Antichrist
& Israël – Hoofdstuk 2
De
Antichrist in Johannes brieven
De volgende gedeelten
in de brieven van Johannes maken melding van de Antichrist. Wij zullen ze in
volgorde citeren, zoveel mogelijk letterlijk naar het Grieks en in hun relatie
met de context:
En de wereld is bezig
voorbij te gaan, óók haar begeerte, maar wie de wil van God doet, blijft tot in
de eeuwigheid. Kinderen, het is [een]
laatste uur; en zoals jullie hoorden dat [een]
Antimessias komt, zijn ook nu vele antimessiassen opgestaan, waaruit wij weten
dat het [een] laatste uur is.
Dat de wereld met haar
begeerte voorbijgaat doet Johannes onder inspiratie van de geest denken aan het
einde van alle dingen. Er zal dan een Antichrist verschijnen. In zijn denken
legt Johannes dus een verband met de eindtijdverwachting. In die eindfase van
de huidige geschiedenis verwachten christenen in de eerste plaats de wederkomst
van hun Heer, Messias Jezus. Maar het is tegelijkertijd de periode waarin de
Antichrist op het toneel zal verschijnen.
Merk op, in 1Jh 2:28,
hoe Johannes de ware Gezalfde [Messias (Heb); Christus (Gr)] in verband brengt
met de Antichrist. Hij moedigt zijn joodse broeders van de eindtijd namelijk
aan om in nauwe verbondenheid met Jezus te blijven zodat zij hem bij zijn
paroesie -in het bijzonder bij de climax daarvan, wanneer hij voor allen
openbaar wordt gemaakt- niet beschaamd uit de weg hoeven te gaan, maar juist
blijk mogen geven van een vrijmoedig vertrouwen: En
nu, kindertjes, blijft in hem, opdat wij -indien hij openbaar gemaakt wordt-
vrijmoedigheid mogen hebben en niet beschaamd terugwijken van hem in zijn
paroesie.
Vanwaar de nadruk op
een mogelijk beschaamd staan tegenover de ware Messias bij zijn wederkomst?
Vanwege het gevaar door misleiding slachtoffer te worden van het optreden van
de Antichrist en/of antichristelijke elementen. Want daarover weidt Johannes in
de context juist uit. Lees aub 1 Johannes 2:22-27, en het accent dat ligt op de
factor misleiding in vers 26.
Zie ook: Waarschuwingen
tegen antichristelijke leringen
Dat misleiding in de
eindtijd en bijgevolg beschaamd staan tegenover de ware Messias bij zijn
tegenwoordigheid niet denkbeeldig is, blijkt uit Mattheüs 24:30, waar ons bij
voorbaat wordt getoond dat "alle stammen der aarde zich in weeklacht
zullen slaan". Hoe dat zo? Waarom verheugen zij zich niet als de Mensenzoon
komt in kracht en grote heerlijkheid?
Blijkbaar omdat zij
tot hun ontsteltenis tot de conclusie komen dat zij de verkeerde Messias hebben
gevolgd. Zij hebben zich laten misleiden door de valse, de pseudomessias, en
zij komen nu te laat tot de ontdekking dat het oordeel onontkoombaar is.
Als we nog even naar
onze eerste tekst kijken hierboven, dan zegt Johannes feitelijk iets
bijzonders. Hij gaat duidelijk uit van het gegeven dat er onder christenen een
bepaalde verwachting bestaat i.v.m. de komst van de Antichrist, maar hij voegt
daaraan nog iets toe. In onze eigen woorden zouden we vers 18 ook aldus kunnen
weergeven:
"Jullie
verwachten dat er een Antichrist komt. Juist, dat klopt; maar ik zeg jullie dat
er nu al vele antichristen zijn". Johannes spreekt blijkbaar zowel in het
enkelvoud als in het meervoud.
Wellicht -we drukken
ons voorzichtig uit, als een mogelijkheid- hebben we ook hier opnieuw te maken
met zaken die tegenover elkaar staan, t.w. Jezus, als de ware Christus en als
het Beloofde Zaad – enkelvoud dus, zie Galaten 3:16 - en alle ware
christenen (meervoud) die ook tot het zaad van Abraham gerekend worden, ja,
zelfs een niet te tellen menigte. Zie Galaten 3:29, en vergelijk Genesis 15:5.
