De Brief aan Titus
1 Παυλος δουλος θεου, αποστολος δε Iησου Xριστου κατα πιστιν εκλεκτων θεου και επιγνωσιν αληθειας της κατ ευσεβειαν
Paulus, slaaf van God, maar apostel van Jezus Messias, overeenkomstig geloof van uitverkorenen Gods en verdiepte kennis der waarheid die samengaat met godsvrucht,
2 επ ελπιδι ζωης αιωνιου, ην επηγγειλατο ο αψευδης θεος προ χρονων αιωνιων,
op hoop van eeuwig leven dat de God die niet liegt, vóór eeuwige tijden beloofde.
3 εφανερωσεν δε καιροις ιδιοις τον
λογον αυτου
εν κηρυγματι
ο επιστευθην
εγω κατ
επιταγην του σωτηρος
ημων θεου,
Op eigen bestemde tijden openbaarde hij evenwel zijn
woord door prediking, wat ik kreeg toevertrouwd krachtens opdracht van onze
Redder, God.
4 Tιτω γνησιω τεκνω κατα κοινην πιστιν∙ χαρις και ειρηνη απο θεου πατρος και Xριστου Iησου του σωτηρος ημων.
Aan Titus, echt kind overeenkomstig gemeenschappelijk geloof: liefderijke gunst
en vrede van Vader God, en van Messias Jezus, onze redder.
De Brief aan Titus is de tweede van de drie zogenaamde ‘Pastoraalbrieven’ die Paulus schreef aan twee van zijn naaste medewerkers in het Evangelie, Timotheüs en Titus, die beiden ook al in een vroeg stadium de apostel op diens reizen vergezelden. Vergelijk Hn 11:27-30 en Gl 2:1-3 in verband met Titus, en Hn 16:1-3 voor Timotheüs.
Alle aanwijzingen die we vanuit de Schrift hebben wijzen er op dat ze werden geschreven toen de apostel na afloop van zijn eerste gevangenschap te Rome - welke de periode 61-63 AD omvatte - weer rondreisde in het Oosten.
Toen Paulus de Eerste Brief aan Timotheüs schreef, gaf hij volgens 1Tm 3:14-15 te kennen dat hij spoedig te Efeze hoopte te arriveren:
Deze dingen schrijf ik je ofschoon ik hoop
vlug naar je toe te komen; maar indien ik word opgehouden, opdat je moogt weten hoe men zich moet gedragen in het Huis van God…
Verondersteld wordt dat hij, nadat hij dit bezoek inderdaad had gebracht, in het gezelschap van Titus naar Kreta reisde waar hij overigens –zoals we in vers 5 zullen lezen – Titus achterliet zodat deze de nodige hervormingen in de gemeenten op het eiland kon doorvoeren.
Verderop in de Brief, in 3:12, zal Paulus hem schrijven: Doe je best om, zodra ik Artemas of Tychicus tot je zend, naar mij toe te komen in Nikopolis, want ik heb besloten daar de winter door te brengen, waaruit we mogen afleiden dat Titus voortvarend op Kreta aan het werk moest gaan aangezien de duur van zijn verblijf aldaar maar kort zou zijn.
Blijkbaar zou Artemas of Tychikus dan zijn taak op Kreta overnemen, zodat hijzelf voor de inval van de winter zich weer bij de apostel zou kunnen voegen te Nikopolis in Dalmatië. Waarschijnlijk vergezelde hij Paulus van daaruit naar Rome. In elke geval bevond hij zich daar tijdens diens tweede gevangenschap, want volgens 2Tm 4:10 werd hij vanuit Rome (terug) naar Dalmatië gezonden.
Dat Titus door Paulus zeer werd gewaardeerd kwamen we al in de Tweede Korinthebrief te weten. In verband met de moeilijke situatie te Korinthe steunde de apostel zwaar op de inspanningen van Titus. Zie: 2Ko 2:13, 7:6-7 en 8:16-17; kortom Paulus’ trouwe metgezel (8:23).
En blijkbaar vanuit dat gezichtspunt noemt hij Titus hier op vaderlijke toon: echt kind overeenkomstig gemeenschappelijk geloof, niet noodzakelijkerwijs bedoelend dat Titus door zijn prediking en onderwijs een christen was geworden.
Nu, in vers 1, noemt Paulus zich een slaaf van God, maar apostel van Jezus Messias en dat in verband met het geloof en de precieze kennis die het eigendom is van Gods uitverkorenen, de leden van Jezus’ Gemeentelichaam. Paulus immers had - en heeft nog steeds, mede door zijn Brieven en door zijn speciale toewijzing als apostel der Heidenvolken - een overwegend aandeel in het wekken en versterken van het geloof van allen die door God werden geroepen op grond van zijn uitverkiezing. Krachtens die toewijzing zou hij hierna nog aan Timotheüs schrijven:
Daarom
verduur ik alle dingen ter wille van de uitverkorenen, opdat ook zij redding
mogen verkrijgen die in Messias Jezus is, met eeuwige heerlijkheid.
2Tm 2:10.
Zie ook: Rm 8:28-30 en Ef 1:3-4, waaruit mede blijkt dat het gaat om de
christelijke hoop van eeuwig leven dat
de God die niet liegt, vóór eeuwige tijden beloofde.
5 Tουτου χαριν απελιπον σε εν Kρητη, ινα τα λειποντα επιδιορθωση και καταστησης κατα πολιν πρεσβυτερους, ως εγω σοι διεταξαμην,
Hierom liet ik je op Kreta achter opdat je de onafgedane
zaken in orde zou brengen en van stad tot stad oudsten zou aanstellen, zoals ik
je opdroeg.
6 ει τις εστιν
ανεγκλητος, μιας γυναικος ανηρ, τεκνα
εχων πιστα,
μη εν κατηγορια ασωτιας η ανυποτακτα.
