Antichrist
& Israël – Hoofdstuk 7
De
komende geloofsafval en het steen-motief
Het getuigenis van
Jezus is de geest der profetie
Deze uitspraak die een
engel tot Johannes richtte volgens Openbaring 19:10, onthult een fundamenteel
feit omtrent profetie: het profetische woord
concentreert zich voornamelijk rondom de persoon van Messias Jezus.
Geen wonder daarom
dat, wanneer wij ons bezighouden met de beelden die het boek Openbaring oproept
- zoals die welke betrekking hebben op het verschijnen van de Antichrist - er
gewoonlijk een relatie is naar Jezus, de ware Messias. Als we het dus met
elkaar hebben over het Beest, de grote opponent van koning Jezus, dan
leidt dat er ook toe dat we getuigenis afleggen van de Messias.
En dat laatste is nu
precies datgene waartoe christenen geroepen zijn: getuigenis afleggen van
Jezus. –Handelingen 1:8
Dit brengt ons tot een
voor de hand liggende conclusie:
Als het profetische
woord voornamelijk de aandacht vestigt op Messias Jezus en op zijn centrale rol
in Gods voornemen, en als bijgevolg Jezus' leerlingen met de ondersteuning van
Gods geest worden aangemoedigd om het getuigenis over hem te bevorderen, dan
wijst dit alles op het feit dat Jezus voor ieder mens van het grootste belang
dient te zijn. God heeft zijn Zoon immers duidelijk in het midden van de
menselijke samenleving willen plaatsen.
Een gedachte
uit Jesaja 28:16 verduidelijkt dit punt:
Daarom, dit zegt de
Heer Jahweh: Ziet, ik leg in Sion een Steen, een beproefde Steen, de kostbare
hoek van een goed gelegd fundament. Hij die er op vertrouwt, zal niet in paniek
reageren.
In deze profetie,
waarin Messias Jezus wederom duidelijk centraal staat, verschijnt wat wij het
"Steen"-motief zouden kunnen noemen. Gods Zoon wordt vergeleken met
een Steen die door God in het midden van de mensenmaatschappij wordt geplaatst.
Met welke bedoeling?
Mensen kunnen op die
Steen steunen en bijgevolg gered of bevrijd worden. Maar zij kunnen die Steen
ook verwerpen, erover struikelen en er zelfs door verpletterd worden, mocht de
Steen op hen vallen.
Uit Lukas 20:17-18
kunnen wij afleiden dat Jezus wist dat hij deze rol naar mensen toe zou
vervullen:
Maar hij, hen
aankijkend, zei: Wat dan betekent dit, dat geschreven staat: De
steen die de bouwlieden hebben verworpen, die is geworden tot hoofd van de
hoek?
Ieder die op die
steen valt, zal verbrijzeld worden; op wie hij mocht vallen, hem zal hij
vermorzelen.
Toen Jezus deze
woorden sprak, baseerde hij zich op 2 andere profetieën die op het Steen-motief inhaken, t.w. Jesaja 8:14-15 en
Psalm 118:22-23.
In de Eerste eeuw
hadden die profetieën reeds een vervulling
in de Joden die hun hart ten aanzien van Jezus verhardden en hem als de
voorzegde Messias verwierpen. We kunnen dat constateren in Romeinen 9:32-33
waar Paulus beredeneert waarom de Joden er niet in waren geslaagd een
rechtvaardige positie voor God te bereiken, hoewel ze iets dergelijks wel met
ernstige inspanningen van hun zijde hadden nagestreefd door de Mozaïsche Wet na
te leven.
Die Joden meenden
namelijk dat zij op eigen kracht, door eigen inspanningen, voor God
rechtvaardig konden worden. Het idee dat aangeboren zonde een dergelijk streven
absoluut in de weg staat en dat Jahweh God rechtvaardigheid toekent als een
gunst aan allen die in Messias Jezus hun geloof en vertrouwen stellen, werd
door die joodse mensen met verontwaardiging en verachting van de hand gewezen.
Maar wat gebeurde daardoor in werkelijkheid met hen, zonder dat zij het zelf
beseften? Paulus antwoordt:
Zij hebben zich
gestoten aan de Steen des aanstoots, zoals geschreven staat:
Zie, Ik leg in Sion een Steen des aanstoots en een rots der ergernis, en wie
op hem zijn geloof vestigt, zal niet beschaamd worden.
