De Twee Vrouwgemeentes - Deel
2
Een hernieuwd
huwelijksverbond in de Wildernis
De Tamid (Bijlage)
Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten
doodt en hen stenigt die tot haar gezonden zijn.
Hoe dikwijls wilde ik je kinderen
bijeenvergaderen op de wijze waarop een hen haar kuikens vergadert onder de
vleugels, maar jullie wilden niet.
Zie, jullie Huis wordt jullie woest
achtergelaten.
Want ik zeg jullie: Jullie zullen mij van nu af geenszins zien
totdat jullie zeggen :
Gezegend hij die komt in naam van de Heer!
Over stemmingswisselingen gesproken! Hierover hebben we het
uitgebreid gehad in Deel
1.
In de profetische beschrijvingen van het verloop van Israëls historie
wisselen onheil en herstel c.q. redding zich in de Oudtestamentische profetieën
geregeld af. En nu zien we hier, in Mattheüs 23:37-39, dat Jezus dat principe
eveneens hanteert.
Enerzijds valt ons de scherpe veroordeling van het slechte deel
van Israël op als hij spreekt over de nabije ondergang van de stad en de
tempel. "Jullie Huis" als aanduiding van de tempel - die al genoemd
werd in vers 35 - of impliciet ook van de stad als geheel, was in feite het
ergste wat Jezus kon aankondigen.
Het hield immers in dat YHWH God Israël niet langer als zijn
Huis zou beschouwen. Zijn goedgunstige aanwezigheid zou tot het verleden
behoren, of op z’n minst opgeschort worden.
Jezus kan daarbij Jeremia 12:7 in
gedachten hebben gehad:
Ik heb mijn Huis verlaten; ik heb mijn erfdeel in de steek gelaten;
ik heb de Geliefde van mijn ziel in de handpalm van haar vijanden gegeven.
Anderzijds blijkt Jezus' aankondiging van oordeel toch niet het
laatste woord te zijn, zoals ook Gods uitspraak door Jeremia niet een
definitieve veroordeling inhield. Ook al gaf YHWH zijn volk in
zekere zin prijs, het bleef niettemin zijn volk, zijn erfdeel,
zijn Geliefde. In werkelijkheid lijdt hij als de liefhebbende Echtgenoot die
corrigerend moet optreden omwille van de ontrouw van de partner.
Zo is ook de aankondiging door Jezus dat God zich afkeert van
aards Jeruzalem niet bedoeld als geldend voor altijd, want zijn weeklacht over
de stad eindigt met een uitspraak die uiteindelijk hoopgevend is. Zinspelend op
de lange periode tussen zijn optreden van dat moment en zijn hernieuwde
aanwezigheid (paroesie), zegt hij immers:
Jullie zullen mij van nu af geenszins zien
totdat jullie zeggen :
Gezegend hij die komt in naam van de Heer!
Traditioneel wordt die uitspraak uitgelegd als zou ze betekenen
dat de Joden hem dan weer zullen zien en hem zullen begroeten met de
profetische woorden van Psalm
118:26.
Op zondag 9 Nisan van het jaar 33
vervulde Jezus zowel Zacharia
9:9 als Psalm 118:26 toen hij, op ‘Palmzondag’ zegevierend Jeruzalem binnenreed en zich aan de Joden als hun koning aanbood. De
details daarover vinden wij in Mattheüs
21:1-9.
Daaruit begrijpen we dat de schare die Jezus in triomf
binnenhaalde in hem de vervulling zag van Psalm
118:26. Ná Pinksteren zinspeelde Petrus bovendien op vers 22 van dezelfde Psalm
toen hij ten overstaan van de Joodse Hoge Raad Jezus aanduidde met de Steen die door u, bouwlieden,
werd behandeld alsof hij van geen belang was, die het hoofd van de hoek is
geworden (Hn 4:11).
Psalm 118 bleek dus in de Eerste eeuw toepasbaar op Messias
Jezus. En gezien Mt 23:37-39 zou de vraag gesteld
kunnen worden of het Overblijfsel van de Eindtijd wederom, maar dan op haar
eigen wijze, het beeld van Psalm 118 zal vervullen doordat zij Jezus als hun
ware Messias zullen begroeten.
Daarbij wordt door sommigen gedacht aan het beeld van de Grote Schare waarvan de leden in
Openbaring 7:9-10 eveneens met palmtakken in hun handen worden gezien:
Na deze dingen zag ik en zie! Een talrijke menigte die niemand
tellen kon, uit alle natiën en stammen en volken en talen, staande
vóór de troon en vóór het Lam, gehuld in witte gewaden en palmtakken in hun
handen.
En zij roepen luidkeels, zeggend: De redding aan onze God die op de troon is gezeten en aan het Lam.
Toch is het maar zeer de vraag of de Grote Schare met
palmtakken in de handen opnieuw het beeld van Mt
21:1-9 zal vervullen. Even onzeker is de gedachte of er een link is met Psalm
118:26. Waarom?
Omdat de beelden van het boek Openbaring gewoonlijk teruggrijpen
op OT- en niet op NT Schriftgedeelten. Openbaring 7:9 behoeft
dan ook niet noodzakelijk te steunen op het tafereel van Johannes 12:12-13,
waar eveneens de intocht in Jeruzalem wordt verhaald:
De volgende dag, toen de grote menigte die voor het feest gekomen
was, hoorde dat Jezus naar Jeruzalem kwam, namen zij palmtakken – τα βαια
των φοινικων - gingen uit hem tegemoet, en riepen: Hosanna, gezegend hij die komt
in de naam van de Heer! en: De koning van Israël!
Te meer omdat in Op 7:9 palmtakken op een andere manier
wordt weergegeven: φοινικες,
of volgens het א-manuscript: φοινικας.
De א-weergave (φοινικας)
wordt verder alleen nog aangetroffen in de Septuagint, in het apocriefe boek 2 Makkabeeën 10:7. Daar worden de vreugdevolle ceremoniën
verhaald rondom de reiniging en het weer in gebruik nemen van de tempel te
Jeruzalem na de ontwijding ervan door Antiochus IV:
Vol vreugde vierden ze acht dagen lang feest, zoals dat ook voor
het Loofhuttenfeest gebruikelijk is …. Ze droegen met loof versierde stokken,
groene twijgen en palmtakken (φοινικας) en zongen lofliederen op Hem die hen in staat had gesteld Zijn huis
te reinigen. Bij algemeen besluit werd bepaald dat het hele Joodse volk
voortaan ieder jaar deze dagen zou vieren.
(2 Makk 10:6-8; NBV)
Is het denkbaar dat in Openbaring 7:9 op deze geschiedschrijving wordt ingespeeld?
Persoonlijk achten wij dit niet onmogelijk:
(1) Het gaat hier om het Chanoekafeest dat Jezus blijkbaar
erkende. Zie Jh 10:22-23.
(2) De ontwijding van de tempel door Antiochus
IV werd door Daniël profetisch aangekondigd in Daniël
11:30-31.
(3) In Mattheüs 24:15 gaf Jezus te kennen dat die gebeurtenis
typologische betekenis heeft. In de Eindtijd zou de Antichrist, afgebeeld door Antiochus IV, de verwoestende gruwel oprichten.
(4) Zoals uit bovenvermeld citaat blijkt werd het feest Chanoeka volgens de wijze van het Loofhuttenfeest gevierd. Chanoeka wordt daarom ook wel aangeduid met Het
Loofhuttenfeest van de maand Kislev.
Vandaar dat de feestvierders palmtakken droegen.
(5) In de context van het relaas – in vers 5 – is sprake van de
reiniging van de ναος (of:
νεως in Attisch Grieks),
dat wil zeggen van het tempelheiligdom.
Welke details omtrent de Grote Schare van Openbaring 7:9
mogen wij uit dit alles wellicht afleiden?
Welnu, in dat visioen zien wij hen voor de troon van God,
bekleed met witte gewaden en met palmtakken in hun
handen, terwijl zij redding toeschrijven aan God en aan het Lam. Naderhand zal
een Oudste aan Johannes uitleggen dat zij uit de Grote Verdrukking
komen; dat zij hun gewaden hebben gewassen en wit hebben gemaakt in het bloed
van het Lam; en dat zij om die reden zich voor de troon van God bevinden en hem
dag en nacht dienen in zijn ναος
(Op
7:10, 14-15).
Die ναος
is dan gereinigd zodat de tegenbeeldige Levieten, de getrouwe Joodse Rest,
daarin God voortdurend kunnen dienen; het Loofhuttenfeest van het Millennium –
het feest van de grote inzameling – kan gevierd worden.
Vergelijk Zc 14:16-19.
De lezer zal nu ongetwijfeld opmerken: In deze visie verdwijnt
de Grote Schare uit het beeld van Psalm 118:26!
Dat is op zich juist. Niettemin geloven wij dat het Joodse
Overblijfsel als de tegenbeeldige Levieten wel degelijk veel met Psalm 118 te
maken heeft, want bij zorgvuldige beschouwing van de Psalm dringt de gedachte
zich aan ons op dat het feitelijk de Vrouwgemeente van etnisch Israël moet zijn
die - in het Overblijfsel gepersonifieerd – in deze Psalm aan het woord is.
Beschouw enkele verzen:
118:5
In benauwdheid riep ik YHWH aan. YHWH
antwoordde mij en gaf mij verademing.