Indien
iemand vrij van beschuldiging is, man van één vrouw, gelovige kinderen hebbend
die niet van liederlijkheid te beschuldigen of weerspannig zijn.
7 δει γαρ τον επισκοπον ανεγκλητον ειναι ως θεου οικονομον, μη αυθαδη, μη οργιλον, μη παροινον, μη πληκτην, μη αισχροκερδη,
Want de opziener moet als Gods beheerder vrij van
beschuldiging zijn, niet eigenzinnig, niet opvliegend, geen drinker, geen
vechter, niet uit op schandelijk gewin,
8 αλλα φιλοξενον, φιλαγαθον, σωφρονα, δικαιον, οσιον, εγκρατη,
maar
gastvrij, liefhebber van het goede, bezonnen, rechtvaardig, rechtschapen, vol
zelfbeheersing,
9 αντεχομενον του κατα την διδαχην πιστου λογου, ινα δυνατος η και παρακαλειν εν τη διδασκαλια τη υγιαινουση και τους αντιλεγοντας ελεγχειν.
zich
vasthoudend aan het naar de [ware] leer betrouwbare Woord, opdat hij in staat is zowel door
de gezonde leer te bemoedigen als de tegensprekers terecht te wijzen.
10 Eισιν γαρ πολλοι [και] ανυποτακτοι, ματαιολογοι και φρεναπαται, μαλιστα οι εκ της περιτομης,
Want
er zijn veel weerspannigen, zinloze praters en
misleiders van geest, vooral die uit de besnijdenis;
11 ους δει επιστομιζειν, οιτινες
ολους οικους
ανατρεπουσιν
διδασκοντες
α μη δει
αισχρου κερδους χαριν.
wie men de
mond moet snoeren; zij die hele huishoudens ontwrichten, door dingen te leren
die niet behoren, terwille van schandelijk gewin.
De noodzaak om in de gemeenten op Kreta
oudsten (opzieners) aan te stellen komt overeen met die te Efeze
waar Timotheus eerder moest nagaan wie onder de
broeders aan de vereisten voor het opzienerschap beantwoordden. Ook op Kreta
werd er kennelijk op het terrein van onderwijs maar wat ‘aangemodderd’.
Vergelijk 1Tm 1:3-4 >
Zoals
ik je opriep om in Efeze te blijven toen ik naar
Macedonië vertrok, doe ik het ook nu om zekere lieden te
gebieden geen andere leer te onderwijzen,
noch zich
bezig te houden met mythen en eindeloze geslachtsregisters, welke eerder
aanleiding geven tot discussies dan het uitoefenen van een huishoudelijk
beheer van God qua geloof.
met hier, in de vv 10 en 11 >
Want er
zijn veel weerspannigen, zinloze praters en
misleiders van geest, vooral die uit de besnijdenis; wie men de mond moet
snoeren; zij die hele huishoudens ontwrichten, door dingen te leren die niet
behoren, ter wille van schandelijk gewin.
Vóór zijn vertrek had
Paulus kennelijk reeds met die taak een aanvang
gemaakt maar Titus moest de ‘job’ voltooien (vers 5).
De voor een opziener vereiste kwaliteiten waren ongetwijfeld reeds
bij Titus bekend, maar de apostel vond het nodig ze
in deze Brief nog eens helder te stipuleren. In grote lijnen komen ze overeen
met wat er volgens 1Tm
3:1-13 van de in Efeze aan te stellen opzieners
en dienaren werd verwacht.
In vers 7 vermeldde de apostel met nadruk dat
een oudste niet beschuldigd mocht kunnen worden dat hij op schandelijk gewin
uit was. En dat deed hij niet voor niets want uit de vv
10 en 11 blijkt dat er juist op Kreta veel van zulke lieden waren: zij die hele huishoudens ontwrichten, door dingen te leren
die niet behoren, ter wille van schandelijk gewin. Onder het mom van
godsdienstige voorwendsels trachtten die personen zich te verrijken en dat nota
bene op grond van hun eigen verzonnen leringen! Hun moest daarom de mond
gesnoerd worden. Eπιστομιζω betekent letterlijk ‘de mond stoppen’; zij moesten
dus met kracht tot zwijgen gebracht worden aangezien zij hele gezinnen door hun
praatjes ontwrichtten.
12 ειπεν
τις εξ
αυτων,
ιδιος αυτων
προφητης,
Kρητες αει ψευσται, κακα θηρια, γαστερες αργαι.
Iemand uit hun midden, hun eigen profeet, zei:
"Kretenzers! Altijd leugenaars, kwaadaardige beesten,
arbeidsschuwe veelvraten".
13 η μαρτυρια αυτη εστιν αληθης. δι ην αιτιαν ελεγχε αυτους αποτομως, ινα υγιαινωσιν εν τη πιστει,
Dit getuigenis is waar! Wijs hen daarom scherp terecht,
opdat zij gezond mogen zijn in het geloof,
14 μη προσεχοντες Iουδαικοις μυθοις και εντολαις ανθρωπων αποστρεφομενων την αληθειαν.
zich niet
inlatend met joodse mythen en geboden van mensen die zich van de waarheid
afwenden.
Titus had op Kreta duidelijk een moeilijke taak te vervullen. Zonder omwegen laat Paulus hem namelijk weten dat hij moest
‘opboksen’ tegen een sinds eeuwen diep geworteld, ongunstig volkskarakter. De
apostel citeert Epimenides, een op Kreta geboren
priester en dichter die in de Vijfde eeuw v. Chr. te Athene leefde. De
Kretenzische bevolking aanvaardde hem kennelijk als een persoon met gezag; voor
hen was hij een ‘profeet’. Maar zijn oordeel over hen was
bepaald niet zacht: Leugenaars zijn de Kretenzers; kwaadaardige beesten,
vadsige buiken, die er maar op los liegen. Tekenend is wat Ovidius ooit eens gezegd zou hebben: “Zelfs de Kretenzen liegen niet alles”.