Met zijn gebruikelijke
vrijmoedigheid waarmee hij de Hebreeuwse Geschriften hanteerde, smelt Paulus
hier gedeelten uit Jesaja 28:16 en 8:14 samen tot één enkel citaat en
geeft daarmee aan dat de ene Steen die volgens Gods wil de hoeksteen voor het
geloof is, tegelijkertijd voor hen die niet geloven tot een struikelblok kan
worden.
Met het aanbreken van
het Messiaanse tijdperk werd in het voornemen van God dat hij in zijn Zoon had
opgevat, deze gang van zaken het criterium in Gods handelen.
Zie: Rechtvaardigheid
uit geloof
Toen de mensheid op de
drempel van dit nieuwe tijdperk stond, namelijk toen de pasgeboren baby Jezus
40 dagen ná zijn geboorte met zijn ouders in de
tempel verscheen, met de bedoeling hem aan God aan te bieden en tevens om een
slachtoffer te brengen welke op grond van de reinigingsprocedure vereist was,
werd op dat moment reeds onthuld dat dit
beginsel in de toekomst door God gehanteerd zou worden. Want nadat Gods geest
de bejaarde Simeon naar Jezus' ouders in de tempel had geleid, sprak deze
vertegenwoordiger van het oude Israël in het verwelkomen van de jonge Messias
een zegen uit, waarin hij de centrale rol benadrukte die Jezus voortaan zou
vervullen in Gods bejegening van de mensheid:
Nu laat gij, Meester, uw slaaf in vrede gaan naar uw woord,
want
mijn ogen hebben uw redding gezien,
welke
gij bereid hebt voor het aangezicht van alle volken:
een
licht tot ontsluiering der natiën en een heerlijkheid van uw volk Israël.
En zijn vader en
moeder stonden verbaasd over de dingen die betreffende hem gesproken werden.
En Simeon zegende hen
en zei tot Mariam, zijn moeder: Zie! Deze wordt gelegd tot een val en [het
weer] opstaan van velen in Israël en tot een teken dat weersproken wordt; ook
zal door je eigen ziel een zwaard gaan, opdat de overwegingen uit vele harten
blootgelegd worden.
Zie: Simeon - Lk 2:29-35.
Het is van
buitengewoon grote betekenis dat op dit specifieke ogenblik, toen de vereiste 40 dagen waren verstreken in verband met de
reinigingsprocedure van Leviticus 12, Simeon in het kader van
het Steen-motief profeteerde dat het kind
dat hij op dat moment in zijn armen hield, zou dienen tot de val van velen in
Israël, maar ook dat naderhand juist velen door hem zouden opstaan.
De grondtekst steunt
zelfs nog krachtiger op het Steen-motief door
letterlijk Simeon aldus te citeren: Zie! Deze wordt
gelegd tot val en opstaan van velen in Israël.
En terugblikkend
kunnen we stellen dat Israëls geschiedenis precies volgens dit patroon is
verlopen, en nog verder zal verlopen. Als natie struikelde het joodse volk
immers over hun Messias, de Steen, zoals Paulus constateerde in Romeinen 9:32.
Maar in diezelfde (Romeinen-) brief, in 11:25-26, sprak hij eveneens over het
einde van hun verharding en bijgevolg van hun toekomstig (wederom) opstaan. Om
deze reden kon Simeon zeggen dat hij in vrede kon sterven, aangezien de redding
van zijn volk verzekerd was. Hij had Israëls Messias nu immers met eigen ogen
gezien, ja, hij hield hem op dit zelfde ogenblik in zijn armen.
Weinig zal Simeon
vermoed hebben dat de weg naar Israëls redding grillig zou verlopen, via de
omweg der Heidenvolken. Toch gaf hij onder inspiratie van de geest de
volgorde al aan: een licht tot ontsluiering der
¹Heidenen
en een heerlijkheid van uw (Gods)
volk ²Israël.
