Openbaring van Yeshua Masjiach
Hoofdstuk 1
Enkele
uitgangspunten om de Apocalyps te verklaren:
• Een profetisch boek toegevoegd aan de boeken van het OT om
de Joden van de Eindtijd tot richtsnoer te zijn.
• De gebeurtenissen voltrekken zich voor een groot gedeelte
in de 70e Jaarweek der Joden, wanneer YHWH Elohim de draad der
geschiedenis in verband met zijn uitverkoren volk weer oppakt.
• De christelijke Gemeente bevindt zich dan niet meer op aarde
omdat ze (waarschijnlijk) bij het begin van de 70e Week is weggerukt
in de 'Opname'.
Tekst
1 Openbaring van Yeshua Masjiach
die God hem gaf om aan zijn slaven de dingen te tonen die vlug moeten
geschieden. En hij maakte ze, door het zenden van zijn engel, in tekenen bekend
aan zijn slaaf Johannes,
2 die getuigde van het woord van
God en van het getuigenis van Yeshua Masjiach, alle dingen die hij zag.
3 Gelukkig hij die voorleest en
zij die horen de woorden van de profetie, en die de dingen onderhouden die
daarin geschreven zijn, want de [bestemde] tijd is nabij.
4 Johannes, aan de zeven gemeenten
in Asia. Liefderijke gunst en vrede aan jullie van
hem die is en die was en die komt, en van de zeven geesten die vóór zijn troon
[zijn],
5 en van Yeshua Masjiach, de
getrouwe getuige, de eerstgeborene der doden en de heerser van de koningen der
aarde. Aan hem die ons liefheeft en die ons bevrijdde uit onze zonden in zijn
bloed −
6 en hij maakte ons een
koninkrijk, priesters voor zijn God en Vader − aan hem de heerlijkheid en
de macht tot in de eeuwen [der eeuwen]! Amen!
7 Zie! Hij komt met de
wolken, en elk oog zal hem zien, ook degenen die hem doorstaken; en alle
stammen der aarde zullen zich wegens hem in weeklacht slaan. Ja! Amen!
8 Ik ben de Alfa en de
Omega, spreekt de Heer God, hij die is en die was en die komt, de Almachtige.
9 Ik,
Johannes, jullie broeder en deelgenoot in de verdrukking en koninkrijk en
volharding in Yeshua, geraakte op het eiland dat Patmos heet, wegens het woord
Gods en het getuigenis van Yeshua.
10 Ik geraakte in geest in de dag die de
Heer toebehoort, en ik hoorde achter mij een luide stem als van een trompet,
11 zeggend:
Schrijf wat je ziet in een boek en zend [het] naar de zeven
gemeenten, naar Efeze en naar Smyrna
en naar Pergamum en naar Thyatira
en naar Sardis en naar Filadelfia en naar Laodicea.
12 En ik draaide mij om ten
einde de stem te zien die met mij aan het spreken was. En mij omkerend zag ik
zeven gouden kandelaars.
13 En te midden van de
kandelaars [iemand] gelijk een Mensenzoon, gekleed in een gewaad dat tot de
voeten reikte, en bij de borsten omgord met een gouden gordel.
14 Zijn
hoofd en zijn haren evenwel wit als witte wol, als
sneeuw, en zijn ogen als een vuurvlam,
15 en zijn voeten gelijk
koperbrons als in een oven gloeiend gemaakt, en zijn stem als een geluid van
vele wateren,
16 en
hebbend in zijn rechterhand zeven sterren, en uit zijn mond komt een scherp,
tweesnijdend zwaard te voorschijn, en zijn gelaat als
de zon die schittert in haar kracht.
17
En toen ik hem zag, viel ik als een dode aan
zijn voeten neer, maar hij legde zijn rechterhand op mij en zei: Wees niet
bevreesd, ik ben de Eerste en de Laatste,
18 en de
Levende, en ik werd een dode, maar zie! Levend ben ik, tot in de eeuwigheid, en
ik heb de sleutels van de Dood en van de Hades.
19 Schrijf
daarom de dingen die je zag op; ook de dingen die zijn en wat na deze dingen
zal geschieden.