Paulus zelf had kennelijk de zelfde ervaring opgedaan: “Wat die Epimenides ooit omtrent zijn eigen
landgenoten getuigde, klopt helemaal; dát zijn nu eenmaal de feiten”. Maar het
erge was dat zelfs degenen die inmiddels het Christendom
hadden aanvaard, zich (nog) niet aan de ondeugden van hun volk hadden
ontworsteld, want anders zou hij Titus nooit
geschreven hebben:
Wijs
hen daarom scherp terecht, opdat zij gezond
mogen zijn in het geloof, zich niet inlatend met joodse mythen en geboden van
mensen die zich van de waarheid afwenden.
15 παντα καθαρα τοις καθαροις∙ τοις δε μεμιαμμενοις και απιστοις ουδεν καθαρον, αλλα μεμιανται αυτων και ο νους και η συνειδησις.
Voor de reinen [zijn] alle dingen rein, maar
voor hen die bezoedeld zijn en ongelovigen is niets rein, maar zowel hun
verstand als hun geweten is bezoedeld.
16 θεον ομολογουσιν ειδεναι, τοις δε εργοις αρνουνται, βδελυκτοι οντες και απειθεις και προς παν εργον αγαθον αδοκιμοι.
Zij
belijden God te kennen, maar zij logenstraffen [het] door de daden, daar zij
verfoeilijk en ongehoorzaam zijn en voor elk goed werk ongeschikt.
De Kretenzische christenen stonden voor de enorme uitdaging om ‘anders’ te worden; zij zouden zich moeten reinigen van de vele ondeugden die de eilandbevolking al generaties lang aankleefden. Van geslacht op geslacht hadden die mensen hun leven te midden van heidense onreinheden geleid. Die bezoedeling had tot gevolg gehad dat zij alle zaken, ook de reine en gezonde, met een onreine blik benaderden. Wanneer naar op zich reine dingen wordt gekeken door mensen wier geest besmet is door de immorele denkwijze van deze wereld, ziet men er kans toe zelfs iets reins en heilzaams er smerig uit te laten zien.
Paulus maakt in verband daarmee melding van de meest laakbare vorm van huichelarij: personen die beweren dienstknechten van God te zijn maar die niet overeenkomstig hun bewering leven. Hoewel zij ogenschijnlijk een vorm van godsvrucht ten toon spreiden, is deze toch alleen maar huichelachtig. In werkelijkheid geloven zij niet dat godsvrucht werkelijke rijkdommen zal brengen: geestelijke gezindheid, leven en vrede. Hun vorm van godvruchtige toewijding is een vals front om hun zelfzuchtige, immorele levenswijze een “heilig” voorkomen te geven. In werkelijkheid zijn zij verfoeilijk, ongehoorzaam; voor elk goed werk ongeschikt.
1 Συ δε λαλει α πρεπει τη υγιαινουση διδασκαλια.
Jij
echter moet de dingen spreken die bij de gezonde leer passen.
2 πρεσβυτας νηφαλιους ειναι, σεμνους, σωφρονας, υγιαινοντας τη πιστει, τη αγαπη, τη υπομονη.
Bejaarde
mannen moeten gematigd zijn, waardig, verstandig, gezond in het geloof, de
liefde, de volharding.
3 πρεσβυτιδας ωσαυτως εν καταστηματι ιεροπρεπεις, μη διαβολους μη οινω πολλω δεδουλωμενας, καλοδιδασκαλους,
Evenzo
moeten bejaarde vrouwen zich gedragen zoals het personen in een heilige taak
betaamt: geen kwaadspreeksters, noch verslaafd aan veel wijn, leraressen van
het goede,
4 ινα σωφρονιζωσιν τας νεας φιλανδρους ειναι, φιλοτεκνους,
opdat zij
de jonge vrouwen aan hun plicht mogen herinneren echtgenootlievend
te zijn, kindlievend,
5 σωφρονας, αγνας, οικουργους αγαθας, υποτασσομενας τοις ιδιοις ανδρασιν, ινα μη ο λογος του θεου βλασφημηται.
verstandig,
eerbaar, goede huishoudsters, zich schikkend naar de leiding van de eigen
mannen, opdat het woord Gods niet gelasterd wordt.
Met Jij
echter moet de dingen spreken die bij de gezonde leer passen (vers 1)
contrasteert de apostel zijn medewerker Titus met de zinloze praters en misleiders van geest, vooral die uit de
besnijdenis van 1:10. Hij moet aan de gemeenten op Kreta laten zien dat hij
zich absoluut niet inlaat met al die nutteloze beschouwingen over fabels van
joodse oorsprong. Bij de gezonde leer van het Evangelie past een nuchtere
levenswijsheid; geen geëxalteerde ‘hoogvliegerij’.
Vandaar ook dat Paulus christelijke mannen en
vrouwen die al op leeftijd zijn gekomen aanmoedigt tot een nuchtere, waardige
en verstandige levenshouding. In een gemeente zal er van zulke meer ervaren
gemeenteleden een heilzame invloed uitgaan op de jeugd wanneer zij er blijk van
geven gezond in het geloof te zijn, in de liefde en de volharding.
Op Kreta maakten kennelijk vooral de vrouwen
op gevorderde leeftijd zich schuldig aan kwaadsprekerij, terwijl zijzelf
verslaafd waren aan de ondeugd van overmatig
drankgebruik. Wellicht dat het ene met het andere samenging!
