Eerste Brief van Petrus
Blogexemplaar voor
‘smal’ lezen
A. Algemene
vermaningen tot een juiste levenswandel (1:1 – 2:10)
1. Opschrift
(1:1-2)
Πετρος
αποστολος
Ιησου Χριστου
εκλεκτοις
παρεπιδημοις
διασπορας
Ποντου,
Γαλατιας,
Καππαδοκιας,
Ασιας, και
Βιθυνιας,
1 Petrus, apostel van Yeshua
Masjiach, aan uitverkorenen, tijdelijke vreemdelingen¹ der diaspora² van
Pontus, Galatië, Kappadocië, Asia, en Bithynië³,
¹ παρεπιδημοι
Met die term werden vreemdelingen aangeduid die zonder burgerrecht en slechts
voor een bepaalde tijd ergens verbleven. Bij God
zijn sommigen van dezen echter gekend en door hem uitverkoren.
Bij
de dood van Sara zei Abraham tot de Hethieten: Ik ben slechts een
vreemdeling en bijwoner bij jullie (Gn 23:4).
Volgens de LXX >> πάροικος και
παρεπίδημος
εγώ ειμι μεθ'
υμών.
Vergelijk
ook Ps 39:12
(LXX).
En
ook volgens Hb 11:13 beleden de patriarchen dat zij vreemdelingen en
bijwoners op de aarde waren >> ξενοι και
παρεπιδημοι
εισιν επι της
γης∙
Vergelijk
ook 1Pt
2:11.
² Of: verstrooiing;
διασπορα,
de term voor het (gedwongen) verblijf van Joden buiten hun homeland, het land Israël (Palestina). Ook Jakobus
richtte zijn
Brief tot ταις
δωδεκα φυλαις
ταις εν τη
διασπορα.
Vergelijk
Jh 7:35.
Mozes voorzei de verstrooiing van de Israëlieten, maar kondigde tevens ook hun
terugkeer uit de diaspora aan volgens Dt 28:25;
30:4
(LXX).
Dat de verstrooiing al in de 5e eeuw v. Chr. grote proporties had aangenomen,
moge blijken uit Es 3:8, waar de Jodenhater Haman zich beklaagt over de
vermeende insubordinatie der Joden:
Toen
zei Haman tot koning Ahasveros: Er is één volk, dat verstrooid en afgezonderd
leeft onder de volken in al de gewesten van
uw koninkrijk, en zijn wetten verschillen van die van alle volken, maar de
wetten van de koning volbrengt het niet, zodat het de koning niet betaamt het
met rust te laten (nbg).
Door het gebruik van de term (diaspora) tekent Petrus zijn lezers niettemin als mensen die een
niet aflatend getuigenis vormen van het feit dat de Joden als natie in het
huidige tijdperk verstoken zijn van hun grote voorrechten die zij als Gods
uitverkoren volk oorspronkelijk van hem ontvingen.
Zelfs het huidige overblijfsel - het uitverkoren
deel sinds de Eerste eeuw - getuigt door haar verblijf buiten Palestina van
dit feit.
Zie
het commentaar bij Rm
11:1-7.
³ Petrus schrijft aan bekeerde leden van zijn eigen volk,
verstrooid over de gebieden van Klein-Azië die zich uitstrekten tot het Noorden
van Palestina. Petrus was - samen met Jakobus en Johannes - volgens een
plechtige afspraak met Paulus en Barnabas een apostel der besnijdenis. In Gl
2:7-9 tekende Paulus de details op betreffende de overeenkomst, die
onafhankelijke activiteit behelsde op twee verschillende terreinen:
Toen zij zagen dat mij het Evangelie van de voorhuid was
toevertrouwd zoals aan Petrus [dat] der
besnijdenis
- want hij die Petrus kracht verleende
tot een apostelschap der besnijdenis verleende ook mij kracht tot [dat] voor
de Heidenvolken -
en de mij geschonken liefderijke gunst
opmerkten, gaven Jakobus en Kèfas en Johannes, zij die pilaren schijnen te
zijn, mij en Barnabas de rechterhand van gemeenschap, dat wij naar de
Heidenvolken maar zij naar de besnijdenis [zouden
gaan].
Joden uit de genoemde gebieden waren op de Pinksterdag
aanwezig; aan degenen onder hen die toen gehoor gaven aan Petrus’ oproep tot
bekering, is zijn Brief kennelijk gericht (Hn
2:1-11, 37-42).
Bij uitbreiding echter aan alle Messiasbelijdende Joden, in het bijzonder aan
hen die in de Eindtijd zouden leven.
Vergelijk
1Pt
1:5-7, 13; 4:7, 17.
Deze conclusie wordt o.i. mede gerechtvaardigd
a door het feit dat genoemde gebieden in de profetische context van
Daniël, hoofdstuk 11, tot het Rijk van de Koning van het Noorden behoren.
Tegen het einde van dat hoofdstuk neemt de laatste koning in de lijn van
Seleucidische heersers de gestalte van de Antichrist aan.
Van
die zijde krijgen de Joden in de Eindtijd de Grote Verdrukking over zich heen, één der themalijnen
in deze Brief.
Zie
Dn
11:3-6, 36-45 en Mt
24:21-22.
b omdat Petrus de plaats van waaruit de
Brief werd verzonden (Rome) blijkbaar eveneens op een cryptisch wijze aanduidt:
Babylon.
In zijn tijd werd het Heidense, goddeloze Rome, de toenmalige hoofdstad der
wereld, namelijk gezien als de voornaamste vertegenwoordiger van het Grote
Babylon, het wereldrijk van alle georganiseerde, God vijandige religie.
Zie Gn 11:1-9; Openbaring hfdst
17 en hdst
18.
Dat Petrus een Joodse lezerskring voor ogen stond, blijkt ook uit de vele
verwijzingen naar het OT, niet alleen rechtstreekse citaten maar ook
toespelingen, zoals reeds hier, in vers 1, het geval
is. Van zulke toespelingen is de tekst doorspekt.
κατα
προγνωσιν θεου
πατρος, εν
αγιασμω
πνευματος, εις
υπακοην και
ραντισμον αιματος
Ιησου Χριστου·
χαρις υμιν και
ειρηνη πληθυνθειη
2 naar
voorkennis van God [de] Vader¹, in
heiliging van geest², tot gehoorzaamheid en besprenkeling van het bloed van
Yeshua Masjiach³. Liefderijke gunst [zij] jullie en
moge vrede vermeerderd worden.
¹ De uitverkiezing van het
Israël Gods was tevoren bij God bekend en dus volkomen tegengesteld aan blind
toeval. Integendeel, God heeft verkozen van tevoren zijn raadsbesluit te kennen,
te verkondigen en te volbrengen. Zie Js 46:9-10
>>
Ik
immers ben God, en er is geen ander, God, en niemand is mij gelijk. Ik - die van den beginne de afloop
verkondig en vanouds wat nog niet geschied is
- die zeg: Mijn raadsbesluit zal volbracht worden en ik zal al mijn welbehagen
doen.
Door zijn uitverkorenen in zijn voorkennis te laten delen,
genieten zij het grote voorrecht eveneens omtrent de
toekomst geïnformeerd te zijn.
Vergelijk
ook Js
42:9 en Am
3:7.
² De uitverkiezing wordt werkelijkheid op basis van het door de
profeet Jeremia voorzegde Nieuwe Verbond, want (slechts) op grond daarvan kan
in de Eindtijd een Jood de heilige geest ontvangen en bijgevolg opnieuw geboren
worden tot een nieuwe schepping.
In
de Hebreeënbrief
wordt die Belofte van Jr 31:31-34 gedetailleerd behandeld.
Vergelijk
ook Ez
36:24-28 en Jh
3:1-10, waar overeenkomstige zaken worden aangekondigd.
Zie
tevens: Een
nieuw Huwelijksverbond
³ Als natie zijn de Joden thans nog opgesloten in ongehoorzaamheid
omdat zij hun Messias - het ware Zelf van Israël - verloochend
hebben.
Tot Gods voorkennis behoort ook het feit dat in de 70ste
Jaarweek een ommekeer zal plaats vinden. Dan zullen
zij volgens de profetie van Hosea terugkeren
en YHWH, hun Elohim, en David, hun koning, zoeken.
Zie ook Dn
9:24-27; Hs
3:4-5.
Slechts door de kracht van Yeshua’s verlossend offer is hun terugkeer en
verzoening mogelijk. En ook alleen daardoor kunnen zij, de geroepenen, de
belofte van de eeuwige erfenis ontvangen (Hb
9:7-8, 14-15, 24).
De term besprenkeling komt van Ex
24:8. Zoals de Israëlieten door de besprenkeling
met het bloed van de offerdieren opgenomen werden in het verbond met God, zo
worden ook de uitverkorenen deelachtig aan het Nieuwe Verbond krachtens Yeshua’s vergoten bloed (Mt
26:27-28; Hb
12:24).
In zijn beide Brieven wijst de apostel zijn lezers op de vele voorafbeeldingen
die samenhangen met de uitoefening van de Levitische priesterschap, waarmee zij
zo vertrouwd waren. Hier, in vers 2, valt het op hoe nauwgezet Petrus de
volgorde aanhoudt die in Ex
24:3-8 staat aangegeven: Eerst de bereidheid tot gehoorzaamheid, daarna de
besprenkeling van het offerbloed op het volk.
Onder het Nieuwe
Verbond wordt dit alles echter op een veel hoger niveau gebracht,
dankzij het bloed van de Masjiach dat volkomen reinigt.
Geheiligd door de geest en besprenkeld met het bloed van de Masjiach, zijn de
leden van het Israël Gods volkomen toegewijd aan een leven van gehoorzaamheid
naar het patroon van Yeshua zelf.
Dat
leven van gehoorzaamheid is één van de thematische lijnen in Petrus’ Brief (1Pt
1:14).
2.
Nieuwe geboorte en een zekere hoop (1:3-12)
a. Lof aan God voor de in de
hemelen bewaarde erfenis (1:3-5)
Ευλογητος ο
θεος και πατηρ
του κυριου
ημων Ιησου Χριστου, ο κατα το
πολυ αυτου
ελεος
αναγεννησας
ημας εις ελπιδα
ζωσαν δι
αναστασεως
Ιησου Χριστου
εκ νεκρων,
3 Gezegend zij de God en Vader van
onze Heer Yeshua Masjiach, die naar zijn grote barmhartigheid ons
wederverwekte¹, tot een levende hoop, door [de] opstanding
van Yeshua Masjiach uit [de] doden²,
¹ Het gehele Israël Gods, alle
leden ervan, of het nu om de Christelijke of de Joodse gemeente gaat, zullen,
zoals Yeshua onthulde tegenover Nikodemus, wederom of van boven [ανωθεν] verwekt worden;
de weergave van het werkwoord αναγενναω
door wederverwekken verdient o.i. de voorkeur boven doen
wedergeboren worden, omdat de eigenlijke (weder)geboorte nog altijd
tot de toekomst behoort. Zowel Yeshua als Paulus hebben
dat aangegeven: Want
wij weten dat de gehele schepping tezamen zucht en tezamen in barensnood
verkeert tot op heden (Rm
8:22-23; Gl
6:15-16).
² Alle vooruitzichten en hoop op leven hangen samen met de kracht
van Yeshua’s offer, maar óók met het feit van zijn opstanding. Zonder zijn
opstanding is er geen levende hoop, want alleen krachtens
zijn opstanding kreeg de Zoon de gelegenheid om als Gods grote Hogepriester op
te treden en met de waarde van zijn verlossend offer het eigenlijke heiligdom
in de hemel binnen te gaan, zodat hij deze aan God zijn Vader kon aanbieden.
Alles naar het patroon van de hogepriester die op de Verzoendag met (dierlijk)
offerbloed het Allerheiligste van de Tabernakel binnenging (Leviticus hfdst
16).
Zie: Het volmaakte heiligdom; een
toereikend offer
εις
κληρονομιαν
αφθαρτον και
αμιαντον και
αμαραντον,
τετηρημενην εν
ουρανοις εις
υμας
4 tot een onverderfelijke en onbevlekte
en onverwelkele erfenis, bewaard in [de] hemelen
voor jullie¹,
¹ Petrus is, bijna ongemerkt, van de eerste persoon meervoud ons overgegaan
op de derde persoon meervoud jullie. In vers 3 heeft
hij vastgesteld dat de wederverwekking voor heel het Israël Gods leidt tot een levende hoop. Nu
voegt hij er aan toe dat die gebeurtenis nog een ander effect heeft: Er wordt
voor de lezers in de hemelen een erfenis bewaard, een erfenis die door geen
enkel bederf, bezoedeling of verval van frisheid wordt bedreigd.
Let wel, Petrus duidt de eigenlijke aard van de erfenis niet aan, hij merkt
slechts op dat ze in de hemel veilig bewaard ligt. Eerst in de tweede Brief, in
2Pt 3:13, zal hij meer inhoudelijk de verwachting van het Israël Gods
uitspreken:
Maar wij verwachten
naar zijn belofte nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, waarin rechtvaardigheid
woont.
Er is veel overeenkomst in deze tekst met Mt 6:20. Yeshua moedigde zijn Joodse
hoorders met het volgende aan:
Jullie moeten je echter schatten in [de] hemel verzamelen waar noch mot noch
roest verteert en waar dieven niet inbreken noch stelen
Hun toekomst, waar en onder welke
omstandigheden die ook beleefd zal worden, is alleen bij God - die
in de hemel verblijft - absoluut veilig. In vers 33 van Mt 6 heeft Yeshua er
slechts aan toegevoegd en verduidelijkt dat hun meest waardevolle schat c.q. de
erfenis die in de hemel veilig bewaard wordt, verband houdt met het komende
Messiaanse koninkrijk dat in rechtvaardigheid heerschappij zal uitoefenen.
Zie ook de
parallelle passage in Lk 12:31-34, in het
bijzonder de aansporing om zich beurzen te maken die niet verslijten, te vullen
met een
onuitputtelijke schat in de hemelen.
Omdat zij als volk nog altijd de
christelijk Griekse Geschriften als deel van de Bijbel afwijzen, kunnen Joden
in dit verband slechts denken in beelden van hun vroegere Messiaanse
koninkrijk, waarin 'messiassen' als David en Salomo regeerden (1 Kr 29:22-25).
τους
εν δυναμει
θεου
φρουρουμενους
δια πιστεως εις
σωτηριαν
ετοιμην
αποκαλυφθηναι
εν καιρω εσχατω.
5 die in Gods
kracht behoed worden door geloof¹, tot een redding gereedgemaakt om
in [de] laatste
tijdsperiode geopenbaard te worden².
¹ Niet alleen de erfenis ligt veilig bewaard (in de hemel), maar
ook de lezers zelf staan onder Gods hoede.
Gods kracht staat daar garant voor, want tegen hem is geen enkele kracht of
macht opgewassen. Van hún zijde is geloof nodig, maar ook daarin worden zij
door God geschraagd, door de hulp van zijn geest. Dáárvoor staat zijn
uitverkiezende genade garant (zie vers 2)
² Kennelijk zinspeelt Petrus op de moeilijke tijden die in de
laatste dagen te verwachten zijn; dan pas zal de aard en omvang van
hun redding voor een ieder duidelijk worden.
Uit andere gedeelten van de Schrift weten we nu al dat de toekomst van zowel de
Christelijke als de Joodse Gemeente verbonden zal zijn met het in
functie komen van het Messiaanse koninkrijk, met zijn nieuwe hoofdstad: Nieuw Jeruzalem dat vanaf God uit de
hemel neerdaalt (Op 21).
Het Joodse overblijfsel zal - om die Stad te kunnen binnengaan en daarin te
blijven - gered moeten worden uit de Grote Verdrukking.
Dat alles geeft een indruk van datgene wat in de 70ste Jaarweek
in verband met hun redding onthuld gaat worden: Nu weliswaar nog verborgen -
ook [en vooral] voor de Joden zelf - maar te zijner tijd geopenbaard, wanneer
zij hun gewaden gewassen en wit gemaakt hebben in het bloed van
het Lam (Op 7:13-14).
b. Vreugde
in de beproeving door de hoop (1:6-9)
εν
ω αγαλλιασθε,
ολιγον αρτι ει
δεον [εστιν]
λυπηθεντες εν
ποικιλοις
πειρασμοις,
6 Daarin verheugen jullie je zeer,
hoewel gij thans voor een korte tijd¹,
indien nodig, bedroefd wordt door allerlei beproevingen,
¹ Gezien het eschatologische karakter van de Brief, heeft ολιγον
αρτι [letterlijk: een
weinig momenteel] kennelijk betrekking op de Grote Verdrukking in
de Eindtijd die niet langer dan 3½ tijd, of 1260 dagen, mag duren (Dn 7:25; 12:1, 7; Mt 24:21-22).
ινα
το δοκιμιον
υμων της
πιστεως
πολυτιμοτερον
χρυσιου του απολλυμενου, δια πυρος
δε
δοκιμαζομενου,
ευρεθη εις
επαινον και
δοξαν και
τιμην εν
αποκαλυψει
Ιησου Χριστου.
7 opdat de beproefdheid van
jullie geloof¹ - veel kostbaarder dan van goud dat vergaat, ook al wordt het
door vuur beproefd - tot lof en heerlijkheid en eer wordt bevonden in [de] openbaring
van Yeshua Masjiach².
¹ Tο
δοκιμιον wordt ook in Jk 1:3 aangetroffen
en betekent letterlijk de getoetste hoedanigheid. Het
betreft dus hier een geloof dat de toets van beproeving met goed gevolg heeft
doorstaan. Bij Jakobus dat het volharding bewerkt.
² De openbaring
van Yeshua Masjiach wordt
ook in andere Schriftdelen aangekondigd. Door die passages te
vergelijken kan men zich een beeld vormen hoe en wanneer die gebeurtenis zal
plaats vinden.
Lk 17:28-30; 1Ko 1:5-7; 2Th 1:7; 1Pt 1:13; 4:13.
De αποκαλυψις
Ιησου Χριστου [openbaring van Yeshua Masjiach] wordt in de Bijbel geregeld in verband gebracht
met zijn komst ten oordeel.
In onze tekst lijkt vooral de relatie met 2Th 1:6-10 aanwezig te zijn >>
Aangezien
het nu eenmaal rechtvaardig is bij God verdrukking te vergelden aan hen die
verdrukking over jullie brengen − en aan jullie die verdrukt worden
verlichting met ons − bij de openbaring van onze Heer Yeshua vanaf [de] hemel
met zijn krachtige engelen, in vlammend vuur, wanneer hij wraak oefent over hen
die God niet kennen en die het Evangelie van onze Heer Yeshua niet gehoorzamen. Dezen zullen de gerechte straf van
eeuwig verderf ondergaan, ver van het aangezicht van
de Heer en van de heerlijkheid zijner sterkte, wanneer hij komt om verheerlijkt
te worden te midden van zijn Heiligen en bewonderd onder allen die geloofden −
omdat ons getuigenis bij jullie werd geloofd − op die dag.