20 Het geheimenis van de zeven sterren die je op mijn rechterhand
zag, en de zeven gouden kandelaars: De zeven sterren zijn engelen van de zeven
gemeenten, en de kandelaars, de zeven, zijn zeven gemeenten.
Exegese
1 αποκαλυψις ιησου
χριστου ην εδωκεν
αυτω ο θεος
δειξαι τοις δουλοις
αυτου α δει γενεσθαι
εν ταχει
και εσημανεν
αποστειλας
δια του
αγγελου αυτου τω
δουλω αυτου
ιωαννη
2 ος εμαρτυρησεν
τον λογον
του θεου
και την
μαρτυριαν
ιησου χριστου
οσα ειδεν
3 μακαριος ο αναγινωσκων
και οι
ακουοντες
τους λογους
της προφητειας
και τηρουντες
τα εν αυτη γεγραμμενα
ο γαρ καιρος
εγγυς
Openbaring van Yeshua Masjiach die God hem gaf om aan zijn slaven
de dingen te tonen die vlug moeten geschieden. En hij maakte ze, door het
zenden van zijn engel, in tekenen bekend aan zijn slaaf Johannes, die getuigde van
het woord van God en van het getuigenis van Yeshua Masjiach, alle dingen die
hij zag. Gelukkig hij die voorleest en zij die horen de woorden van de
profetie, en die de dingen onderhouden die daarin geschreven zijn, want de [bestemde] tijd
is nabij
De Openbaring is door tussenkomst van Masjiach
Yeshua tot stand gekomen om Gods 'slaven' (knechten) bij voorbaat omtrent de gebeurtenissen van de Eindtijd te informeren.
Bedoeld worden Messias belijdende Joden, leden van Gods uitverkoren volk
Israël. Maar Yeshua ontving de Openbaring wel eerst van zijn Vader, God, die de bron is van alle
openbaring.
Omdat de beschreven gebeurtenissen zich voor het merendeel [de
hoofdstukken 1 tm 19) binnen
een bestek van zeven jaar gaan voltrekken, wordt er gezegd dat ze vlug moeten verlopen, εν ταχει (Op
22:6).
Het is een verzekering aan de Joden dat de verdrukkingen die ze
stellig gaan ondervinden in de 70e Week, zich binnen een
betrekkelijk korte periode zullen voordoen; dus niet dat ze eindeloos lijken
zoals in het verleden, gedurende het tijdperk van hun opsluiting in
ongehoorzaamheid (Rm 11:31-32).
Terwijl zijn slaven
de dienaren van God zijn, is Johannes een slaaf van Masjiach Yeshua. Dat betekent dat de leden
van de christelijke Gemeente al in een vroeg stadium betreffende de Eindtijdgebeurtenissen
werden geïnformeerd, kennelijk met de bedoeling dat zij zich bij die
toekomstige gebeurtenissen betrokken zouden voelen.
Wij weten immers uit 1Th 4:15-17 en 1Ko 15:51-52 dat ten tijde van
Yeshua’s paroesie, in de
'Opname', bij de
Laatste Trompet, alle leden van Yeshua’s
gemeente zullen worden weggerukt in wolken, de Heer tegemoet in de lucht. Dat zal hen, alle generaties van
christenen - zowel zij die stierven als degenen die tot de paroesie in leven waren gebleven - de gelegenheid bieden om van meet af - als
de klasse der 24 Oudsten - vanuit de hemel bemoeienis te hebben met Gods slaven
op aarde.
Zie daarvoor onder meer het commentaar bij Op
5:8 en de
Studie Wat
is de identiteit van de 24 Oudsten in de Openbaring?
In de inleiding is ook voor de eerste keer sprake van een engel.
We zullen zien dat in de Openbaring de engelen vele taken zijn toebedeeld,
welke zij overigens onder de leiding van de Heer Yeshua vervullen, zoals ook
het geval is in deze situatie.
Genoemde engel die de inhoud van de Openbaring aan Johannes moet
overdragen is zijn engel, d.i.
van Masjiach Yeshua, waarover deze dus kan beschikken. We zouden die eerste
engel voortaan de openbaringsengel kunnen noemen.