Het groeiende aantal
antichristen in Johannes' dagen aan het einde van de 1ste eeuw bleken
pseudo-christenen te zijn die zich tot een gevaarlijke stroming ontwikkelden en
zich beroemden op hun z.g.n. speciale KENNIS, in het Grieks GNOSIS. Vandaar dat
zij bekend kwamen te staan als aanhangers van het Gnosticisme. In die nieuwe
benadering van het christendom stond niet de waarheid van het Evangelie voorop.
Nee, het ging hen om indruk makende ideeën, niet om historische feiten.
Zo zou Jezus niet in
het vlees op aarde zijn gekomen (de menswording), maar ook de opstanding
maakten zij tot iets belachelijks. Zij beschouwden zichzelf als zeer verlicht
en ontkenden dat zij verlossing van zonden nodig hadden. Door hun
"gnosis" waren zij boven alle morele verdenkingen verheven; zij
ontkenden hun zondigheid. De Mensenzoon Jezus als de menselijke losprijs was in
hun visie dus absoluut niet nodig.
In 1 Johannes 1:8-10
kan men Johannes' geïnspireerde reactie op zulk afvallig denken nalezen. Maar
vooral ook in onze tweede tekst die wij in volgorde van de brief willen
beschouwen, polemiseert Jezus’ geliefde apostel tegen deze mensen, die uit
ons zijn zij voortgekomen, maar zij waren niet uit óns; want, indien zij uit
ons waren, waren zij wel met ons gebleven (1Jh 2:19):
Wie anders is de leugenaar dan hij die loochent dat Jezus de
Messias is? Deze is de antichrist, hij die de Vader en de Zoon loochent. Ieder
die de Zoon loochent, heeft ook de Vader niet; hij die de Zoon belijdt, heeft
ook de Vader.
Het zal duidelijk zijn
dat in deze passage wordt aangetoond wat binnen het christendom echte
afvalligheid inhoudt: tegenspreken, of liever nog, glashard ontkennen dat
Jezus, Gods Zoon, de ware Christus of Messias is; Degene
• die van God uit de
hemel werd gezonden en in het vlees verscheen, "geworden uit een
vrouw" (letterlijk naar Galaten 4:4);
• die bijgevolg
"zijn ziel kon geven als losprijs in ruil voor velen" (Mt 20:28);
• die -volgend op zijn
offerandelijke dood- door de Vader werd opgewekt en hersteld tot zijn
oorspronkelijke natuur (1Ko 15:45);
• die tot de hemel
werd verhoogd en als Gods ware Hogepriester de waarde van de losprijs aanbood
in het tegenbeeldige Allerheiligste (Hb 9:11-12); en
• die door God
"zowel tot Heer als tot Messias werd gemaakt" (Hn 2:32, 36; Fp 2:9-11).
Zulk een afvalligheid
nu is kenmerkend voor antichristelijk denken, aangezien daardoor de grondslag
van het christendom wordt aangetast. Een ieder die voor een christen wil
doorgaan maar die de Zoon aldus loochent, is de leugenaar bij uitstek.
Johannes aarzelt niet
om die krasse uitdrukking te gebruiken omdat bij zo'n persoon kwade trouw
verondersteld moet worden. Zo iemand handelt opzettelijk, heel bewust, in
strijd met datgene wat wij vanaf het begin over Messias Jezus hebben gehoord;
zie 1 Johannes 2:24 >> Wat jullie betreft, laat wat gij
vanaf [een] begin hoorde, in jullie blijven.
Indien in jullie blijft wat gij vanaf [een]
begin hoorde, zult ook gij in de Zoon en in de Vader blijven.
Om de ernst van de
zaak zo duidelijk mogelijk te krijgen; dat in deze kwestie werkelijk de
grondslag van het hele christendom in het geding is, zouden wij de aandacht van
de lezer willen vestigen op het klassieke bijbelgedeelte in Mattheüs 16:13-18.