Wanneer onze Heer vanuit de hemel, in gezelschap van zijn krachtige engelen, in een vlammend vuur van oordeel wordt geopenbaard, zal hij verheerlijkt worden onder zijn [Joodse] heiligen, de geadresseerden van onze Brief. Zie voor commentaar op deze passage: 2 Thess 1
ον
ουκ ιδοντες
αγαπατε, εις
ον αρτι μη
ορωντες
πιστευοντες δε
αγαλλιασθε
χαρα
ανεκλαλητω και
δεδοξασμενη,
8 Die jullie liefhebben terwijl jullie [hem] niet zagen; in
wie jullie geloof stellen terwijl jullie [hem ook] thans niet
zien¹. Toch verheugen jullie je zeer met een onuitsprekelijke en verheerlijkte
vreugde,
¹ Petrus herinnert zich kennelijk de woorden
van zijn Heer: Gelukkig
zij die niet zagen en [toch] geloofden, die hij tot Thomas sprak na zijn
opstanding en gematerialiseerd verscheen aan zijn leerlingen.
Zie Jh 20:26-29.
Weliswaar was Thomas’ belijdenis
een edele uitdrukking van zijn geloof, maar het berustte op het bewijs van de
zintuigen, en vormde daarom niet de hoogste uitdrukking van geloof. In ons vers
komt die hoogste vorm van geloof beter uit, doordat Petrus vaststelt dat de
lezers Yeshua - hem die zij tot op heden niet hebben gezien - niet alleen
liefhebben maar zich ook nog buitengewoon in hem verheugen. Uiteraard mogelijk
geworden door de inwerking van de heilige geest op deze gelovigen.
κομιζομενοι
το τελος της
πιστεως [υμων] σωτηριαν
ψυχων.
9 daar gij het
einddoel van het geloof verkrijgt: Redding der zielen¹.
¹ Onder invloed van de geest der inspiratie weet Petrus aan te
geven wat de uitkomst zal zijn van het geloof voor alle leden van het Israël
Gods: Redding van zielen.
De fundamentele betekenis van de Bijbelse ziel [Hebreeuws nefesj; Grieks psuchè] is
namelijk deze: De persoon zoals hij naar de uniekheid van heel zijn wezen is.
Binnen de nieuwe heilsorde van nieuwe hemelen en nieuwe aarde zullen de
uitverkorenen daarom - of hun bestemming nu de hemel of de aarde zal blijken te
zijn - dezelfde personen zijn die zij voorheen waren, nog altijd in het bezit
van hun eigen, unieke persoonlijkheid.
c. De profetisch aangekondigde redding in de
Eerste eeuw geopenbaard (1:10-12)
Περι
ης σωτηριας
εξεζητησαν και
εξηραυνησαν
προφηται οι
περι της εις
υμας χαριτος
προφητευσαντες,
10 Betreffende welke redding profeten -
die over de voor jullie [bestemde] liefderijke
gunst profeteerden - uitzochten en uitvorsten¹,
¹ Petrus staat uitvoerig stil bij de redding van het Israël
Gods. Profeten heeft geen lidwoord,
de nadruk valt op hun hoedanigheid. Mannen die bij de Joden in hoog aanzien
staan hebben over het Messiaanse tijdperk geprofeteerd; de volledige zin van de
eigen profetie werd evenwel niet door hen
begrepen, vandaar hun navorsingen.
De Griekse
werkwoorden geven hun rusteloos zoeken en navorsen aan, een aanmoediging voor
ons om eveneens een ijverig onderzoek in te stellen. Xαρις [liefderijke gunst; genade] is hier synoniem
met redding.
In 1Pt 5:12 weidt
Petrus nog verder uit over die χαρις.
εραυνωντες
εις τινα η
ποιον καιρον
εδηλου το εν αυτοις
πνευμα Χριστου
προμαρτυρομενον
τα εις Χριστον
παθηματα και
τας μετα ταυτα
δοξας·
11 terwijl zij onderzochten op welke of
wat voor tijd de geest van Masjiach¹ in hen doelde, tevoren getuigend van het
lijden voor de Masjiach en van de heerlijkheden daarna².
¹ De geest van inspiratie wordt hier de geest van Masjiach genoemd, wat Yeshua’s betrokkenheid bij Gods
volk in zijn pre-existentie laat uitkomen.
De profeten zelf vroegen zich af op welk of wat voor soort tijdperk hun
voorzeggingen betrekking hadden. Datgene waarover zij in onzekerheid verkeerden
bleek in de Eerste eeuw het Messiaanse tijdperk te zijn, de details waarvan de
Zoon ver van tevoren, in zijn pre-existentie, op de hoogte was (Lk 10:24).
² Het Messiaanse tijdperk zou niet direct het Messiaanse Rijk in
heerlijkheid brengen. Eerst moest de Masjiach, als de Ebed YHWH, zelf door het
offer van zijn leven [ziel] daarvoor de basis verschaffen, een volgorde die
door de Joden als volk nog altijd niet wordt onderscheiden (Js hfdst 53).
En zelfs ná zijn opstanding zou het koninkrijk voor Israël niet onmiddellijk hersteld worden. Er zou
eerst een tussenperiode volgen waarin alle leden van Yeshua’s Gemeentelichaam -
de Christelijke gemeente -zouden worden geroepen en bijeengebracht (Romeinen 11).
οις
απεκαλυφθη οτι
ουχ εαυτοις
υμιν δε
διηκονουν αυτα
α νυν ανηγγελη
υυμας [εν]
πνευματι αγιω
αποσταλεντι απ
ουρανου, εις
α επιθυμουσιν
αγγελοι
παρακυψαι.
12 Aan hen werd geopenbaard dat zij niet
zichzelf, maar jullie dienden met de dingen die jullie nu werden verkondigd
door hen die jullie het Evangelie als goede tijdingen bekendmaakten; in heilige
geest die van de hemel werd gezonden. Zaken waarin engelen verlangen een blik
te slaan¹.
¹ Na
de profeten worden de engelen genoemd die al even verlangend zijn naar de
ontvouwing van Gods voornemen dat hij in zijn Zoon heeft opgevat.
Maar
ook engelen staat zonder artikel, wat weer wijst op hun
hoedanigheid. Zelfs zulke hoge personages zijn bereid zich als het ware voorover
te buigen om beter te kunnen zien in de Messiaanse dingen, de
betekenis van het werkwoord παρακυπτω, dat ook in Jh 20:5, 11 en Jk 1:25 wordt
gevonden.
3. Aanmoediging
tot een voortreffelijke levenswandel (1:13 – 2:10)
a. Noodzaak van heiligheid (1:13-16)
Διο
αναζωσαμενοι
τας οσφυας της
διανοιας υμων, νηφοντες,
τελειως ελπισατε
επι την
φερομενην υμιν
χαριν εν
αποκαλυψει
Ιησου Χριστου.
13 Daarom, opgeschort hebbend de
lendenen van je verstand¹, nuchter zijnde, moeten jullie je hoop volkomen
stellen op de liefderijke gunst die jullie gebracht wordt in [de] openbaring van Yeshua Masjiach².
¹ αναζωσαμενοι een aorist
participium van het werkwoord αναζωννυμι dat in het NT alleen hier voorkomt [in de LXX nog
in Rc 18:16 en Sp 31:17] en opgorden of opschorten betekent.
Het
verwante werkwoord περιζωννυμι (omgorden) verschijnt in Lk 12:35 en Ef 6:14.
De
lendenen om- of opgorden (opschorten)
was in de oudheid een bekend beeld. Wanneer iemand zich gereed maakte voor een
reis of werk, was het gebruikelijk het lange onderkleed door de gordel omhoog
te trekken om niet in zijn bewegingen gehinderd te worden. In beeldspraak:
Volkomen toewijding, waarbij elke belemmering wordt weggedaan. In ons vers een
specifieke beeldspraak: Het omgorden (opschorten) van je verstand of gezindheid.
Doel is
dat de lezers hun hoop volkomen kunnen stellen op de genade die hun in de
Eindtijd ten deel zal vallen. Daarom doen zij er goed aan hun denken/gezindheid
af te wenden van al wat hindert, in het bijzonder van het Heidendom met zijn
nadruk op zinnelijkheid.
Een en ander wordt nog benadrukt door het tweede participium nuchter zijnde dat in het NT steeds in metafoorvorm wordt
gebruikt en hier de lezers aanspoort tot geestelijke bezonnenheid. Wanneer zij
zich niet (langer) overgeven aan geestelijke bedwelming der zinnen, kunnen zij
ten volle hopen op de komende genade, hier synoniem met de redding van
de vv. 9 en 10.
² Zoals in 1Pt 1:7 en 4:13 moet ook in dit vers de openbaring van Yeshua Masjiach in eschatologische zin genomen worden. De
Joodse heiligen valt dan een bijzondere genade c.q. redding ten deel: Alle
zegen die samenhangt met de effecten van het Nieuwe Verbond, de erfenis die
voor hen in de hemelen bewaard wordt (1Pt 1:4).
Voor een
meer uitvoerige beschouwing daarvan, zie de Studie:
De brief aan de Hebreeën - Welke
Hebreeën?
Vanaf hier in het bijzonder wordt duidelijk dat Petrus’ Brief vooral pastoraal
van karakter is, dat wil zeggen dat hij herderlijke zorg toont voor het
geestelijke welzijn van hen tot wie hij zich richt en dat door de gehele Brief
heen.
Daarmee beantwoordt hij aan de hem door Yeshua gegeven opdracht: Voed mijn lammeren…weid mijn schaapjes…voed
mijn schaapjes (1Pt 5:1-4; Jh 21:15-17).
ως
τεκνα υπακοης, μη
συσχηματιζομενοι
ταις προτερον
εν τη αγνοια υμων
επιθυμιαις,
14 Als kinderen der gehoorzaamheid¹ niet
gelijkvormig aan de begeerten van vroeger in jullie onwetendheid²,
¹ De leden van het Israël Gods zijn krachtens
hun roeping volkomen toegewijd aan een leven van gehoorzaamheid naar het
patroon van Yeshua zelf. Kinderen
der gehoorzaamheid is
een bijbels idioom om een karakteristieke hoedanigheid of een innige betrekking
aan te geven, zoals zonen
des lichts of kinderen der gramschap (Jh 12:36; Ef 2:3).
² Als kinderen
der gehoorzaamheid is
het voor hen oneigenlijk hun wijze van leven eventueel nog langer te vormen
volgens hun vroegere begeerten, toen zij
nog kinderen
der duisternis waren.
Dit beginsel geldt voor de beide Gemeenten van het Israël Gods.
Van de leden van Yeshua’s Gemeentelichaam wordt in Ks 1:12-13 verklaard
dat zij door God bevrijd zijn uit de macht der duisternis en overgezet in het koninkrijk van de
zoon zijner liefde en
bijgevolg delen
in de erfenis der heiligen in het licht.
Hierna zal Petrus met betrekking tot de Joodse gemeente (in v. 18) zeggen dat
ook hun levenswijze - aan hen overgeleverd door de vaderen -
ijdel is, d.i. tevergeefs, krachteloos, waarin pas echt verandering komt als
zij in de 70ste Week bevrijd worden uit hun situatie van
huidige ongehoorzaamheid.
De Oudste zoon staat tot op heden buiten; hij heeft nog altijd
geen gehoor gegeven aan de dringende oproep van zijn Vader om binnen te gaan en
te delen in de vreugde van de terugkeer van de jongere broer die verloren was (Rm 11:30-32).
Onwetendheid hoeft in dit verband niet alleen te duiden op het
hebben van een verkeerd of gebrekkig begrip, maar kan ook een verwijtbare
onwetendheid zijn, door volkomen te negeren wat men had kunnen weten.
Het laatste lijkt vooral het geval te zijn met de Joden in hun verharding.
Tot de Rijke man [ in de parabel van Lazarus en de Rijke man ] zei 'Abraham': Zij [de
joodse broeders] hebben Mozes en de Profeten, laten zij
naar hen luisteren, dat wil
zeggen: "Laten zij toch vooral hun heilige geïnspireerde boeken
raadplegen. Aan de hand daarvan kunnen zij onderscheiden dat Yeshua beantwoordt
aan het Messiaanse profiel".
Maar ofschoon de Joden over het algemeen studiegezind zijn, hebben die
Geschriften (lang) niet hun eerste belangstelling. Zij geven daarentegen de voorkeur aan intensieve Talmoedstudie.
Bijgevolg gaan ze voort in de onwetendheid die hun - generatie
na generatie - door de vaderen wordt overgeleverd (Js 29:13-14).
αλλα
κατα τον
καλεσαντα υμας
αγιον και
αυτοι αγιοι εν
παση αναστροφη
γενηθητε,
15 maar naar de Heilige¹ die jullie
riep, ook zelf heilig in [de] gehele
levenswijze²;
¹ In de herstelprofetieën van het Bijbelboek Jesaja wordt YHWH
geregeld getypeerd als "de Heilige Israëls".
Vergelijk: Js 41:14-20; 43:3,14-15.
² Volgens Mt 5:48 zei ook Masjiach Yeshua zelf tot zijn Joodse
gehoor: Jullie
moeten daarom volmaakt zijn zoals jullie hemelse vader volmaakt is.
διοτι
γεγραπται [οτι]Αγιοι
εσεσθε, οτι εγω
αγιος [ειμι].
16 aangezien
er geschreven staat: Jullie moeten heilig zijn, omdat ik heilig [ben]¹.
¹ De verwijzing betreft Lv 19:2.
De
heiligheid in het boek Leviticus wordt vooral gedacht in Levitische zin. De
bestemming van Israël is immers nog steeds om een heilige natie te
zijn, een
koninkrijk van priesters (Ex 19:6). Uit 1Pt
2:9 zal blijken dat YHWH Elohim onveranderlijk aan die bestemming
vasthoudt: Gij echter een uitverkoren geslacht, een
koninklijke priesterschap, een heilige natie, een volk tot eigendom,
opdat gij wijd en zijd de grote daden zoudt
verkondigen van hem die jullie uit de duisternis heeft geroepen tot zijn
wonderbaar licht.
b. Een
godvrezend leven wegens verlossing door kostbaar bloed (1:17-21)
Και
ει πατερα
επικαλεισθε
τον
απροσωπολημπτως
κρινοντα κατα
το εκαστου
εργον, εν
φοβω τον της
παροικιας υμων
χρονον
αναστραφητε,
17 En indien jullie [de] Vader aanroepen
die zonder aanzien des persoons oordeelt naar het werk van ieder, moeten jullie
de tijd van jullie verblijf in de vreemde in vrees
doorbrengen¹;
¹ De aansporing in vers 16 om in heiligheid te wandelen, aangezien God heilig
is, wint hier nog aan kracht omdat de lezers deze God aanroepen als hun Vader.
Als zijn gehoorzame kinderen die zich in zijn liefdevolle aandacht verheugen,
mag van hen eveneens verwacht worden dat zij een eerbiedig respect [φοβος; vrees; diepe achting of eerbied]
voor hem koesteren. Neen, geen ziekelijke vrees, want, volgens 1Jh 4:18, is er geen vrees in de liefde, maar de
volmaakte liefde werpt de vrees buiten.
Zie: De liefde tot God en de naaste (1Jh
4:7-21).
Het
werk van een ieder verwijst
niet naar een optelsom van werken in ijverige Torahbetrachting, maar veeleer
naar iemands gehele levenshouding, dus zijn wandel in het
algemeen.
God, hun Vader, beoordeelt hen daarop zonder enige vooringenomenheid.
In 1Pt
4:17-18 zal Petrus zeggen dat het oordeel begint bij het Huis Gods. Ja, zegt hij: Bij ons. Bij Gods volk Israël derhalve.
In dat oordeel zal
de rechtvaardige met moeite gered worden, reden te meer voor hen om zich geheel op hun God
en Vader te richten. De gehele perikoop wordt trouwens met dit oogmerk gegeven.
ειδοτες
οτι ου
φθαρτοις
αργυριω η
χρυσιω
ελυτρωθητε εκ
της ματαιας
υμων
αναστροφης
πατροπαραδοτου, αλλα
τιμιω αιματι
ως αμνου
αμωμου και
ασπιλου Χριστου,
18-19 in de wetenschap dat jullie niet
door vergankelijke dingen, door zilver of goud, werden vrijgekocht van jullie
nutteloze, door de vaderen doorgegeven levenswijze. Maar door kostbaar bloed,
als van een onberispelijk en onbevlekt lam: Het bloed van de Messias¹.
¹ Een nieuwe reden om zich dankbaar tot God te wenden.
Zowel
Joden als Heidenen hebben van hun voorouders een ijdele, tevergeefse
wijze van leven doorgegeven gekregen. Terwijl de Heidenen hún ijdelheden, de
afgoden, dienden, dienen de Joden YHWH in overeenstemming met de hun
overgeleverde tradities, wat eveneens tot een
nutteloos religieus leven leidt. Want het ware Woord van God wordt daardoor van
zijn kracht beroofd. Precies zoals Jesaja al profetisch te kennen gaf: Dit volk eert mij met hun lippen, maar
hun hart is ver van mij. Het is tevergeefs dat ze mij aanbidden, want ze
maken de voorschriften van mensen tot leerstellingen.
Zowel Joden als Heidenen moeten daarom vrijgekocht worden.
In het verleden geschiedde het vrijkopen van een slaaf door voor hem zilver of
goud neer te tellen.
Binnen de Joodse Tabernakel- en Tempelregeling werden de vaders ook vrijgekocht
door offers van materiële aard, wat neerkwam op
een typologische vrijkoop binnen de Mozaïsche wetgeving. Zelfs bij de dierlijke
offers die met dat doel gebracht werden, was zilver en goud betrokken omdat
voor het verkrijgen ervan betaald moest worden.
De ware vrijkoop komt echter door het kostbaar bloed van de Messias - het
smetteloze Lam zonder enig gebrek - tot stand. Een idee
waarmee in het bijzonder de Joodse gemeente van het Israël Gods door en door
vertrouwd is. Al in het OT wordt de Messias als lam voorgesteld, want in Js 53
horen we profetisch het Joodse Eindtijdoverblijfsel - terugblikkend op het
verleden van de natie - berouwvol zeggen:
Hij werd
doorstoken om onze weerspannigheid, om onze zonden gebroken.
Hij
werd gestraft; ons bracht het vrede, en dank zij zijn
striemen is er voor ons genezing.
Wij
allen waren als schapen verloren gelopen, en ieder van ons was eigen wegen
gegaan.
Maar
op hem heeft YHWH de schuld van ons allen laten neerkomen.
Hij
werd gefolterd en diep vernederd, maar deed zijn mond niet open.
Zoals een
lam dat ter slachting geleid wordt, en - zoals een schaap dat stom is voor zijn
scheerders - heeft hij zijn mond niet geopend.
(Js 53: 5-7)
In de
Openbaring verschijnt dit lam als geslacht, dat wil
zeggen met de herkenbare tekens van zijn offerandelijke dood op zich (Op 5:6).
Zelfs door het hele Millennium heen zullen de natiën de beloofde zegen
uitsluitend kunnen verwerven door tussenkomst van dat speciale zaad van Abraham
(Gn 22:18). Hoe?
Alleen doordat zij in geloof onvoorwaardelijk zullen steunen op de verlossende
kracht van dat geslachte Lam.