In dat vers (3) maakt Paulus dus niet voor
niets op unieke wijze gebruik van een speciaal Grieks woord ιεροπρεπης
dat duidt op een persoon die dient in een heilige, verheven zaak en die zich
bijgevolg ook zelf heilig moet betonen. Vine licht
toe: suited to a sacred character,
that which is befitting in persons, actions or things
consecrated to God.
Alleen op die wijze konden zij van waarde zijn
voor de jongere, gehuwde vrouwen binnen de geloofsgemeenschap. Zoals de apostel
het verwoordde in de vv 4 en 5 > Opdat zij de jonge vrouwen aan hun plicht mogen herinneren
echtgenootlievend te zijn, kindlievend,
verstandig, eerbaar, goede huishoudsters, zich schikkend naar de leiding van de
eigen mannen. En dat vooral met welk oogmerk?
Opdat het woord Gods niet gelasterd wordt.
Huwelijk is voor de meeste vrouwen de
natuurlijke roeping. Als echtgenote en moeder kan een vrouw in die hoedanigheid
een voorname spil in het huishoudelijk leven zijn. Zij
vooral kan voorzien in een band die alle leden van het gezin bindt.
Christelijke jonge vrouwen moesten dus vooral op hun quivive
zijn voor de heidense vrouwen in hun omgeving die, met name
op Kreta, waarschijnlijk hun tijd verbeuzelden met het rondstrooien van
allerlei praatjes en die daarbij ook nog eens moeilijk van de wijn konden
afblijven.
6 τους νεωτερους ωσαυτως παρακαλει σωφρονειν∙
Spoor
insgelijks de jongere mannen aan zich verstandig te gedragen,
7 περι παντα σεαυτον παρεχομενος τυπον καλων εργων, εν τη διδασκαλια αφθοριαν, σεμνοτητα,
terwijl je
jezelf in alle opzichten een voorbeeld betoont van juiste werken: in het onderwijs
onbedorvenheid, waardigheid,
8 λογον υγιη ακαταγνωστον, ινα ο εξ εναντιας εντραπη μηδεν εχων λεγειν περι ημων φαυλον.
gezonde,
onaanvechtbare spraak, opdat hij die er tegen ingaat beschaamd staat, daar hij
niets verachtelijks over ons heeft te zeggen.
Terwijl het goede voorbeeld voor de jonge
vrouwen binnen een geloofsgemeenschap vooral berust bij de christelijke vrouwen
die al wat op leeftijd zijn, vertrouwt Paulus de zorg voor de jongemannen
rechtstreeks aan Titus toe. Zij moeten vooral
aangespoord worden zich verstandig te gedragen. Het werkwoord σωφρονεω duidt principieel op het bezit van een gezonde
geest, en specifiek op bezonnen, verstandig zijn; voor jongemannen op Kreta
niet bepaald een eenvoudige zaak, maar wel dringend gewenst, wilden zijn niet,
zoals het merendeel van hun leeftijdgenoten, ten onder gaan in het ongebonden
leven dat opvolgende generaties steeds weer aan elkaar doorgaven.
Geen wonder dan ook dat voor hen het goede voorbeeld
vooral van de zijde van Titus moest komen. Behalve
dat hij de jeugd kon voorgaan in juiste activiteiten, moest hij vooral
effectief zijn in zijn onderwijs, daarin doelgericht hun beste belangen
dienend. Hoe kon hij dat bereiken? Door in het bijzonder te laten zien dat hij
zich
(a) volkomen distantieerde
van de zinloze praters en misleiders van geest, vooral die uit de besnijdenis van 1:11, en
(b) absoluut niet inliet met de in 1:14
genoemde joodse mythen en geboden van mensen die zich van de
waarheid afwenden.
Paulus, grondig bekend als hij was met de enorme geestelijke uitdagingen op Kreta, realiseerde zich maar al te goed dat Titus’ opponenten zou hebben die hem zouden bespieden met de bedoeling ook hem te kunnen betichten van kwaad doen. Het is namelijk een vaste regel dat mensen die kwaad bedrijven menen dat zij minder te laken zijn wanneer ook anderen in hun omgeving slechte dingen doen. Niet echt vreemd want de grootste kwaaddoener, de Duivel, is er altijd op uit geweest medestanders voor zijn standpunt achter zich te krijgen. Op grond daarvan kan hij beweren dat zijn grote opstand tegen God gerechtvaardigd was; hij stond immers niet alleen in die rebellie!
Maar gelukkig zijn er door alle eeuwen heen, vanaf Abel, personen geweest die door hun opstelling God een antwoord verschaften op Satans uitdaging:
Wees
wijs, mijn zoon, en verheug mijn hart, opdat ik een antwoord heb voor wie
mij hoont (Sp 27:11).
9 δουλους ιδιοις δεσποταις υποτασσεσθαι εν πασιν, ευαρεστους ειναι, μη αντιλεγοντας,
Slaven
moeten in alles het gezag van hun eigen meesters erkennen, voorkomend zijn,
niet tegensprekend,
10 μη νοσφιζομενους, αλλα πασαν πιστιν ενδεικνυμενους αγαθην, ινα την διδασκαλιαν την του σωτηρος ημων θεου κοσμωσιν εν πασιν.
zich niets
toeëigenend, maar alle goede trouw bewijzend, opdat
zij de leer van God, onze Redder, in alles tot sieraad mogen strekken.
Al in zijn Eerste Brief aan Timotheüs was
Paulus diep ingegaan op de positie die christelijke slaven destijds bij God
innamen. Hoewel zij als leden van Jezus’ Gemeentelichaam natuurlijk ook vielen
onder de vier groepen die de apostel hiervoor reeds
had vermaand, namen de slaven in sociaal opzicht een aparte plaats in de
toenmalige maatschappij in. Of die maatschappij al dan niet floreerde berustte
in grote mate op de dienstbaarheid van de honderdduizenden slaven die er toen
waren. Hun inbreng was de grondslag van een goedlopende economie.