De hier
genoemde benauwdheid correspondeert met de Grote Verdrukking
waaruit Jakob zal worden gered.
Jr
30:7; Dn
12:1; Mt
24:21-22.
In die moeilijke tijd zal het gebed
van Israëls Rest gehoord worden; en dat gebed zal beantwoord worden met
verademing; letterlijk: in de
ruimte geplaatst worden.
118:10-12
Alle Heidenvolken hadden mij
omringd… Zij hadden mij omringd als bijen, zij zijn uitgedoofd als een vuur van dorens.
In het boek Zacharia dat sterk
Eindtijdgericht is, worden alle natiën door YHWH tegen Jeruzalem ten oorlog
vergaderd (Zc 14:2-3).
Die natiën zullen zijn als
een vuur van dorens, d.i. kortstondig opflikkerend en
knetterend, maar spoedig uitgebrand.
Vergelijk Ps
83:13-14; Jr 25:31-33; 30:23-24.
Van
de Messias kan niet gezegd worden dat hij, toen hij op aarde was, door alle
natiën werd omringd; noch dat ze toen werden uitgeblust als een vuur van
doornbossen.
118:17-18
Ik zal niet sterven maar leven, en ik zal de werken van YHWH
vertellen. YHWH heeft mij wel streng gecorrigeerd, maar aan de dood heeft hij mij
niet overgegeven.
God hoefde zijn Zoon Jezus niet streng
te corrigeren, wél zijn Volk. Voor de joodse Rest geldt: Wél
correctie, maar géén verdelging. Zie Jr 30:11; 10:24-25
118:19-21
Open mij de poorten der
rechtvaardigheid, ik zal daardoor binnengaan, ik zal YHWH loven.
Dit is de poort van YHWH, de rechtvaardigen zullen daardoor binnengaan.
Ik zal u loven, omdat u mij hebt
verhoord en mij tot redding werd.
Het Overblijfsel van Israël verzoekt
om het paleis [de ναος, LXX] van de Grote Koning te mogen binnengaan.
Een passend verzoek, want uit Op 7:14
en 22:14 weten wij nu reeds dat dit verzoek
gehonoreerd zal worden. De leden van Israëls Overblijfsel zullen hun gewaden mettertijd wassen
en wit maken in het bloed van het Lam en bijgevolg het
Nieuwe Jeruzalem, de Tempelstad, binnengaan
door haar poorten.
Vergelijk ook Ps 45:14b-15, waar we vernemen dat zij de
maagden zijn die als metgezellinnen van Jezus' Bruidgemeente zullen optreden en
het paleis
[eveneens ναος, LXX] van de Koning zullen binnentreden.
118:22-23
De
Steen, die de bouwlieden verachtten, is tot hoofd van de hoek geworden.
Vanwege
YHWH is dit: Een wonder in onze ogen!
Er is gesuggereerd dat deze gedachte
letterlijk werd vervuld bij de bouw van de Tweede tempel.
Toen volgens Ezra
3:10-13 op feestelijke wijze het fundament werd gelegd, verheugden niet alle
aanwezigen zich over die gebeurtenis. De ouden onder het volk die Salomo’s tempel nog hadden gezien, weenden luid. Die
grondsteen werd als een dermate armoedig begin gezien
dat men hem niet geschikt achtte om als grondslag te fungeren voor Gods
glorierijke Huis.
Het kan heel goed zijn dat Psalm
118:22 op dat beeld rond de bouw van de tweede tempel steunt.
De frase de Steen die de bouwlieden hebben
veracht, kan om die reden tot een destijds gebruikelijk gezegde
zijn geworden:
Wat
aanvankelijk als niets wordt beschouwd, wordt
naderhand van overwegend belang.
In die zin is een dergelijk gezegde
breed toepasbaar. De bekendste toepassing is uiteraard die op Messias Jezus.
Hijzelf, en later ook zijn apostel Petrus, verwezen naar de Joodse 'bouwlieden'
die hun Messias als van geen betekenis achtten. Toch is hij door God hemelhoog
verheven en de grondslag geworden van al Gods voorzieningen voor redding (Mt 21:42; Hn 4:11-12; Fp 2:9-11; Ef 2:20-21).
Een gezegde dus, of spreekwoord, dat
breed kan worden toegepast, maar wel volgens een regel die in de Bijbel
consequent wordt gehanteerd: In de toepassingen moet een zekere analogie herkenbaar zijn.
Welnu, we zagen reeds
in de opbouw van Ps 118 dat het Joodse Overblijfsel
daarin centraal staat. Vandaar dat wij aannemen dat vers 22
ook in verband met die getrouwe Rest een zelfde idee onthult: Van absoluut
niets geacht tot hoofdzaak geworden.
Psalm 118:22 wijst daarom op een
grootse waarheid die een commentator in de volgende bewoordingen vertolkte:
Een beeld der
macht en grootheid, tot welke Israël uit zijn diepe vernedering te midden der
volkeren verheven zal worden.
Een dergelijk wonder kan slechts door
YHWH God plaats vinden. Menselijk gezien lijkt het nauwelijks mogelijk dat het
ook werkelijk gebeuren zal. Vandaar vers 23:
Vanwege YHWH is dit: Een wonder in onze
ogen!
Het wonder is gelegen in de
omstandigheid dat Israël - door de heersers der natiën bij het opbouwen van hun
Rijken veracht en vaak vervolgd - vanwege
YHWH God tot de hoeksteen wordt gemaakt van een nieuwe, gezonde Wereldorde.
De herstellingsprofetieën ondersteunen die zienswijze.
Want aldus spreekt YHWH:
Jubelt van vreugd over Jakob; juicht om het hoofd der natiën. Verkondigt, looft en zegt: YHWH heeft zijn volk gered, de Rest van Israël!
(Jr 31:7)
Profetieën die laten uitkomen dat het als niets geachte Israël
van overwegend belang wordt, treffen we verder aan in:
Jesaja 32:1-3; 44:21-23; 51:21-23; 60:10, 13-14; 61:5-7; 62:2-4,
11-12.
Ezechiël 36:33-36.
Psalm 45:15-16; 47:1-4; 102:1-8, 13-18; etc.
Zoals Farao Israël als natie minachtte (Ex
5:1-3), zal ook de toekomstige Antichrist aanmatigend van oordeel zijn dat
hij Israël als van geen belang terzijde kan schuiven (Js 10:8-11).
Maar Gods krachtige rechterhand bracht ondergang over de Farao
terwijl Israël werd uitgeleid tot redding en naderhand in het Beloofde Land
werd verhoogd als Gods eigen erfdeel.
Zie Ex
15:4-7, 16-18.
Psalm 44:1-8 geeft aan dat het niet anders zal gaan in de voleinding
der eeuw waarin de Antichrist als een 8e koning op tirannieke wijze
als wereldheerser optreedt.
Het lijkt waarschijnlijk dat dit bij uitstek Bijbelse thema aan
de basis ligt van het moeilijk te begrijpen schriftdeel Openbaring
11:1-12, waarin het optreden van de Twee
getuigen in de toekomstige Dag des Heren wordt beschreven.
Diverse passages afkomstig uit het boek Zacharia, de
hoofdstukken 2-4, zijn opvallend in dit deel van de Apocalyps vertegenwoordigd.
De uitwerking daarvan in hoofdstuk 11 geeft ons opnieuw de verzekering dat
de verachte Joodse Steen een hemelhoge verheffing zal ervaren.
Zie Deel
3 in deze serie.
118:24-26
Dit is de dag die YHWH gemaakt
heeft. Laat ons juichen en verheugd zijn daarop.
Ach YHWH,
red toch. Ach YHWH, laat het toch gelukken, smeken
wij u.
Gelukkig hij die komt in de naam
van YHWH. Wij verwelkomen u met zegen vanuit het Huis
van YHWH.
De Dag die YHWH God heeft gemaakt is de toekomstige dag waarop het
nieuwe paleisachtige tempelheiligdom (naos) wordt
ingewijd.
In de woorden van vers 19 had het Overblijfsel YHWH reeds verzocht voor hen de poorten der rechtvaardigheid (van het heiligdom) te openen
opdat zij naar binnen konden gaan. Nu zijn zij, tezamen
met het hemelse deel van het Israël Gods, de complete naos,
een woonplaats van God in geest.
In Het Messiaanse tijdperk wordt de naos
immers opgebouwd uit mensen (Efeziërs
2:20-22).
Welnu, het bouwwerk is voltooid; de inwijding is daar.
Indien we consequent vasthouden aan de lijn van redenatie welke we tot hiertoe volgden is de Gelukkige die komt in de naam van
YHWH, ook nu de joodse Rest. De leden daarvan worden door de (reeds aanwezige) hemelse priesterschap met zegen verwelkomd.
Indien dát de principiële betekenis van deze passage is, hoe
moeten we dan tegen Jezus’ woorden in Mattheüs 23:39 aankijken? Wellicht meer
genuanceerd dan werd gesuggereerd in de inleiding van dit Deel 2.
Want ik zeg jullie: Jullie zullen mij van nu af geenszins zien
totdat jullie zeggen :
Gezegend hij die komt in naam van de Heer!