Zowel in het Bijbelboek Hebreeën als in de Openbaring worden ultieme pogingen
gedaan om de Joden alsnog te overtuigen dat niet langer moeten steunen op de
Wet met haar dierenoffers, maar op het ene toereikende offer: Het Lam Masjiach
Yeshua.
Zie: Abrahams bestemming
προεγνωσμενου
μεν προ
καταβολης
κοσμου,
φανερωθεντος
δε επ εσχατου
των χρονων δι
υμας
20 Die weliswaar tevoren gekend was,
vóór de grondlegging der wereld, doch op het laatst der tijden openbaar gemaakt
werd terwille van jullie¹,
¹ De opeenstapeling van Petrus’ argumenten - om zich toch vooral af te keren
van de vroegere, ijdele levenswijze en zich geheel op de God te richten die in
de noodzakelijke vrijkoop door de Messias heeft voorzien - komt tot een climax:
YHWH kende de Masjiach reeds als zijn
lijdende Knecht, ver voordat er ooit sprake was van een mensenwereld die
losgekocht zou moeten worden.
Maar in de Eerste eeuw, bij het aanbreken van de Messiaanse tijd, werd deze
Masjiach en Vrijkoper gemanifesteerd. Aan wie en voor wie?
In de eerste plaats aan en ten behoeve van het Joodse volk. Petrus zelf was
Gods woordvoerder geweest om die waarheden op de Pinksterdag toe te lichten:
Mannen van Israël,
hoort deze woorden: Yeshua de Nazarener, een man, door God aan jullie in het
openbaar getoond, door krachten, wonderen en tekenen die God door hem in jullie
midden heeft gedaan, zoals jullie zelf weten. Deze hebben jullie - volgens de
bepaalde raad en voorkennis van God - uitgeleverd door de hand van wettelozen
aan het kruis geslagen en ter dood laten brengen. Hém heeft God opgewekt door
de smarten van de dood te ontbinden…Nu hij dan door de rechterhand van God is
verhoogd en de belofte van de heilige geest heeft ontvangen van de Vader, heeft
hij dit uitgestort wat gij en ziet en hoort…
Laat het hele Huis van Israël daarom zeker weten, dat God hem zowel tot Heer
als tot Masjiach heeft gemaakt, deze Yeshua die jullie aan een paal hebben
gehangen.
Wat bedoelt Petrus met op
het laatst der tijden?
In Hb 9:24-26 wordt - binnen een
enigszins gelijkluidende context- door Paulus de uitdrukking de voleinding der eeuwen gebezigd:
Want de Masjiach is
niet ingegaan in een met handen gemaakt heiligdom, tegenbeeld van het ware,
maar in de hemel zelf, om nu te verschijnen voor het aangezicht van
God ten behoeve van ons. Ook niet opdat hij zichzelf dikwijls ten offer zou
brengen, zoals de hogepriester elk jaar het Heiligdom binnengaat met vreemd
bloed. Anders had hij van de grondlegging der wereld af dikwijls moeten lijden.
Maar nu heeft hij zich in de voleinding der eeuwen eens voor altijd gemanifesteerd om
de zonde weg te doen door het slachtoffer van zichzelf.
In dit Schriftgedeelte is het Paulus’ bedoeling duidelijk te maken dat de
Masjiach zijn offer slechts één keer hoefde te brengen. Het is zó doeltreffend
dat het niet van jaar tot jaar herhaald hoeft te worden. Het heeft
terugwerkende- en vooruitwerkende kracht. Het effect er van gaat helemaal terug
tot op alle mensen die sinds
de grondlegging der wereld hebben
geleefd. Tegelijkertijd ziet het óók vooruit naar allen die nog in de toekomst
zullen leven. Mensen van alle generaties kunnen door geloof van hun zonden
worden gered.
Terwijl Petrus schrijft dat Yeshua op het laatst der tijden openbaar gemaakt werd, zegt Paulus dat hij
[Yeshua] zich eens voor altijd manifesteerde in de voleinding der eeuwen, om de zonde weg te doen door het slachtoffer van
zichzelf.
Met dat optreden kwam de geschiedenis daarom tot een climax, het Messiaanse
tijdperk was aangebroken.
De
voleinding der eeuwen staat
namelijk in antithese tot de
grondlegging der wereld.
Maar wat Paulus met de voleinding
der eeuwen vooral
duidelijk maakt, is dat de gebeurtenis in de Eerste eeuw, toen Yeshua zich
manifesteerde als de Masjiach, en vervolgens tot en met zijn
wederkomst, vanuit de bijbel gezien moet worden als één afsluitende act
aan het einde der historie.
De gehele tussenperiode wordt beschouwd als een soort verlenging van het einde,
een periode van barmhartigheid waarin
a. personen uit alle natiën worden
geroepen en bijeengebracht in de Christelijke Gemeente, én
b. waarin tenslotte ook Israël nog tot
herstel komt.
En dat allemaal vóórdat het einde komt in het oordeel bij Yeshua’s komst in kracht en grote heerlijkheid (Mt 24:29-30).
In één enkele daad - het offer van zichzelf, de voleinding der geschiedenis -
rekende de Zoon van God af met de zonde.
Zie: Gods voorkennis, met name Vóór
de grondlegging der wereld
τους
δι αυτου
πιστους εις
θεον τον
εγειραντα
αυτον εκ
νεκρων και
δοξαν αυτω
δοντα, ωστε
την πιστιν
υμων και
ελπιδα ειναι
εις θεον.
21 die
door hem gelovigen in God [zijn], die
hem opwekte uit de doden en hem heerlijkheid gaf¹, zodat jullie geloof en hoop
op God zijn².
¹ God heeft zijn getrouwe Zoon buitengewoon begunstigd en hem een
naam, d.i. positie, gegeven die boven elke [andere] naam is. Zie
daarvoor: Fp
2:9-11 (De
gezindheid van de Messias).
² De Joden geloofden over het
algemeen al vóór de komst van hun Masjiach in God, YHWH, maar met Yeshua’s
verschijning kreeg hun relatie tot God toch nieuwe dimensies. Althans, dát had
in hun zo begunstigde situatie feitelijk als iets vanzelfsprekends plaats
moeten vinden.
Wellicht geloofden zij al in God wegens de wonderen der schepping, of op grond
van de Wet die hun door Mozes was gegeven. Of ook omdat zij als Volk begunstigd
waren geweest met talloze bovennatuurlijke manifestaties, bij voorbeeld de
verschijning van engelen.
Maar vanaf de Eerste eeuw zou hun geloof, én hoop,
op God gericht moeten zijn wegens geheel nieuwe, spectaculaire
gebeurtenissen: Hij had zijn Zoon, hun Masjiach, aan hun en ter
wille van hen, gemanifesteerd: Yeshua,
hun waarachtige Messiaanse hoop.
Maar ook – en daarmee hadden zij moeite,
eufemistisch uitgedrukt – hun Masjiach die als het Lam Gods ter
dood was gebracht, vervolgens door God, zijn Vader, was opgewekt en oneindig
verhoogd (verheerlijkt). En dat alles ook nog eens naar zijn goddelijke
voorkennis.
Al die zaken moesten voortaan bepalend
zijn voor hun geloof in God. En dat uiteraard ook voor ons allen die tot de
Heidenvolken behoren.
Om tot dat geloof in God te geraken, moet Yeshua in overeenstemming met die
ware feiten aan allen bekendgemaakt worden: De Masjiach, de Zoon van God,
volgens Gods raadsbesluit gestorven, maar ook opgewekt en verheerlijkt. Met
elke andere aanpak kan niet het doel bereikt worden dat Petrus hier
verwoordt: Zodat jullie geloof en hoop op God
zijn.
c. Opwekking
tot broederliefde (1:22-25)
Τας
ψυχας υμων
ηγνικοτες εν
τη υπακοη της
αληθειας εις
φιλαδελφιαν
ανυποκριτον, εκ [καθαρας] καρδιας
αλληλους
αγαπησατε
εκτενως,αναγεγεννημενοι
ουκ εκ σπορας
φθαρτης αλλα
αφθαρτου, δια
λογου ζωντος
θεου και
μενοντος·
22-23 Jullie
zielen gezuiverd hebbend in de gehoorzaamheid der waarheid tot ongeveinsde
broederliefde, moeten jullie elkaar vanuit [het] hart
bestendig liefhebben. Wederverwekt zijnde, niet uit verderfelijk maar
onverderfelijk zaad, door Gods levend en blijvend Woord¹
¹ Aan de hand van twee participia beredeneert Petrus de vanzelfsprekendheid der
ongehuichelde broederliefde [φιλαδελφια; broederlijke
genegenheid] en de bestendige, uit het hart komende goddelijke liefde [αγαπη] tot
elkaar. De lezers zijn immers wederverwekt en kinderen
der gehoorzaamheid geworden, zoals we lazen in de Inleiding van
deze Brief de vv 1 tm 3.
De wederverwekking heeft plaatsgevonden vanuit onverderfelijk zaad, zoals ook
Johannes in Jh 1:12-13 verzekert:
Maar wat
allen betreft die hem [Yeshua Masjiach] ontvingen,
hun gaf hij macht kinderen van God te worden, zij die
in zijn naam geloven. Die niet uit bloed, noch uit een vleselijke wil, noch uit [de] wil
van een man, maar uit God verwekt werden.
Dat Gods levende en blijvende woord der
waarheid als onvergankelijk, wedervoortbrengend zaad kan worden aangemerkt,
blijkt ook uit Jk 1:18
Omdat hij het wilde bracht hij ons voort met [het] woord
der waarheid, opdat wij een zekere eerstelingsgave van zijn schepselen zouden
zijn.
διοτιπασα
σαρξ ως χορτος, και πασα
δοξα αυτης ως
ανθος χορτου·
εξηρανθη ο
χορτος, και το
ανθος εξεπεσεν·
το δε ρημα
κυριου μενει
εις τον αιωνα.
τουτο δε εστιν
το ρημα το
ευαγγελισθεν
εις υμας.
24-25 Immers:
Alle vlees is als gras, en al zijn heerlijkheid als
een bloem van het gras.
Het gras verdorde, en de bloem viel af;
maar het
woord van [de] Heer blijft tot in de eeuwigheid¹.
Dit nu is het woord dat jullie als
Evangelie verkondigd werd.
¹ Vrijwel letterlijk naar Js 40:6-8 volgens de LXX.
Het citaat is in twee opzichten van belang:
a Het primaire doel, de verzekering
dat Gods woord van belofte stand houdt, ja, zelfs eeuwigheidswaarde heeft.
Daarom zal de wederverwekking zeker tot de volledige wedergeboorte leiden.
b De bevrijding en terugkeer uit
het Grotere Babel van een getrouw overblijfsel in de Eindtijd, is een absolute
zekerheid. De volledige tekst van Jesaja 40 en de hoofdstukken die daarop
volgen maken een en ander meer dan duidelijk.
Gods volk Israël kan zich daarom getroost voelen.
Zijn zware dienst, toen het van YHWH Elohim een dubbel portie
ontving, zal dan voorbij zijn; haar dwaling afbetaald. In al die opzichten zal
Gods woord zeker uitkomen. Het lijden van de ballingschap gaat voorbij; Babel
zal een wereldschokkende val ervaren; YHWH Elohim zal zich aan het hoofd van
zijn volk plaatsen en de ballingen over de heerbaan
door de woestijnvlakte – een koninklijke weg - 'naar huis' terugleiden:
Troost, troost mijn volk, zegt uw God.
Spreek tot het hart van Jeruzalem en roep het toe dat zijn diensttijd voorbij
is, dat zijn schuld is voldaan, dat het uit de hand van YHWH een dubbele straf
voor al zijn zonden ontvangen heeft… Elk dal moet worden opgehoogd, en elke
berg en heuvel moet worden afgegraven; oneffen plekken moeten vlak gemaakt
worden en ruige gronden worden een vlakte. De heerlijkheid van YHWH zal
zich openbaren, en alle mensen zullen haar zien, want de mond van
YHWH heeft gesproken...
Klim op een hoge berg, met uw boodschap
van vreugde, Sion, verhef met kracht uw stem, Jeruzalem, bode van vreugde,
verhef haar, en wees niet bang. Zeg tegen de steden van Juda: Hier is uw God. Hier is de Heer YHWH. Hij komt in kracht; de
heerschappij is in zijn hand. Kijk, zijn loon draagt Hij met zich mee, en zijn
werk gaat voor hem uit. Als een herder zal hij zijn kudde weiden; in zijn arm
brengt hij de lammeren samen en hij draagt ze aan zijn borst terwijl hij de
ooien leidt…
Wie kan de geest van YHWH ordenen, en
wie heeft hem raad en onderricht gegeven? Met wie heeft hij beraadslaagd om
inzicht te krijgen, om de weg van het recht te weten, om de weg van het inzicht
te verstaan?
(Js 40:1-14).
Zie ook: Op
18:2, 4.
Blogexemplaar
voor’smal’ lezen
d. Als levende stenen opgroeien tot redding (2:1-10)
Αποθεμενοι
ουν πασαν
κακιαν και
παντα δολον
και υποκρισεις
και φθονους
και πασας
καταλαλιας, ως
αρτιγεννητα
βρεφη το
λογικον αδολον
γαλα επιποθησατε,
ινα εν αυτω
αυξηθητε εις
σωτηριαν,
1-2 Weggedaan
hebbend daarom alle slechtheid en alle bedrog en huichelarij, afgunst en alle
kwaadsprekerijen, moeten jullie als pasgeboren baby’s verlangen naar de
onvervalste melk van het woord, opdat jullie daardoor mogen opgroeien tot
redding¹,
¹ Ook
hier schept het participium de voorwaarde voor de aansporing die volgt. Er is
door de werking van Gods geest en woord nieuw leven in hen tot ontwikkeling
gebracht; hun zielen hebben een zuivering ervaren in hun gehoorzame reactie op
de waarheid.
Dan is er geen ruimte meer voor de genoemde ondeugden en
kunnen zij gehoor geven aan het natuurlijke verlangen naar verdere geestelijke
groei, zoals ook kenmerkend is voor pasgeboren baby’s.
Het krachtige, voor hen geschikte voedsel is
de onvervalste melk van het woord omtrent de Masjiach.
ει
εγευσασθε οτι
χρηστος ο
κυριος.
3 indien
jullie geproefd hebben dat de Heer goedgunstig [is]¹.
¹ Naar Ps 34:8(9) die volgens
de MT volledig luidt: Smaakt en ziet dat YHWH
goed is; gelukkig de man die tot hem zijn toevlucht neemt.
In de context van dat vers ontvangen Gods heiligen die hem
eerbiedige vrees toedragen, de verzekering van bovennatuurlijke hulp, ja
redding, in al hun nood en verschrikkingen. Iets waaraan de Joodse heiligen in
de Eindtijd veel moed en kracht zullen kunnen ontlenen.
προς ον
προσερχομενοι, λιθον
ζωντα, υπο
ανθρωπων μεν
αποδεδοκιμασμενον
παρα δε θεω
εκλεκτον
εντιμον,
4 naderkomend tot hem, een levende
Steen, door mensen weliswaar verworpen maar bij God uitverkoren, kostbaar¹,
¹ In
de Studie De komende geloofsafval en het Steen-motief wordt dieper
ingegaan op dit vers. Duidelijk is uiteraard dat Yeshua Masjiach de
geprofeteerde Levende Steen is geworden. Mensen, en in het
bijzonder de meerderheid der Joden, mogen die Steen dan verwerpen, voor God
blijft hij uitverkoren en kostbaar!
και αυτοι ως
λιθοι ζωντες
οικοδομεισθε
οικος
πνευματικος
εις ιερατευμα
αγιον,
ανενεγκαι
πνευματικας
θυσιας
ευπροσδεκτους [τω] θεω
δια Ιησου
Χριστου.
5 worden ook jullie zelf als
levende stenen opgebouwd, een geestelijk huis, tot een heilige priesterschap¹,
om geestelijke offers op te dragen², aangenaam voor God, door Yeshua Masjiach.
¹ Binnen het Israël Gods
worden personen - leden van zowel de Christelijke- als
de Joodse Gemeente - gebouwd tot een geestelijk huis of tempel, een
woonplaats van God in geest. Zie: Ef 2:22.
De
achtergrond daarvan is de Tabernakel- of Tempelregeling waarin zowel priesters
functioneerden als Levitische helpers die de priesters in hun diensten terzijde
stonden. In het tegenbeeld - de Tempelstad Nieuw Jeruzalem - zal de
Christelijke Gemeente vanuit de hemel en de Joodse
Gemeente op aarde als een koninklijke priesterschap optreden, teneinde de mensen der natiën in het Millenniumrijk van de
Masjiach tot zegen te zijn. Geheel naar de beloften, zoals ondermeer in Gn 22:18; Ex 19:4-6.
² Om een idee te krijgen van geestelijke offers
die God en zijn Zoon werkelijk aangenaam zijn:
Ps 50:14, 23; 141:2; Hs 14:2; Ml 1:11; Hb 13:15-16.
De toekomstige
Tempelregeling zal gestalte krijgen in de beloofde Tempelstad Nieuw Jeruzalem.
Voor dit
zo belangrijke Bijbelthema, zie svp: Nieuw Jeruzalem – De Heilige Stad
διοτι
περιεχει εν
γραφη,
Ιδου τιθημι εν
Σιων λιθον
ακρογωνιαιον
εκλεκτον
εντιμον,και ο
πιστευων επ αυτω
ου μη
καταισχυνθη.
6 Om
die reden is in een schriftdeel vervat:
Zie,
Ik leg in Sion een steen,
een uitverkoren,
kostbare fundamenthoeksteen, en wie in hem geloof stelt, zal geenszins
beschaamd uitkomen¹.
¹ Petrus zegt met nadruk dat
voor een goed begrip van het vorige vers (5) het Schriftdeel Js 28:16 van zeer
veel belang is. De context daarvan heeft namelijk grote eschatologische
betekenis, omdat ze vooruitwijst naar het bedrieglijke optreden van de
Antichrist, een pseudo-messias, met wie de meerderheid der Joden bereid zal
zijn een verbond aan te gaan, zoals ook is aangegeven in Dn 9:27. Maar we weten
bij voorbaat dat die overeenkomst op de helft van de 70ste Jaarweek
op verraderlijk wijze door hem verbroken zal worden:
En naar
velen zal hij een verbond kracht bijzetten, één week; en op de helft van de
zeven zal hij doen ophouden slachtoffer en spijsoffer.
Begrijpelijkerwijs zal dit een zware slag zijn voor die Joden
die voor de Antichrist hebben geopteerd (Js 33:8).
Het getrouwe overblijfsel echter zal niet in de al eerder genoemde Steen,
Israëls ware Masjiach, teleurgesteld worden. En dat is precies wat Jesaja
aangeeft:
Hoor daarom
het woord van YHWH, jullie opscheppers, die heersen over dit volk van
Jeruzalem. Want jullie zeggen: Wij hebben met de Dood een verbond gesloten. Met
Sjeool zijn we een overeenkomst aangegaan. Wanneer de voortstormende gesel
doortrekt, zal die ons niet bereiken, want wij hebben van de leugen onze
toevlucht gemaakt; het bedrog is onze schuilplaats. Daarom zegt de Heer YHWH:
Zie! Ik leg in Sion
een Steen ten grondslag, een beproefde Steen, een kostbare Hoeksteen, als een
hecht fundament. Hij die gelooftzal niet in paniek weglopen.