Met het oog daarop hechtte Paulus, door Gods
geest geleid, grote waarde aan de daadwerkelijke onderworpenheid van christelijke
slaven aan hun meesters. De reputatie van het Evangelie was er namelijk nauw
bij betrokken: alle goede trouw bewijzend, opdat zij de leer van God,
onze Redder, in alles tot sieraad mogen strekken.
Kennelijk was de ondeugd van diefstal binnen die toenmalige
slavenwereld algemeen; vooral zij die het vertrouwen van hun meesters hadden
gewonnen konden zich waarschijnlijk niet al te moeilijk allerlei dingen
toe-eigenen. Wellicht werd die praktijk zelfs min of meer als ‘normaal’
bestempeld, maar niet bij Paulus. Hij drong er bij hen op aan om het gezag van hun
eigen meesters te erkennen, voorkomend te zijn, niet tegensprekend, zich niets toeëigenend.
De maatschappij mocht diefstal misschien
vergoelijken of zelfs gedogen, God doet dat niet.
Zie verder bij 1Tm
6:1-2 wat de apostel aan de christelijke slaven te Efeze
voorhield als de goddelijke richtlijn. Zie ook Ks 3:22-25.
11 Eπεφανη γαρ η χαρις του θεου σωτηριος πασιν ανθρωποις,
Want
de reddende liefderijke gunst van God voor alle mensen werd gemanifesteerd,
12 παιδευουσα ημας ινα αρνησαμενοι την ασεβειαν και τας κοσμικας επιθυμιας σωφρονως και δικαιως και ευσεβως ζησωμεν εν τω νυν αιωνι,
ons
opvoedend, opdat wij met verzaking van de goddeloosheid en de wereldse begeerten,
met gezond verstand, rechtvaardig en godvruchtig zouden leven in de
tegenwoordige eeuw,
13 προσδεχομενοι την μακαριαν ελπιδα και επιφανειαν της δοξης του μεγαλου θεου και σωτηρος ημων Iησου Xριστου,
in
afwachting van de gelukkige hoop en manifestatie der heerlijkheid van de grote
God en van onze redder Jezus Messias,
14 ος εδωκεν εαυτον υπερ ημων ινα λυτρωσηται ημας απο πασης ανομιας και καθαριση εαυτω λαον περιουσιον, ζηλωτην καλων εργων.
die
zichzelf voor ons gaf, opdat hij ons van alle wetteloosheid zou vrijkopen en
voor zichzelf een volk zou reinigen, ijverig in juiste werken.
15 Tαυτα λαλει και παρακαλει και ελεγχε μετα πασης επιταγης∙ μηδεις σου περιφρονειτω.
Spreek
deze dingen en moedig aan en wijs terecht met alle gezag; laat niemand denken
dat hij daarboven verheven is.
In de ene, grote volzin die de vv 11 tm 14 omvat, motiveert Paulus
alles wat hij in de vorm van vermaningen aan zowel Titus
als de Kretenzische gelovigen had voorgehouden in het eerste deel van dit
hoofdstuk.
Alle leden van Jezus’ Gemeentelichaam zullen uiteraard gewillig gehoor
willen geven aan de oproep zich op een wijze te gedragen welke passend is voor
de gezonde, christelijke leer (vers 1). Allen dienen immers binnen een heilige,
verheven zaak (vers 3).
Paulus’ motiverende oproep is krachtig: In
zijn Zoon werd de reddende liefderijke gunst van God voor alle
mensen gemanifesteerd.
Daarmee verwoordt hij dezelfde gedachte als in 1Tm
2:3-6, namelijk dat het Gods diepste wens is dat alle
mensen worden gered en tot een grondige kennis der waarheid komen. Hij ziet niets liever dan dat alle mensen dankbaar
de loskopende kracht van Jezus’ offerdood aangrijpen: Messias Jezus, die zichzelf
gaf als overeenkomende
losprijs ten behoeve van allen.
Paulus licht nu toe dat voor werkelijk waarderende mensen in een opvoedend
programma van opleiding is voorzien: De goddeloosheid en ongezonde begeerten
van het huidige wereldbestel (aeon) geheel achter je
laten en je helemaal richten op het leiden van een godvruchtig leven, waarin gezond verstand en rechtvaardige beginselen de
overhand hebben.
Dat is de manier om toe te leven naar de paroesie van onze Heer, het
grootse gebeuren waarop uiteindelijk de hoop van elke, ware christen gericht
is.
Met de
Opname van de Gemeente en het tot herstel brengen van de aardse, joodse
Gemeente, zal voor de wereldbevolking een geheel nieuwe fase ingaan, die van de
70ste Jaarweek voor het joodse volk. Zowel Jahweh, de Grote God, als onze Redder, de Messias, zullen beide hun bovennatuurlijke
heerlijkheid manifesteren. En natuurlijk ook beide in het belang van de
‘schapen’, want in die zorg voor hen zijn zij altijd één.
Vergelijk Jh 10:27-30 en zie het commentaar bij 1Tm 1:1-2.
1 Yπομιμνησκε
αυτους αρχαις εξουσιαις
υποτασσεσθαι, πειθαρχειν,
προς παν
εργον αγαθον
ετοιμους ειναι,
Herinner
hen eraan zich te onderwerpen aan overheden, aan autoriteiten, gehoorzaam te
zijn, tot elk goed werk bereid;
2 μηδενα βλασφημειν, αμαχους
ειναι, επιεικεις,
πασαν ενδεικνυμενους
πραυτητα προς παντας
ανθρωπους.
niemand te
lasteren, niet strijdlustig te zijn, inschikkelijk, alle zachtaardigheid
betonend jegens alle mensen.