Jezus wist heel goed dat hij twee
dagen eerder door het volk met deze woorden was verwelkomd. Gedurende de 20
eeuwen die daarop gingen volgen zouden de Joden evenwel
ontkennen dat de Messias was gekomen. Naar zijn wederkomst zouden zij
dus zeker niet uitzien.
Toch verzekerde Jezus hun dat zij – of liever gezegd hun
tegenhangers van de Eindtijd met dezelfde instelling als zij, d.i. moordzuchtig
– hem niettemin zouden 'zien'. Maar die gebeurtenis zou samenvallen met
hun geloof in en steun aan de Pseudo-Messias.
Met zijn uitspraak kan Jezus dus gezinspeeld hebben op de
mogelijkheid dat in de 70ste Jaarweek het ontrouwe deel van Israël hun
eigen Messias, de Antichrist, met de woorden van Psalm 118 zou inhalen.
Voor deze zienswijze pleit eveneens Mt 24:4-5.
Het eerste namelijk waarvoor Jezus waarschuwde nadat
hem gevraagd was naar het teken van zijn paroesie en de voleinding der eeuw, is de verschijning van misleiders in zijn naam
die zich voor de Messias zouden uitgeven.
Zie ook Mt 24:23-25.
118:27-29
God is YHWH;
hij geeft ons licht. Bindt het feestoffer met koorden
tot aan de horens van het altaar.
Gij zijt
mijn God; u wil ik lofprijzen, mijn God, ik zal u verhogen.
Brengt dank aan YHWH, want hij is goed, want eeuwig duurt zijn liefderijke
gunst.
Het slotgedeelte van deze Psalm toont ons de glorierijke
toekomst in de vorm van een feestelijke Loofhuttenviering, de grote inzameling
gedurende het Millennium. Zie ook Zc 14:16-19.
In het bijzonder bij de overgang naar het Millennium toont YHWH
dat hij de ware Goddelijke is, de enige Machtige. In zijn liefderijke gunst
straalt een vloed van geestelijk licht van zijn aangezicht
naar het Overblijfsel.
Op hun beurt geven zij gehoor aan de oproep om zichzelf geheel
en al aan God aan te bieden, in de tegenbeeldige
aardse voorhof.
Dát is de voor hen bestemde plaats binnen de naos
om God te lofprijzen en hem voor het oog van allen te verhogen.
Daar ook brengen zij het feestoffer,
dat als het ware met koorden van liefde wordt verbonden aan de hoeken van het
altaar.
Precies zoals voor christenen thans het geval is, geldt ook voor
hen dat de liefde van de Messias hen
dringt (2Ko
5:14). Ook zij voelen zich
gebonden aan het altaar van Gods wil waarop het slachtoffer van Jezus' leven
verzoening met God voor hen bracht. In deze "gebondenheid" ervaren
zij de ware vrijheid. Zij zijn niet langer het Jeruzalem van
thans dat met haar kinderen in slavernij verkeert (Hb 10:5-10 en Gl 4:25).
Zie: Offerdienst
Oude Verbond ontoereikend; het volmaakte offer
alsook Het
christelijk altaar
en Vrouwe
Sion - de Onvruchtbare die toch baarde
==================================================
Hosea 2
Maar wij keren terug tot Hosea's
huwelijk met Gomer, waarmee wij ons in Deel
1 al hebben beziggehouden.
Hoe ging het verder in die huwelijksrelatie?
We zagen wat deze verhouding voor Hosea
allemaal inhield: Een vrouw van hoererij en kinderen van hoererij, waardoor werd
uitgebeeld dat Israël door hoererij zich van het volgen van haar Echtgenoot
YHWH afkeerde.
In Hosea 2:2-13 wordt Gods aanklacht jegens Israël in details geformuleerd.
Hs 2:2
Klaagt uw moeder aan, klaagt haar aan.
Want zij is niet mijn vrouw en ik ben haar man niet. Laat zij de tekens van de
ontucht wegdoen van haar gezicht en de tekens van het overspel wegdoen tussen
haar borsten.
De tekens van ontucht zijn blijkbaar de sieraden die gedragen werden
in de Baälcultus en die daarom tekens van ontrouw
waren jegens YHWH.
Hs 2:3
Anders kleed ik haar helemaal uit, zet ik haar moedernaakt neer,
maak ik van haar een woestijn, verander ik haar in uitgedroogd land en laat ik
haar sterven van dorst.
Naakt uitkleden ziet terug op het oude
gewoonterecht dat een echtgenoot zich ontslagen wist van de verplichting een
ontrouwe echtgenote nog langer te onderhouden. Zie Jeremia
13:22.
In vers 9 kunnen wij zien dat ook YHWH God zich aan dat recht
houdt.
Hs 2:4-5
En ook met haar kinderen geen erbarmen! Het zijn kinderen van
ontucht!
Hun moeder immers heeft ontucht bedreven en zij die zwanger van hen
is geweest heeft zich schandelijk misdragen. Haar leus
was: Ik ga mijn minnaars achterna; die bezorgen mij
mijn brood en mijn water, mijn wol en mijn vlas, mijn olie en mijn drank!
In haar afgoderij was Israël tot dezelfde gedachtegang vervallen
als de Heidense Kanaänieten die meenden dat zij de
vruchten van het land ontvingen van hun goden, die in hun visie voor de ware
eigenaars van de bodem doorgingen.
Hs 2:6-8
Daarom ga ik, YHWH,
met dorens uw weg versperren; met een muur ga ik haar insluiten, zodat ze niet
meer op pad kan. Als zij haar minnaars achterna wil, zal zij hen niet bereiken;
als ze hen zoekt, zal ze hen niet vinden. Dan zal ze zeggen: Ik wil terug naar
mijn eerste man, want toen had ik het beter dan nu. Zij wil maar niet weten dat
ik het ben die haar koren bezorg en most en olie, dat ik haar verrijk met het
zilver en met het goud waar ze Baäls van maken.
Israël wil maar niet erkennen dat alle voorspoed van YHWH God
komt.
Die houding is terug te voeren op onwetendheid - hoewel een
schuldige onwetendheid - die ontstaat wanneer men verstrikt raakt in
valsreligieuze ideeën. Vergelijk Hs 4:6.
In vers 8 komt voor de eerste maal in dit bijbelboek de naam
Baäl voor. Baäl betekent heer, eigenaar, gewoonlijk van
een bepaald gebied. Baäl was een landbouwgod en zijn cultus een natuurdienst,
die met zedelijke uitspattingen vergezeld ging.
In de LXX staat Baäl in het vrouwelijk
enkelvoud. Israël maakte zilveren en gouden beeldjes voor Vrouwe Baäl.
Er wordt daarom verondersteld dat Baäl een tweeslachtige god
was. Bij de losbandige riten voor deze androgyne god droegen de mannen dan ook
vrouwenkleren en de vrouwen mannenkleding.
Hs 2:9-10
Daarom neem ik mijn koren terug zodra de oogsttijd komt, en ook
mijn most, zodra het zijn tijd is; daarom ruk ik mijn wol en mijn vlas van haar
weg, die haar naaktheid moeten bedekken.
Dan stel ik haar schaamte ten toon voor de ogen van haar minnaars
en niemand ontrukt haar aan mijn hand.
Als YHWH zijn goede dingen van
Israël wegneemt blijft zij naakt achter en stelt Hij haar voor
de ogen van haar minnaars te kijk. Want in de cultus van Baäl moet zij dan zonder offergaven
verschijnen.
Hs 2:11
Ik maak een eind aan al haar plezier, haar hoogtijdagen, haar
nieuwe maan, haar sabbat en al haar festiviteiten.
Waarom zou YHWH haar feestgelegenheden - wekelijks, maandelijks
en jaarlijks - doen ophouden, aangezien Hijzelf ze als inzettingen had gegeven?
Waarschijnlijk omdat zij door de Israëlieten misbruikt werden, hetzij
a.) voor de eigenlijke Baäldienst, of
b.) voor een onwettige cultus die in naam aan YHWH was gewijd,
maar waar het op zijn Kanaänitisch toeging.
Hs
2:12
Ik verwoest haar wingerden en vijgenbomen, waarvan zij beweert: Dit
is het loon dat ik gekregen heb van mijn minnaars. Ik maak er verwilderd hout
van, waar de dieren aan vreten.
Vooral de wijnstok en de vijgenboom – de
"paradijs"-bomen - worden door die Joodse afgodendienaren voor een
geschenk van de Baäls gehouden. Omdat het door YHWH
echter als hoerenloon wordt bezien, gaat hij er toe over om er een woud, een
wildernis, van te maken.
Vergelijk Gn 3:7; Rc 9:10-13; Mc 4:4
en Zc 3:10.
Hs 2:13
Ik vraag haar rekenschap voor de dagen die zij aan de Baäls gewijd heeft, waarop zij offervuren voor hen brandde,
waarop zij, gesierd met haar ringen en halstooi haar minnaars achterna ging en
mij vergat.
Dit zouden we de climax kunnen noemen van een roerende klacht
van Iemand wiens liefde werd versmaad: "En mij vergat zij!".
Dus ook: "Daarvoor vraag ik haar rekenschap".
YHWH God doet altijd wat hij aankondigt. Hij zal - en heeft dat
ook gedaan – etnisch Israël rekenschap vragen. Maar, zoals al eerder opgemerkt,
na toediening van correctie volgt genezing. Hoe kan dat? Vanwege het Overblijfselprincipe. Jesaja
profeteerde korte tijd ná Hosea:
Een Overblijfsel zal terugkeren, het Overblijfsel van Jakob, tot de
Sterke God.
