De
Slaaf en de Paroesie
Deel
1 - De Paroesie
Vervolg van: Inleiding
Om bekend te raken
met de betekenis van het Griekse woord
παρουσια [getranscribeerd: paroesie]
is het commentaar dat de bekende lexicograaf William Vine ooit gaf op 1
Thessalonicenzen 2:19 verhelderend.
Die tekst luidt
volgens de Nieuwe Wereldvertaling:
Want wat is onze hoop
of vreugde of kroon van gejuich – ja, zijt GIJ het niet in werkelijkheid? –
voor het aangezicht van onze Heer Jezus bij zijn tegenwoordigheid?
Samengevat komt Vine’s
commentaar op het volgende neer:
• Paroesie is het
afgeleide substantief van het werkwoord pareimi, dat de waarde
heeft van "aanwezig zijn; een aanwezig zijn met".
Het staat in contrast met het
Griekse woord voor "afwezig", apousia.
• Op alle plaatsen
waar paroesie voorkomt, verwijst het naar een meer of minder uitgestrekt
tijdvak. De gebruikelijke weergave "komst" is dientengevolge
misleidend. Voor dat begrip heeft het Grieks andere woorden beschikbaar die van
paroesie qua betekenis verschillen, in de zin dat zij de aandacht
vestigen op de reis naar, en de aankomst op, een plaats; terwijl
bij paroesie de nadruk ligt op het verblijf welke volgt op de
aankomst aldaar.
Het is om die reden
verkieslijk parousia – wanneer het in verband met de Heer Jezus Messias
verschijnt - niet te vertalen maar in transliteratie weer te geven.
[Binnen
het Nederlandse taalgebied is in theologische kringen paroesie
gebruikelijk].
• Wanneer het
profetisch wordt gebruikt [d.i. in eschatologische zin], verwijst paroesie naar
een tijdvak welke aanvangt met de neerdaling van de Heer uit de hemel tot in de
lucht (1 Thess 4:16-17) en dat eindigt met zijn openbaring en manifestatie aan
de wereld. Zie Mt 24:27 en vergelijk 2 Thess 1:7.
De paroesie van
onze Heer Jezus Messias is derhalve een definitief tijdvak met een begin,
een bepaald verloop (van gebeurtenissen), en een afsluiting.
Volledigheidshalve
laten we hieronder volgen wat Vine letterlijk schreef op blz 66-67 van Vine’s
Expository Commentary on 1 & 2 Thessalonians:
at [lit., in] His coming? – parousia occurs in the Apocrypha
in 2 Maccabees 8:12; 15:21; Judith 10:18, which may be consulted for the
meaning of the word. ||
Parousia, lit., as marg. "presence."
Parousia, here rendered "coming", is a noun formed from the verb pareimi
= to be present, as in Luke 13:1; John 11:28; Acts 10:33, etc., and hence =
"a being present with".
In a papyrus document (see note at 1:3) it is used of a royal visit to a
certain district; in another, a person states that the care of her property
demands her "presence" in a certain city.
In
Philippians 2:12 Paul speaks of his parousia, his "presence",
at Philippi, in contrast with his apousia, his "absence", from
that city.
Always,
wherever it occurs, parousia refers to a period of time more or less
extended.
The usual translation is misleading, because "coming" is more
appropriate to other words, such as
erchomai, Luke 12:45; 19:23;
eleusis, Acts 7:52; ||
eisodos, 13:24; the difference being that whereas these words fix the attention
on the journey to, and the arrival at, a place, parousia fixes it on the
stay which follows on the arrival there. It would preferable therefore to
transliterate the word rather than translate it, that is to use
"parousia", rather than "coming", wherever the reference is
to the Lord Jesus.
Where
parousia is used of the Lord Jesus it refers to a defined period.
Thus
in 2 Peter 1:16 it describes, not the daily and general companying of the Lord
with His disciples among the people, but that limited period during which He
was transfigured before them, Matthew 17:1-8.
Where it is used prophetically, parousia refers to a period
beginning with the descent of the Lord from heaven into the air, 1
Thessalonians 4:16, 17, and ending with His revelation and manifestation to the
world; see note on "with us", 2 Thessalonians 1:7.
During the Parousia of the Lord in the air with His people, Paul
expected to give account of his stewardship before the Judgment Seat of Christ,
1 Corinthians 4:1-5; 2 Corinthians 5:10; the presence there of the Thessalonian
converts and their commendation by the Lord, would mean reward to the
evangelists who had been the means of their conversion, and to the pastors and
teachers who had laboured among them.
For a similar thought see 1 John 2:28, and cp. 1 Peter 5:1-4. There,
too, all would be abundantly compensated for the afflictions they were
enduring.
The Parousia of the Lord Jesus is thus a period with a beginning, a
course and a conclusion.
The beginning is prominent in 4:15; 5:23; 2 Thessalonians 2:1; 1
Corinthians 15:23; James 5:7, 8; 2 Peter 3:4;
the course here and in 3:13, Matthew 24:3, 37, 39; 1 John 2:28;
the conclusion in 2 Thessalonians 2:8; Matthew 24:27.
In
addition to its use of the Lord in the passages mentioned in the preceding
paragraphs, parousia occurs of
·
the Lawless One, 2 Thessalonians 2:9;
·
the Day of God, 2 Peter 3:12;
·
Paul, or his companions, 1 Corinthians 16:17; 2 Corinthians 7:6, 7; 10:10;
Philippians 1:26; 2:12.||
Let wel, dit is
Vine’s commentaar op 1 Thess 2:19, de plaats waar de apostel Paulus in zijn
brieven voor de eerste maal de term parousia gebruikt. Vandaar dat hij
ondermeer een link legt met 1 Kor 4:1-5 en 2 Kor 5:10, teneinde de inhoud van
die Schriftplaats nader te verklaren.