3 Hμεν γαρ
ποτε και
ημεις ανοητοι, απειθεις,
πλανωμενοι,
δουλευοντες
επιθυμιαις
και ηδοναις
ποικιλαις,
εν κακια
και φθονω
διαγοντες,
στυγητοι, μισουντες αλληλους.
Want
eens waren ook wij onverstandig, ongehoorzaam, dwalend, aan allerlei begeerten
en genietingen verslaafd, voortgaand in slechtheid en
afgunst, verafschuwd, elkaar hatend.
Door de evangelieprediking van Paulus, Titus en/of anderen, hadden de christenen op Kreta al
eerder vernomen over de noodzaak om het burgerlijke gezag te erkennen en er mee
samen te werken. De magistraten die namens Rome belast waren met de uitoefening
daarvan moesten om hun taak gerespecteerd worden en zeker niet belasterd.
Paulus’ onderwijs dienaangaande zal zeker in de trant geweest zijn van al
datgene wat hij daarover schreef in hoofdstuk
13 van de Romeinenbrief.
Wanneer de Overheid dus van het publiek eist
dat men meewerkt aan een noodzakelijk geacht project,
bijvoorbeeld bij een natuurramp, dient een christen zich daaraan niet te
onttrekken en er vanzelfsprekend al helemaal niet tegen in te gaan. Kretenzers
deden dat kennelijk wel, blijkens Paulus’ vermaan (in
de vv 1 en 2): gehoorzaam te zijn, tot elk goed werk
bereid; niemand te lasteren, niet strijdlustig te zijn, inschikkelijk.
Hetzelfde geldt uiteraard ook voor de noodzaak om de opgelegde belastingen te betalen (Rm 13:6-7) >
Om die reden betalen jullie immers ook belastingen. Zij [burgerlijke overheden] zijn Gods openbare dienaren, die juist daarmee voortdurend bezig zijn. Geeft dus aan allen de dingen die verschuldigd zijn: belasting aan wie belasting, tol aan wie tol, vrees aan wie vrees, eer aan wie eer [toekomt].
In het tweede deel van vers 2 - alle
zachtaardigheid betonend jegens alle mensen - breidt de apostel deze goedgunstige houding
uit naar alle mensen. Christenen moeten totaal anders zijn dan de meerderheid
der mensen die de toenmalige- en huidige maatschappij vormen. In het
aansluitende vers 3 stelt hij dienaangaande vast dat het buiten de christelijke
Gemeente droevig met de mensheid gesteld is. In plaats dat men het algemeen
menselijk welzijn beoogt, handelen velen onverstandig, zijn ongehoorzaam, dwalend, aan allerlei begeerten en
genietingen verslaafd, voortgaand in slechtheid en
afgunst, verafschuwd, elkaar hatend.
In zijn Galatenbrief had de apostel zulk een leefwijze al eerder bestempeld als werken van het (zondige, menselijke) vlees >
Doch ik
zeg: wandelt volgens geest en jullie zullen beslist geen begeerte van het vlees
volbrengen. Want het vlees begeert tegen de geest, maar de geest tegen het
vlees, want deze dingen staan tegenover elkaar, zodat jullie de dingen juist
niet doen die jullie wensen.
Alleen zij die innerlijk geleid worden door Gods
geest brengen de vrucht daarvan voort. Het resultaat van zo’n
leven is dat men noch tegen menselijke wetten noch tegen die van God ingaat
>
De
vrucht van de geest daarentegen is liefde, vreugde,
vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, getrouwheid, zachtaardigheid,
zelfbeheersing; tegen zulke dingen is
geen wet.
Zie Gl 5:16-23.
4 οτε δε η χρηστοτης και η φιλανθρωπια
επεφανη του σωτηρος
ημων θεου,
Maar
toen de goedgunstigheid en de mensenliefde van onze Redder, God, openbaar werd,
5 ουκ εξ εργων των
εν δικαιοσυνη
α εποιησαμεν
ημεις αλλα
κατα το
αυτου ελεος
εσωσεν ημας δια
λουτρου παλιγγενεσιας
και ανακαινωσεως
πνευματος
αγιου.
redde hij
ons - niet op grond van werken in gerechtigheid die wij deden, maar naar zijn
barmhartigheid - door het bad der wedergeboorte en de vernieuwende kracht van
heilige geest,
6 ου εξεχεεν
εφ ημας
πλουσιως δια Iησου
Xριστου του σωτηρος
ημων,
die hij
rijkelijk op ons uitstortte door Jezus Messias, onze redder,
7 ινα δικαιωθεντες
τη εκεινου
χαριτι κληρονομοι
γενηθωμεν
κατ ελπιδα
ζωης αιωνιου.
opdat wij,
door diens liefderijke gunst gerechtvaardigd, erfgenamen zouden worden
overeenkomstig hoop van eeuwig leven.
In vers 4 spreekt de apostel over
een zeer ingrijpende wending binnen het wereldgebeuren. Rond 46-47 AD had
Paulus te Lystra nog tot een menigte in het Heidendom
gezegd dat God de Heidenvolken tot dan toe volop de gelegenheid had geboden hun
eigen wegen te gaan (Hn 14:16). Nu, bijna twintig jaar verder, schrijft hij
via Titus aan de Kretenzers dat God, met de komst van
de Messias, in die situatie een historische wending had veroorzaakt: In zijn
Zoon en diens optreden was inmiddels de
goedgunstigheid en de mensenliefde van onze Redder, God, gemanifesteerd, gericht op
en bestemd voor alle mensen.
Vergelijk Jh 3:16.
Terwijl
Gods redding uiteindelijk aan alle mensen zal worden aangeboden, beperkt Paulus
zich in vers 5 voorlopig tot de roeping van de leden der christelijke Gemeente.