Want al ware uw volk, o Israël, als het zand der zee, een Rest
daarvan keert terug.
Er resteert dus een goed deel van Israël. Dat is de grondslag
waarom er genezing, herstel, kan komen. Voor het slechte deel geldt:
Tot een volledig einde is vastbesloten: overvloeiende
rechtvaardigheid. Want een volledig einde waartoe vastbesloten is voltrekt de
Heer, YHWH der legerscharen, in het midden van het gehele land.
Zie Jesaja
10:21-23 waar de betekenis van de naam van één van Jesaja's
zonen Schear-Jaschub [Rest-Terug] wordt uitgewerkt in
een concrete voorzegging, en waarin wordt onthuld dat de naam dubbelzinnige betekenis
heeft: Hoopvol voor de Rest die tot God terugkeert en daardoor ontsnapt aan een
grote catastrofe die over het onvermurwbare deel komt (Js 7:3).
Voor die Israëlieten ligt derhalve slechts
dreiging opgesloten in Rest-Terug:
Oordeel in de vorm van rampspoed over het ontrouwe deel, maar herstel en zegen
voor de getrouwe Rest.
Daarom neemt Hosea, hoofdstuk 2 op dit
punt, bij vers 14, weer zo'n wending die we niet vlug
verwacht zouden hebben: YHWH zal alsnog van zijn genegenheid jegens zijn
Vrouwgemeente Israël blijk geven.
Een enorm tijdvak in de historie overbruggend, spreekt YHWH bij
monde van de profeet aldus:
Hs 2:14-20
Daarom, zie! Ik overreed haar en breng haar in de wildernis en
spreek tot haar hart.
En ik wil haar van daaruit haar wijngaarden geven en het dal van Achor tot een poort der hoop; en zij zal daar volgzaam zijn
als in de dagen van haar jeugd en als in de dag toen zij vanuit het land Egypte
optrok.
En het zal zijn op die dag, zegt YHWH,
dat gij zult roepen Isji [Mijn echtgenoot] en gij zult mij niet meer noemen Baäli [Mijn eigenaar].
Want ik verwijder de namen der Baäls uit
haar mond, en zij zullen niet meer bij hun naam gedacht worden.
En ik wil voor hen op die dag een verbond sluiten met de beesten
van het veld en met de vogels des hemels en met het kruipend
gedierte van de aardbodem, en boog en zwaard en oorlog zal ik uit het land
verbreken, en ik wil hen veilig doen neerliggen.
En ik zal mij aan u verloven voor altijd,
mij aan u verloven in rechtvaardigheid en in gerechtigheid en in liefderijke
goedheid en in barmhartigheden.
En ik zal mij aan u verloven in
getrouwheid; en gij zult YHWH kennen.
Het is duidelijk: YHWH Elohim neemt zijn Vrouwgemeente Israël
terug. Maar wanneer gaat dat gebeuren?
Dat moet zijn omstreeks de overgang naar het Millennium, gezien
de paradijsbelofte van vers 18.
De paradijsvrede zal hersteld worden:
En ik wil voor hen op die dag een
verbond sluiten met de beesten van het veld en met de vogels des hemels en met
het kruipend gedierte van de aardbodem, en boog en
zwaard en oorlog zal ik uit het land verbreken, en ik wil hen veilig doen
neerliggen.
Dat we binnen de omlijsting van die geluksprofetie moeten kijken
in de richting van een aardse, voorspoedige situatie, wordt ondersteund door
vers 23 waar de betekenis van Jizreël [God
zal zaaien] wordt toegepast doordat ten aanzien van het teruggekeerde,
herstelde Israël wordt aangekondigd:
Dan zal ik haar voor mij zaaien in de aarde, en ik wil
barmhartigheid betonen aan Lo-Ruchama ["Haar
die geen barmhartigheid werd betoond"].
Teneinde Israël terug te winnen en om
haar liefde te verwerven leidt YHWH haar in de woestijn (of wildernis), en
spreekt daar tot haar hart (vers 14). Een beeld dat wel moet appelleren aan haar genegenheid voor haar Echtgenoot omdat het
niets anders dan warme herinneringen aan haar jeugdtijd in haar moet wakker
maken.
Maar de wildernis is niet bepaald een ideale plaats, zal men
zeggen. Dat is voor God geen probleem.
Destijds, na de Uittocht, bewees YHWH dat hij zelfs in de
wildernis voor een miljoenenvolk kon zorgen door hen van al het nodige te
voorzien.
En we wezen ook al op de verzen 18 en 23, waaruit kan worden
opgemaakt dat God een totale ommekeer kan brengen in ongunstige omstandigheden.
Vers 15 toont Gods wondermacht: En ik wil haar
van daaruit [de wildernis]
haar
wijngaarden geven en het dal van Achor tot een poort
der hoop.
Te midden van het dorre land
verschaft YHWH wijngaarden, wat neerkomt op niets minder dan leven uit de dood.
Het volk
kan daaruit leren dat het alle zegeningen uitsluitend van YHWH,
de Heilige van Israël, ontvangt en van geen enkele andere "god".
Ook de vermelding van het Achordal
duidt op ommekeer.
Jozua
7:24-26 verhaalt dat Achan op die plaats werd
gestenigd en dat Israël door die daad onder de banvloek vandaan kwam, zodat het
Ongeluksdal toen al een poort der
hoop werd voor het volk.
Naar precies die wijze zal YHWH in de toekomst evenzo zijn Achordal aanbieden; d.i. zijn
gelegenheid tot verzoening. Als een poort der hoop zal dat wat voor Israël lang
een 'Ongeluksdal' was, opnieuw worden opengesteld.
Dus ook op dit punt een keer in de gebeurtenissen: De dreiging
van verwerping waarop de verzen 2 t/m 13 schenen aan te sturen, maakt plaats
voor hoop op een nieuwe toekomst, ja, zowaar op een herstelde huwelijksrelatie.
Een tweede honeymoon, aldus een zekere
commentator.
De ervaring die Israël met YHWH in de wildernis heeft, leidt tot
bezinning en een nieuwe gezindheid, wat een echte terugkeer inluidt. Zij
herinnert zich weer het voornaamste gebod van de Tien geboden: Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht
hebben
(Ex 20:3-5).
De namen der Baäls zullen niet meer op
haar lippen komen. Vers 16 bevat op dat punt weer één van Hosea's
woordspelingen. Voortaan zal zij YHWH God haar Isji
noemen en niet meer Baäli. Dus mijn
man, of mijn echtgenoot en niet meer mijn heer of mijn
eigenaar. Weg met alle vermelding van Baäl
!!
In verband met Israëls toekomstig herstel is het beeld van de
wildernis een bekend bijbels gegeven.
In Jesaja
40:1-11 is het Wildernismotief de inleiding tot een reeks van
herstelprofetieën waarin God zich aan het hoofd van zijn verstrooide volk
plaats voor de terugkeer naar Jeruzalem. De dwaling van het volk is namelijk
afbetaald. Israël heeft uit Gods hand een dubbel
portie ontvangen.
Ezechiël
20:32-42 verschaft verdere details over die tijd, maar laat tegelijkertijd
uitkomen dat de wildernis der volken, zoals de profeet die nu nog toekomstige toestand aanduidt,
cruciaal zal zijn voor wat betreft de bestemming van elke afzonderlijke Jood.
De opstandigen en de verstokte overtreders zullen
uitgeschift worden en nimmer op Israëls bodem komen.
Dat op zich doet al vermoeden dat die wildernis een link moet hebben met de
"wildernis" van de Openbaring.
Zie Openbaring 17:3, alsook het
commentaar op
dat Schriftdeel.
Maar ook Op 12:6 en 14 komen daarbij in beeld. Het schriftdeel
doet erg denken aan Hosea 2:14-15, omdat profetisch
getoond wordt hoe YHWH God tijdens de tweede 3½ jaarperiode van de 70ste
Jaarweek in geestelijk opzicht voor zijn tot hem teruggekeerde vrouw zal
zorgen:
En de Vrouw vluchtte
naar de wildernis waar zij een door God
bereide plaats heeft opdat zij haar aldaar zouden
voeden 1260 dagen… En aan de Vrouw werden de twee vleugels van de grote arend
gegeven, opdat zij naar de wildernis, naar haar plaats
mocht vliegen, alwaar zij wordt gevoed een tijd en tijden en een halve tijd,
weg van het aangezicht van de Slang.
Het beeld dat daarbij wordt opgeroepen herinnert eraan hoe YHWH zijn
volk ten tijde van de Exodus uit Egypte naar de voet van de Sinaïberg
leidde en hen daar rijkelijk geestelijk voedde doordat hij zich op een nieuwe,
ongekende wijze aan hen openbaarde.
In Jesaja 40:3 en Ezechiël 20:35-36 is wildernis de weergave van
het Hebreeuwse MiDBaaR, de gebruikelijke term om het
gebied aan te geven waar Israël gedurende 40 jaar verbleef en rondtrok.