Het woord van God en het getuigenis van
Masjiach Yeshua zijn dingen die men hoort. Toch ligt in dit vers de
nadruk op de dingen die Johannes te zien kreeg; reeds een toespeling op de
visioenen die hij zal ontvangen.
We maken de lezer nu al attent op dit onderscheid, aangezien voor
een goed begrip van bepaalde gedeelten in de Openbaring horen en/of zien goed uit elkaar gehouden moeten worden.
Vergelijk Op
5:5-6 en Op
7:4, en 9.
De openbaring wordt een profetie
genoemd en sluit als zodanig aan op de profetische Boeken van het OT. En precies zoals die Boeken in de synagogen werden
voorgelezen en toegelicht, zo moet ook de profetie van de Apocalyps worden
voorgelezen en verklaard op de Joodse bijeenkomsten. Dit met de bedoeling om in
overeenstemming met de inhoud tot handelen over te gaan. Wanneer de Joden in de
70e Week uit hun opsluiting in ongehoorzaamheid komen, is de
tijd daarvoor meer dan ooit nabij.
1:4-5a
4 ιωαννης
ταις επτα
εκκλησιαις
ταις εν
τη ασια
χαρις υμιν
και ειρηνη
απο ο ων
και ο ην
και ο ερχομενος
και απο
των επτα
πνευματων
α ενωπιον του θρονου
αυτου
5a και απο ιησου
χριστου ο μαρτυς ο πιστος ο πρωτοτοκος
των νεκρων
και ο αρχων
των βασιλεων
της γης
Johannes, aan de zeven gemeenten in Asia. Liefderijke gunst en vrede aan jullie van hem die is
en die was en die komt, en van de zeven geesten die vóór zijn troon [zijn], en van Yeshua Masjiach, de getrouwe getuige, de
eerstgeborene der doden en de heerser van de koningen der aarde
Dat Johannes zich tot de zeven gemeenten richt, geeft zijn Geschrift het
karakter van een Brief. Het gebruik van het getal 7 – hier voor de eerste maal
– duidt op volledigheid, zoals ook het geval is met de zeven geesten (Op
4:5).
Met de zeven gemeenten zou dan gedoeld worden op de gehele gemeenschap van
Messiasbelijdende Joden in de 70e Week. De Eerste eeuwse
zeven gemeenten in de Romeinse provincie Asia zouden
dan voor die (herstelde) gemeenschap van Joodse Eindtijdgelovigen slechts model
hebben gestaan.
Asia is dan uiteraard diasporagebied
en dat leidt tot de conclusie dat Johannes de Joodse Eindtijdgemeenschap beziet
als verkerend buiten het land Israël, precies zoals ook het geval is in de
Brieven van Jakobus en Petrus. Vergelijk:
Jakobus, slaaf van God en van de Heer Jezus Messias, aan de twaalf stammen in de
diaspora: gegroet!... Petrus, apostel van
Jezus Messias, aan uitverkorenen, tijdelijke vreemdelingen der diaspora van Pontus, Galatië, Kappadocië, Asia, en Bithynië (Jk 1:1 en 1Pt 1:1).
Zowel
bij Petrus als bij Johannes behoorden de genoemde
gebieden eens tot het Rijk van de Seleucidische
Koning van het Noorden over wie Daniël uitvoerig profeteerde in hoofdstuk
11 van zijn gelijknamige Boek. Tegen het einde van dat hoofdstuk (11) neemt de
laatste koning in de lijn van Seleucidische heersers
de gestalte van de Antichrist aan, in de Openbaring het duo Beest en Valse
Profeet. Van die zijde krijgen de Joden in de Eindtijd de 3½-jarige Grote
Verdrukking over zich heen.
Vergelijk Dn
11:3-6, 36-45; 12:1,
7 en Op
11:2-3; 12:6
en 14; 13:1-7.
De twee genoemde genadegaven - vreugdevolle,
liefderijke gunst en vrede - worden hen toegewenst vanwege God zélf die hier in
OT-ische trant wordt voorgesteld als de Zijnde,
die Was en de Komende.
Die formule kan wellicht beschouwd worden als een ontwikkeling van
de naam die YHWH God zichzelf gaf aan Mozes in Ex 3:14 (LXX > και ειπεν
ο θεος προς
Mωυσην εγω
ειμι ο ων και
ειπεν ουτως
ερεις τοις
υιοις ισραηλ
ο ων απεσταλκεν
με προς
υμας).