Deze toelichting van
Vine, waarin met name de betekenis van parousia wordt uiteen gezet
klinkt beslist redelijk en is alle aanneming waard.
In verband met ons
onderwerp is het van belang om te constateren dat de paroesie een
aanvang neemt met de "Opname van de Gemeente", zoals door Paulus
beschreven in 1 Thess 4:15-17
Want dit zeggen wij jullie
door een woord van de Heer, dat wij, de levenden die overblijven tot de
paroesie van de Heer, de ontslapenen geenszins
zullen voorgaan. Want de Heer zelf zal met een bevelend roepen, met de stem van
een aartsengel en met een bazuin Gods neerdalen vanaf de hemel; en de
doden in [de] Messias zullen
eerst opstaan. Daarop zullen wij, de levenden die overblijven, samen met hen in
wolken worden weggerukt, de Heer tegemoet in de lucht; en aldus zullen wij
altijd met de Heer zijn.
Neemt u vooral nota
van het feit dat wat hier door de apostel wordt aangekondigd, samenvalt
met het beginpunt van Jezus’ paroesie.
De gehele gemeente,
alle leden van zijn 'Lichaam', alle ons voorafgaande generaties van christenen
die tot dan toe geslapen hebben in de dood, tezamen met de laatste generatie in
leven gebleven christenen, zullen van de aarde verdwijnen doordat ze worden
opgenomen (weggerukt) in de lucht, om aldaar voorgoed met hun Heer verenigd te
worden. Vergelijk 1Ko 15:51, 52.
De impact van die gebeurtenis is
niet te overschatten. Vanaf dat moment zullen er namelijk geen christenen
[leden van het Lichaam van Messias Jezus] meer op aarde zijn! De eindtijd is
begonnen. Zie: 1Ko 12:12-13, 27.
Wat betekent dat voor ons begrip
van Mattheüs, de hoofdstukken 24 en 25?
Het
Wachttorengenootschap heeft altijd uitgelegd dat Jezus in dat gedeelte van de
Schrift antwoord geeft op de vraag van zijn leerlingen, door hen gesteld
volgens Mt 24:3, en dat gedeeltelijk luidt:
En wat zal het teken
zijn van je paroesie
en van de voleinding der eeuw?
Zoals we hierboven hebben gezien
is ook Vine van mening dat paroesie hier betrekking heeft op de
loop der gebeurtenissen die dan allemaal gaan plaats vinden. Om enkele
te noemen:
- Het opstaan van
misleidende elementen die zullen trachten zelfs de uitverkorenen op het
verkeerde been te zetten. Welke uitverkorenen? Christenen? Dat kan uiteraard
niet het geval zijn, want die zijn van het aardse toneel verdwenen.
- Natie tegen natie; koninkrijk
tegen koninkrijk; honger, aardbevingen.
Het heeft vanzelfsprekend geen
enkele zin om te blijven beweren, zoals de Getuigen doen, dat die onderdelen
van het teken al sinds 1914 zichtbaar zijn. Dan zou de paroesie reeds
aangebroken zijn. Maar dan zou ook de gemeente al opgenomen zijn en dat is
vanzelfsprekend (nog steeds) niet het geval.
Met de apostel kunnen wij voluit
instemmen: Maran atha, d.i.: Onze Heer, kom!
Zie 1Ko 16:22 en vergelijk Jh
14:1-3.
- Verdrukkingen voor
de getrouwen. Welke getrouwen? Christenen? Nee, dat is onmogelijk; er zijn tijdens
de paroesie immers geen christenen meer op aarde.
- De prediking van
het Evangelie van een opgericht Messiaans koninkrijk tot een getuigenis voor
alle Heidenen, voordat het afsluitende einde komt. Door wie? Door christenen?
Dat is onmogelijk, want er zijn dan geen christenen meer op aarde.
- De oprichting van
de 'verwoestende gruwel'.
- De weergaloze Grote
Verdrukking, waarvan de dagen verkort zullen worden ter wille van de
uitverkorenen. Ter wille van uitverkoren christenen? Dat kan niet,
want…etc. Vult u zelf maar aan!
- Het optreden van een
"getrouwe en verstandige dienstknecht" die door zijn Meester zal
worden aangesteld, met de bedoeling de huisknechten van de Meester te dienen.
Komt dan het collectief van
"gezalfden" van het WTG in beeld? Dat is uiteraard niet mogelijk,
want - nog daargelaten de vraag of zij ware leden van Jezus’ Gemeentelichaam
zijn - de christelijke gemeente is in die tijd niet meer op aarde.
- Heidenen, mensen die
tot de natiën behoren, die naderhand door de Meester als 'schapen' aan zijn
Rechterhand zullen worden geplaatst, als zijnde rechtvaardig omdat zij in de
moeilijke tijden van de paroesie, speciaal tijdens de Grote
Verdrukking, zijn broeders hebben bijgestaan.
Moeten we dan denken
aan Jezus’ christelijke broeders? Dat kan uiteraard niet het
geval zijn, want die broeders van hem bevonden zich al vanaf de aanvang
der paroesie bij hem persoonlijk in de hemelsferen.
Conclusie: De
claims van de Wachttorenorganisatie met betrekking tot de positie van de
"getrouwe en beleidvolle slaaf" zijn volkomen uit de lucht gegrepen
en missen elke deugdelijke, Schriftuurlijke grondslag.
Resteert natuurlijk
de intrigerende vraag:
Wie of wat zal tijdens Jezus’ paroesie dan wel de Slaafpositie
tot uitdrukking brengen in Gods voornemen?
Lees verder:
Deel
2 – De identiteit van de Slaaf
-.-.-.-
Naar ≥ Overzicht
Studies