Vanwege het feit dat
dit historische gebeuren door de evangelist Lukas wordt verhaald tegen de
achtergrond der reinigingsprocedures, zoals God nauwkeurig had laten vastleggen
in Leviticus 12:1-8, voelen wij ons gesterkt in onze opvatting dat de
goddelijke aanwijzingen in dat Bijbelgedeelte veel verder gingen dan
slechts vereisten waaraan een Israëlitische vrouw zich diende te onderwerpen na
de geboorte van een zoon of een dochter. Ook in dit geval schilderde het
boek Leviticus zeer waardevolle profetische beelden.
In hoofdstuk 12
betreft het beelden met betrekking tot de reiniging in Messias Jezus welke de
twee gemeenten die de Bijbel kent, Israël-aards
en Israël-hemels, ten deel zou vallen (Gl 4:25-26; 6:15-16).
Zie: Leviticus
hoofdstuk 12 - Welke waarheden gaan schuil achter de reinigingsprocedures?
In een commentaar op
de wijze waarop Israël volgens de geïnspireerde Simeon uiteindelijk redding zal
verkrijgen (via de omweg der Heidenvolken), wees John Piper
op Jesaja 49:6 als één van de schriftgedeelten waarop Simeons uitspraken
zijn terug te voeren, om te laten zien hoe God de Messias-Steen heeft
gebruikt ten voordele van de Heidenvolken:
God's plan is to bring the light of
salvation to the Gentiles through Israel’s rejection. So here
that rejection is predicted. He will not be well received
by all. For many he will be a sign to be scoffed at,
spoken against and rejected. And when men speak
against Christ they stumble and fall.
This too is an application of Isaiah's
prophecy (8:14; 28:16) which both Peter (1 Peter
2:6-8) and Paul adapted. Paul wrote in Romans 9:32,33 that Israel failed to
attain righteousness because "they have stumbled over the stumbling stone,
as it is written, 'Behold I am laying in Zion a stone that will make men
stumble, a rock that will make them fall; but he who believes in Him will not
be put to shame."' The way God saw fit to bring salvation to the Gentiles
(to us) was to lay a stone in Jerusalem that the vast majority
of Israel would stumble over.
Jesaja 49:6 komt,
wat Lukas betreft, opnieuw bij hem in beeld wanneer hij in
Handelingen 13:44-49 verslag doet hoe tijdens de prediking van de
apostelen Paulus en Barnabas te Pisidisch Antiochië de breuk
tussen God en Israël een permanent karakter krijgt. Merk op hoe Paulus in vers
46 de afwijzing van het Evangelie door de Joden - in dit geval vertegenwoordigd
door de joodse gemeenschap aldaar - interpreteert
als een dermate ernstige breuk in hun verhouding tot God, dat voortaan alle
aandacht verlegd zal worden naar de Heidenvolken:
De volgende sabbat kwam bijna de
hele stad bijeen om naar het woord van de Heer te luisteren. Bij het zien van
de mensenmenigte werden de Joodse leiders jaloers en begonnen ze de woorden van
Paulus op godslasterlijke wijze verdacht te maken. Maar Paulus en Barnabas
zeiden onomwonden: "De boodschap van God moest het eerst onder u worden
bekendgemaakt, maar aangezien u die afwijst en uzelf het eeuwige leven niet
waardig acht, zullen we ons tot de Heidenen wenden. Want de Heer heeft ons het
volgende opgedragen: 'Ik heb je bestemd tot een licht voor alle volken om redding
te brengen, tot aan de uiteinden van de aarde'".
Toen de Heidenen dit
hoorden, verheugden ze zich en spraken ze vol lof over het woord van de Heer,
en allen die voor het eeuwige leven bestemd waren aanvaardden het geloof. Het woord van de Heer verspreidde
zich over de hele streek (Hn
13:44-49).
Het is interessant om
na te gaan hoe de profetie uit Jesaja 49:6 betreffende
Gods Knecht, die niet alleen op Gods bestemde tijd de stammen
van Jakob zou oprichten, maar die door God ook tot een licht der
natiën gegeven zou worden, eerst door Simeon wordt gebruikt om te
voorzeggen dat de Messias - Gods middel tot redding - een
licht tot ontsluiering der Heidenen zou worden, terwijl tegelijkertijd Israël
over hem struikelt en ten val komt; en dan vervolgens in Handelingen 13 de
uitwerking van die voorzegging te zien.