De aanduiding de Komende wijst vooruit naar de
machtsuitingen van God die in dit Bijbelboek geopenbaard zullen worden.
Reeds in het OT werd elke goddelijke
machtsuiting als een komst voorgesteld.
Gunst en vrede komen niet alleen van God maar ook van de zeven geesten voor zijn troon; blijkbaar de werkzaamheid in volledige
mate van Gods heilige geest. Volgens sommigen de Spiritus septiformis, d.i. de
heilige geest in zijn zeven gaven. Vergelijk Js 11:2.
In Op
4:5 worden deze zeven geesten voorgesteld als zeven vurige lampen
(fakkels, toortsen), eveneens vóór Gods troon.
Het valt op dat Masjiach Yeshua hier pas als derde wordt vermeld,
ná God en de heilige geest. Dit wijst kennelijk op het feit dat de Joodse
gelovigen die altijd al naar God en de werking van zijn geest opzagen, tenslotte ook Yeshua als hun ware Masjiach accepteerden. Ja,
en meer dan dat. Zij zijn ook gaan inzien dat alles wat in het OT aan het volk
was toegezegd, slechts door tussenkomst van hem, de ware Messias, verwezenlijkt
kon worden. Gods gunst en vrede komen alleen door zijn Middelaarschap.
Hij is ook hun Middelaar van het Nieuwe Verbond dat in de 70e
Week met hen in werking komt, op grond waarvan zij tot een nieuwe schepping kunnen
worden als het aardse deel van het (ware) Israël Gods (Gl 6:15-16).
Zie Hb 8:6-13 voor
een gedetailleerde behandeling van het door Jeremia lang geleden aangekondigde
Nieuwe Verbond dat YHWH God met zijn volk Israël in de Eindtijd zou
sluiten.
Als mens op aarde betoonde
Yeshua zich de getrouwe getuige (Op
3:14; Jh 3:11; 1Tm
6:13).
Ná zijn dood werd hij de eerstgeborene van de doden, en als degene aan wie God alle macht in hemel en op aarde toevertrouwde, werd
hij ook de heerser van de koningen der
aarde (Ks 1:18; Mt 28:18) .
1:5b-6
5b τω αγαπωντι
ημας και
λυσαντι ημας εκ
των αμαρτιων
ημων εν
τω αιματι
αυτου
6 και εποιησεν
ημας βασιλειαν
ιερεις τω θεω και πατρι
αυτου αυτω
η δοξα και
το κρατος
εις τους
αιωνας [των αιωνων]
αμην
Aan hem die ons
liefheeft en die ons bevrijdde uit onze zonden in zijn bloed − en hij maakte ons een koninkrijk,
priesters voor zijn God en Vader − aan hem de heerlijkheid en de macht
tot in de eeuwen [der eeuwen]! Amen!
Dit zal voor de Joodse Rest van de Eindtijd een spectaculair
nieuwe manier van belijden inhouden: Yeshua, die zij eens als hun rechtmatige
Masjiach verwierpen en die zij al helemaal niet erkenden als degene wiens offer
van zijn volmaakte, menselijke leven zij nodig hadden
om werkelijk van de schuld der zonde bevrijd te worden, belijden zij nu als hun
Redder. En gelukkig voor hen, want juist die gelovige belijdenis van redding krachtens het bloed van het Lam zal hen tijdens de Grote Verdrukking bescherming bieden.
Zie Openbaring
7 vanaf vers 13
Maar in hun belijdenis die de vorm van een doxologie aanneemt,
zien we ook reeds een voorglimp van het visioen waarin
hun Masjiach Yeshua wordt gezien als het Lam, zijnde geslacht, staande in het midden van Gods troon (Op
5:6)
7 ιδου ερχεται
μετα των
νεφελων και οψεται
αυτον πας
οφθαλμος και οιτινες
αυτον εξεκεντησαν
και κοψονται
επ αυτον
πασαι αι
φυλαι της
γης ναι
αμην
8 εγω ειμι
το αλφα
και το
ω λεγει κυριος ο θεος ο ων
και ο ην
και ο ερχομενος
ο παντοκρατωρ
Zie! Hij
komt met de wolken, en elk oog zal hem zien, ook degenen die hem doorstaken; en
alle stammen der aarde zullen zich wegens hem in weeklacht slaan. Ja! Amen! Ik
ben de Alfa en de Omega, spreekt de Heer God, hij die is en die was en die
komt, de Almachtige
De achterliggende teksten voor vers 7 zijn Dn
7:13 en Zc 12:10-14, maar hier vrijelijk aangewend.