Oók in Deuteronomium
32:10 verschijnt dit woord, naast evenwel nog twee
andere termen die eveneens de aard van het terrein beschrijven:
Hij [YHWH] vond hem [Israël] in een
land van wildernis [MiDBaaR], in een leegte [THooHoe] van woest land [JeSJiMooN] vol gehuil.
Hoe moeten wij ons nu de eschatologische zin van MiDBaaR voorstellen, zoals beschreven in Ezechiël 20?
Ik zal u leiden uit de volken, u verzamelen uit de landen waarheen gij verstrooid zijt, met
sterke hand en met uitgestrekte arm, en met uitgestorte gramschap. Ik zal u brengen in de wildernis der volken en daar met u in het gericht treden,
van aangezicht tot aangezicht. Zoals ik met uw vaderen
in het gericht trad in de wildernis van het land Egypte, zo zal ik u oordelen, verklaart de Heer YHWH.
(Ez
20:34-36)
De ervaring die Israël in de 15e eeuw v.Chr.
opdeed met YHWH toen zij na hun uittocht in de wildernis van het land Egypte
terechtkwamen, gaat zich blijkbaar herhalen bij hun uitleiding uit de volken
ten tijde van het schrikbewind van de Antichrist. God zal Israël in de wildernis der volken brengen en daar met hen in het gericht treden.
Maar nogmaals: Waarop duidt die
uitdrukking de wildernis der volken?
Naar het zich laat aanzien worden dienaangaande in Jesaja
hoofdstuk 14 aanwijzingen verschaft.
Want daar wordt Israëls Rest die de Grote Verdrukking doorstaat (vers 3), profetisch geboden een kernachtige spreuk
vol metaforen (vers 4) aan te heffen met betrekking tot de koning van Babylon, die in vers 25 ook wordt aangeduid met de Assyriër, waardoor we met zekerheid weten dat de heilige geest feitelijk
de Antichrist op het oog heeft.
Dat de Antichrist het voorwerp is van de spreukachtige spotrede,
blijkt trouwens uit het lied zelf (vers 6):
Die in verbolgenheid volken sloeg met
een slaan zonder ophouden, die in toorn natiën [Heidenvolken] vertrad in
meedogenloze vervolging.
In de Eerste helft van de 70ste Jaarweek maakt de
Antichrist korte metten met de regeringsmacht der natiën. Hun tijden lopen teneinde (Lukas 21:24).
De demonen eisen dan rechtstreeks voor zichzelf de
wereldheerschappij op. Niet langer wensen zij door tussenkomst van de Grote
Stad Babylon invloed op de koningen der aarde
uit te oefenen (Openbaring 17:11-12, 18; zie Deel
3 en Openbaring
17).
In Habakuk 1:5-11, 14-17; 2:5
wordt zijn niet te stuiten veldtocht in levendige
taferelen geschilderd.
De natiën blijken absoluut niet bij machte hem te weerstaan; hun
politieke machthebbers zijn iets lachwekkends voor hem.
Daarbij valt het op dat vanaf Hk 2:6 een spreuk in de vorm van een aanklacht jegens hem wordt aangeheven, precies zoals het geval is in Jesaja
14. We schijnen met parallelle Schriftgedeelten te maken
te hebben.
Dat hij de heerschappij die tot dan toe door de natiën werd
uitgeoefend, tot een einde brengt, blijkt uit Jesaja 14:9-10. Als de Antichrist
het gebied van de Dood betreedt, blijken alle koningen der aarde daar reeds aanwezig te zijn, want zij werden door zijn toedoen
machteloos gemaakt.
O morgenster, zoon van de dageraad, hoe
ben jij uit de hemel gevallen. Jij die de natiën machteloos maakte, neergehouwen ter aarde ben jij.
(Js 14:12)
De gebruikelijke arrogantie waarmee de Antichrist steeds wordt
getekend, vinden wij ook in de verzen 13 en 14:
En je zei nog wel in je hart: Ik zal tot in de hemel opstijgen,
boven de sterren Gods wil ik mijn troon verheffen, ik wil mij neerzetten op de berg Safon [de berg waar de goden bijeenkomen] aan de zijden van het Noorden. Ik zal opstijgen boven de
hoogten der wolken; ik zal de Allerhoogste gelijk zijn.
Maar zij die door hem tot slachtoffer werden gemaakt, zullen hem
bij zijn neerwerping in het gebied van de Dood met stomme verbazing aanstaren
en uitroepen:
Is dit de man die de aarde liet sidderen; die koninkrijken deed
schudden; die de bewoonde wereld als de wildernis [MiDBaaR] maakte en de steden ervan neerhaalde?
(Js 14:16-17)
Dit nu geeft ons enig idee hoe de uitdrukking de wildernis
der volken verstaan moet worden.
Het is blijkbaar de situatie
waarin de bewoonde wereld geraakt onder de afschuwelijke heerschappij van de
Antichrist. In de trant van Deuteronomium 32:10
kunnen we dan denken aan een trieste woestenij waar alle reguliere leven is
weggevallen. De gebruikelijke menselijke instituties functioneren niet langer.
Deze opvatting omtrent de wildernis
der volken impliceert dat etnisch Israël zich niet geografisch behoeft te
verplaatsen zoals destijds bij de Exodus het geval was. Gods Verbondsvolk geraakt
in de wildernistoestand door de catastrofale veranderingen die binnen de
volken, te midden waarvan zij altijd al woonden, zullen plaatsgrijpen.
Uit Openbaring 16:2-21 kan namelijk
opgemaakt worden dat Gods toorn gericht is tegen het
hele systeem dat ten tijde van de heerschappij door de Antichrist op aarde
onder de mensen wordt opgebouwd.
De Eerste schaal veroorzaakt
bijvoorbeeld een kwaadaardige zweer aan de mensen die het merkteken van het
Beest hebben ontvangen en zijn beeld aanbidden (v. 2).
De Vijfde schaal wordt uitgegoten op
de troon van het Beest zelf (v. 10).
De Zesde schaal van Gods toorn treft de grote rivier de Eufraat
waaraan Babylon, de schuilplaats der demonen, is
gelegen (v. 12).
De Zevende schaal treft de lucht of
de Satanische geest die door de aanhangers van de Antichrist wordt geademd.
Dat de Pseudomessias
de bewoonde wereld tot een wildernis maakt, heeft dus kennelijk ook te maken
met de gevolgen die het uitgieten van de schalen op de maatschappij op aarde
heeft. YHWH Elohim frustreert alle inspanningen die de demonen en hun
menselijke aanbidders in het werk stellen.
In Jesaja hoofdstuk 3 wordt een
soortgelijk beeld geschilderd. Doordat YHWH steun en stut uit
Jeruzalem en Juda wegneemt, is anarchie en chaos binnen de maatschappij het
gevolg. Zie Jesaja 3:1-7.
Jesaja 40 (NBV; de Heer
vervangen door YHWH)
Dat in de Eindfase in zeker opzicht een herhaling van de
Egyptische Exodus zal plaatsvinden, toen YHWH als het ware voortschreed in de
wildernis aan het hoofd van zijn volk (Deuteronomium
33:2-3), vernemen wij ook uit Jesaja 40:1-11.
Js 40:1-2
Troost, troost mijn volk, zegt
jullie God.
Spreek Jeruzalem moed in, maak
haar bekend dat haar slavendienst voorbij is, dat haar schuld is voldaan, omdat
zij een dubbele straf voor haar zonden uit de hand van YHWH heeft ontvangen.
Er is geweldig goed nieuws voor allen die over Sion treuren (Js 61:2-3; 66:10).
De ballingschap loopt ten einde. Er is troost voor mijn
volk. De dwaling is afbetaald. Uit de hand van YHWH heeft Israël een dubbel portie aan correctie ontvangen.
Js 40:3-5
Hoor, een stem roept:
‘Baan voor YHWH een weg door de
woestijn, effen in de wildernis een pad voor onze God. Laat elke vallei
verhoogd worden en elke berg en heuvel verlaagd, laat ruig land vlak worden en
rotsige hellingen rustige dalen.
De luister van YHWH zal zich
openbaren voor het oog van al wat leeft.
YHWH heeft gesproken!'
Er is iemand die roept. Wellicht een heraut uit het hemelse hof.
Hij roept anderen op tot het bereiden van een koninklijke weg
voor YHWH door de wildernis heen. YHWH is namelijk van plan zich aan het hoofd
van de ballingen te plaatsen voor de terugkeer naar Jeruzalem; een voortdurend
terugkerend thema in het bijbelboek Jesaja:
Zie 11:16; 30:21; 35:8-10;
42:16: 43:16, 19; 48:17; 49:11; 51:10; 55:7; 57:14; 62:10.
Ook nu – zoals bij de vroegere uittocht – loopt het hele
gebeuren uit op een theofanie, een revelatie van YHWHs
heerlijkheid, niet slechts aan Israël, zoals destijds, maar nu voor het oog van
alle mensen. Alle levenden tezamen zullen er getuige van worden.
Js 40:6-8
Hoor, een stem zegt: ‘Roep!' En
een stem antwoordt: ‘Wat zou ik roepen?
De mens is als gras, hij bloeit
als een veldbloem.
Het gras verdort en de bloem verwelkt
wanneer de adem van YHWH erover blaast. Ja, als gras is dit volk.' Het gras
verdort en de bloem verwelkt, maar het woord van onze God houdt altijd stand.