Elk van hen wordt gered doordat God hun als eersten zijn barmhartigheid
betoont. Op welke wijze? Door het bad der
wedergeboorte en de vernieuwende kracht van heilige geest, die hij rijkelijk op
ons uitstortte door Jezus Messias, onze redder.
De
‘procedure’ die de apostel met die mededeling verwoordt had hij al vele malen
in zijn vroegere Brieven toegelicht:
In liefde
bestemde hij ons tevoren tot zoonschap voor zichzelf, door Jezus Messias... in
wie wij de verlossing hebben door zijn bloed, de vergeving der overtredingen,
naar de rijkdom van zijn liefderijke gunst… in wie wij ook tot erfgenamen
werden gemaakt, waartoe wij tevoren bestemd waren naar [het] voornemen van hem
die alle dingen tot stand brengt naar het raadsbesluit van zijn wil…
Opdat wij tot lof zijner heerlijkheid zouden zijn, wij die tevoren
de hoop op de Messias hadden gevestigd; op wie ook jullie [gingen
hopen], toen jullie het woord der waarheid, het Evangelie van jullie
redding, hoorden. In wie ook jullie, toen jullie tot geloof kwamen, verzegeld werden met de heilige geest der belofte, welke
een onderpand is van onze erfenis, tot
verlossing van het eigendom, tot lof zijner heerlijkheid. (Ef 1)
Maar
God, die rijk is aan barmhartigheid, maakte ons, vanwege zijn diepe liefde
waarmee hij ons liefhad, toen óók wij doden waren in de overtredingen, levend tezamen met de Messias – door liefderijke gunst zijn jullie
geredde [mensen] –
en hij wekte ons mede op en deed ons mede plaats nemen in de hemelsferen in
Messias Jezus, opdat hij in de toekomstige eeuwen de alles overtreffende
rijkdom van zijn liefderijke gunst zou laten zien in goedheid jegens ons,
in de Messias Jezus… Want door liefderijke gunst zijn jullie geredde [mensen], door
geloof; en dat niet uit jullie, [het is] de gave Gods; niet
uit werken, opdat niet iemand zou roemen. Want zijn maaksel zijn wij, in Messias Jezus geschapen [met
het oog] op goede werken, die God
tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen. Houdt daarom in
gedachten dat jullie, eens de Heidenen in [het] vlees, onbesneden
genoemd door de zogeheten besnijdenis in het vlees, met handen aangebracht, dat
jullie in die tijd zonder Messias waren, vervreemd van Israëls burgerschap en
vreemdelingen van de verbonden der belofte, geen hoop hebbend en zonder god in
de wereld. Maar thans, in Messias Jezus, zijn jullie die eens veraf waren,
dichtbij gekomen in het bloed van de Messias… Zo zijn jullie dan niet langer
vreemdelingen en bijwoners, maar jullie zijn medeburgers van de heiligen en
huisgenoten Gods, opgebouwd op het fundament der apostelen en profeten, terwijl
Messias Jezus zelf hoeksteen is, in wie alle bouwwerk, samengevoegd,
uitgroeit tot een heilig tempelheiligdom in [de] Heer; in wie ook jullie mede opgebouwd worden tot een woonplaats
Gods in geest. (Ef 2)
Dat
jullie, wat de vroegere levenswandel betreft, de oude mens afleggen, die te
gronde gaat als gevolg van de bedrieglijke begeerten, maar vernieuwd worden in de geest van jullie denken, en je
bekleden met de nieuwe mens, die in overeenstemming met God werd geschapen, in waarachtige rechtvaardigheid en oprechtheid… En bedroeft niet de heilige geest van God, waarin
jullie werden verzegeld tot een dag van verlossing. (Ef 4)
Gelijk
ook de Messias de Gemeente liefhad en zichzelf voor haar overgaf, opdat hij
haar zou heiligen, gereinigd hebbend
met het bad des waters krachtens [het] woord, opdat hij de Gemeente naast
zichzelf zou stellen, glorierijk, geen vlek of rimpel of iets dergelijks
hebbend, maar opdat zij heilig en onberispelijk zou zijn. (Ef 5)
De Griekse term παλιγγενεσια voor ‘wedergeboorte’ komt behalve hier, in
vers 5, alleen nog voor in Mt 19:28, aldaar blijkbaar in een eschatologische setting. Zoals
hierboven al werd aangegeven zal Gods goedgunstigheid en mensenliefde ná de
Opname der Gemeente nog vele anderen op aarde ten deel vallen.
8 Πιστος ο λογος, και περι
τουτων βουλομαι σε διαβεβαιουσθαι,
ινα φροντιζωσιν
καλων εργων
προιστασθαι
οι πεπιστευκοτες
θεω. ταυτα
εστιν καλα
και ωφελιμα
τοις ανθρωποις∙
Betrouwbaar
is het woord, en betreffende deze dingen wens ik dat je daarvan met stelligheid
getuigt, opdat zij die tot geloof in God zijn gekomen erop bedacht zijn zich op
juiste werken toe te leggen. Deze dingen zijn voortreffelijk en voor de mensen
nuttig.
9 μωρας δε
ζητησεις και γενεαλογιας
και ερεις
και μαχας
νομικας περιιστασο, εισιν γαρ ανωφελεις
και ματαιοι.
Maar
dwaze speculaties en geslachtsregisters en geruzie en strijdpunten over de Wet
moet je uit de weg gaan; want ze zijn nutteloos en zonder inhoud.
10 αιρετικον ανθρωπον
μετα μιαν
και δευτεραν
νουθεσιαν
παραιτου,
Een
partijzuchtig mens moet je na een eerste en tweede vermaning vermijden,
11 ειδως οτι
εξεστραπται
ο τοιουτος
και αμαρτανει, ων αυτοκατακριτος.
wetend dat zo iemand is afgeweken en zondigt, door zichzelf
veroordeeld.