De aankondiging brengt de lezer onmiddellijk naar de climax van Yeshua's paroesie, wanneer hij komt ten oordeel. Maar in Dn
7:13-14 wordt ons profetisch getoond dat het oordeel vooraf wordt gegaan door
de oprichting in de hemel van het Messiaanse koninkrijk.
Zoals uit Op 11:14-18 zal blijken is er een verband tussen de
installatie van het Messiaanse koninkrijk en de tenuitvoerlegging van Gods
oordeel. Het koninkrijk vormt namelijk het Derde Wee dat over de mensenwereld
zal komen, vooral over hen die zich weerbarstig, tot het einde toe, tegen Gods
heerschappij zullen verzetten:
De oprichting van het Messiasrijk in de hemel dient om die reden in
de Openbaring als een scharnierend punt - of beter wellicht, als kantelmoment -
in de geschiedenis der aarde.
Wanneer God door middel van het Rijk van zijn Zoon na 4200 jaar
weer zijn heerschappij in de wereld der mensen laat gelden, moet dat onvermijdelijk
tot een beslissende ingreep leiden: Het wegvagen van alle corrupte heerschappij
die mensen onder de boosaardige invloed der demonen zo lang mochten uitoefenen,
waardoor de weg vrijkomt voor de Millenniumheerschappij van de Masjiach.
Zie ook de Studie:
De
Zeven Tijden en de Engelstalige Studie:
Confusion of Tongues and the Seven Times
Wanneer ons dus bij voorbaat in Daniël 7 wordt getoond dat de God
des hemels de heerschappij over de aarde in handen van de Mensenzoon legt,
hoeft het geen verbazing te wekken dat hij komt met de wolken des hemels. Vooral omdat die komst plaats
vindt te midden van een context van vergeldend oordeel dat gerechtelijk wordt
uitgesproken over en voltrokken aan de laatste Caesar van de
Romeinse wereldmacht, de agressieve Kleine Horen; in Openbaring 13 ook
geduid als het Beest en in hoofdstuk 17 als de Achtste koning:
Komen met de wolken duidt
op de heerlijkheid waarvan de komst van de Mensenzoon vergezeld zal gaan. Zelf
verwees hij óók daarnaar toen hij zijn komst ten oordeel aankondigde, bij de
climax van zijn paroesie: En dan zal het teken van de
Mensenzoon in de hemel verschijnen, en dan zullen alle stammen der aarde zich
in weeklacht slaan, en zij zullen de Mensenzoon zien, komend
op de wolken des hemels met macht en veel heerlijkheid (Mt 24:30).
Dat volgens onze tekst - elk oog hem [dan] zal
zien - moet blijkbaar gerelativeerd worden; zijn aanwezigheid
zal onderscheiden worden aan de hand van specifieke verschijnselen.
Een voorbeeld is 2Th
1:7-8. Jezus' openbaring vanuit de hemel zal ondermeer plaats vinden in een vlammend vuur.
De Mensenzoon zal dan ook 'gezien' worden volgens het beginsel dat Paulus in Rm 1:20 gebruikte teneinde de realiteit van een werkelijk
bestaande, levende en scheppende God kracht bij te zetten: Want
zijn onzichtbare dingen worden sedert [de]
schepping der wereld met het verstand doorzien uit de dingen die gemaakt zijn,
zowel zijn eeuwige kracht als goddelijkheid.
Tot hen die daardoor tot de erkenning komen dat het om Masjiach
Yeshua gaat, zullen ook degenen behoren die hem doorstaken. Wie
worden met hen bedoeld?