En
ik zal het recht tot meetsnoer maken en de gerechtigheid tot paslood. En de
hagel zal de leugentoevlucht wegvagen, en het water zal de schuilplaats
wegspoelen. Dan zal jullie verbond met de Dood tenietgedaan worden, en jullie
overeenkomst met Sjeool zal niet standhouden. Wanneer de voortstormende gesel
doortrekt, zullen jullie erdoor bedolven worden.
(IJs
28:14-18)
υμιν
ουν η τιμη τοις
πιστευουσιν·
απιστουσιν δε
λιθος ον
απεδοκιμασαν
οι
οικοδομουντες
ουτος εγενηθη
εις κεφαλην
γωνιας
και
λιθος
προσκομματος
και πετρα
σκανδαλου·
οι
προσκοπτουσιν
τω λογω
απειθουντες, εις ο και
ετεθησαν.
7-8 Voor
jullie dan die geloven, [is hij] de kostbare; maar voor hen die niet geloven:
Steen
die de bouwlieden hebben afgekeurd, deze is tot hoofd der hoek geworden,
en:
Steen
des aanstoots en een rots der struikeling.
Zij
stoten zich omdat zij aan het woord ongehoorzaam zijn; daartoe werden zij ook
bestemd¹.
¹ De citaten zijn uit Ps 118:22 en Js 8:14.
Kort
na na de Pinksterdag van 33 AD leerde Petrus al de zeer belangrijke waarheid
dat er voor de Joden redding was gekomen, maar uitsluitend in de persoon van
Yeshua, hun Masjiach (Hn 4:8-12).
Hun bouwlieden, de vooraanstaande religieuze mensen toentertijd onder hen, hadden die gedachte echter afgewezen.
Zij hadden Yeshua verworpen alsof hij een waardeloze Steen was; een Steen die
voor het optrekken van een gebouw ongeschikt is. Zij namen aanstoot aan hem en
struikelden over die Messiaanse Steen.
In
Rm 9:31-33 heeft Paulus op die actie wat toelichting gegeven. Het struikelen
van die toenmalige ‘Bouwlieden’ had alles te maken met het doel dat Israël over
het algemeen najoeg: Persoonlijke rechtvaardigheid bij God verkrijgen door
ijverig de werken van de Wet te volbrengen. Zij streefden de rechtvaardigheid
na, maar niet uit geloof maar als uit
werken. Zij stootten zich aan de Steen des aanstoots.
Dat
YHWH zijn Messiaanse Steen als toetssteen voor geloof zou gebruiken, was op
verschillende manieren voorzegd. Onder meer binnen de
context van de Assyrische dreiging, die in de dagen van Jesaja als een machtige
rivier dwars door Juda zou trekken en helemaal tot aan de hals zou reiken, en als het ware
met zijn uitgespreide vleugels de breedte van Immanuëls land zou vullen.
Over
die dreiging welke typologisch zou zijn voor het optreden van de Antichrist in
de Eindtijd, schreef Jesaja:
En
hij [YHWH,
maar door Petrus op Yeshua toegepast] zal
tot een heilige plaats worden en tot een Steen der struikeling, tot een
rotsblok waarover men valt, voor de beide huizen van Israël. Tot een net en tot
een valstrik voor de bewoner van Jeruzalem. En velen onder hen zullen
struikelen en vallen, verbroken, verstrikt en gevangen worden.
(Js
8:14-15)
Op basis daarvan kon Petrus zeggen dat de ongelovigen tot
struikelen werden bestemd.
Dat de Steen tot toets dient voor de leden van Jesaja’s eigen
volk, blijkt ook uit Js 28:16, waarnaar in vers 6 al werd verwezen: Daarom
zegt de Heer YHWH: Zie! Ik leg in Sion een Steen ten grondslag, een
beproefde Steen, een kostbare Hoeksteen, als een hecht fundament. Hij die gelooft zal niet in paniek weglopen.
Zij
die op de Steen steunen, zullen gered of bevrijd worden, maar zij
kunnen de Steen ook verwerpen, er over struikelen en er zelfs door
verpletterd worden, mocht de Steen op hen vallen.
Uit Lk 20:17-18 kunnen wij afleiden dat Yeshua
wist dat hij deze rol zou vervullen.
Toen de bejaarde Simeon - als de vertegenwoordiger van het oude Israël die de
jonge Masjiach verwelkomde - de baby Yeshua in zijn armen nam, sprak hij
volgens Lk 2:29-32 een zegen uit, daarin benadrukkend de centrale rol die
Yeshua voortaan zou vervullen in Gods plan van redding: Nu
laat gij, Meester, uw slaaf in vrede gaan naar uw
woord. Want mijn ogen hebben uw redding gezien, die gij bereid
hebt voor het aangezicht van alle volken: Een licht tot ontsluiering der
Heidenvolken en een heerlijkheid van uw volk Israël.
Daarmee
was Simeon echter niet uitgesproken; volgens vers 34 zei hij verder: Zie!
Deze wordt gelegd tot een val en [het weer] opstaan
van velen in Israël en tot een teken dat weersproken wordt.
Aldus gaf ook Simeon profetisch te kennen dat het kind dat
hij op dat moment in zijn armen hield, zou dienen tot de val van velen in
Israël, maar ook dat naderhand juist velen door hem zouden opstaan.
Dat hij op de gepersonifieerde "Steen" van de profetieën doelde,
wordt duidelijk uit de grondtekst:
Zie!
Deze wordt gelegd tot
val en opstaan van velen in Israël.
Terugblikkend vanuit een 21ste-eeuw standpunt, stellen we vast dat
Israëls geschiedenis precies volgens dit patroon is verlopen. Als natie
struikelde het Joodse volk over hun Masjiach, de Steen, zoals ook Paulus
constateerde in Rm 9:32. Maar in diezelfde Brief sprak hij toch ook over het
einde van hun verharding en bijgevolg van hun toekomstig (wederom) opstaan (Rm 11:25-26).
Terecht zei Simeon dan ook dat hij in vrede kon sterven (heengaan); de
uiteindelijke redding van zijn volk was ondanks al hun verdrietige
wederwaardigheden verzekerd.
Weinig zal Simeon vermoed hebben dat de weg naar Israëls redding grillig zou
verlopen, via de omweg der Heidenvolken. Toch gaf hij onder inspiratie van de
geest de volgorde reeds aan: (1) Een
licht tot ontsluiering der heidenvolken en (2) een
heerlijkheid van uw (Gods) volk Israël.
Υμεις
δε γενος
εκλεκτον, βασιλειον
ιερατευμα,
εθνος αγιον,
λαος εις περιποιησιν,
οπως τας
αρετας
εξαγγειλητε του
εκ σκοτους
υμας
καλεσαντος εις
το θαυμαστον
αυτου φως·
9 Jullie
evenwel [zijn] een uitverkoren geslacht,
een koninklijke priesterschap, een heilige natie, een volk tot eigendom¹, opdat
jullie wijd en zijd de grote daden zouden verkondigen van hem die jullie uit de
duisternis riep tot zijn wonderbaar licht¹,
¹ Scherp contrasteert Petrus
de ongelovigen onder zijn Joodse broeders met zijn gelovige lezers.
Al
het verhevene dat de apostel over de laatsten vermeldt, is de samenvatting van Ex
19:5-6; Js
43:20-21 en Js
42:12.
In
hen vervult YHWH, de Heilige van Israël, al zijn bedoelingen die
hij binnen zijn eeuwig raadsbesluit in zijn verbondsvolk beoogde te
verwezenlijken.
In
1Pt 2:5 hebben wij eerder toegelicht van welke aard Gods bedoelingen
zijn met het zaad van Abraham: Binnen de tegenbeeldige Tabernakelregeling tot
zegen worden voor alle natiën die in de Millenniumperiode de aarde zullen
bevolken. Dit voornemen van God zal z’n beslag krijgen binnen het
Messiaanse koninkrijk Gods met de Tempelstad Nieuw-Jeruzalem als hoofdstad.
Psalm
72; Js
2:2-5; 11:1-9;
66:22-23;
Op
22:1-2.
οι ποτε ου
λαος
νυν
δε λαος θεου, οι
ουκ ηλεημενοι
νυν
δε ελεηθεντες.
10 die eens Geen-volk [waren]
maar nu Gods volk,
die [eens] Geen-barmhartigheid ontvingen
maar aan wie nu
barmhartigheid werd bewezen¹.
¹ De ultieme vervulling van de
hfdst 1 tm 3 van het Bijbelboek Hosea.
Vanwege ontrouw jegens haar hemelse
echtgenoot YHWH - met wie ze sinds het Verbond op de Sinaï in een
huwelijksverbintenis leefde - heeft hij Israël opgesloten in een situatie van
ongehoorzaamheid (Rm
11:31-32). In die toestand – welke tot op heden voortduurt - is zij Lo-ammi [Geen-volk;
letterlijk: Niet-mijn volk] en ook Lo-ruchama [Geen-barmhartigheid].
Maar daarin zal verandering komen:
Dan
bezaai ik haar als zaad voor mij in de aarde. Dan zal ik barmhartig zijn voor
Lo-ruchama, en zeg ik tot Lo-ammi: ‘Jullie zijn mijn volk’. En zij zullen
zeggen: ‘U bent mijn God!’ … Daarna
zullen de zonen van Israël terugkeren en YHWH, hun God, en David, hun koning,
zoeken. En zij zullen bevend naar YHWH en naar zijn goedheid komen, in het
laatst der dagen (Hs 2:23 – 3:5).
Israël zal nog een herstel ervaren en in Gods gunst
terugkeren en door hem gebruikt worden zoals hij aan de aartsvaders beloofde:
Het middel of werktuig waardoor de Heidenvolken uiteindelijk zegeningen zullen
ontvangen.
Yeshua kon daarom met recht zeggen: Redding is uit
de Joden (Jh 4:22).
Zie voor een uitvoerige behandeling van dit belangrijke Bijbelthema de Studies:
Een historisch geval van huwelijksontrouw
en
Een hernieuwd huwelijksverbond in de Wildernis
In Romeinen 9 verwijst de apostel Paulus eveneens naar Hs
2:23, wanneer hij beredeneert dat YHWH in de Eerste eeuw barmhartigheid begon
te bewijzen aan hen die toen de eerste leden werden van Yeshua’s
Gemeentelichaam, bestaande uit bekeerlingen afkomstig uit zowel de Joden als de
Heidenvolken:
Opdat hij de rijkdom van zijn heerlijkheid zou kunnen bekendmaken
over de vaten van barmhartigheid, die hij tevoren bereidde tot heerlijkheid,
ons, die hij niet alleen uit Joden maar ook uit Heidenvolken riep; zoals hij
ook in Hosea zegt:
Ik zal hem, Niet-mijn-volk, Mijn-volk, en haar, Niet-geliefd, Geliefd noemen,
en het zal zijn op de plaats waar tot hen werd gezegd: Jullie [zijn]
Niet-mijn-volk, daar zullen zij zonen van een levende God worden
genoemd.
Is dit in tegenspraak met ons vers (10)? Bedoelde Paulus dat
Hosea in de Christelijke Gemeente wordt vervuld, volgens de zogeheten
vervangingsleer?
Nee! Dat is zeker niet het geval. In de Romeinenbrief zijn we getuige van de
vrije manier waarop Paulus gewoon was om te gaan met Schriftgedeelten uit het
OT, en ze in te passen in zijn betoog om leerpunten te verhelderen.
In dit geval beredeneerde hij de soevereine vrijheid van
keuze en handelen die alleen God bezit.
Indien
YHWH Elohim van plan is de rijkdom van zijn heerlijkheid openbaar te maken met
betrekking tot de zogeheten vaten van barmhartigheid,
dat wil zeggen zowel aan Joden als aan Heidenen die geloof stellen in de
Masjiach, dan is dat zijn soevereine keuze waarin hij volkomen vrij is.
In dat geval komt de situatie slechts overeen met de manier
waarop God van plan is te handelen met zijn eigen volk Israël, op dit moment
nog Lo-ammi en Lo-Ruchama, maar in de toekomst weer Gods volk.
Dat blijkt ook uit zijn woordkeuze: Het is precies zoals God bij Hosea
heeft gezegd. Er is slechts sprake van analogie, niet van
een specifieke vervulling.
Eén
Petrus 2 en Romeinen 9 zijn daarom niet met elkaar in tegenspraak, integendeel;
de twee Gemeentes die samen het Israël Gods vormen, doen in Gods
handelen met hen overeenkomstige ervaringen op.
B. De
relatie tot de Heidenvolken in de diaspora (2:11 – 4:6)
1. Een voortreffelijke levenswandel onder de Heidenen (2:11-12)
Αγαπητοι, παρακαλω
ως παροικους
και
παρεπιδημους
απεχεσθαι των
σαρκικων
επιθυμιων,
αιτινες
στρατευονται
κατα της ψυχης·
την αναστροφην
υμων εν τοις
εθνεσιν εχοντες
καλην, ινα εν ω
καταλαλουσιν
υμων ως κακοποιων,
εκ των καλων
εργων
εποπτευοντες
δοξασωσιν τον
θεον εν ημερα
επισκοπης.
11-12 Geliefden, ik vermaan jullie als
bijwoners en vreemdelingen je te onthouden van de vleselijke begeerten die
strijd voeren tegen de ziel, terwijl gij vasthoudt
aan een voortreffelijke levenswandel onder de Heidenvolken, opdat zij - waarin
zij kwaad van jullie spreken als boosdoeners - op grond van de voortreffelijke
werken die zij opmerken, God mogen verheerlijken in [de] dag
van inspectie¹.
¹ Petrus dringt er bij zijn Joodse broeders die - net zoals hij
zelf - de Masjiach belijden, op aan om te midden van de Heidenen [εθνη;
mensen der natiën] een voorbeeldige levenswijze te handhaven. Niet alleen omdat
voortdurende vleselijke gedragingen hen in conflict brengen met God en zelfs
hun leven [ziel; ψυχη]
bedreigen, maar ook en vooral om voor de Heidenen geen struikelblok op te
werpen. Integendeel, zij dragen de grote verantwoordelijkheid om als de
koninklijke priesterschap op aarde tot zegen te worden voor
hun Heidense medebewoners.
In het tijdperk van het Millennium moet die taak tot volle ontplooiing komen,
maar ze moet al starten in de Eindtijd, wanneer de wereld der mensheid op de
drempel van dat nieuwe tijdperk komt te staan.
Wanneer de 70ste Jaarweek voor Israël aanbreekt en het Nieuwe
Verbond met de Joden van kracht wordt, zal dit in de eerste plaats een oordeel
voor het huis van God betekenen [zie 1Pt
4:17 en noot 1 bij 1Pt 1:17], maar die periode wordt ook een dag van
inspectie voor de Heidenen.
Zullen zij zich dan op God richten en hem verheerlijken? Zullen zij zich met
het getrouwe Overblijfsel van Yeshua’s Joodse broeders identificeren en zich
moedig bij hen aansluiten,
a omdat zij zien dat God
met hen is, en
b omdat zij ertoe bewogen worden hen in hun moeilijke
omstandigheden tijdens de Grote Verdrukking te hulp te komen?
Maar in die gang van zaken verschijnt uiteraard ook de verantwoordelijkheid van
het Overblijfsel.
Het kan zijn - en de tekst suggereert dat zeker - dat er obstakels overwonnen
zullen moeten worden, omdat er veel kwaad van Yeshua’s broeders gesproken zal
worden. Maar voor de oprechten - de rechtvaardigen in Mt 25:37
- zullen hun voortreffelijke werken, waarvan zij ooggetuigen worden, de
doorslag in positieve richting geven.
Zc
8:23; Mt
25:31-46. En in toelichting daarop: Confusion
of Tongues and the Seven Times
Zie ook: Schapen en Bokken en Reactie op de Slaaf
2. Houding
tegenover burgerlijk gezag
(2:13-17)
Υποταγητε
παση ανθρωπινη
κτισει δια τον
κυριον· ειτε
βασιλει ως
υπερεχοντι,
ειτε ηγεμοσιν
ως δι αυτου
πεμπομενοις
εις εκδικησιν
κακοποιων
επαινον δε
αγαθοποιων·
13-14 Onderwerpt
je ter wille van de Heer aan elke menselijke ordening¹; hetzij aan een koning
als superieur, hetzij aan landvoogden als door hem gezonden tot bestraffing van
boosdoeners, maar tot lof van hen die goeddoen².
¹ Letterlijk: Aan
elke menselijke schepping. Maar hier heeft
het de zin van ordening,
daarbij veronderstellend dat alle gezag door God is verordend, zoals ook in
Romeinen hfdst
13 wordt aangegeven.
Te allen tijde - zelfs in de laatste dagen - geldt het
beginsel dat burgerlijk gezag gerespecteerd dient te worden, ook al wordt het
uitgeoefend door mensen die antigod en anti-Masjiach Yeshua zijn, en die
wellicht Gods dienstknechten hevig
vervolgen.
Hier wordt dus geen speciale vorm van bestuur of regering goedgekeurd; het
bijvoeglijk naamwoord menselijk geeft geen goddelijke
oorsprong van gezag aan, maar het
gebied waarop het betrekking heeft en de manier waarop
het wordt uitgeoefend. Bijgevolg is zo’n bestuur
gebrekkig. Het beleid waardoor ze wordt gekenmerkt is menselijk en
ook wordt de handhaving ervan in de praktijk door onvolmaakte menselijke
ambtsdragers uitgeoefend.
² In het vorige vers zagen we dat er in de Eindtijd door de leden
van het Overblijfsel obstakels overwonnen zullen moeten worden, omdat er naar
verwachting veel kwaad van hen gesproken zal worden en er hetzes tegen hen
zullen worden ontketend.
Wellicht worden ze valselijk van allerlei misdaden beschuldigd en daarvoor
aangeklaagd, maar de tekst suggereert dat God alles ten gunste voor hen zal
leiden.
οτι
ουτως εστιν το
θελημα του
θεου
αγαθοποιουντας
φιμουν την των
αφρονων
ανθρωπων
αγνωσιαν· ως ελευθεροι, και μη ως
επικαλυμμα
εχοντες της
κακιας την
ελευθεριαν,
αλλ ως θεου
δουλοι.
15-16 Want aldus is het de
wil van God: Door goed te doen de onwetendheid der onverstandige mensen te
muilbanden¹. Als vrijen, en niet door de vrijheid als dekmantel der slechtheid
te gebruiken², maar als slaven van God.
¹ In deze context moet goeddoen in burgerlijke en
sociale zin genomen worden.
Achter
de overheid staat de wil van God en het is zijn wens dat zijn nieuw verwekte
kinderen - te midden van wereldse mensen die zonder inzicht zijn en zich uiten
in onwetend gepraat - zich kenmerken door ordelievendheid en hun onwetende
medemens mild en in naastenliefde bejegenen.