De apostel Petrus
heeft het Steen-motief dus eveneens
behandeld. In zijn eerste Brief, het gedeelte 1Pt 2:4-8, beroept ook hij zich op alle teksten die we
hierboven al hebben vermeld. Let vooral op vers 7 waar Petrus opmerkt dat de
Steen voor ons, gelovigen, erg kostbaar is, maar voor hen, met
name de Joden die in ongeloof hun Messias afwijzen, een Steen der
struikeling is (vers 8). En dan voegt Petrus daar heel opvallend aan toe: Daartoe
waren zij ook bestemd. Het hanteren van de Steen in de
persoon van zijn Zoon is Gods gerichte manier van aanpak om harten van mensen
bloot te leggen.
Wanneer de lezer het
hele verhaal over de Antichrist tot nu toe aandachtig heeft gevolgd, zal hij
zich waarschijnlijk niet zo erg meer verbazen over het feit dat dit Gods
werkwijze is. We hebben het immers uitvoerig met elkaar gehad over de
werking van dwaling van 2 Thessalonicenzen 2:11-12, die God
bewust tot het soort mensen zendt dat de
waarheid niet echt wil en op het kritieke moment voor de leugen kiest. We zagen
toen ook dat de leugen vooral belichaamd zal zijn in de figuur van de
Antichrist. Daarentegen is Jezus de
gepersonifieerde Waarheid. Denk maar aan wat hijzelf zei, volgens Johannes
14:6, Ik ben...de Waarheid.
Wanneer we nu dit
alles verder overdenken: dat Jezus de Waarheid is, en dat de komst van de
Antichrist vergezeld zal gaan van een
ongekende geloofsafval waarbij mensen massaal de voorkeur zullen geven aan de
Leugen, de pseudo-messias, dan moeten we wel
verwachten dat in de naaste toekomst zeer velen opnieuw zullen struikelen over
de Steen. Ja, wellicht veel personen die nu formeel belijden dat Jezus hun Heer
is, in wie zij thans zeggen te geloven.
Zie bijvoorbeeld Mattheüs 7:21-23
waar Jezus heeft voorzegd dat velen een naamchristendom zouden belijden. Zulke
personen heeft hij getekend als "werkers der wetteloosheid"; een term
die nauw aansluit bij de bewoordingen van 2 Thessalonicenzen 2:3 waar
de Antichrist allereerst "de Mens der Wetteloosheid" wordt genoemd.
Zie ook: 2
Thessalonicenzen 2.
Wellicht vraagt u zich
met ons af welke vormen de aangekondigde geloofsafval tenslotte zal
gaan aannemen, of - anders benaderd - in welke mate mensen alsnog zullen gaan
struikelen over de Steen.
In deel 6 hebben we
het mysterie van de Antichrist benaderd vanuit het principe van de
getalswaarde. Het Beest heeft waarde 666. Maar in Openbaring 17:3-5 toonde de
engel aan Johannes een wel heel merkwaardig tafereel: Het scharlakenrode Beest
wordt bereden door de hoer Babylon de Grote, de Moeder
der hoeren en van de gruwelen der aarde.
Als speciaal detail
wordt vermeld dat het Beest vol was van godslasterlijke namen.
Vinden we in dat fascinerende tafereel wellicht een verborgen aanduiding over
de voorzegde geloofsafval? Geen onterechte vraag wanneer men in aanmerking
neemt dat de vrouw Babylon (Hebreeuws: Babel) in haar
verschijningsvorm vanaf ongeveer de Vierde eeuw vooral afvallige christelijke
religie belichaamt. Hier verschaft de leer der gematria opnieuw een
bijzondere invalshoek tot dit vraagstuk.
De waarde van de
Vrouwe Babel, בבל,
is 34 (2+2+30). De waarde van het Beest is door God zelf onthuld, 666. Het
tafereel, de vrouw zittend op het Beest, heeft derhalve de
waarde 700 (666 + 34). En dat is veelbetekenend!
De waarde 700 vinden
we namelijk vooral terug in de beelden die het verzoeningswerk in Messias Jezus
voorschaduwden.
a. Zie:
Exodus
25:17-21.