Met betrouwbaar
is het woord doelt de apostel op wat er In de Schrift is te
vinden over de redding die vanaf de Eerste eeuw, op grond van Gods
goedertierenheid en mensenliefde, in zijn Zoon beschikbaar kwam, te beginnen
met de roeping van de
Gemeente door
het bad der wedergeboorte en de vernieuwende kracht van heilige geest.
Hoe onverstandig is het daarom dat sommigen onder de christenen op Kreta zich nog steeds bezig zouden houden met dwaze speculaties, geslachtsregisters, geruzie en strijdpunten over de Wet, zaken die helemaal niets aan geestelijke waarde in zich hebben.
Mocht er onder de Kretenzers niettemin iemand zijn die zich aan geen enkele vermaning iets gelegen laat liggen en die daarbij ook nog eens zou trachten anderen voor zijn denkbeelden te winnen, dan zou Titus zich openlijk van die persoon moeten distantiëren. Waarom?
Hij heeft dan te maken met iemand die zich manifesteert als een hairetikos, een partijzuchtig mens die er op uit is anderen in de gemeente om zich heen te verzamelen die bereid zijn om zijn vreemde, aparte ideeën aan te nemen.
Een dergelijke actie leidt al vlug tot de vorming van een hairesis, een beweging die geneigd is zich af te zonderen om zich geheel op de eigen dwaling te kunnen richten.
Ongeveer tien jaar eerder had
Paulus al met zulke ontwikkelingen te maken gekregen in Korinthe. De
partijzucht aldaar bleek uit de wijze waarop sommigen
zich uitlieten: "Ik ben van Paulus; maar ik
van Apollos; maar ik van Kèfas;
maar ik van Christus".
In 1Ko 11:18-10 schreef hij over zulke ‘scheuringen’:
Want
allereerst, wanneer jullie in gemeente [verband] samenkomen, hoor ik dat
er scheuringen onder jullie bestaan, en ik geloof dat ten dele.
Want er moeten ook sekten [αιρεσεις; haireseis] onder jullie zijn, opdat de beproefden
onder jullie openbaar mogen worden.
Titus evenwel hoefde zich, nadat hij zulk een ambitieus persoon minstens tot tweemaal toe had terechtgewezen, niet langer met hem bezig te houden; dat zou toch maar verspilde tijd en moeite inhouden.
12 Oταν πεμψω
Aρτεμαν προς σε
η Tυχικον, σπουδασον ελθειν προς
με εις
Nικοπολιν, εκει γαρ κεκρικα
παραχειμασαι.
Doe
je best om, zodra ik Artemas of Tychicus
tot je zend, naar mij toe te komen in Nikopolis, want
ik heb besloten daar de winter door te brengen.
13 Zηναν τον
νομικον και Aπολλων
σπουδαιως
προπεμψον, ινα μηδεν αυτοις
λειπη.
Bereid
met zorg de verdere reis voor van Zenas, de
wetgeleerde, en Apollos, opdat het hun aan niets
ontbreekt.
14 μανθανετωσαν
δε και
οι ημετεροι
καλων εργων
προιστασθαι
εις τας
αναγκαιας
χρειας, ινα μη ωσιν
ακαρποι.
Maar
laten ook de onzen leren zich toe te leggen op juiste werken voor de
noodzakelijke behoeften, opdat zij niet zonder vrucht zijn.
15 Aσπαζονται σε οι μετ εμου παντες.
Aσπασαι τους φιλουντας
ημας εν
πιστει. η χαρις μετα
παντων υμων.
Jou
groeten allen die bij mij zijn. Groet hen die ons liefhebben in het geloof. De
liefderijke gunst zij met jullie allen.
In het slot van zijn Brief laat Paulus zijn medewerker op Kreta weten dat hij hem voor de winter in Nikopolis (Dalmatië) bij zich wil hebben, kennelijk met de bedoeling om in het voorjaar samen met hem verder te reizen naar Rome. Uit 2Tm 4:10 lijken we af te kunnen leiden dat het inderdaad zo is gegaan, maar ook dat de apostel te eniger tijd Titus naar Dalmatië terugstuurde.
Aangezien Paulus het ongewenst achtte dat er niemand uit de kring van zijn naaste medewerkers op Kreta zou achterblijven, laat hij Titus weten dat hij een vervanger zal sturen, hetzij Artemas, hetzij Tychicus. Aangezien laatstgenoemde volgens 2Tm 4:12 door Paulus tijdens diens tweede gevangenschap te Rome naar Efeze werd gezonden, mogen we aannemen dat Artemas uiteindelijk Titus verving.
Uit het feit dat Titus eerst nog Zenas en Apollos hulp moest bieden bij hun verdere reis moeten wij kennelijk afleiden dat zij Kreta slechts hadden ‘aangedaan’ om Paulus’ brief te bezorgen, maar dat Kreta niet hun uiteindelijke bestemming was.
Aangezien Zenas
een nomikos
(wetgeleerde) wordt genoemd, was hij blijkbaar een jood. Op grond van zijn
ervaring in de joodse wetten en gebruiken kon hij, samen met Paulus’ vertrouwde
medewerker Apollos – die trouwens ook heel goed
bekend was met de joodse problematiek - Titus
terzijde staan in diens moeizame strijd tegen de joodse leraren die met hun
onverstandige speculaties, geslachtsregisters, geruzie en strijdpunten over de Wet hele gezinnen ontwrichtten.
Tenslotte krijgt Titus de aanmoediging om alle andere christenen – de onzen – te leren dat het passend is dat zij eveneens van een edelmoedige houding blijk geven jegens zulke personen als Zenas, Apollos en anderen die voortdurend op reis waren om de verspreiding van het Evangelie in vreemde gebieden te bevorderen.