Aan zijn leerlingen
stelde Jezus de beroemde vraag: "Wie zeggen de mensen dat de Mensenzoon
is?".
Na opgesomd te hebben
wat er aan ideeën over Jezus de ronde deed, moeten de leerlingen op zijn
aandrang ook zelf hun opvattingen ventileren. En blijkbaar als spreekbuis voor
hen allen, zegt Petrus ronduit: Jij bent de Messias, de Zoon van
de levende God.
Heel bijzonder nu is
hierop Jezus' reactie: "Gelukkig ben jij, Simon Barjona, omdat vlees en
bloed [dit] niet aan jou onthulden maar mijn Vader die in de hemelen is".
Jezus erkent hier
duidelijk dat Petrus, als vertegenwoordiger van alle overige leerlingen,
speciale hulp van God had gekregen om tot de juiste gevolgtrekking te komen. De
Vader had hem geholpen om zijn opvatting omtrent Jezus niet te baseren op een
vleselijke redenatie, maar de zaak vanuit een hoger, een geestelijk standpunt
te benaderen.
Dat de kwestie
blijkbaar aldus in elkaar steekt, moge blijken uit Petrus' reactie op Jezus'
aankondiging van zijn naderende dood, slechts een klein eindje verder in dit
hoofdstuk; in Mt 16:21-23.
Daaruit kunnen wij
concluderen dat Petrus uit zichzelf niet erg geneigd was geestelijk te denken,
maar veeleer vleselijk, zoals mensen trouwens gewoonlijk doen. Hieruit
begrijpen we dat voor het vatten van geestelijke waarden hulp van de hemel
nodig is.
Maar Jezus ging nog
een stap verder. Hij liet namelijk vervolgens uitkomen dat deze belijdenis van
Petrus betreffende de Messias, Gods eigen Zoon -die geestelijke benadering, tot
stand gekomen met Gods hulp- de grondslag zou worden waarop Jezus zijn gemeente
in de naaste toekomst zou bouwen. Jezus doet dat op een bijzondere manier, o.a.
door gebruik te maken van een woordspeling en verder door op zijn beurt Petrus
te identificeren, ongeveer zoals Petrus kort daarvoor met betrekking tot
Jezus had gedaan:
En ik van mijn kant zeg tot jou: Jij bent Petros
[πετρος; rotsblok;
steen] en
op deze petra
[Grieks πετρα; eveneens rotsblok / steen, maar wel een vrouwelijk woord] zal ik mijn gemeente bouwen en de
poorten van Hades zullen haar niet overweldigen.
Hieruit kunnen we een
heel speciale waarheid afleiden: Allen die leden worden van de christelijke
gemeente, worden dat op precies die ene basis: Zij erkennen met Gods hulp en belijden dat ook dat Jezus de Zoon van
God is, de ware Messias, gekomen in het vlees, etc. (conform alle waarheden
die in de Bijbel op hem betrekking hebben en die hierboven werden opgesomd).
In Romeinen 10:9 geeft
Paulus deze grondslag voor opneming in de gemeente aldus aan:
"Indien je in je mond belijdt 'Heer [is] Jezus' en in je hart gelooft dat
God hem uit doden opwekte, zal je worden gered".
Belijden dat Jezus voor u Heer is, komt u thans wellicht als een
vanzelfsprekende zaak voor; een geloofspunt dat in uw ogen onomstreden is. Maar
in de dagen dat de apostel de Romeinenbrief schreef was iets dergelijks beslist
niet het geval. De Joden bijvoorbeeld die Jezus als hun Messias afwezen haalden
het niet hun hoofd de titel Kurios (Heer) op iemand anders toe te passen dan op
hun God JHWH, want dat lazen zij immers in de LXX (Septuagint). Bijvoorbeeld Js 61:1 >> Pneuma Kuriou
ep' eme [De geest van de Heer JHWH is op mij; volgens M].
Maar ook de mensen der
Heidenvolken hadden in de aanbidding van de keizer hun eigen Kurios. Zowel voor
een jood als een heiden was het toentertijd derhalve een grote stap om Jezus
hun Heer te gaan noemen, in die mate zelfs dat het een toetssteen werd voor
waar geloof in Messias Jezus.