² Als waarlijk vrijgemaakte kinderen hebben zij een grote
geestelijke bewegingsruimte. Zo kunnen zij met inzicht bewust kiezen voor
onderwerping aan het burgerlijke gezag ter
wille van de Heer (vers 13).
Tegelijkertijd kunnen zij de kijk op hun
vrijheid ook vertroebelen door te menen dat zij zich nu alles kunnen
permitteren, en wel onder de dekmantel van diezelfde vrijheid. De apostel
Paulus heeft daarvoor het Israël van God [in Gl 5:1, 13-26; en 6:15-16]
uitvoerig gewaarschuwd.
παντας
τιμησατε, την
αδελφοτητα
αγαπατε, τον
θεον φοβεισθε,
τον βασιλεα
τιματε.
17 Eert allen, hebt de broederschap
lief, vreest God, eert de koning¹.
¹ De koning, met
lidwoord. Blijkbaar doelend op zulke Schriftdelen als 1Sm
24:6; Ps
2:6; 45:5-6;
Sp
24:21.
3. Vermaningen
gericht tot personen in hun speciale situaties (2:18 – 3:12)
a. Slaven (2:18-25)
Οι
οικεται
υποτασσομενοι
εν παντι φοβω
τοις δεσποταις, ου μονον
τοις αγαθοις
και επιεικεσιν
αλλα και τοις
σκολιοις.
18 De
huisknechten moeten zich met alle vrees aan de meesters onderwerpen, niet
alleen aan de goede en milde, maar ook aan de harde¹.
¹ Met alle vrees is niet de
vrees die de huisslaven voor hun meesters moeten koesteren, maar voor God en
dat in navolging van Masjiach Yeshua, zoals verder uit het verband zal blijken.
Onderdanigheid betonen aan harde, onvriendelijke meesters is vooral moeilijk,
daarom gaat Petrus daar dieper op in.
τουτο γαρ
χαρις ει δια
συνειδησιν
θεου υποφερει
τις λυπας
πασχων αδικως.
19 Want dat [is] gunst,
indien iemand ter wille van het geweten tegenover God leed verdraagt terwijl
hij onrechtvaardig lijdt¹.
¹ Petrus wil hen die onder
harde meesters onterecht lijden vertroosten. Wanneer zij dit willen verduren
wegens hun geweten voor God, kunnen zij er op vertrouwen dat hij hen niet in de
steek laat. Goedgunstig zal hij hen in staat stellen rechtschapen te blijven en
gehoor te geven aan de aanmoediging van de vorige perikoop: Als geestelijk
vrije mensen goeddoen en allen eren, zelfs humeurige, kribbige meesters die hen
onbillijk verdrukken.
ποιον
γαρ κλεος ει
αμαρτανοντες
και
κολαφιζομενοι
υπομενειτε;
αλλ ει
αγαθοποιουντες
και πασχοντες
υπομενειτε, τουτο
χαρις παρα θεω.
20 Want wat voor eer [steekt
er in], indien jullie volharden terwijl je zondigt en
mishandeld wordt?¹ Maar als jullie volharden terwijl je goed doet en lijdt, dát
is gunst bij God².
¹ Het is niet uit te sluiten
dat in Petrus’ dagen sommige huisknechten slaag ontvingen omdat zij door
verkeerd gedrag hun meesters tot boosheid prikkelden, maar er zich dan op
beroemden dat zij tijdens de mishandeling 'geen
kik gaven'.
² De zelfde situatie van vers 19, moedig onverdiende mishandeling
verduren onder getrouwe dienst is beslist een grotere uitdaging dan de situatie
waarin de slaaf de straf aan zichzelf te wijten had.
Het uithouden onder onrechtvaardig lijden vergt de bijstand of gunst [χαρις]
van God.
εις τουτο
γαρ εκληθητε, οτι και
χριστος επαθεν
υπερ υμων, υμιν
υπολιμπανων
υπογραμμον ινα
επακολουθησητε
τοις ιχνεσιν αυτου·
21 Want hiertoe werden jullie
geroepen, daar ook de Masjiach voor jullie leed, jullie een voorbeeld nalatend,
opdat jullie in zijn voetstappen zouden navolgen¹.
¹ Gezien de argumentatie zou
men in de verwijzing naar Yeshua’s voorbeeld verwacht hebben: Daar óók de Masjiach onterecht heeft
geleden. Hij was immers heilig, volmaakt en misdreef nooit ook maar
iets. Dat zal blijken uit het volgende vers: Die geen zonde beging; noch werd er bedrog in zijn mond gevonden.
Petrus
slaat echter een geheel andere richting in.
Hij
lanceert een zeer belangrijke leerstellige gedachte: Natuurlijk leed Yeshua
onterecht, maar zijn lijden was in Gods voornemen een sleutelpunt, bedoeld om
iets zeer heilzaams tot stand te brengen: Verzoening bewerkstelligen met zijn
zondige, aardse kinderen.
En nu maakt Petrus duidelijk dat zij - zijn joodse lezers die
Masjiach Yeshua belijden - tot diezelfde loopbaan zijn geroepen.
Zie: 1Pt
1:18-20.
Voor Joodse mensen is al het lijden dat zij door de vele eeuwen heen hebben
moeten ondergaan een groot probleem geweest, niet in de laatste plaats wegens
de Holocaust, de (voorlopige) climax in dat opzicht.
Niets is moeilijker voor hen te verteren dan de gedachte dat juist zij,
leden van een door God uitverkoren volk, zoveel onheil over zich heen hebben
gekregen. En dan komt hier Petrus ook nog met de constatering dat al dit lijden
niet toevallig is geweest, maar deel uitmaakt van Gods plan: Zij zijn tot
lijden geroepen!
Een en ander kan slechts begrepen worden in het licht van het boek Job.
God zelf introduceerde de godvrezende man Job uit
het land Uz met deze onthullende woorden tegenover Satan >>
Hebt gij uw hart gericht op mijn knecht Job, dat er niemand op
aarde is als hij, een onberispelijk en oprecht man, godvrezend en wijkend van
het kwaad?
Israël is eveneens Gods Knecht. De uitdrukking Ebed
YHWH wordt in het boek Jesaja vooral op de Masjiach
toegepast, omdat hij het eigenlijke Zelf van
dat uitverkoren volk is. Maar de term heeft ook betrekking op Israël als
volk, maar dan speciaal doelend op het getrouwe, gelovige
deel daarvan.
Dát gelovige Israël - waarvan de Masjiach het voornaamste lid is - is tot
lijden geroepen. Of, om het in de beelden van
Leviticus hfdst 16 te zeggen - hun is de rol toebedeeld om als de zondebok van de
wereld te dienen.
Maar
natuurlijk luidt de vraag: Waarom moet dat zo? Wat beoogt God daarmee?
In Hb 2:10 en 5:8-9 lezen wij over Gods Knecht Yeshua:
Want het
paste hem [God]
- om wie alle dingen zijn en door wie alle dingen zijn - aangezien hij vele
zonen tot heerlijkheid wilde leiden, de Bewerker van hun redding door
lijden tot volmaaktheid te brengen…
Hoewel
hij Zoon was, leerde hij de gehoorzaamheid uit de dingen die hij leed, en tot
volmaaktheid gebracht, werd hij voor allen die hém gehoorzamen oorzaak van
eeuwige redding.
Als de grote Koning en Hogepriester van het Messiaanse
koninkrijk is Yeshua precies geschikt voor de taak om als het voornaamste lid
van Abrahams zaad tot zegen te worden voor de mensheid, zodat gehoorzame leden
daarvan in het Millennium tot de perfectie kunnen terugkeren die ooit het deel
was van het eerste mensenpaar. Rm 8:20-22 verschaft ons daarover
schitterende details: Bevrijding uit de slavernij
aan het verderf en opgeheven tot de
glorierijke vrijheid welke kenmerkend is
voor ware kinderen Gods.
Zie De
schepping in barensnood.
Israël is, als Gemeente, ertoe geroepen om de koninklijke priesterschap op
aarde tegenover de mensen der natiën te vertegenwoordigen. En ook zij
worden door lijden voor die taak gereed gemaakt, zoals ook in Hb 2:17 van hun
Masjiach wordt gezegd:
Vandaar dat hij in alle opzichten aan de broeders gelijk moest
worden gemaakt, opdat hij een barmhartig en getrouw Hogepriester
zou worden in de dingen die God betreffen, om verzoening te doen voor de zonden
van het volk.
Het getrouwe deel van Israël dat alsnog tot berouw en geloof
zal komen, zal het evenzo vergaan als de berouwvolle Job,
die tot inkeer kwam in stof en as,
en na die nederige belijdenis hersteld werd en als priester moest optreden voor
de drie metgezellen van hem die God verkeerd hadden voorgesteld:
Daarom herroep ik en doe boete in stof en as!
Nu gebeurde het nadat YHWH deze woorden tot Job had
gesproken, dat YHWH tot Elifaz van Teman zei: „Mijn toorn is ontstoken tegen u
en uw beide metgezellen, want gij hebt over mij niet de waarheid gesproken zoals mijn knecht Job.
Neemt daarom zeven stieren en zeven rammen en gaat naar mijn knecht Job, en gij moet ze als
een brandoffer voor u opdragen. En laat mijn knecht Job voor
u bidden, want alleen mijn gunstige gezindheid jegens hem zal mij weerhouden u
de straf der dwaasheid te doen ondergaan. Want gij
hebt niet de waarheid over mij gesproken, zoals mijn knecht Job"…
Bijgevolg gingen Elifaz van Teman en Bildad van Sjuah en Zofar van Naäma
heen en deden zoals YHWH hen had bevolen, waarop YHWH
Jobs aangezicht aannam. Nadat Job voor
zijn metgezellen had gebeden, bracht YHWH een keer in de toestand van gevangenschap van Job, en
YHWH schonk hem het dubbele van alles wat hij bezeten had.
(Jb 42:6-10)
YHWH noemde hier de desolate toestand waarin Job een
tijdlang had verkeerd een vorm van gevangenschap, maar
daaruit kwam herstel. Het zelfde zal gelden voor Gods gemeente Israël in de
Eindtijd:
Want ik
zal u geven tot een naam en tot een lof onder alle volken der aarde, wanneer ik voor uw ogen een keer
breng in uw gevangenschap, spreekt YHWH.
(Zf 3:20)
Langs die beslist moeilijke weg kan Israël in het Millennium niet alleen tot
zegen voor de natiën worden, maar ook tot een toets voor hen. Zullen zij
de leiding van die koningen en priesters getrouw volgen, of zullen zij zich
opstandig tegen hen keren en hen misschien wel verachten?
Welnu,
daarmee zal YHWH geen genoegen nemen, want als zondebok hebben zij eens ernstig voor die zelfde
natiën geleden.
Vergelijk
Ps
118:18-19; Js
40:1-2; Jk
5:10-11.
ος
αμαρτιαν ουκ
εποιησεν,
ουδε ευρεθη
δολος εν τω
στοματι αυτου·
ος
λοιδορουμενος
ουκ
αντελοιδορει, πασχων
ουκ ηπειλει,
παρεδιδου δε
τω κρινοντι
δικαιως·
22-23 Die
geen zonde beging; noch werd er
bedrog in zijn mond gevonden. Die, als hij werd beschimpt niet ging
terugschimpen, als hij leed niet dreigde, maar zich overgaf aan hem die
rechtvaardig oordeelt¹.
¹ Niet onlogisch dat er nu,
tot en met vers 25, verwijzingen volgen naar Gods lijdende knecht - Ebed YHWH -
zowel naar Israël als Gemeente ,als naar haar Masjiach, in het bijzonder
volgens het befaamde hoofdstuk
53 van Jesaja. Yeshua onderkende dat de rol van lijdende knecht voor hem
was weggelegd, maar ook voor zijn leerlingen. Vaak genoeg heeft hij hen op
juist dat feit geattendeerd (Mt
10:24-25, 38-39; 16:21-24).
ος τας
αμαρτιας ημων
αυτος
ανηνεγκεν εν
τω σωματι
αυτου επι το
ξυλον, ινα
ταις αμαρτιαις
απογενομενοι
τη δικαιοσυνη ζησωμεν·
ου τω μωλωπι
ιαθητε.
24 Die zelf onze zonden in zijn
lichaam op het hout omhoog droeg¹, opdat wij, van de zonden ontlast, voor de
gerechtigheid zouden leven. Door zijn striem[en] werden
jullie genezen².
¹ Het werkwoord αναφερω betekent
in principe omhoogdragen en kan gebruikt worden in de zin
van een offer opdragen op een altaar. En dát is wat Masjiach Yeshua
heeft gedaan in zijn plaatsvervangend lijden. Het hout van de executiepaal
diende als een soort altaar waarop de hogepriester zelf zijn lichaam, met onze
zonden belast, aan de Vader ten offer opdroeg.
² Petrus wordt weer persoonlijk. Door het gebruik van de tweede
persoon lijkt hij zich weer tot de huisslaven onder zijn lezers te richten, die
echter symbool staan voor heel lijdend Israël, plaatsvervangend zondebok voor
de hele wereld der mensheid.
Met een citaat uit Js 53:5 worden zij getroost aangezien
a zij van hun zonden zijn ontlast, ja, daarvan zijn genezen, en
b zij zich verzoend kunnen voelen met hun lijden, reden om voortaan
nog uitsluitend voor recht en rechtvaardigheid te leven (Lv
16:22; Js
53:4-5, 10-12).
ητε γαρ ως
προβατα
πλανωμενοι, αλλα
επεστραφητε
νυν επι τον
ποιμενα και
επισκοπον των
ψυχων υμων.
25 Want jullie waren als dwalende
schapen, maar nu keerden jullie terug naar de Herder en Opziener van jullie
zielen¹.
¹ Volgens het citaat uit Js
53:6, waarin het gelovige deel van Israël in de Eindtijd haar dwaling erkent,
en toegeeft dat ze eigen wegen ging. Uiteindelijk zullen zij zich berouwvol
wenden tot hun Masjiach, hun ware Herder en Opziener.
Petrus echter is zo positief over die toekomstige wending, dat hij – uiteraard
onder inspiratie - daarover spreekt als een voldongen werkelijkheid. Hun
Messiaanse Herder heeft hun zielen onder zijn hoede genomen. Volgens Mt 10:6
had hij al bij zijn leven op aarde het idee van verdwaalde schapen op het
Huis van Israël toegepast.
Blogexemplaar
voor ‘smal’ lezen
b. Vrouwen (3:1-6)
Ομοιως
[αι] γυναικες
υποτασσομεναι
τοις ιδιοις ανδρασιν, ινα και ει
τινες
απειθουσιν τω
λογω δια της
των γυναικων
αναστροφης
ανευ λογου
κερδηθησονται
εποπτευσαντες
την εν φοβω
αγνην
αναστροφην
υμων.
1-2 Evenzo,
vrouwen, weest aan de eigen echtgenoten onderworpen, opdat
-ook indien sommigen gehoorzaamheid aan het woord weigeren- zij
door de levenswandel der vrouwen zonder woord gewonnen zullen worden, doordat
zij jullie eerbare, respectvolle levenswandel hebben opgemerkt.
ων εστω ουχ
ο εξωθεν
εμπλοκης
τριχων και
περιθεσεως
χρυσιων η
ενδυσεως
ιματιων κοσμος, αλλ ο
κρυπτος της
καρδιας
ανθρωπος εν τω
αφθαρτω του
πραεως και ησυχιου
πνευματος, ο
εστιν ενωπιον
του θεου
πολυτελες.
3-4 Laat
jullie versiering niet de uiterlijke zijn: het vlechten van het haar en het
omhangen van gouden dingen of het aantrekken van gewaden, maar de
verborgen mens van het hart, in de onvergankelijke [tooi] van de zachtmoedige en stille
geest, die van overtreffende waarde is in de ogen van God.
ουτως γαρ
ποτε και αι
αγιαι γυναικες
αι ελπιζουσαι
εις θεον
εκοσμουν
εαυτας, υποτασσομεναι
τοις ιδιοις
ανδρασιν, ως
Σαρρα υπηκουσεν
τω Αβρααμ,
κυριον αυτον
καλουσα· ης
εγενηθητε
τεκνα
αγαθοποιουσαι
και μη φοβουμεναι
μηδεμιαν
πτοησιν.
5-6 Want
aldus versierden zich vroeger ook de heilige vrouwen die hun hoop op God
stelden, zich aan de eigen echtgenoten onderwerpend; zoals Sara aan Abraham
gehoorzaam was, hem ‘heer’ noemend; wier kinderen gij zijt
geworden, door goed te doen en geen enkele verschrikking te vrezen¹.
¹ Waarom worden Sara en andere Oudtestamentische vrouwen, Hanna
bijvoorbeeld, of Abigaïl, heilig genoemd? Kennelijk stonden zij model voor de
levenswandel die kenmerkend zal zijn voor het Messiaanse koninkrijk.
In de 70ste Week - op de drempel
van het Millennium - kunnen de vrouwen binnen het Joodse overblijfsel zich aan
hen spiegelen (Gn
18:12; 1Sm
hfdst 1 en 2; 25:14-42).
c. Mannen (3:7)
Οι
ανδρες ομοιως
συνοικουντες
κατα γνωσιν, ως
ασθενεστερω
σκευει τω
γυναικειω
απονεμοντες
τιμην, ως και
συγκληρονομοις
χαριτος ζωης
εις το μη
εγκοπτεσθαι
τας προσευχας
υμων.
7 De
echtgenoten evenzo: Woont verstandig samen als bij een zwakker vat,
het vrouwelijke.[Haar]
eer toekennend – zoals ook aan [alle andere] medeërfgenamen van de genade des
levens - opdat jullie gebeden niet verhinderd worden¹.
¹ Wanneer echtgenoten voorbijgaan aan deze vermaning heeft
dat zeker een negatieve inloed op hun eigen verhouding met YHWH Elohim! De
apostel vergelijkt in dát geval de positie van zulke mannen met wat we lezen in
Klaagliederen 3 over de val van Jeruzalem in 587 vóór GT en de wegvoering van
Israël in ballingschap:
Wij, ja wij, hebben misdreven en
zijn weerspannig geweest, en gij hebt geen vergiffenis
geschonken. Gij hebt u in toorn gehuld en ons
vervolgd, omgebracht zonder genade. Gij
hebt u gehuld in een wolk, zodat geen gebed er kon doordringen.
Met Opdat jullie gebeden niet worden verhinderd, doelt de apostel niet op het gemeenschppelijk
gebed van man en vrouw, maar op de eigen gebeden van die mannen die geen juiste eer toekennen aan hun
eigen vrouw. De tekst is geheel gericht tot mannen: De echtgenoten evenzo…
d. Allen (3:8-12)
Το
δε τελος
παντες
ομοφρονες, συμπαθεις,
φιλαδελφοι,
ευσπλαγχνοι,
ταπεινοφρονες,
8 Tenslotte echter, weest
allen eensgezind, medevoelend, broederlijke liefde betonend, tedergenegen,
nederig van geest¹.