Jesaja hoort de aansporing: "Roep!". Maar de vraag is:
Wat? Wat precies zal ik roepen?
Dit: De vergankelijkheid van
alle vlees in contrast met het eeuwige karakter van Gods Woord; vooral het niet
blijvend zijn van ’s mensen loyale liefde. Tegenover de Verbondsontrouw
van Israël staat YHWHs profetische Woord van belofte
dat hij altijd nakomt.
Js 40:9-11
Beklim een hoge berg, vreugdebode
Sion, verhef je stem met kracht, vreugdebode Jeruzalem, verhef je stem, vrees
niet.
Zeg tegen de steden van Juda:
‘Ziehier jullie God!' Ziehier God, YHWH !
Hij komt met kracht, zijn arm zal
heersen. Zijn loon heeft hij bij zich, zijn beloning gaat voor hem uit. Als een
herder weidt hij zijn kudde: zijn arm brengt de lammeren bijeen, hij koestert
ze, en zorgzaam leidt hij de ooien.
De vreugdebode van Sion/Jeruzalem kan dus een hoog punt
beklimmen om de opwindende boodschap uit te schreeuwen:
YHWH, de
Overwinnaar is op komst. Hij gaat opnieuw zijn heerschappij vestigen.
Wat voert hij als zijn buit mee? Zijn verloste volk! YHWH, de koning, is ook een Herder voor hen.
Vergelijk Js 52:7-10.
Wij kunnen echter niet aan het gegeven voorbij gaan dat de
wildernis ook een plaats wordt waar YHWH met zijn halsstarrige volk in het
gericht zal treden, zoals hij deed in de wildernis van Egypte.
We zagen dat reeds bij Ezechiël
20:35-36.
Vergelijk ook Nm 13:27-14:30 en 1Ko
10:7-10.
Wat staat God voor ogen bij dit Gericht? Het antwoord verschaft
Hijzelf in Ezechiël 20:38
De weerspannigen en zij die tegen mij
overtredingen begaan zal ik uit u verbannen. Uit het land van hun omzwervingen
wil ik hen leiden, maar op de grond van Israël zullen zij niet komen. En gij zult weten dat ik YHWH ben.
Welk criterium zal God hanteren om degenen uit te schiften die
het niet waardig zijn terug te mogen keren op de bodem van Israël?
Destijds in de wildernis van Paran,
ten tijde van het uitzenden van de verspieders, was het criterium
geloof/ongeloof. YHWH beschouwde het ongeloof van de meerderheid - ondanks alle
tekenen en wonderen die zij gezien hadden - als een blijk van minachting jegens zijn Persoon. Bijgevolg zwoer hij dat zij nimmer het
Beloofde land van rust zouden binnengaan (Nm 14:11,
22-23).
In het Gericht van de nabije toekomst zal het niet anders zijn:
Zij die hardnekkig in ongeloof volharden; die zich niet gewillig
betonen jegens Gods voorzieningen in hun ware Messias
Jezus van Nazareth; die zich achter een Pseudomessias
blijven stellen, hij die de bewoonde wereld tot een wildernis maakt. Die hem
blijven nalopen ondanks al zijn verraderlijk handelen, hebben Gods gramschap en
bijgevolg hun ondergang te vrezen.
Jesaja 1:18-20 laat zien dat dit de uitkomst van Gods oordeel jegens hen zal zijn:
Komt toch en laten wij de zaken rechtzetten tussen ons, zegt YHWH.
Al zijn uw zonden als scharlaken, ze zullen zo wit worden als
sneeuw; al zijn ze rood als karmozijn, ze zullen als wol worden.
Indien gij u gewillig betoont en luistert,
zult gij het goede van het land eten. Maar indien gij
weigert en weerspannig zijt, zult gij door een zwaard
verteerd worden; want YHWHs mond heeft dit gesproken.
==================================================
Nu echter weer alle aandacht voor Gods herstelde
huwelijksrelatie met Israël.
God belooft dat hij zich in dit tweede geval aan Israël zal
verloven voor altijd en dat zal doen in rechtvaardigheid, gerechtigheid, loyale
liefde, barmhartigheden en getrouwheid (Hs
2:19-20).
Die belofte wijst op een heel nieuwe grondslag. Trouwens, bij
God voltrekken zich zulke zaken altijd op de juiste wettelijke basis.
Het eerste huwelijksverbond - dat van de Sinaï - is door het
ontrouwe gedrag van Israël verbroken. Er moet derhalve
een nieuw verbond in het leven worden geroepen. Bovendien moet Israël worden
teruggekocht.
Denk aan Gomer. Nadat YHWH tegen Hosea had gezegd:
Ga nogmaals,
bemin een vrouw die door een metgezel wordt bemind en overspel pleegt.
lezen wij dat Hosea
tot de volgende actie overging:
Toen kocht ik mij haar voor 15
zilverstukken en 1 1/2 homermaat gerst.
(Hs
3:1-2)
Om haar opnieuw als vrouw te kunnen bezitten, moest Hosea haar terugkopen omdat ze intussen een slavin was
geworden.
Hetzelfde geldt voor Israël. Jezus zei in zijn optreden tot
leden van etnisch Israël:
Ik zeg u: Al wie zonde doet, is
een slaaf van de zonde. Bovendien blijft de slaaf niet voor eeuwig in het
huisgezin; de zoon blijft voor eeuwig. Indien de Zoon u daarom vrijmaakt, zult gij werkelijk vrij zijn.
(Jh
8:34-36)
Hosea betaalde 15 zilverstukken als
geldbedrag; d.i. de halve prijs voor een slavin; en de rest in de vorm van
graan; geen tarwe maar gerst, een vergoeding voor het voedsel voor haar.
Het is duidelijk: Ook met betrekking tot zijn Verbondsvolk is
een "transactie" nodig, een wettelijke basis op grond waarvan YHWH
zich weer met zijn Vrouwgemeente kan inlaten.
De Bijbel laat zien dat het Nieuwe Verbond in die noodzakelijke
grondslag voorziet.
Zelfs Hosea 2:20 zinspeelt reeds op het Nieuwe Verbond door te vermelden wat er van de
zijde van het volk mag worden verwacht:
En gij
zult YHWH stellig kennen
een welbekende conditie van dat
Verbond.
Later werd bij monde van Jeremia – in Jeremia 31:31-34 - dat
nieuwe huwelijksverbond gedetailleerd aangekondigd. Voor velen komt het
wellicht als een verrassing te vernemen dat het Nieuwe Verbond in de eerste
plaats wordt gesloten met het oog op etnisch Israël. Natuurlijk hadden wij die
waarheid altijd al zelf kunnen vaststellen aan de hand van de inleidende
woorden in vers 31, maar aangezien in de meeste christelijke denominaties het
Nieuwe Verbond vrijwel steeds met de Christelijke gemeente wordt geassocieerd,
is men over het algemeen geneigd voorbij te gaan aan het feit dat Gods oude
Verbondsvolk in het beeld is.
In het boek Jeremia laat YHWH geregeld door zijn profeet weten
dat, indien Israël tot hem wil terugkeren, die mogelijkheid voor haar
openstaat. Zie Jr 3:22 en 4:1-2.
In Jr 23:5-8 wordt al een herstel
aangekondigd. In de Messiaanse tijd zal Juda gered worden en Israël zal in
zekerheid verblijf houden.
En dan volgt in Jr 31:31-34 de
aankondiging van de vernieuwing van het huwelijksverbond.
In het profetisch perspectief van Jeremia blijft dat Nieuwe
Verbond tot etnisch Israël beperkt. Merk namelijk op hoe de inleiding gesteld
is:
Zie! Er komen dagen, verzekering van YHWH, dat ik met het Huis van Israël en met het Huis van
Juda een nieuw verbond sluiten zal; niet één gelijk het verbond dat ik met hun voorvaders heb gesloten op de dag dat ik hen bij de hand vatte om hen uit het
land Egypte te leiden, mijn verbond dat zij verbroken hebben, terwijl ik hen
als echtgenoot bezat.
In zijn Hebreeënbrief gaat de apostel Paulus diep in op dat
Nieuwe Verbond.
Zie Hb
8:6-13; 9:15; 10:14-17; 12:22-24 en 13:20.
In Hebreeën
8 beschrijft hij de uitnemender
openbare dienst van Jezus Messias
op grond van dat Nieuwe Verbond, aangezien
hij ook Middelaar is van een beter
Verbond dat wettelijk berust op betere beloften.
De toepassing van het Nieuwe Verbond mag volgens diezelfde
Paulus overigens worden uitgebreid tot de leden van de christelijke Gemeente,
de hemelse Vrouwgemeente.
Hoewel het Nieuwe Verbond niet
met hen wordt gesloten, ontvangen zij wél de voordelen ervan en dat zelfs in de eerste plaats.
Zie 2Ko 3:4-6.
Die opvallende gang van zaken houdt verband met het feit dat zij
door hun geloof in Messias Jezus hem gingen toebehoren.
Bijgevolg worden zij, zoals in Galaten 3:29 wordt getoond, tezamen
met hem een deel van Abrahams Zaad en daardoor ook erfgenamen van de beloften
die aan Abraham werden gedaan:
Bovendien, indien jullie van [de]
Messias zijn, zijn jullie werkelijk Abrahams zaad, volgens een
belofte erfgenamen.