Zulk een belijdenis
kwam/komt dan ook met bovennatuurlijke hulp tot stand, zoals Jezus al
eerder te kennen had gegeven volgens Johannes 6:44 "Niemand kan tot mij
komen tenzij de Vader die mij zond hem trekt".
En juist die waarheid
wordt door Johannes uitgewerkt in zijn eerste brief, ook wanneer hij voor de
derde maal melding maakt van de Antichrist. Zie maar:
Geliefden, gelooft niet elke geest, maar beproeft de geesten of
ze uit God zijn, omdat vele valse profeten uitgegaan zijn tot de wereld. Hierin
leert gij de geest van God kennen: elke geest die Jezus Messias belijdt [als] gekomen zijnde in vlees, is uit
God; en elke geest die Jezus niet belijdt, is niet uit God; en deze is die van
de Antichrist, van wie gij gehoord hebt dat hij komt, en nu reeds is hij in de
wereld.
Ook hier wordt
duidelijk de juiste grondslag van de gemeente in verband gebracht met de
invloed die van Gods geest uitgaat. Alléén die geest helpt de gelovige tot de
juiste belijdenis betreffende de ware Messias [Christus] te komen. Het is de
bevestiging van het voorafgaande vers (1Jh 3:24) dat het bezitten van de
heilige geest het onbedrieglijke kenmerk is van iemands gemeenschap met God: Hierin
komen wij te weten dat hij in ons blijft: uit de geest die hij ons gaf.
Maar er is nog een
andere conclusie te trekken.
Het Petra-fundament
van Mattheüs 16:18 -de correcte zienswijze en belijdenis omtrent Jezus-
heeft alles te maken met God zelf. Hij alleen is de echte Rots waarop Messias
Jezus zijn gemeente bouwt.
Het is werkelijk
schitterend om te constateren dat dit dogma al profetisch was vastgelegd in het
boek Jesaja, 51:1-2. Zoals het vleselijke
Israël haar afstamming kon terugvoeren op Abraham (de rots waaruit zij gehouwen
waren) en zijn vrouw Sara (de uitholling van de put waaruit zij gegraven
waren), precies zó is het gesteld met het ware Israël van God. Vanwege hun door
God geschonken geloof in zijn Zoon Jezus, zijn zij gehouwen uit hun Rots, JHWH
God, de Vader.
En met
betrekking tot Sara, "de vrije vrouw", kunnen we wijzen op
de betekenisvolle uitspraak van de apostel Paulus: "Het Jeruzalem dat
boven is, is vrij, en dat is onze moeder" (Galaten 4: 26).
Zie
de Studie: Vrouwe
Sion, de Onvruchtbare die toch baarde
Dat JHWH de ware Rots
is, werd al door Mozes uitgeroepen in het bekende lied van Mozes in
Deuteronomium 32, vooral vers 4: "De Rots, volmaakt is zijn activiteit,
want al zijn wegen zijn gerechtigheid". Toegepast op Israël zegt Mozes
vervolgens in vers 6 over de Rots JHWH: "Is hij niet uw vader die u heeft
voortgebracht, hij die u maakte en u vervolgens stabiliteit gaf?".
Zo kan ook het Israël
Gods haar herkomst op God terugvoeren.
In de LXX wordt in
Jesaja 51:1 het woord rots vertaald met petra
Alles bij elkaar
genomen zien we dus hoe afvallig het Antichristelijk denken is en kunnen we 1
Johannes 2:23 naar waarde schatten: "Een ieder die de Zoon loochent, heeft
ook de Vader niet".
In het volgende deel
zullen wij beginnen om de Antichrist te benaderen vanuit 2 Thessalonicenzen,
hoofdstuk 2, om te laten zien dat DE Antichrist door zijn machtige invloed in
de eindtijd juist die afval zal bewerken waarover wij het hierboven uitvoerig
hebben gehad.
Maar dat zal een Afval
op ongekend grote schaal zijn. De voortekenen daarvan zijn evenwel vanaf - op
zijn minst - Johannes' dagen merkbaar geweest in het afvallig, antichristelijk
denken van individuele (schijn)-christenen.