¹ Na de vermaningen die specifiek bestemd zijn
voor resp. huisknechten, echtgenotes en echtgenoten, richt Petrus zich
tot allen, dat wil zeggen tot het gehele Israël Gods, maar wat
de laatste dagen betreft, in het bijzonder tot alle leden van het
Overblijfsel.
Dan zal het, als nooit tevoren, van belang zijn dat zij onderling hecht
verbonden zijn in dezelfde gezindheid, van harte meelevend jegens elkaar in echte broederlijke genegenheid, zonder
hooghartig te zijn. Want eerst dan kunnen zij als groep naar buiten treden en
voor anderen van betekenis zijn.
De vermaning aan
de hemelse Gemeente in Ef 4:32, geldt evenzo binnen de aardse, Joodse Gemeente: Weest vriendelijk jegens
elkaar, vol medeleven, elkaar gaarne vergevend, zoals ook God jullie in [de]
Messias gaarne vergeven heeft.
μη
αποδιδοντες κακον
αντι κακου η
λοιδοριαν αντι
λοιδοριας,
τουναντιον δε
ευλογουντες,
οτι εις τουτο
εκληθητε ινα
ευλογιαν
κληρονομησητε.
9 Vergeldt geen kwaad met kwaad, of
beschimping met beschimping, maar zegent integendeel, want daartoe werd gij geroepen opdat gij zegen moogt beërven¹.
¹ Zoals de Joodse lezers - die Yeshua als de Masjiach belijden
- tot diens loopbaan van lijden zijn geroepen (1Pt
2:21), zijn zij evenzo geroepen om tot zegen van de Heidenvolken
te worden.
Het gelovige Israël van de Eindtijd moet doordrongen worden van hun ‘Ebed YHWH’
roeping, de “Knecht” die door lijden heen geschikt wordt om - bij de
uitoefening van de koninklijke priesterschap - het zegenende zaad van Abraham
te worden.
Kortom, de vervulling van de gehele levensloop van Job,
van diens lijden tot en met zijn herstel.
En zoals Job na zijn herstel een dubbele zegen van YHWH ontving,
zal ook het herstelde Israël rijke zegen beërven (Job
42:10; Js
40:1-11).
ο γαρ θελων
ζωην αγαπαν
και ιδειν
ημερας αγαθας
παυσατω την
γλωσσαν απο
κακου
και χειλη του
μη λαλησαι
δολον,
10 ‘Want
wie het leven wil liefhebben en goede dagen zien,
weerhoude de tong van kwaad en [de] lippen
van het spreken van bedrog;
εκκλινατω
δε απο κακου
και ποιησατω
αγαθον,
ζητησατω
ειρηνην και
διωξατω αυτην.
11 maar
laat hij zich afkeren van kwaad en [het] goede doen, vrede zoeken en die
najagen.
οτι
οφθαλμοι
κυριου επι
δικαιους
και ωτα αυτου
εις δεησιν
αυτων,
προσωπον δε
κυριου επι
ποιουντας
κακα.
12 Want
[de] ogen van de Heer [zijn] op rechtvaardigen en zijn
oren tot hun smeking; maar [het] aangezicht van de Heer is [eveneens] op
hen die slechte dingen doen’.¹
¹ Met een uitvoerig citaat uit Psalm 34 wordt de
leden van het Overblijfsel getoond dat YHWH hun loopbaan lang geleden voorzien
en aangegeven heeft. Leven en goede dagen hebben
betrekking op het aardse bestaan.
Bij Petrus krijgen die termen een eschatologische lading met een blik vooruit
naar het eeuwige leven. Zij moeten dat leven willen liefhebben,
wat impliceert om in dat opzicht vastbesloten te zijn. Het hele hart er op
gericht teneinde het met Gods hulp ook te verwerven
4. Geduld
in het lijden (3:13 – 4:6)
a. De ‘voordelen’ van lijden (3:13-17)
Και τις ο
κακωσων υμας
εαν του αγαθου
ζηλωται γενησθε;
13 En
wie [is] hij
die jullie kwaad zal berokkenen¹, indien gij ijveraars²
van het goede wordt?
¹ Op zich geen verkeerde vraag gezien het feit dat ook hun voorvaders
slecht behandeld werden, in het bijzonder door de tirannieke Farao, een
voorafbeelding van de Antichrist (Hn
7:6, 19).
² Letterlijk: zeloten.
Over het algemeen was in de Eerste eeuw de
sekte der zeloten berucht om haar misplaatste religieuze ijver, wat gemakkelijk
weerstand bij anderen kon oproepen.
Petrus heeft genoeg realiteitszinzin om in te
zien dat ook ijver voor het goede niet door iedereen wordt gewaardeerd. In dat
geval komt heel vaak de tegenstand juist van de kant van religieuze ijveraars,
in de Eindtijd te verwachten van die Joodse broeders van hen die in de
Antichrist hun langverbeide messiaanse verwachtingen
vervuld menen te zien (Mt
24:9).
αλλ ει
και πασχοιτε
δια
δικαιοσυνην, μακαριοι.
τον δε φοβον
αυτων μη
φοβηθητε μηδε
ταραχθητε,
14 Maar
mocht gij ook lijden terwille van
rechtvaardigheid, gelukkig [zijt gij]¹. Maar
hún vrees moet gij niet vrezen noch in
beroering geraken,²
¹ Het schijnbare kwaad zal, als lijden onvermijdelijk is, tot hun
welzijn uitwerken (Js
50:9; Mt 10:28).
² Wéér zo’n passage die laat zien dat de Brief is gefocust
op de dingen die het Overblijfsel gaat meemaken in de Eindtijd.
Zoals het geval is met de Messiaanse “Steen”
in 1Pt
2:7-8, wordt ook hier naar Jesaja hfdst
8 verwezen, naar de vrees die de Joden bij de invasie van Juda door de
“Assyriër” zou overvallen. Het
Overblijfsel moet zich niet van haar stuk laten brengen wanneer de
tegenbeeldige Assyriër verraad pleegt tegenover zijn Joodse aanhang. Hun wordt
immers beloofd: Ik zal zien op deze: Hij die
nederig is en gebroken van geest en die voor mijn Woord beeft (Js 66:2).
κυριον
δε τον Χριστον
αγιασατε εν
ταις καρδιαις
υμων,
ετοιμοι αει
προς απολογιαν
παντι τω
αιτουντι υμας
λογον περι της
εν υμιν
ελπιδος, αλλα
μετα πραυτητος
και φοβου,
συνειδησιν
εχοντες
αγαθην, ινα εν ω
καταλαλεισθε
καταισχυνθωσιν
οι
επηρεαζοντες
υμων την
αγαθην εν
Χριστω
αναστροφην.
15-16 maar
heiligt de Heer Masjiach in jullie harten,
altijd bereid tot verdediging tegenover een ieder die jullie rekenschap vraagt van
de hoop die in jullie is. Maar met zachtmoedigheid en achting, een goed geweten
behoudend, opdat zij, waarin zij kwaad van jullie spreken – zij die jullie
goede levenswandel in Masjiach smaden - beschaamd mogen worden.¹
¹ Het Israël
Gods past geen mensenvrees.
De berouwvolle Joden van de Eindtijd kunnen
verwachten dat zij door hun niet-gelovige broeders bestookt zullen worden met
de beschuldiging dat zij de orthodoxie verloochend hebben, doordat zij
uiteindelijk alsnog Yeshua als hun Masjiach erkend hebben.
Het vuur zal hun na aan de schenen worden
gelegd, zij zullen ter verantwoording worden geroepen. Zij dienen tot verweer
bereid te zijn, maar op de volgende basis:
a. Eerst moet het in
hun eigen hart volkomen vaststaan dat zij Yeshua niet moeten verloochenen; in
hun innerlijke mens moet hij reeds de plaats hebben die hem toekomt.
b. Dan kunnen zij, als hun om
opheldering wordt gevraagd, hun verweer met een goed geweten en volle
overtuiging voeren.
c. En dat
niet in ‘hete debatten’ maar in alle rust en zachtmoedigheid.
d. Zelfs tegenover fanatieke
‘heethoofden’ die zich smalend uitlaten over hun goede levenswandel in
Masjiach, past achting,
d.i. de praktijk van het beginsel in 2:17 eert allen.
κρειττον
γαρ
αγαθοποιουντας, ει θελοι
το θελημα του
θεου, πασχειν η
κακοποιουντας.
17 Want [het is] beter, als de wil van God
het wil, door goeddoen te lijden dan door kwaaddoen¹.
¹ Het
afsluitende vers houdt rekening met de mogelijkheid dat de (Joodse) discipel
van Masjiach Yeshua - ondanks zijn goede levenswandel en zachtmoedige
‘apologia’ - niet aan lijden zal kunnen ontkomen, wellicht van de zijde van hun
heetgebakerde Joodse ‘zeloten’.
Maar dan is het toch beter, dat wil zeggen voordeliger, dat dit plaats vindt vanwege onterechte verdachtmakingen
dan werkelijk slechte daden. Ook kunnen zij zich verzoenen met de gedachte dat
er niets buiten Gods wil om geschiedt (3Jh
1:11).
b. Het voorbeeld van de Masjiach (3:18-22)
οτι και
Χριστος απαξ
περι αμαρτιων
επαθεν, δικαιος
υπερ αδικων,
ινα υμας
προσαγαγη τω
θεω, θανατωθεις
μεν σαρκι
ζωοποιηθεις δε
πνευματι·
18 Daar
ook de Masjiach eens voor altijd betreffende zonden is gestorven, een
rechtvaardige voor onrechtvaardigen¹, opdat hij jullie tot God zou leiden.
Weliswaar ter dood gebracht in vlees, maar levend gemaakt in geest,²
¹ De gedachte is: Zoals jullie nu onschuldig lijden, heeft ook de
Masjiach onschuldig geleden.
Betreffende zonden slaat eveneens op Yeshua én zijn Joodse broeders,
d.i. geheel waar Israël, zoals in de commentaren op 1Pt 2:20 en 3:9 is
toegelicht.
Er is wél sprake van een verschil: Masjiach
Yeshua was volkomen rechtvaardig, d.i. zondeloos, Israël daarentegen is niet zondeloos maar wél onschuldig.
De Masjiach leed in de eerste plaats voor het
Israël van God.
Eens voor altijd heeft verstrekkende betekenis, zoals Paulus in Hb
9:25-28 heeft uitgelegd.
Zie noot 1 bij 1Pt
1:20.
² Vanaf deze verklaring lanceert
Petrus een serie gedachten die tot de meest uiteenlopende uitleggingen bij
exegeten heeft geleid. Maar eigenlijk ligt de zaak simpel:
In vlees respectievelijk in geest geven het gebied aan waarin Yeshua’s dood en (weer)
tot leven komen zich heeft voltrokken: Hij werd gedood in een menselijke natuur en levend gemaakt in een geestelijke natuur.
Dat uitgangspunt biedt redelijke oplossingen
voor de vraagstukken die volgen.
εν ω και
τοις εν φυλακη
πνευμασιν
πορευθεις
εκηρυξεν, απειθησασιν
ποτε οτε
απεξεδεχετο η
του θεου μακροθυμια
εν ημεραις νωε
κατασκευαζομενης
κιβωτου, εις ην ολιγοι,
τουτ εστιν
οκτω ψυχαι,
διεσωθησαν δι
υδατος.
19-20 waarin
hij ook, nadat hij was heengegaan, heeft gepredikt tot de geesten in verzekerde
bewaring, die eens ongehoorzaam waren toen de lankmoedigheid van God ten einde
toe afwachtte in Noachs dagen¹, terwijl men bezig was een ark in gereedheid te
brengen waarin weinigen - dat is acht zielen - er veilig doorheen
werden gebracht door water²
¹ Na zijn heengaan, dat wil zeggen ná zijn opstanding en afscheid van
zijn discipelen (Hn
1:9-11), heeft Yeshua zich gericht tot Gods ontrouwe geestenzonen die zich
in de periode die aan de Vloed voorafging, hadden gematerialiseerd en
huwelijksverbintenissen waren aangegaan met de mooie dochters der
mensen, maar die bij de komst van
de Vloed gedwongen werden zich van hun gematerialiseerde lichamen te ontdoen en
van God niet meer de gelegenheid kregen om terug te keren in de kring van de
getrouwe, uitverkoren engelen. Erger nog, die onreine
geesten werden
opgesloten in een toestand van duisternis om tot het oordeel bewaard te worden.
Een vorm van verzekerde bewaring.
De wereld van vóór de Vloed werd
klaarblijkelijk steeds meer bevolkt door de bastaardnakomelingen van die
opstandige engelen, in Genesis aangeduid met de Nefilim. Hun bastaardnageslacht echter als Gibborim [sterke
mannen], verder omschreven als de mannen van vermaardheid.
Het was alsof een heel nieuw ras van
schepselen de planeet overnam in de toch vrij lange periode dat de ‘Nefilim’
voortgingen met het produceren van bizarre nakomelingen. Reden waarom YHWH
Elohim de ontzagwekkende overstroming door de Zondvloed veroorzaakte.
Dat geschiedde mede om die
bastaardnakomelingen weg te vagen en de gematerialiseerde engelen te dwingen
hun vleselijke lichamen op te geven en terug te keren naar het geestenrijk,
waar YHWH hen als het ware in de boeien sloeg (Gn 6:1-4;
2Pt
2:4-5; Judas
6-7).
Vergelijk ook Mt
8:28-32.
Aan hen heeft de opgewekte Yeshua openlijk
verkondigd dat al hun inspanningen onder hun heerser der demonen, Satan - er op gericht de mensheid voorgoed in het verderf
te storten - op niets waren uitgelopen. Integendeel, juist door zijn dood -
die mede door hen was bewerkstelligd - was
de zegepraal voor God en zijn Zoon volkomen, daar de Zoon ook betreffende zonden was gestorven (vers 18)
Voor een uitvoerige toelichting, zie: De Vloed en de gevangenis
in de Studie: De rol der demonen in de eindtijd.
² Petrus stelt de situatie voor
alsof Noach en zijn gezin door het water [als middel dus; het Grieks heeft δι υδατος] veilig door de Vloed heen werden gebracht. Dat lijkt
ogenschijnlijk een wat vreemde verklaring, maar nader beschouwd blijkt dat ook
precies het geval te zijn geweest. Niet alleen dat het water hen dwong de ark binnen te
gaan, maar het water droeg ook
die reddende ark. Bovendien werden zij door het Vloedwater bevrijd van de gibborim, de bastaarden van de engelen, en daarnaast vanzelfsprekend ook van
alle onrechtvaardige mensen die de aarde tot een verdorven en onreine plaats
hadden gemaakt.
De tegenbeeldige ark is uiteraard Yeshua, de Masjiach.
Zeker in de overgangsfase van het huidige aeon naar het aeon van het
Duizendjarige Messiasrijk zal alleen bij hem voor allen de ware plaats van
redding gevonden worden. Dat blijkt uit wat Petrus nu verder schreef:
ο και
υμας αντιτυπον
νυν σωζει
βαπτισμα, ου
σαρκος
αποθεσις ρυπου
αλλα
συνειδησεως
αγαθης
επερωτημα εις
θεον, δι
αναστασεως
Ιησου Χριστου,
ος εστιν εν
δεξια [του] θεου,
πορευθεις εις
ουρανον,
υποταγεντων
αυτω αγγελων
και εξουσιων
και δυναμεων.
21-22 Als tegenbeeld daarvan redt nu een
doop¹ ook jullie: Niet een wegdoen van vuil vlees, maar een verzoek tot God om
een goed geweten, door [de] opstanding van Yeshua Masjiach², die aan Gods
rechterhand is, heengegaan naar de hemel, terwijl engelen, machten en krachten
aan hem onderworpen werden³.
¹ Nu wordt nog duidelijker waarom Petrus het water van de Vloed
‘reddend’ noemde. Zoals de ark tegenbeeldige betekenis had – Masjiach Yeshua -
zo ook het water.
Volgens Hn
4:8-12 belijden de leden van het Israël Gods – met Petrus destijds als hun
woordvoerder - dat er
in niemand anders redding is,
en als teken daarvan worden zij in water gedoopt, geheel ondergedompeld.
Daarmee geven zij blijk van hun geloof dat zij met hun Messias zijn
gestorven, met hem begraven, met hem levend gemaakt en ook mede-opgewekt
om in
een nieuwheid des levens te wandelen (Rm
6:3-11).
² Vanzelfsprekend moest Yeshua
worden opgewekt om heen te kunnen gaan naar de hemel teneinde daar, voor
het aangezicht van God in het “Allerheiligste”, de waarde van zijn
zondenverzoenend offer te kunnen aanbieden. Op basis daarvan kunnen de
wederverwekte leden van het Israël Gods zich bij hun doop vrijelijk tot God
wenden. Als zijn pasgeboren zonen kunnen zij hem het verzoek doen om voortaan
met een rein geweten voor zijn aangezicht te staan, ook al worden zij nog niet
onmiddellijk van het zondige Adamitische vlees gereinigd.
Daarmee relativeert Petrus zijn opmerking dat
het doopwater op zichzelf reddend zou zijn; geen enkele uiterlijke ceremonie
redt of reinigt volkomen. Daarom ook is de doop niet meer dan een metafoor, een
zinnebeeld waarmee de gedoopte toont dat hij volledig vertrouwen stelt in de
redding die God, door de Masjiach, hem al heeft doen
toekomen (Js
4:2-6; Ez
36:24-28).
³ Petrus bevestigt hier wat hij
Yeshua vlak voor diens hemelvaart zelf
had horen zeggen: Alle macht in
hemel en op aarde werd mij gegeven
(Mt 28:18).
Blogexemplaar
voor ‘smal’ lezen
c. Bereidheid tot lijden door afscheiding van
de Heidenvolken (4:1-6)
Χριστου ουν
παθοντος σαρκι
και υμεις την
αυτην εννοιαν
οπλισασθε, οτι
ο παθων σαρκι
πεπαυται
αμαρτιας,
1 Daar de Masjiach dan in [het] vlees
heeft geleden, moeten ook jullie je met dezelfde gedachte wapenen;¹ want wie in [het] vlees
heeft geleden, is gestopt met zonde,²
¹ Petrus ontleent aan de
vorige perikoop (3:18-22) een les voor de Messiaanse Joden van de Eindtijd:
Aangezien zij tot lijden geroepen zijn, worden zij bemoedigd zich
met die gedachte te verzoenen en zich niet te verzetten tegen dat idee. Zie de
commentaren bij 1Pt 2:20; 3:9 en 3:18.
² Want motiveert
het eerste deel van het vers: Wanneer zij zich niet langer verzetten tegen de
gedachte dat God een mate van lijden voor hen heeft bestemd, zullen zij er mee
ophouden tegen die wilsbeschikking van God in te gaan.
Zonde heeft
in dat verband dan de betekenis van foutief handelen, namelijk weigeren het
voor hen bestemde Jobslijden te accepteren. Job zelf
kampte ook met die moeilijkheid en zat daardoor geregeld op het randje van
‘zonde’, door God bijna voor schuldig te houden: Ik
sta in mijn recht, maar God heeft me het recht onthouden… Elihu
vervolgde: Ben je zo overtuigd van je gelijk dat je zegt: Ik ben rechtvaardiger
dan God? Want je zegt: Wat maakt het uit? Ben ik nu beter af dan als ik had
gezondigd? (Job
34:5 en 35:1-3).