Met etnisch Israël kreeg de Christelijke Gemeente aldus deel aan
de beloften die van nature voor Abrahams nakomelingen (via Isaäk en Jakob)
gelden.
In Romeinen 11:17 wordt die belangrijke waarheid door de apostel
Paulus toegelicht en nader uitgewerkt:
Door enting op de Israëlitische olijfboom hebben de christelijke
takken deel gekregen aan de wortel der vetheid van die olijfboom.
En wat vertegenwoordigt die wortel der vetheid allemaal?
Heel veel; Romeinen 9:3-5 verschaft het antwoord:
-de aanneming als zonen;
-de heerlijkheid;
-de verbonden
-de wetgeving;
-de heilige dienst;
-de beloften.
Omdat beide Gemeentes – aards en hemels Israël – deel krijgen
aan dezelfde kostbare voorzieningen, vormen zij tezamen
het ene Israël Gods (Gl 6:16).
Maar de Christelijke Gemeente gaat in het ontvangen van die
voorzieningen voorop. Christenen zijn de eersten die op basis van Jezus’ offer
in een geheel nieuwe, speciale verhouding tot God komen als zijn zonen (Rm 8:14-17).
Bovendien gaan zij nog in een ander opzicht het etnische Israël
vooraf, namelijk in het ontvangen van wel heel bijzondere zegeningen. Want
hoewel beide in Gods voornemen gebruikt zullen worden om als Abrahams zaad tot
zegen voor de Heidenvolken te zijn, zal de Christelijke Gemeente die rol
vervullen als het hemelse
deel van het Israël Gods.
Het is daarom beslist niet vreemd dat het Nieuwe Verbond
persoonsgericht is. Terwijl het Oude Verbond collectief met de hele natie werd
gesloten wordt het Nieuwe Verbond gekenmerkt door haar persoonlijke karakter.
In vergelijking met het Verbond van de Sinaï geldt dan ook op dit punt wat Jr
31:32 uitdrukkelijk zegt:
Niet één gelijk het verbond dat ik met hun
voorvaders heb gesloten.
Het Oude Verbond was voor etnisch Israël een nationale
verplichting. Het volk als geheel werd voor het houden ervan aansprakelijk
gesteld. Maar in het Nieuwe Verbond wordt ieder persoon in zijn godsdienstige
beleving zelfstandig. Het wordt een persoonlijke, innerlijke beleving, waardoor
zijn relatie tot God op een veel hoger niveau komt te verkeren.
Het is belangwekkend om te zien hoe dat al via Jeremia werd
aangegeven, direct voorafgaand aan de aankondiging van het sluiten van een
Nieuw Verbond. Zie Jeremia 31: 29-30
In die dagen zal men niet meer zeggen:
"De vaders hebben onrijpe druiven gegeten, maar de tanden van de zonen
werden er stroef van".
Integendeel, IEDER zal om zijn EIGEN
onrecht sterven. ELK MENS die onrijpe druiven eet, diens tanden zullen stroef
worden.
Zoals we al eerder zagen noemde Hosea
het ongeluksdal - Achor - "een poort [of
toegang] tot de hoop".
De werkelijke basis daarvoor is evenwel
gelegen in de omstandigheid dat elke Jood, een ieder afzonderlijk, de
voorzieningen van het Nieuwe Verbond zal moeten aanvaarden.
Omdat Messias Jezus de Middelaar van dat Verbond is, impliceert
een en ander dat zij zich alsnog tot hun ware Messias zullen moeten keren, in
het geloof dat er in niemand
anders redding is (Hn 4:12).
Een Rest zal dat ook daadwerkelijk doen, kennelijk binnen de
beproevingsvolle "wildernis"-ervaring.
In Zacharia 9:11-12 worden dezen als volgt aangemoedigd:
Ook wat u betreft [o Vrouw; blijkbaar Sion], vanwege het bloed van uw verbond zend ik uw gevangenen heen uit de
put waarin geen water is. Keert terug naar de vesting, gij
gevangenen van de hoop.
Zoals er nog perspectief was voor Gomer
ná haar terugkoop, zo ook voor etnisch Israël. Maar m.b.t. Gomer
stelde Hosea wel restricties
vast:
En ik zeg tot haar: Vele dagen zul je
bij mij zitten, zonder te hoereren of aan een man toe
te behoren. En zó zal ik tegenover jou zijn.
(Hs 3:3)
Tot aan haar verbetering, zou Gomer
dus lange tijd, "vele dagen", bij Hosea
moeten wonen, maar in afzondering, zodat elke omgang met andere mannen
onmogelijk zou zijn. En letterlijk voegt Hosea er aan
toe: "En ik ook aan u", wat wil zeggen: "Evenals gij in uw afzondering mij zult blijven toebehoren, zo blijf
ik u toebehoren".
Het symbolisme van dit alles wordt nader verklaard in de verzen
4 en 5.
Want de zonen van Israël zullen vele
dagen zonder koning en zonder vorst en zonder slachtoffer en zonder zuil en
zonder efod en terafim
wonen. Daarna zullen de zonen van Israël terugkeren en YHWH hun God en David,
hun koning, zoeken; en bevend zullen zij tot YHWH en tot zijn goedheid komen,
in het laatst der dagen.
Inderdaad, vele dagen
- nu al ruim 19 eeuwen - leeft etnisch Israël zonder een staatkundig bestel en
ook zonder godsdienstig leven in georganiseerde vorm zoals vroeger het geval
was.
Aldus is haar op een wel heel effectieve wijze ontnomen wat haar
voorheen bracht tot afgodische kontakten met haar minnaars. Als vrucht van deze
afzondering moeten de Israëlieten tenslotte zover
komen dat zij weer hun God YHWH en hun ware Messias uit Davids
koninklijke huis, Jezus, gaan zoeken.
Destijds, bij de scheuring van het koninkrijk na de dood van
Salomo, was Israël de ware aanbidding gaan verzaken, tegelijk met het
beëindigen van hun aanhankelijkheid aan Davids
koninklijke huis (1Kn 12:16, 25-30).
Hun berouwvolle houding na ca. 3000 jaar, jegens
God, zal dan ook logischerwijs vergezeld gaan van hun terugkeer tot Davids huis.
Dit
helpt ons Jesaja 63:18-19 naar waarde te schatten:
Voor een korte tijd heeft uw
heilig volk bezit gehad. Onze eigen tegenstanders hebben uw heiligdom
vertreden. Wij zijn lange tijd geworden als degenen over
wie gij niet hebt geheerst, als degenen over wie uw
naam niet was uitgeroepen.
De
tijd dat Gods heilig volk een natie was onder theocratisch bestuur met een
troon en heiligdom in Jeruzalem, is kort gebleken in vergelijking met de lange periode die getypeerd wordt door Hosea:
Zonder koning / vorst / slachtoffer.
Maar dan, na zo'n lange tijd, zullen
zij "bevend" [van ontzag]
tot YHWH en tot zijn goedheid
komen en
op die manier de gramschap ontlopen die over het slechte deel van Israël zal
komen dat zich tot het einde toe zal verharden ten aanzien van de goedheid die
God in zijn Messias ten toon spreidt.
Dat de laatste drie verzen van Hosea 3 inderdaad profetisch aangeven dat etnisch Israël
sinds de Eerste eeuw AD niet binnen een staatkundig bestel zou verkeren, en al
evenmin temidden van het godsdienstig leven in
georganiseerde vorm zoals alle eeuwen daarvoor het geval was, wordt treffend
bevestigd door de som van de
gematriawaarden van die verzen. T.w.: 2869 + 3203 + 3560 = 9632
Hs 3:3 |
En
ik zeg tot haar: Vele dagen zul je bij mij zitten, zonder
te hoereren of aan een man toe te behoren. En zo zal ik tegenover jou zijn. |
2869 |
Want
de zonen van Israël zullen vele dagen zonder koning en zonder vorst en zonder
slachtoffer en zonder zuil en zonder efod en terafim wonen. |
3203 |
|
Daarna
zullen de zonen van Israël terugkeren en YHWH hun God en David, hun koning,
zoeken; en bevend zullen zij tot YHWH en tot zijn goedheid komen, in het
laatst der dagen. |
3560 |
De waarde 9632 wordt namelijk
aangetroffen in Mt 21:3, waar we lezen wat er vroeg
in de morgen op ‘Palmzondag’ van het jaar 33 AD (4036 AM) plaats vond, toen de
69ste Jaarweek van Daniël 9 eindigde: En als iemand iets tot jullie zegt,
moeten jullie zeggen: De Heer heeft ze nodig. Daarop zal hij ze
onmiddellijk zenden.
Ter voorbereiding van zijn triomfale intocht in de stad
Jeruzalem – de Stad van de
Grote Koning
(5:35) – gaf Jezus zijn leerlingen aanwijzingen ivm
de ezelin waarop hij de Stad wilde binnengaan: Zie: De Intocht in Jeruzalem volgens Lukas 19:28-44.
Het ligt daarom voor de hand dat Israël tot aan de 70ste
Jaarweek in de situatie zal verblijven van Hs 3:3-4.
Maar daarna zullen zij opnieuw tot YHWH en tot zijn goedheid
komen. En eveneens zullen zij dan ook YHWH hun God en David, hun koning, zoeken.
Die David zal dan wel de
Grotere David zijn, de door
hen zo lang versmade Yeshua, hun ware Mashiach!