Natuurlijk is de Romeinse soldaat die met een speer in de zijde van de
terechtgestelde Yeshua stak, waarna er onmiddellijk bloed en water tevoorschijn kwam - een
aanwijzing dat hij al overleden was - allang geleden gestorven. Maar het
waren vooral de haatdragende Joden welke bij Pilatus
op zijn terechtstelling hadden aangedrongen, die schuldig waren aan de dood van
hun Masjiach. Zij 'doorstaken' hem in zekere zin
in de eerste plaats. Maar óók zij zijn al eeuwenlang dood.
Om te begrijpen op wie precies gedoeld wordt, moeten we ons tot de Evangelist
Johannes wenden, want toen hij de gebeurtenissen van destijds beschreef maakte
hij ons er in Jh 19:34-37 op attent dat het toen om de primaire
vervulling van Zc 12:10 ging: Zij
zullen kijken naar hem die zij doorstaken.
Maar het gedeelte in Zacharia is vooral profetisch voor de
Eindtijd en voorzegt in de eerste plaats dat God zich weer in gunst tot zijn
uitverkoren volk zal wenden:
Als
resultaat daarvan zullen zij berouwvol terugzien op hun haatdragende houding
waarvan zij sinds de Eerste eeuw jegens hun eigen
Masjiach bij voortduring blijk gaven. Want dan komen zij tot de erkenning wat
zij altijd al in Mt 1:21 hadden kunnen lezen: Jij moet hem
Yeshua noemen, want hij zal zijn volk redden van hun
zonden.
Het geweeklaag van alle stammen der aarde zou
dan allereerst verwijzen naar de 12 stammen van het natuurlijke Israël, maar
bij uitbreiding naar de stammen van de gehele mensheid, zoals ook het geval is
in Mt 24:30.
Het universele van deze gebeurtenis is wellicht ook door Paulus
getekend met de woorden van Fp 2:9-11. De uitwerking van de weeklacht zou dan
positief zijn en niet een voorbode van ondergang. Zie het verband tussen Zc 12:10-14 en Zc 13:1.
Ik ben de
Alfa en de Omega, spreekt de Heer God, hij die is en die was en die komt, de
Almachtige…
Al in vers 4
duidde God zichzelf aan als hij die is en die was en die komt.
Natuurlijk
is hij de Almachtige, maar nu noemt hij zich tevens de Alfa en
de Omega.
Die
uitspraak steunt op Js 41:4; 44:6
en 48:12.
YHWH God is
Degene die de geschiedenis volledig beheerst. Hij gaat alles vooraf en hij
besluit ook de laatste gebeurtenissen.
Bij hem ligt
de oorsprong en het einddoel van alle dingen. Daardoor is eeuwigheid geen
abstracte kwaliteit maar een blijvende actieve aanwezigheid.
Alleen iemand
die Almachtig is, kan in deze trant spreken. Als de Almachtige identificeert
hij zich bij uitstek in dit boek.
Zie Op
4:8; 11:17;
15:3;
16:7, 14;
19:6,
15;
21:22.
1:9-11
9 εγω ιωαννης
ο αδελφος υμων και
συγκοινωνος
εν τη θλιψει και
βασιλεια και υπομονη
εν ιησου
εγενομην εν τη νησω τη
καλουμενη
πατμω δια
τον λογον
του θεου
και την
μαρτυριαν
ιησου
10 εγενομην εν πνευματι εν τη κυριακη ημερα και
ηκουσα οπισω μου
φωνην μεγαλην
ως σαλπιγγος
11 λεγουσης ο βλεπεις
γραψον εις βιβλιον
και πεμψον
ταις επτα
εκκλησιαις
εις εφεσον
και εις
σμυρναν και εις
περγαμον και εις
θυατειρα και εις
σαρδεις και εις
φιλαδελφειαν
και εις
λαοδικειαν
Ik, Johannes, jullie broeder en deelgenoot in de verdrukking en
koninkrijk en volharding in Yeshua, geraakte op het eiland dat Patmos heet,
wegens het woord Gods en het getuigenis van Yeshua. Ik geraakte in geest in de
Dag die de Heer toebehoort, en ik hoorde achter mij een luide stem als van een
trompet, zeggend: Schrijf wat je ziet in een boek en zend [het] naar de zeven
gemeenten, naar Efeze en naar Smyrna
en naar Pergamum en naar Thyatira
en naar Sardis en naar Filadelfia en naar Laodicea
Doordat Johannes het vermijdt om op zijn apostolische status te
wijzen en zich slechts aanduidt met jullie broeder, plaatst hij zich met zijn joodse
broeders op één lijn. Hij en zij delen trouwens in de zelfde dingen: verdrukking,
koninkrijk, volharding [let op de volgorde]. Door de vermelding van deze drie
gemeenschappelijke ervaringen wordt hier reeds de
grondslag gelegd voor één der themalijnen van het Boek: de gelovigen in hun
verbondenheid met de Messias lijden verdrukking, thans en eschatologisch. Maar
ook verheugen zij zich voortdurend in het vooruitzicht van hun toekomstig
koningschap, hoewel dat door veel verdrukkingen heen bereikt zal worden (Hn 14:22).