Op de Ark in het
Allerheiligste van de Tabernakel moest een deksel van zuiver goud worden
aangebracht. Dit deksel met twee cherubim aan de beide uiteinden, kwam bekend
te staan als het verzoendeksel.
In Hebreeën 9:5
vernemen wij dat Paulus in zijn beschrijving van de Tabernakel die term
gebruikte: Daarboven echter cherubim der heerlijkheid overschaduwend
het verzoendeksel.
In die tekst gebruikte
Paulus het Griekse woord hilastèrion (ιλαστηριον),
hetzelfde woord dat ook de LXX gebruikt in Exodus 25
om het Hebreeuwse woord כפרת (kappooreth) weer te geven; in de passage van Exodus
25:17-21 zes maal.
Welnu, כפרת heeft de
getalswaarde 700 (20+80+200+400).
In Leviticus 16
kan men uitgebreid kennis nemen van de gebeurtenissen die plaatsvonden op de jaarlijkse
Verzoendag. Op ceremoniële wijze werd dan door de dienst van de Hogepriester
verzoening gedaan voor de zonden van het volk. Dit deed hij door op een
bepaalde, voorgeschreven wijze het Allerheiligste binnen te gaan, een eerste
maal met het bloed van een stier, en een tweede maal met het bloed van een bok.
In Leviticus 16:14-15
wordt aangegeven wat hij met dat bloed moest doen: Een deel van het bloed moest
hij met zijn vinger op het kappooreth sprenkelen, en een deel zeven maal vóór
het kappooreth.
Door die jaarlijks herhaalde ceremonie kon het volk weer een jaar vooruit in
het gevoel dat er - naar het vlees - een reiniging had plaatsgevonden.
Zie: Hebreeën
9:7 en 13.
Hierboven hebben we
het al gehad over het Griekse hilastèrion (ιλαστηριον),
de weergave van het Hebreeuwse kappooreth, door Paulus gebruikt in Hebreeën
9:5.
De enige andere plaats
in het NT waar hilastèrion verschijnt
is Romeinen 3:25. Daar vermeldt Paulus met betrekking tot Jezus: God
heeft hem als zoenoffer gesteld door middel van geloof in zijn bloed,
of meer letterlijk weergegeven: Hem heeft God voorgesteld als middel tot verzoening
door het geloof in zijn bloed.
Middel tot verzoening is de weergave
van hilastèrion en
door Paulus' toepassing in dit vers van deze uitdrukking op het verzoenend
slachtoffer van Jezus, brengt hij ons in gedachten terug naar de joodse
Verzoendag. Weliswaar was het verzoendeksel, het kappooreth, niet het middel tot
verzoening, maar wél de plaats waar die verzoening jaarlijks plaatsvond
doordat het bloed van de twee offers daarop werd gesprenkeld. En bij het
overnemen van de term in Romeinen 3:25 dacht Paulus uiteraard aan het geheel
van de handeling die dan in het Allerheiligste plaatsvond.
Wanneer we daarom
bedenken dat de getalswaarde 700 rechtstreeks verband houdt met het verzoenend
slachtoffer van Messias Jezus en met de redding die daarmee samenhangt, dan
wordt het duidelijk hoe godslasterlijk de namen zijn waarvan het Beest van
Openbaring 17 "vol" is!
Dat de combinatie van
de Hoer en het Beest eveneens de waarde 700 heeft, geeft blijkbaar te kennen
dat Babylon haar toppunt in afvalligheid zal bereiken door aan het
Beest de redding toe te schrijven die alleen door Jezus' loskoopoffer kan
worden verkregen.
Bij een nadere
bestudering van de structuur van Openbaring, hoofdstuk
17, bemerken we dat eerst het tafereel van de Vrouw en het Beest wordt
getoond; in de verzen 3-6a. Omdat Johannes wel heel
verwonderd op het tafereel reageerde (vers 6b), volgt
er een intermezzo waarin de engel de moeite neemt om gedetailleerd een scala
van interessante bijzonderheden over het Beest en de vrouw te vermelden en ook
toe te lichten. En die toelichting die zowel details over het verleden van de
Vrouw als ook over haar toekomstig lot bevat, loopt door tot het einde van het
hoofdstuk.
En dan, te beginnen
met 18:1, gaat de "film" weer draaien, doordat er
aanvullende beelden aan Johannes worden getoond.