Kunnen we dan ook terecht, met een
verwijzing naar Hs 3:5, zeggen dat Israël opnieuw binnen een
staatkundig bestel zal verkeren, alsook temidden van een godsdienstig leven in
georganiseerde vorm?
Het antwoord luidt: Ja, in zekere zin
wel! Waarom?
Omdat rond die tijd – naar wij zeer wel mogelijk achten – de
Christelijke Gemeente in de
Opname van de aarde zal worden weggenomen en zich daarna - in de vorm
van een functionerende hemelse priesterschap - rondom de troon van God en die
van het Lam in de hemel zal bevinden. Zie Openbaring 4:4.
Zie als bijlage De Tamid, waarin redenen worden aangevoerd waarom het
niet onwaarschijnlijk lijkt dat Jezus’ Gemeentelichaam bij het begin van de 70ste Jaarweek van de aarde zal worden
weggenomen.
Een soortgelijke gedachte van terugkeer, en bijgevolg herstel,
vinden we ook in Jeremia 31:10-12.
Maar aldaar ligt de nadruk op de uiting van vreugde
waarmee Israël tot God zal terugkeren. Op de hoogte van Sion zullen zij jubelen
over YHWHs goedheid.
In de "laatste dagen", d.i. in de 70ste
Jaarweek, gaat dit alles zich dus zonder mankeren voltrekken.
Mochten wij daarover nog twijfels koesteren en ons afvragen of
Israëls herstel zich echt zal voordoen, dan doen wij er goed aan nogmaals naar
de beschrijving van het Nieuwe Verbond te kijken in Jeremia 31:31-34,
maar vervolgens ook naar het gedeelte dat er direct op volgt, de vv. 35
t/m 36.
In dat Schriftdeel wordt de vraag beantwoord in welk geval alleen het mogelijk zou zijn dat YHWH Elohim het gehele zaad van Israël (voor altijd) zou verwerpen:
Dit zegt YHWH, die de zon heeft gemaakt als het licht voor de dag, de voorschriften van de maan en de sterren als lichten voor de nacht. Die de zee opzweept, zodat de golven bruisen, wiens naam is YHWH van de hemelse machten:
Pas als deze voorschriften ooit
zouden ophouden te bestaan
– spreekt YHWH –
Alleen dán zou het zaad van
Israël ophouden een volk te zijn en niet meer vóór me staan.
-.-.-.-
De Tamid (bijlage)
Waarop is de veronderstelling gebaseerd dat bij
het aanbreken van de 70ste
Jaarweek ook de Christelijke Gemeente zal worden opgenomen?
Allereerst omdat
volgens 1
Thess 4 - en zeker volgens 2
Thess 2 - met de Opname van de Gemeente ook Gods
geest (tijdelijk) van de aarde zal verdwijnen. De grootste belemmering voor het
verschijnen van de Antichristelijke Eindtijdmacht lijkt dan te zijn weggenomen.
Maar ook de wijze waarop, naar wij thans
denken, de 70ste Jaarweek zal verlopen is voor ons evenzo aanleiding
om in die richting te denken!
Algemeen wordt namelijk aangenomen dat de
Opname van Jezus’ Gemeentelichaam – waarschijnlijk direct bij de aanvang van de
70ste Week – de Hellenistische Kleine Horen (van Daniël 8) de gelegenheid zal
bieden om op het religieuze toneel van de wereld te verschijnen.
Welnu, in Dn 8:12 vernemen we wat de gevolgen zullen zijn van
het verschijnen van die Hellenistische Kleine Horen, alias de Antichristelijke
Eindtijdmacht, met name in de verschijning van de Valse Profeet
van Op 13:11-13.
Die Kleine Horen zal zich uitermate verheffen, maar ook zal hij
- met succes overigens - alles in het werk stellen om bij Israëls Rabbijnendom
in het gevlei te komen. Hoe? Door zo vlug mogelijk aan hun
grootste verlangen te voldoen: De oude, Joodse offerdienst in een Derde tempel
herstellen. In Dn 9:27 wordt trouwens bij voorbaat aangekondigd dat hij daarin
succesvol zal zijn:
En naar velen zal hij een
Verbond kracht bijzetten
één zeven [Of: Jaarweek].
Dus ogenschijnlijk voor de volle 70ste
Week! Maar in
werkelijkheid zal dat niet gaan gebeuren: Allereerst omdat in dat zelfde vers
(27) bij voorbaat aan ons wordt onthuld dat hij al op de Helft van de Week zijn
belofte aan Israël zal breken:
En op de helft van de zeven zal
hij doen ophouden slachtoffer en spijsoffer.
Maar dat niet alleen! Om de Joden gunstig te
stemmen en het Oude Verbond kracht bij te zetten, heeft hij uiteraard
ook enige tijd nodig. Kennelijk de eerste 110 dagen van de Jaarweek. Vandaar
dus de 1150 dagen [of 2300 avonden-morgens]: 1260
minus de 110 dagen. In Dn 8:11 lezen we immers:
En
zelfs tegen de Vorst van het heir zal hij een groot
air aannemen, en hem werd de
tamid ontnomen, en de
vaste plaats van zijn heiligdom werd omvergehaald.
Maar…, voor alle duidelijkheid, wat is er met die tamid precies aan de hand? En waarom zal
YHWH Elohim zeker niet instemmen met de Joodse euforie, ook al heeft het er
alle schijn van dat die offercultus voor Hém bedoeld zal zijn, zoals we ook
kunnen afleiden uit Js 66?
Antwoord:
Met de offerdood van zijn Zoon, Messias Yeshua, kwam er -
vanuit YHWH Elohims standpunt bezien - voorgoed een
einde aan de Joodse offerdienst volgens de Wet. Ze was namelijk slechts
typologisch geweest en had al de tijden van het Wetsverbond vooruitgewezen naar
veel grotere waarheden ivm met Yeshua’s
offerdood. In Ks 2:16-17 heeft de apostel Paulus die
belangrijke waarheid helder onder woorden gebracht, t.w.:
Laat
dan niemand jullie oordelen inzake eten en drinken of
met betrekking tot een feest of nieuwe maan of sabbatten, welke zaken een schaduw
zijn van de toekomstige dingen, maar het wezenlijke behoort de Messias toe.
Ook in Dn
11:31 en 12:11
is de volgorde dezelfde: Het wegnemen van de tamid,
en in plaats daarvan, op de Helft van de Week – en bovendien als een nog veel
kwalijker actie - het plaatsen van de verwoestende gruwel. Het ongelovige Israël van de
Eindtijd zal dan uiteraard moeten concluderen dat zij door hun Fake-Mashiach grondig werden bedrogen en dat hun Derde
Tempel niet Gods goedkeuring had.
Want inderdaad, volgens
Jesaja 66 zal er alsnog een Derde tempel verrijzen en ook zullen er weer
dierlijke slachtoffers gebracht worden, maar dat alles op slechts menselijk
initiatief en geenszins met Gods goedkeuring. Hij
heeft bij voorbaat zijn ontstemming over een dergelijk project kenbaar gemaakt
met de woorden:
Zo
spreekt YHWH: De hemelen zijn mijn troon en de aarde
is mijn voetbank; wat voor huis zoudt gij voor Mij dan willen
bouwen, en welk heiligdom zou mijn rustplaats zijn?
Dit alles heb Ik met eigen handen gemaakt, dit alles is mijn eigendom, luidt de
godsspraak van YHWH. Mijn ogen rusten op die mens,
die deemoedig is en gebroken van hart, en die beeft
voor mijn woord.
Iemand
die voor mij een rund slacht, doodt eigenlijk ook een mens, en wie een schaap
offert, wurgt ook een hond. Wie een meeloffer brengt, schrikt niet terug voor
varkensbloed, wie wierook offert, vereert ook een afgod. Zoals
zij de voorkeur geven aan hun eigen wegen en
welgevallen hebben in
hun gruwelen, zo zal Ik er de
voorkeur aan geven, hen te kwellen en over hen brengen wat ze vrezen.
Want
toen Ik riep, heeft niemand geantwoord, en toen Ik sprak, heeft niemand
geluisterd. Zij deden wat kwaad is in mijn
ogen en gaven de voorkeur aan wat Mij mishaagt.
Hoort het woord van YHWH, gij
die beeft voor zijn woord! Uw eigen broeders die u haten, die u verstoten om
mijn naam, hebben gezegd: Laat YHWH zijn glorie tonen, wij zullen graag uw
vreugde zien! Zij zullen zelf beschaamd staan. Hoort! uit de stad klinkt tumult, hoort! uit de tempel
gedruis: de stem van YHWH die met zijn vijanden afrekent.
(Js
66:1-6; wv78, aangepast)
In de herbouwde tempel van hun
eigen keuze zal de God van Israël dus juist met die vermetele opstandelingen
afrekenen. Zoals aangegeven in de Jaarwekenprofetie van Daniël gaat dat volgens
Dn
9:27 in de laatste (70ste) Week gebeuren, met de velen die in zee gingen met de Valse Messias. Maat niet voordat zij
eerst tot de ontdekking zullen komen - op de helft van de Week - dat zij
grondig door hem werden bedrogen.
-.-.-.-.-.-
Naar
Deel 3 >> De
naos op aarde en de twee getuigen