Zie: Mijn
Knecht Job
εις το
μηκετι
ανθρωπων
επιθυμιαις
αλλα θεληματι θεου
τον επιλοιπον
εν σαρκι
βιωσαι χρονον.
2 om
de overgebleven tijd in [het] vlees niet
meer te besteden aan begeerten der mensen, maar aan [de] wil
van God.¹
¹ De wil van God staat hier
tegenover de zonde van
vers 1
αρκετος γαρ
ο παρεληλυθως
χρονος το
βουλημα των εθνων
κατειργασθαι, πεπορευμενους
εν ασελγειαις,
επιθυμιαις,
οινοφλυγιαις,
κωμοις, ποτοις,
και αθεμιτοις
ειδωλολατριαις.
3 Want voldoende [is] de
voorbijgegane tijd dat gij de wens der
Heidenvolken hebt volbracht, door een leven te leiden in daden van
losbandigheid, begeerten, overmatig wijngebruik, brasserijen, drinkgelagen en
misdadige afgoderijen.¹
¹ God voorzag dat in de lange
periode van Israëls verharding bij veel Joden het verlangen zou opkomen om te
assimileren met de Heidenvolken temidden van wie zij in hun diaspora-situatie
moesten verblijven.
In Ez 20:32 had Hij al laten weten dat hij aan een dergelijk verlangen niet zou
meewerken: Mooie
plannen hadden jullie: Gelijk zijn aan de andere volken [Gojim], dezelfde goden van hout en steen
vereren. Maar dat zal niet gebeuren! (GNB)
Op grond hiervan hebben de Joden over het algemeen hun
identiteit weten te behouden. Niettemin zijn velen onder hen afgedaald tot het
moreel lage gehalte der Heidenvolken.
Dat Israël na de Babylonische ballingschap zich niet meer aan afgoderij
schuldig gemaakt zou hebben, wordt hier door de Schrift weersproken, en is ook
niet verwonderlijk. De genoemde ondeugden gaan namelijk hand-in-hand met
afgodische praktijken. Zie het beginsel van Ks
3:5-6, dat voor het gehele Israël Gods geldt.
Met het aanbreken van de laatste Jaarweek bij Yeshua’s paroesie, moet het met
al die verkeerde praktijken afgelopen zijn. Er is (meer dan) voldoende tijd aan
dat soort van leven verspild. Het Overblijfsel is geroepen tot rechtschapenheid
(1Pt
1:14-16).
εν ω
ξενιζονται μη
συντρεχοντων
υμων εις την
αυτην της
ασωτιας
αναχυσιν, βλασφημουντες·
οι αποδωσουσιν
λογον τω
ετοιμως εχοντι
κριναι ζωντας
και νεκρους.
4-5 Daarbij staan zij, al lasterend,
verbaasd dat gij niet meerent naar dezelfde
brede stroom van reddeloosheid¹, zij die rekenschap zullen geven aan hem die
gereed [staat] levenden en doden te
oordelen².
¹ Petrus velt een hard oordeel over de levenswijze van de
Heidenvolken. Vooral in de Eindtijd zullen zij zich gehaast voelen om nog
zoveel mogelijk uit hun ontaarde stijl van leven te halen.
Het werkwoord suntrechoo [συντρεχω]
tekent hun haast en drift waarmee zij voortsnellen naar het verderf. Asootia [ασωτια]
is namelijk de toestand van een mens die niets meer te verwachten heeft, zijn
vooruitzichten zijn nihil.
Omdat mensen zich niettemin altijd gerechtvaardigd willen weten in hun stijl
van leven - hoe ontaard ook - keren zij zich tegen degenen in hun omgeving die
niet met hen meegaan en belasteren hen.
In zijn parabel van de ‘Verloren zoon’ gebruikte Yeshua het verwante
bijwoord asootoos [ασωτως]
om diens uitzichtloze situatie aan te geven: Niet vele dagen daarna ging de jongere zoon, na alle dingen
bijeengepakt te hebben, op reis naar het buitenland, naar een ver land, en daar
verkwistte hij zijn vermogen door een verdorven [ασωτως]
leven te leiden.
Dit is buitengewoon leerzaam aangezien de Jongste zoon in de
parabel de weg van onafhankelijkheid afbeeldt die de Heidenvolken sinds de
Spraakverwarring - toen YHWH Elohim zijn heerschappij in het
koninkrijk der mensheid voor zeven ‘tijden’
opschortte - zijn gegaan. Zie: De
verloren Zoon
En nu, hier in 1Pt 4:4, vernemen wij dat het overgrote deel der Heidense
mensheid nooit uit haar ‘verloren’ toestand zal geraken, overeenkomend met het
feit dat ook de meeste Joden hun verharding jegens God
en zijn Masjiach Yeshua nooit zullen opgeven.
De brede stroom der
reddeloosheid correspondeert daarom met
de brede
weg die naar de vernietiging voert, volgens
Yeshua’s metafoor in Mt 7:13-14. Slechts weinigen vinden de weg die naar het leven
voert.
Vergelijk: Lk
4:5-7 .
² Zij die op hun uitzichtloze weg tot het rampzalige einde
voortgaan en die degenen lasteren die daarin niet wensen mee te gaan, krijgen
uiteindelijk te doen met de Rechter Yeshua Masjiach.
Tot Cornelius en diens huisgezin had Petrus al eerder gezegd dat hij door God is
aangesteld als Rechter van levenden en doden.
Zoals gebruikelijk was voor Messiaanse koningen als David en Salomo, zal ook
Yeshua wanneer hij plaats neemt op de troon zijner
heerlijkheid, als Koning-Rechter optreden en
de Heidenvolken oordelen (1Kn
3:9, 16-28). Zie ook Mt
25:31-46 en 2Tm
4:1.
εις τουτο
γαρ και
νεκροις
ευηγγελισθη
ινα κριθωσιν
μεν κατα
ανθρωπους
σαρκι ζωσιν δε
κατα θεον πνευματι.
6 Want daartoe werd ook aan doden goed nieuws
verkondigd, opdat zij weliswaar naar de mens in [het] vlees geoordeeld zouden worden, maar naar
God in [de] geest zouden leven¹.
¹ Petrus gaat dieper in op het
laatste, door hem aangesneden thema: Het oordelen door de Masjiach van de levenden en de doden.
Gezien de context moet de
doden in dezelfde letterlijke betekenis worden
genomen als in vers 5.
Dat de levenden geoordeeld zullen worden
bleek reeds uit dat vers, maar hoe staat het met de doden?
Opdat ook zij geoordeeld kunnen worden, werd aan de voorgaande generaties
eveneens Evangelie verkondigd. Weliswaar zouden zij, ongeacht hun reactie, te
allen tijde sterven vanwege de Adamitische erfenis, maar voor hen die in geloof
zouden reageren, zou leven in het verschiet liggen door middel van een opstanding.
Hoewel hun vlees niet aan de dood zou kunnen ontkomen zouden zij, wat God
betreft, in zijn geest leven: Want
hij is geen God van doden maar van levenden, want voor hem leven zij allen [Abraham,
Isaäk en Jakob]. Lk 20:38.
Zie ook Jh
3:17-19.
C. De onderlinge verhouding (4:7 – 5:14)
1. Gebed, liefde,
gastvrijheid, elkaar dienen met de
charismata (4:7-11)
Παντων
δε το τελος
ηγγικεν.
σωφρονησατε
ουν και νηψατε
εις προσευχας·
7 Doch het einde van alle dingen is
nabijgekomen, weest daarom bezonnen en weest nuchter voor gebeden¹.
¹ Dat de nabijheid van het einde geldt voor het gehele
Messiaanse tijdperk is aan de hand van Hb 9:24-26 in noot 1 bij 1Pt 1:20
beredeneerd. Zie ook noot 1 bij 1Pt 3:18.
De gedachte aan het Einde kan gemakkelijk tot overspannen verwachtingen en
geestdrijverij leiden. Vandaar de aanmoediging tot bezonnenheid [of: gezond
verstand] en de dingen nuchter te blijven bezien, de gunstige condities
voor rustig en evenwichtig gebed.
προ παντων την
εις εαυτους
αγαπην εκτενη
εχοντες, οτι
αγαπη καλυπτει
πληθος
αμαρτιων·
8 Vóór alles, hebt bestendige liefde
voor elkaar, want liefde bedekt een menigte van zonden¹.
¹ Evenals in 1Pt 1:22 duidt εκτενης
op bestendigheid in de onderlinge liefde. In dat geval is liefde in staat
zelfs een
menigte van zonden te bedekken.
Petrus verwijst naar Sp 10:12 >> Haat verwekt twisten maar liefde bedekt zelfs alle overtredingen.
Gezien de
tegenstelling is ook bij Petrus de zin dat liefde de zonden van de ander bedekt,
d.i. vergeeft, verontschuldigt.
Vergelijk Jk
5:20, waar de betekenis is dat de zonden worden
bedekt van degene die tot inkeer wordt gebracht.
φιλοξενοι
εις αλληλους
ανευ
γογγυσμου·
9 Weest
gastvrij voor elkaar, zonder morren.
εκαστος
καθως ελαβεν
χαρισμα, εις
εαυτους αυτο
διακονουντες
ως καλοι
οικονομοι
ποικιλης
χαριτος θεου.
10 Naarmate ieder een genadegave heeft
ontvangen, dient elkaar daarmee als
voortreffelijke beheerders der rijkgevarieerde genade van God¹.
¹ De charismata voor de Christelijke Gemeente zijn door de
apostel Paulus uitvoerig behandeld in 1Ko
12-14; Rm
12:4-8 en Ef
4:6-8.
Hier maakt Petrus slechts melding van de rijke gevarieerdheid waarin de gunst
van God tot uitdrukking komt. In vele schakeringen derhalve
[Grieks: ποικιλος; poikilos;
veelkleurig].
De genadegaven moeten door de bezitters met waardering beheerd worden ten
voordele van medegelovigen.
ει τις λαλει, ως λογια
θεου· ει τις
διακονει, ως εξ
ισχυος ης χορηγει
ο θεος· ινα εν
πασιν
δοξαζηται ο
θεος δια Ιησου Χριστου,
ω εστιν η δοξα
και το κρατος
εις τους αιωνας
των αιωνων·
αμην.
11 Indien
iemand spreekt, [dan] woorden als van
God; als iemand dient,[dan] als uit kracht die God verleent, opdat
in alle dingen God verheerlijkt worde door Yeshua Masjiach¹; aan wie is de
heerlijkheid en de macht tot in de eeuwen der eeuwen! Amen.
¹ De charismata worden
door Petrus samengevat in slechts twee categorieën:
1. die worden uitgeoefend krachtens Gods woord, en
2. die in daden, in de kracht van God, tot uitdrukking worden gebracht.
Wanneer een ieder zich bewust is van zijn/haar afhankelijkheid van God, is er
sprake van een harmonische onderlinge gemeenschap en wordt God in alles verheerlijkt,
waarbij alle uitingen van de geest door de Masjiach tot stand komen.
2. Vreugde
onder lijden (4:12-16)
Αγαπητοι, μη
ξενιζεσθε τη
εν υμιν
πυρωσει προς
πειρασμον υμιν
γινομενη ως
ξενου υμιν
συμβαινοντος,
12 Geliefden,
laat het [louterend] vuur onder jullie dat
tot jullie beproeving geschiedt, jullie niet bevreemden alsof jullie iets
vreemds overkomt¹;
¹ Petrus pakt het thema van het lijden weer op omdat de
climax van het Jobslijden voor Israël nog altijd in het verschiet ligt,
namelijk de Grote Verdrukking tijdens
de Tweede helft van de 70ste Jaarweek.
Als gevolg van het optreden van de Antichrist, de Pseudo-masjiach, zal het
lijden - waartoe de kern van het ware Israël tot loutering is geroepen -
voorgoed een scheiding teweeg brengen tussen hen en de meerderheid van hun
Joodse volksgenoten. De laatsten zullen juist de climax van hun verharding
bereiken en wel door het navolgen van de ‘masjiach’ van eigen keus.
Er is geen reden voor de getrouwe Rest om zich hierover te verbazen want de
Bijbel leert dat Gods voornemen zich door alle tijden heen in die richting
beweegt. Zie Js
36 en 37 om een indruk te krijgen van die Pseudo-masjiach in
voorafbeelding.
αλλα καθο
κοινωνειτε
τοις του
Χριστου
παθημασιν
χαιρετε,
ινα και εν τη
αποκαλυψει της
δοξης αυτου
χαρητε αγαλλιωμενοι.
13 maar
naarmate ge deel hebt aan het lijden van de
Masjiach, verheugt je, opdat jullie je ook jubelend moogt verheugen bij de
openbaring van zijn heerlijkheid¹.
¹ De getrouwe kern van Israël
deelt in alle dingen met hun Masjiach, die het ware Zelf van
Israël is.
Zoals hij, zijn ook zij tot lijden geroepen, maar ook zullen zij delen in zijn
heerlijkheid. De Grote Verdrukking wordt namelijk gevolgd door de openbaring van
Yeshua’s glorie waarmee zijn paroesie tot een climax komt:
Maar
aan jullie die verdrukt worden verlichting met ons, bij de openbaring van
de Heer Yeshua van [de] hemel
met zijn krachtige engelen, in een vlammend vuur, wanneer hij wraak oefent aan hen
die God niet kennen en aan hen die het Evangelie van onze Heer Yeshua niet
gehoorzamen. Dezen zullen de gerechtelijke straf betalen: een eeuwige
vernietiging, ver van het aangezicht van de
Heer en van de heerlijkheid zijner sterkte. Wanneer hij komt, om
verheerlijkt te worden onder zijn heiligen en met verbazing beschouwd te worden
onder allen die tot geloof kwamen. Omdat ons getuigenis bij jullie geloof vond;
op die dag (2Th 1:7-10).
Een zelfde toekomstbeeld daarom zoals eerder door Jesaja profetisch werd
geschilderd in Js
25:9 en 51:11-14.
ει ονειδιζεσθε
εν ονοματι
Χριστου
μακαριοι, οτι
το της δοξης και
το του θεου
πνευμα εφ υμας
αναπαυεται.
14 Indien gij in de naam van Masjiach wordt gesmaad¹, gelukkig [zijt
gij], omdat de geest der heerlijkheid, ja, die van God op jullie rust.
¹ Het Israël van God weet zich
gesterkt door de geest van God die op hen rust, zoals ook het geval is met
hun Masjiach.
Vergelijk
Js
11:1-2 .
μη γαρ τις
υμων πασχετω
ως φονευς η
κλεπτης η κακοποιος
η ως
αλλοτριεπισκοπος·
ει δε ως
Χριστιανος,
μη αισχυνεσθω,
δοξαζετω δε
τον θεον εν τω
ονοματι τουτω.
15-16 Want
laat niemand van jullie lijden als moordenaar of dief of kwaaddoener of als
iemand die zich in andermans zaken mengt. Indien echter als christen¹, [dan] moet
hij zich niet schamen, maar God verheerlijken in deze naam.
¹ Eigenlijk een waarschuwende aankondiging
door Petrus van iets wat stellig gaat gebeuren. In de 70ste Week,
wanneer het Overblijfsel Yeshua openlijk als hun Masjiach (Gezalfde) erkent,
zal dat door hun ongelovige ‘broeders’ als verraad worden bezien.
Zoals voorzegd in Mt hdst 24 zullen zij dan door hun eigen volk gehaat en
verdrukt worden: Dan
zullen zij jullie overgeven aan verdrukking en jullie doden, en gij zult ter wille van mijn naam gehatenen zijn door
alle eidenvolken; en dan zullen velen tot struikelen worden gebracht en zij
zullen elkaar overgeven en elkaar haten.
Vrijwel steeds hebben zulke voorzeggingen door Yeshua een
Oudtestamentische achtergrond. De herstelprofetieën voor Israël gaan dikwijls
vergezeld van aankondigingen die verdrukkingen voorspellen voor de getrouwe
Rest. Een sprekend voorbeeld vinden we in Js 66:5 >>
Hoort het woord van YHWH, gij die
voor zijn woord beeft: Jullie broeders die jullie haten en jullie uitbannen wegens mijn naam,
hebben gezegd: Laat de heerlijkheid van YHWH zich vertonen! Hij zal ook tot
jullie verheuging verschijnen, en zij zullen beschaamd staan.
3. Het
oordeel begint bij het Huis van God (4:17-19)
οτι
[ο] καιρος του
αρξασθαι το
κριμα απο του
οικου του θεου·
ει δε πρωτον αφ
ημων, τι το
τελος των
απειθουντων τω
του θεου
ευαγγελιω; και
ει ο δικαιος
μολις σωζεται,
ο ασεβης και
αμαρτωλος που
φανειται;
17-18 Het is namelijk de
tijd dat het oordeel begint bij het Huis van God¹. Indien echter eerst bij ons,
wat [is dan] het einde van hen die Gods Evangelie
ongehoorzaam zijn? En indien de rechtvaardige ternauwernood wordt gered,
waar zal dan de goddeloze en zondaar verschijnen?²
¹ Petrus verbindt het lijden van de Grote Verdrukking met het oordeel over het Joodse
‘huis’, het huis Israëls.
Reeds in 1Pt 1:7 werd daarop gezinspeeld, zie
noot 2.
Ook in 1Pt 1:17 werd al vooruitgewezen naar de Vader die onpartijdig oordeelt
naar een ieders werk.
Zie
noot 1, en ook het commentaar bij 1Pt 2:11-12 , waar
het oordeel ligt opgesloten in de term Gods inspectiedag.
Bovendien werd uit 1Pt 3:19-20 - in samenhang met verwante schriftplaatsen
- duidelijk dat de opstandige engelen die nu nog opgesloten zijn in een
‘kerker’, daar worden bewaard om in het oordeel nog een cruciale rol te spelen
(noot 1).
Het oordeel is duidelijk - naast en in samenhang met het voor Israël
onvermijdelijke lijden - een hoofdthema in deze Brief.
Om zijn aankondiging van het oordeel voor het huis van Israël kracht te
verlenen, grijpt Petrus nu terug op Oudtestamentische voorzeggingen
dienaangaande:
Hoort het woord van YHWH, gij die
voor zijn woord beeft: Jullie broeders die jullie haten en jullie uitbannen
wegens mijn naam, hebben gezegd: ’Laat de heerlijkheid van YHWH zich vertonen!’
Hij zal ook tot jullie verheuging verschijnen, en zij zullen beschaamd
staan. Hoort! Uit de stad klinkt tumult! Gedruis
uit de tempel! De stem van YHWH, die zijn vijanden hun verdiende loon
betaalt!
Js
66:5-6
Want zie, in de stad waarover mijn naam is uitgeroepen, begin
ik met het brengen van rampspoed, en zullen jullie dan voor onschuldig worden
gehouden? Gij zult niet vrij uitgaan, want
een zwaard roep ik op tegen alle bewoners der aarde, luidt de uitspraak van
YHWH der legerscharen.