Denk daarom even
Openbaring 17:7-18 weg en zie hoe als een logisch vervolg op het tafereel van
de Vrouw op het Beest, een machtige engel uit de hemel neerdaalt die met grote
kracht uitroept:
Ze viel, Babylon de Grote viel, en zij werd een woonplaats van
demonen en een hol van elke onreine geest en een hol van elke onreine en
verafschuwde vogel (Op 18:2).
Dit onthult wat
de Bijbel ons feitelijk laat zien in het tafereel van Op
17:3-6:
Babylon in haar
gevallen toestand.
In haar toppunt van
afvalligheid heeft ze zich tenslotte geheel
in dienst gesteld van de demonen. Ze heeft de climax van haar afvalligheid
bereikt. Het dunne laagje schijnchristendom waarmee ze overtrokken was, heeft
ze uiteindelijk ook afgegooid; openlijk spreekt ze zich uit ten gunste van de pseudo-messias, het antichristelijke Beest.
Redding zou gelegen
zijn in het Beest en niet in Gods Zoon. En wat is daarin haar ultieme
drijfveer? Ze wil gewoon ten koste van alles haar dominante positie niet
kwijt. In haar hart blijft ze, tot het einde toe, zeggen: Ik
zit als koningin, en ik ben geen weduwe, en rouw zal ik beslist niet zien.
De
Hoer vergist zich echter, wat blijkt uit Gods reactie: Om
die reden zullen op één dag haar plagen komen: dood en rouw en honger; en zij
zal met vuur verbrand worden. Want sterk [is] de
Heer God die haar oordeelde.
Zie: Openbaring
18:4-8
b. Interessant is ook nog het volgende:
Wanneer de
hogepriester op de jaarlijkse Verzoendag de achterste afdeling van de
Tabernakel binnenging om het bloed van de dierlijke slachtoffers op en voor het
verzoendeksel te sprenkelen, moest hij natuurlijk het gordijn passeren dat het Heilige van het Allerheiligste scheidde.
Gordijn is de Hollandse weergave van het Hebreeuwse woord פרכת (paarooketh). De woordwaarde
daarvan is eveneens 700 (80+200+20+400). In Leviticus 16:15 lezen we
dan ook: En hij [de hogepriester] moet
het bloed ervan binnen het paarooketh [gordijn]
brengen.
De LXX
vertaalt paarooketh met katapetasma (καταπετασμα),
precies hetzelfde woord dat ook Paulus gebruikt wanneer hij in Hebreeën 10:19
en 20 uitlegt dat de leden van het Israël Gods vrijmoedigheid hebben voor wat
betreft de weg die toegang verleent tot de heilige plaats. En waarom? Omdat zij
die vrijmoedigheid bezitten in het bloed van Jezus.
Paulus legt uit:
Hebbend dan, broeders, vrijmoedigheid voor de toegang van de meest
heilige plaats in het bloed van Jezus, welke hij plechtig voor ons inwijdde,
een weg vers geslacht en levend, door het gordijn dat is zijn vlees; en een
groot priester over het Huis van God, laten wij naderen met een waarachtig
hart, in volle zekerheid van het geloof, de harten gesprenkeld zijnde van een
boos geweten en het lichaam gebaad met rein water (Hb 10:19-22).
De inwijding van de nieuwe
weg vond dus plaats door het gordijn dat is zijn
vlees.
Het GORDIJN destijds in de Tabernakel (met getalswaarde 700)
symboliseerde dus niets minder dan het vlees van Messias Jezus. Kortom, nog een
aanwijzing dat waarde 700 met zijn loskoopoffer verband houdt.
Wanneer we dit
nogmaals afzetten tegenover de combinatie Hoer/Beest, dan is kennelijk de
verwachting gerechtvaardigd dat in de tijd van het optreden van de Antichrist
de reddende kracht van de losprijs op grote schaal geloochend zal worden. Door gehoor
te geven aan die grove misleiding zullen velen dan alsnog struikelen over de
Steen, of misschien beter gezegd: Ze zullen op de Steen te
pletter vallen. De Steen zal hen vermorzelen.
Zie Mattheüs 21:42-44
en ook: God
naderen in standvastigheid
-.-.-.-