verzwolgen tot overwinning.
Maar hier, in de Tweede
Korinthebrief, wordt dat fysieke zielenlichaam door de apostel geduid als een
kwetsbare tentwoning die zomaar in elkaar kan klappen, maar waarin wel
Gods geest inwonend is. Zoals hij kort hierna in Rm
8:11 zou schrijven:
De geest van hem die Jezus uit doden
opwekte woont in jullie. Kennelijk verbleven/verblijven alle christenen die sinds Shavuot (Pinksteren) 33 AD tot geloof werden geroepen in zulke tentwoningen, vergelijkbaar met de loofhutten die elk jaar door de Joden tijdens het Loofhuttenfeest worden opgezet. Toen Messias Jezus in het najaar van 32 AD dát feest in Jeruzalem bijwoonde legde hij bij voorbaat, en wel op een zeer opvallende wijze een verband met die feestelijke viering en de situatie waarin christenen komen te verkeren door de uitstorting van de heilige geest: Op de laatste, de grote dag van het feest nu, stond Jezus
daar en riep uit: Als iemand dorst heeft, laat hij naar mij komen en drinken.
Wie in mij gelooft, zoals de Schrift heeft gezegd: Stromen van levend water
zullen uit zijn binnenste vloeien. Dit zei hij echter betreffende de geest,
welke zij die in hem zouden geloven, weldra zouden ontvangen; want er was er
nog geen geest, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was. (Jh 7:37-39). Op alle voorafgaande zeven dagen werd water uit de poel van Siloam naar het Voorhof van de tempel gebracht en daar uitgegoten in een zilveren bekken dat zich aan een der zijden van het grote brandofferaltaar bevond, een ceremonie overigens welke later werd toegevoegd en dus niet in de Torah wordt vermeld. Omdat die procedure op de achtste dag niet meer werd gevolgd kan Jezus die leemte ‘opgevuld’ hebben door te verwijzen naar een beter soort water dan dat van Siloam. Vermeldenswaard in dit verband is de gematriawaarde 6-606 van Lv 23:36, zoals we hierboven kunnen nagaan. Maar daardoor wordt die bijzondere 8e dag van het Loofhuttenfeest wel gelinkt aan de christelijke Ruthgemeente. De getalswaarde van Ruth is namelijk 606. Wat betreft de GW 6-606, staat 6000 kennelijk voor de periode welke de
mens – in zijn zeer onvolmaakte toestand – vergund is bezig te zijn met zijn
steeds verdere ontwikkeling bij God vandaan. Maar zoals opgemerkt
vertegenwoordigt 606 de GW van Ruth, de Moabitische,
zij die een voorafbeelding werd van de christelijke Gemeente door haar huwelijk
met Boaz, voorafbeelding van Messias Jezus, de ware Losser (een ga’al). Maar, zoals reeds is opgemerkt, namen vanaf Shavuot van het daaropvolgende jaar, bij de uitstorting van de geest, de zwakke ‘tentwoningen’ van christenen - maar wel wedergeboren door de werking van die geest in hen - in tegenbeeld de vorm aan van de sukkôth, de loofhutten. Uit de beschrijving van het verloop van het zevendaagse feest in Lv 23:33-36, kan afgeleid worden dat de achtste dag heel bijzonder was, aangezien het feest van sukkôth dan afgesloten werd met een heilige samenkomst, een zeer plechtige vergadering, de ‘atsereth [of volgens de LXX εξοδιον: slot; afsluiting], welke gehouden moest worden als een sabbat, de grote dag van het feest zoals Johannes in Jh 7:37 te kennen gaf. Om volledig te zijn tonen wij hieronder de gematria resultaten van 1.) Deuteronomium 16. In die passage wordt het volk Israël immers ook geboden het Loofhuttenfeest te vieren. Van de samenkomst op de 8e dag [atsereth] wordt daarin echter geen melding gemaakt.
GW 12005
≈≈ Hn 4:36 >> Zo bezat Jozef, die van de apostelen de
bijnaam Barnabas had gekregen — hetgeen
vertaald betekent: Zoon van vertroosting — een Leviet, van geboorte uit
Cyprus [een stuk land]. 2.) Nehemia 8.
GW 12439
≈≈ Hb 1:5 >> Want tot wie van de engelen heeft hij ooit gezegd: Jij bent
mijn zoon, ik heb je heden verwekt? En wederom: Ik zal hem tot vader zijn, en
hij zal mij tot zoon zijn?
GW 16997
≈≈ Ks 4:12 >> Jullie groet Epafras, die uit
jullie midden is, een slaaf van Messias Jezus, die zich altijd voor jullie
inspant in de gebeden, opdat jullie mogen vaststaan in heel Gods wil, volmaakt
en volledig overtuigd. 3.) Zacharia 14.
GW 15740 ≈≈ Jh 6:27 >> Werkt niet voor het voedsel dat vergaat, maar voor het voedsel dat blijft voor het eeuwige leven, dat de Mensenzoon jullie zal geven; want op hem heeft de Vader, ja God, zijn zegel gedrukt. En ook Jh 20:26 >> Acht dagen later nu waren zijn leerlingen weer binnenshuis, en Thomas was bij hen. Ofschoon de deuren op slot waren, kwam Jezus, en hij trad in hun midden en zei: Vrede zij jullie.
GW 10969 ≈≈ Lk 2:36 >> Ook was er Anna, een profetes, dochter van Fanuël, uit stam Aser, die op zeer hoge leeftijd was gekomen. Vanaf haar maagdelijke staat had zij zeven jaar met [een] man geleefd. -.-.-.-
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
© 2011 RMS.x95 - All rights reserved. |