Jr 25:29
Grijsaards, jongelingen en jonge meisjes, kleine kinderen en
vrouwen, moet gij doden en verdelgen. Maar niemand op
wie het kenteken is moogt gij naderen; bij mijn
heiligdom moet gij beginnen. Dus begonnen zij bij de mannen, de Oudsten, die
zich vóór het Huis bevonden.
Ez 9:6
² De herhaling indien dan eerst bij
ons lijkt overbodig, maar Petrus wil veel
nadruk leggen op het oordeel voor Israël. Nergens in dit Schriftdeel wordt
namelijk melding gemaakt van de Heidenvolken. Alles wat hier over het oordeel
wordt gezegd betreft uitsluitend het Huis van Israël, het Huis Gods.
Dat blijkt ook uit een volgende terugverwijzing naar het OT: Zie, aan de rechtvaardige wordt
vergolden op aarde, hoeveel te meer aan de goddeloze en de zondaar! (Sp
11:31).
De LXX-versie van de tekst komt overeen met Petrus’ aanhaling en luidt: Indien werkelijk de
rechtvaardige nauwelijks wordt gered, waar zal de goddeloze en zondaar
verschijnen?
Het parallellisme in de vv 17 en 18 brengt met zich mee dat
we in de
goddeloze en zondaar alle Joden van het Huis
Israëls moeten zien, zij die tot het Einde weigeren Yeshua als de ware Masjiach
van Israël te erkennen. Door te opteren voor de Antichrist, hun Masjiach,
weigeren zij definitief Gods Evangelie gehoorzaam te zijn en manifesteren zij
hun ultieme goddeloze houding.
ωστε και οι
πασχοντες κατα
το θελημα του
θεου πιστω
κτιστη
παρατιθεσθωσαν
τας ψυχας
αυτων εν αγαθοποιια.
19 Laten
daarom ook zij die naar de wil van God lijden, de zielen aan een getrouwe
Schepper toevertrouwen¹ door het goede te doen².
¹ Wéér proeven wij de
tegenstelling tussen de twee typen Joden.
Zij die terwille van de Masjiach lijden in de Grote Verdrukking, kunnen zich nog
slechts op God, hun Schepper die hen wederverwekt heeft, verlaten. Hun zielen
zij bij hem veilig, zoals Yeshua volgens Mt 10:28 heeft verzekerd:
En wees niet bevreesd voor hen die wel het lichaam kunnen doden, maar niet de
ziel.Wees veeleer bevreesd voor Herm die zowel ziel als lichaam kan vernietigen
in Gehenna.
² De Messiaanse Joden van de Eindtijd worden aangemoedigd zich op
een actieve wijze aan hun Vader toe te vertrouwen. Zelfs in
hun verdrukkingen moeten zij zich bekommeren om wat moreel goed is, van
uitnemende waarde, werkelijke deugd [Grieks: αγαθος
doen].
Blogexemplaar
voor ‘smal’ lezen
4. Oudsten,
reactie op hen en naar elkaar (5:1-7)
Πρεσβυτερους
ουν εν υμιν
παρακαλω ο
συμπρεσβυτερος
και μαρτυς των
του Χριστου
παθηματων, ο
και της
μελλουσης
αποκαλυπτεσθαι
δοξης κοινωνος·
1 Oudsten
onder jullie moedig ik daarom aan, de medeoudste en getuige van het lijden van
de Masjiach¹, ook de deelgenoot van de heerlijkheid die geopenbaard zal
worden².
¹ Petrus is nog niet
uitgesproken over het thema lijden.
Het is
opmerkelijk dat juist hij - die eens Yeshua van het lijden trachtte te
weerhouden - door God gebruikt wordt om Israëls roeping tot lijden - waarbij
hun Masjiach in alles de voornaamste is, bij uitstek in het lijden - te
beklemtonen (Mt
16:21-24; Hn
10:38-43).
² Met de
heerlijkheid die geopenbaard zal worden doelt
Petrus kennelijk op alle glorierijke voorrechten die de leden van het Israël
Gods – in hun verbondenheid met de Masjiach - ten deel zullen vallen, in het
bijzonder in de Eindtijd of Laatste dagen, bij de overgang naar het
Millenniumrijk van de Masjiach. Wat het hemelse deel van dat Israël Gods
betreft, denken we aan: De
geest zelf getuigt met onze geest dat wij kinderen Gods zijn. Maar indien
kinderen, ook erfgenamen. Ja, erfgenamen van God, doch mede-erfgenamen van [de]
Messias; indien wij althans met hem lijden, opdat wij ook tezamen verheerlijkt
worden (Rm 8:16-17).
Terwijl we in 2Pt
1:4 over het aardse deel lezen: Hij
heeft ons de kostbare en grootse beloften heeft verleend, opdat gij daardoor deelgenoten van de goddelijke natuur zoudt
worden, ontkomen aan het verderf dat door begeerte in de wereld [is].
Met de term goddelijke natuur wordt in
deze context kennelijk gedoeld op heiligheid, het terugontvangen
van de
heerlijkheid Gods die nu nog buiten het bereik van
de Adamitische mens is. Bijgevolg zal in het Millennium de Joodse Gemeente een
zelfde heerlijkheid en voortreffelijkheid uitstralen als die welke Yeshua bezat
toen hij op aarde verbleef. Voor de Heidenvolken zal dit een duidelijk teken
zijn dat hun koningen en priesters de waardige, aardse vertegenwoordigers zijn
van het glorierijk Messiaanse koninkrijk.
ποιμανατε
το εν υμιν
ποιμνιον του
θεου, μη
αναγκαστως
αλλα εκουσιως
κατα θεον, μηδε
αισχροκερδως
αλλα προθυμως,
μηδ ως
κατακυριευοντες
των κληρων
αλλα τυποι
γινομενοι του
ποιμνιου·
2-3 weidt de kudde Gods die bij jullie
is, niet gedwongen maar vrijwillig naar God[s wil], noch om schandelijk gewin,
maar bereidwillig; noch als heersers der toegewezen delen, maar voorbeelden van
de kudde wordend¹.
¹ Petrus zal ongetwijfeld
teruggedacht hebben aan zijn eigen opdracht die hij persoonlijk van zijn
opgestane Meester ontving bij het meer van Galilea.
Paulus gaf een soortgelijke aanmoediging aan de Oudsten te Milete om de kudde -
de hemelse Gemeente van God - te weiden.
Voor de Eindtijd is in Ez hfdst 34 voorzegd dat YHWH de schapen van het Huis
Israël zal terugeisen van hun ontrouwe herders, zij die de
aan huntoevertrouwde schapen niet werkelijk hebben geweid, maar eerder
benutten en misbruikten voor eigen zelfzuchtig gewin:
Daarom,
zegt YHWH de Heer tot hen, ga ik rechtspreken tussen de vette schapen en de
magere. Omdat ge al wat zwak is met flank en
schouder wegdringt en met de horens stoot totdat ge ze verdreven hebt, kom ik
mijn schapen te hulp opdat ze niet langer verdrukt worden. Ik ga rechtspreken
tussen het ene schaap en het andere. Dan zal ik over hen een herder aanstellen
die hen weiden zal: Mijn dienaar David. Die zal ze weiden, die zal hun herder
zijn. Ik, YHWH, zal hun God zijn, en mijn dienaar David hun vorst. Ik YHWH, heb
gesproken.
Ik zal een verbond van vrede met hen sluiten en de wilde dieren uit het land
doen verdwijnen, zodat ze veilig kunnen leven in de steppen en slapen in de
bossen. Ik zal mijn zegen uitstorten over hen en over het gebied rondom mijn
heuvel. Ik zal het op tijd laten regenen, weldadige regens zullen het zijn. De bomen in het veld zullen hun
vruchten dragen en de akkers hun gewas voortbrengen. Mijn volk zal wonen op
zijn eigen grond en erkennen dat Ik YHWH ben, als Ik het hout van zijn juk
breek en het bevrijd uit de macht van zijn verdrukkers. Dan zullen ze niet
langer geplunderd worden door de volken en verscheurd door de wilde dieren; ze
zullen veilig wonen zonder dat iemand ze opschrikt.
Ik zal het gewas voor hen zo welig doen opschieten dat men er overal van
spreekt, niemand in het land zal meer van honger omkomen en de smaad van de
volken zullen ze niet langer te verduren hebben. Dan zullen ze erkennen dat ik,
YHWH, hun God, hen bescherm en dat zij, het volk van Israël, mijn volk
zijn, luidt de godsspraak van YHWH de Heer. Gij toch
zijt mijn schapen, de schapen die ik weid; gij zijt mijn mensen en ik ben uw
God, luidt de godsspraak van YHWH de Heer.
και
φανερωθεντος
του
αρχιποιμενος
κομιεισθε τον
αμαραντινον
της δοξης στεφανον.
4 En wanneer de Opperherder openbaar is
gemaakt, zult gij de onverwelkelijke kroon
der heerlijkheid behalen¹.
¹ De Opperherder is dezelfde
als die van Ez 34:24, Gods dienaar
David hun vorst.
De onverwelkelijke kroon der heerlijkheid is
identiek aan de kroon des levens. In Op 2:10
wordt die ‘kroon’ beloofd aan de getrouwen van de Joodse Eindtijdgemeenschap: Wees niet bevreesd voor de dingen die je gaat lijden. Zie,
de Duivel zal sommigen van jullie in de gevangenis werpen, opdat gij op de proef wordt gesteld en jullie tien dagen
verdrukking zullen hebben. Word getrouw tot de dood en ik zal je de kroon des
levens geven.
Ομοιως, νεωτεροι,
υποταγητε
πρεσβυτεροις.
παντες δε αλληλοις
την
ταπεινοφροσυνην
εγκομβωσασθε,
οτι [Ο] θεος
υπερηφανοις
αντιτασσεται, ταπεινοις
δε διδωσιν
χαριν.
5 Evenzo, jongeren, weest aan [de] Oudsten
onderworpen. Gij allen echter bindt jegens
elkaar als dienstkleed de ootmoedigheid om¹. Want ‘God weerstaat hovaardigen,
maar aan nederigen schenkt hij genade’.²
¹ Het werkwoord is εγκομβοομαι,
verwijzend naar de witte schort die slaven zich moesten ombinden ter
onderscheiding van vrije burgers. Petrus’ lezers
worden daardoor aangemoedigd tot dienstbaarheid jegens
elkaar, in het bijzonder door een nederige geestesgesteldheid tentoon te
spreiden. En dat geheel naar het voorbeeld van hun Masjiach die - op de avond voor
zijn dood - zijn discipelen nederig diende door hun de voeten te wassen (Jh
13:1-17).
² De zelfde vermaning, maar wel met een belofte, wordt ook gedaan
in Jk 4:6. In beide gevallen ontleend aan Sp 3:34 >> Aan
de zachtmoedigen zal Hij gunst bewijzen. De LXX
heeft precies zoals hier bij Petrus: ταπεινοις
δε διδωσιν
χαριν.
Ταπεινωθητε
ουν υπο την
κραταιαν χειρα
του θεου, ινα
υμας υψωση εν
καιρω, πασαν
την μεριμναν
υμων επιριψαντες
επ αυτον, οτι
αυτω μελει
περι υμων.
6-7 Vernedert je dus
onder de machtige hand van God, opdat hij jullie te zijner tijd moge verhogen¹,
terwijl ge al je bezorgdheid op hem werpt,
want hij draagt zorg voor jullie².
¹ De beloofde verhoging komt
voor hen onder het opgerichte Messiaanse koninkrijk, zoals 1Pt 4:13 al
aangaf: Bij
de openbaring van zijn heerlijkheid.
[noot 1].
² Petrus citeert uit Psalm 55, één van de vele Psalmen waarin
profetisch de Antimasjiach verschijnt, aldaar in de
persoon van de verrader Achitofel, één van zijn prototypen:
O, niet dat de vijand mij hoont - dat wist ik wellicht te verduren
- niet dat mij mijn hater kleineert - hem wist ik wel te vermijden -
maar gij, een mens mij zo na, mijn boezemvriend, mijn vertrouweling…
Wie de hand opheft tegen zijn naaste die toch met hem leefde in vrede,
zijn bindende afspraak teniet doet. Eén die spreken kan - gladder dan boter,
doch vijandigheid
huist in zijn hart; zijn woorden vloeien als olie,
maar hun zin is een mes uit de schee. Werp wat u bezwaart op de Heer, Hij zelf
zal zorg voor u dragen: Hij gedoogt in de eeuwigheid niet dat een rechtvaardige
ten val komt (wv78).
Aldus komt opnieuw het sterk eschatologische karakter van de Brief naar voren.
5. De
Duivel weerstaan (5:8-11)
Νηψατε, γρηγορησατε.
ο αντιδικος
υμων διαβολος
ως λεων ωρυομενος
περιπατει
ζητων
καταπιειν·
8 Weest nuchter, waakt! Jullie
tegenpartij¹, de Duivel, gaat rond als een brullende leeuw, op zoek [om] te
verslinden².
¹ De αντιδικος
is de opponent, de tegenpartij in een rechtszaak.
In zo’n situatie is het geboden alert te zijn en te blijven, waartoe
ook Yeshua destijds de representanten van de Masjiachbelijdende Joden in de
Eindtijd opriep:
Maar slaat acht op
jezelf, dat jullie harten nooit bezwaard worden in roes en dronkenschap en
zorgen van het dagelijks leven, en die dag plotseling
over jullie komt als een strik. Want hij zal komen over allen die gezeten zijn
op het oppervlak der gehele aarde. Blijft dan wakker, te allen tijde smekend
dat jullie in staat mogen zijn te ontkomen aan al deze dingen die op het punt
staan te geschieden, en te staan voor het aangezicht
van de Mensenzoon (Lk
21:34-36).
² Een leeuw op rooftocht valt zonder onderscheid elk dier aan dat
een geschikte prooi is. Evenzo zwerft ook de Duivel de gehele
aarde rond, zoekend
te verslinden (Jb
1:6-8; Psalm 22).
ω αντιστητε
στερεοι τη
πιστει,
ειδοτες τα
αυτα των
παθηματων τη
εν [τω] κοσμω
υμων
αδελφοτητι
επιτελεισθαι.
9 Weerstaat hem, standvastig in het geloof,
wetend dat hetzelfde lijden aan jullie broederschap in de wereld wordt
voltrokken¹.
¹ Hier wordt onthuld dat
de Grote Verdrukking niet
beperkt zal blijven tot Judea, wat trouwens ook geconcludeerd kan worden uit
andere vermeldingen van die gebeurtenis.
Dn
12:1; Mt
24:16, 21-22; 1Pt
4:12; Op
7:9, 14.
Ο δε θεος
πασης χαριτος, ο καλεσας
υμας εις την
αιωνιον αυτου
δοξαν εν Χριστω,
ολιγον
παθοντας αυτος
καταρτισει,
στηριξει, σθενωσει.
αυτω το κρατος
εις τους
αιωνας· αμην.
10-11 Maar de God van alle
genade, die jullie heeft geroepen tot zijn eeuwige heerlijkheid in Masjiach, hijzelf
zal jullie - een korte tijd geleden hebbend - volledig maken,
bevestigen, sterken¹. Hem [zij] de
macht tot in de eeuwen! Amen.
¹ Na al vele malen
het thema lijden aangeroerd te hebben, geeft Petrus in onze
tekst tenslotte uitsluitsel waarom het Israël
Gods, samen met haar Masjiach, tot lijden is geroepen.
Daardoor wordt
namelijk:
a een groots voornemen van God tot stand
gebracht. De verwezenlijking van dat eeuwige raadsbesluit zal hem tot eer, tot
glorie of heerlijkheid strekken. Tot in de eeuwen zal
hij in ieders oog zijn macht terecht bezitten en uitoefenen.
b voor de koninklijke priesterschap in de
noodzakelijke opleiding voorzien.
Als Gods beproefd
en gelouterd instrument kan ze hem dienstbaar zijn op een wijze die hij precies
geschikt geacht: Tot een zegen worden voor alle
Heidenvolken.
6.
Slot
(5:12-14)
Δια
Σιλουανου υμιν
του πιστου
αδελφου, ως
λογιζομαι, δι
ολιγων εγραψα,
παρακαλων και
επιμαρτυρων
ταυτην ειναι
αληθη χαριν
του θεου· εις ην
στητε.
12 Door Silvanus, die ik als een
getrouwe broeder beschouw, heb ik jullie in het kort geschreven, bemoedigend en
met nadruk betuigend dat ditware genade van God is. Staat daarin vast!¹.
¹ Als de apostel de drang van
zijn hart had gevolgd, zou hij veel uitvoeriger hebben geschreven door tussenkomst
van Silvanus, ook bekend als Silas, die veel in het gezelschap van
Paulus verkeerde. Zijn band met Petrus dateert duidelijk na de tijd van Paulus’
Derde zendingsreis.
Als Petrus’ secretaris heeft hij de Brief niet alleen op schrift gesteld, maar
blijkbaar ook persoonlijk overgebracht. De lezers konden hem hun volledige
vertrouwen schenken.
Eventueel kon Silas dan ook mondeling aanvullen waarin Petrus hun in weinig
[woorden] heeft willen bemoedigen en verzekeren: Alles
wat hij schreef over Gods voornemen met hen, en speciaal wat hij getracht heeft
duidelijk te maken betreffende het doel dat de Vader beoogt met hun lijden, is
niet slechts pure waarheid maar ook een uitdrukking van zijn gunst jegens hen. Het is juist dat zij daarin vaststaan en
niet wankelen; στητε
is een imperatief in de aorist.
Ασπαζεται
υμας η εν
βαβυλωνι
συνεκλεκτη και
μαρκος ο υιος
μου.
13 Jullie groet de Medeuitverkorene
in Babylon¹, en Markus, mijn zoon².
¹
De Medeuitverkorene
in Babylon is
niet Petrus, omdat συνεκλεκτη
vrouwelijk is.
Gezien het cryptische karakter van zowel de adressering als het besluit,
is Medeuitverkorene blijkbaar
een verwijzing naar de plaatselijke gemeente in Rome, cryptisch Babylon.
Later zou
Johannes zijn tweede Brief afsluiten met het cryptische De
kinderen van je zuster, de uitverkorene, groeten je. Zie
link.
² Het doet vreemd aan dat, naast het cryptische uitverkorene een afzonderlijk
persoon wordt vermeld: Markus, mijn zoon.
Wellicht is een en ander te verklaren uit het feit dat Markus
geen letterlijke, maar een geestelijke ‘zoon’ van Petrus was. Hij is
de Johannes Markus, de neef van Barnabas die Paulus op zijn Eerste reis
vergezelde en later - tijdens diens eerste gevangenschap - te Rome
bij hem verbleef. Hn 13:5,
13; 15:37-38;
Ks 4:10;
Fm 24
en 2Tm 4:11.
De nauwe
samenwerking tussen Petrus en Markus verklaart blijkbaar ook waarom het Markus’ Evangelie
eigenlijk bezien moet worden als het Evangelie van Petrus.
ασπασασθε
αλληλους εν
φιληματι
αγαπης. ειρηνη
υμιν πασιν
τοις εν Χριστω.
14 Groet elkaar met
een liefdekus. Vrede voor jullie allen die in de Masjiach zijn.
-.-.-.-