Binnen sommige
denominaties wordt het optreden van de Antichrist ten onrechte beperkt tot dat
afvallig christelijk denken met een accent op de rol die de geestelijken van de
christenheid sinds de Derde eeuw daarin vervulden. Even onterecht worden
afzonderlijke personen die eens binnen een kerkelijke organisatie functioneerden
maar deze later de rug toekeerden –meestal omdat zij de leer ervan niet langer
konden accepteren- soms ook als antichristen bestempeld.
Een favoriete tekst
die daarbij wordt gehanteerd is de vierde en laatste passage met betrekking tot
de Antichrist. Maar dan zijn we in de Tweede brief van de apostel Johannes,
t.w.:
Omdat veel bedriegers
uitgingen tot de wereld, die niet belijden Jezus Messias komend in vlees. Deze
is de bedrieger en de Antichrist.
Inhoudelijk verschilt
dit vers niet van 1 Johannes 4:2 (Hierin
leert gij de geest van God kennen: elke geest die Jezus Messias belijdt
gekomen zijnde in vlees, is
uit God).
In dit vers wordt
daarom niet over een toekomstige terugkeer in het vlees van Jezus gesproken.
Dat zou ook niet kunnen want met betrekking tot zijn wederkomst maakte Jezus
zelf duidelijk dat dit niet in het vlees, zichtbaar voor mensen, zou
plaatsvinden. Hij werd immers als geest opgewekt om nooit meer een mens van
vlees en bloed te worden: De laatste Adam werd
tot een levendmakende geest [bij
zijn opstanding], in tegenstelling tot de oorspronkelijke Adam die bij zijn
schepping door God tot een levende ziel werd
(1Ko 15:45).
Zie ook: Jh 14:19; 1Pt 3:18, en Waarschuwing
voor misleiders
Satans handlangers zijn er onvermoeid mee bezig om
dit profiel van de ware Messias te verdraaien, opdat Jezus, de Zoon van God,
toch maar vooral anders wordt voorgesteld dan hij werkelijk is. In de volgende
verzen van de 2 Johannes brief wordt voor zulk een verdraaide leer
gewaarschuwd:
Let op jezelf, opdat jullie niet de dingen te
gronde richten die wij tot stand brachten, maar een vol loon moogt ontvangen.
Ieder die daarbovenuit gaat en niet blijft in de leer van de Messias,
heeft God niet. Hij die in de leer blijft, deze heeft zowel de Vader als de
Zoon. Indien iemand tot jullie komt en deze leer niet brengt, ontvangt hem niet
in huis en zegt niet tot hem: Het ga je goed! Want wie tot hem zegt: Het ga je
goed! krijgt deel aan diens goddeloze werken.
(2Jh 8-11)
De hele passage heeft
overduidelijk betrekking op het afvallig antichristelijk denken en het
verbreiden van die "leer". Het is dus volkomen absurd om het
Schriftdeel toe te passen op kerkleden die een of andere vorm van
onchristelijk, vleselijk gedrag vertonen zoals bijvoorbeeld in 1 Korinthiërs
5:11 wordt aangegeven, waar Paulus melding maakt van hoereerders, hebzuchtigen,
afgodendienaren, beschimpers, dronkaards.
Het enige wat Paulus
over zulke kerkleden aangeeft is dat mede-christenen zich niet langer in hun
gezelschap moeten ophouden en ZELFS niet met hen moeten eten, als een uiterste sanctie.
Kerkleden die blijk geven van het
soort antichristelijk denken waarover het in de Johannes' brieven gaat en die
aan zulk een leer ook openlijk uiting geven, zijn betrekkelijk zeldzaam.
Vandaar dat Glenn
W. Barker in zijn behandeling van 2 Johannes (2 John), op blz 365-366 schreef:
Admittedly great care should be
exercised before applying such a radical withholding of hospitality from
anyone.
For the elder [John] it was applied only
to antichristians who were committed to destroying the faith of the community.
The issue involved more than
disagreements in interpretation or personal misunderstandings among members of
the body of Christ. It was radical and clearly defined unbelief, and it
involved active and aggressive promotion of perversions of truth and practice
that struck at the heart of Christianity.
-.-.-.-