Ik
geraakte in geest in de Dag die de Heer toebehoort…
Dit vers (10) vormt, naar wij menen, de sleutel tot begrip van het
gehele Boek, tenminste wanneer men zich realiseert dat
Johannes in geestvervoering werd vooruit geplaatst in de tijd, tot in de Dag die de Heer toebehoort, en niet zoals de traditie
leert dat hij zijn visioenen ontving op een zondag.
De vraag is niet op welke dag van de week een en ander plaats
vond. Dat speelt in het geheel geen rol en heeft geen enkele relatie tot het
begrijpen van de tekenen.
Rekening houdend met de profetie der Jaarweken uit Dn
9:24-27, lijkt het aannemelijk dat de Dag die de Heer toebehoort allereerst de 70ste Week omvat,
waarin de draad der historie, wat het Joodse volk
betreft, weer wordt opgepakt. Omdat kennelijk heel vlug ná
het aanbreken van die laatste Week het aeon [de eeuw]
der Gemeente tot een einde komt, lijkt het niet onredelijk te verwachten dat spoedig
daarop ook Yeshua's paroesie een aanvang neemt en de
Opname van de Gemeente plaats vindt (Rm 11:25; 1Th
4:15-17).
Maar de Dag van de Heer reikt ongetwijfeld ver voorbij die 70ste Week. Waarom?
Omdat de 70ste Week tot een climax komt bij Yeshua’s
komst ten oordeel, direct in aansluiting op de Grote
Verdrukking
van de Tweede helft van 3½ jaar van die Week.
Zie het commentaar bij vers 7 waar
we al voorbereid werden op het feit dat Johannes' blik op die speciale periode
in de wereldgeschiedenis gericht zou worden.
En vergelijk ook Mt 24:29-31 en Dn
12:7, 11-12.
De 70e Week omvat uiteraard 2520 dagen, precies zoals
met alle voorgaande 69 Weken het geval was.
Uit een vergelijking met Op 11:2-3;
12:6,
14 concluderen we daarom niet
geheel onverwacht dat elke Weekhelft 1260 dagen omvat, dus ook de eerste
Weekhelft.
Maar volgens Dn
9:27 en 12:7,
11 moet vanaf
het midden der Week, het tijdstip waarop de
verwoestende gruwel wordt geplaatst, nog eens 1290 dagen geteld worden. En vervolgens worden in vers 12 van Dn 12
bovendien degenen gelukkig verklaard die volhardend wachten en de 1335 dagen bereiken:
Gelukkig is
hij die blijft verwachten en duizend driehonderdvijfendertig
dagen bereikt.
Wellicht zijn die extra 30, recpectievelijk de 45 dagen, verwijzingen naar de
eindafrekening in Har-Magedon, alsook het geluk dat
de overlevenden van die Grote Dag van God de Almachtige
zullen smaken wanneer zij getuige worden van de opstanding der
rechtvaardigen. Zie vers
13 in de context van de 1290 en 1335 dagen.
Vergelijk Op
16:13-16 en Op
19:11-21; als ook Hn 24:15 en Op
20:4-6.
Met betrekking tot de 1290 dagen die verlopen vanaf
het midden der Jaarweek, het tijdstip waarop de verwoestende gruwel wordt
geplaatst, is wel
gesuggereerd dat de extra 30 dagen mogelijk wijzen op het feit dat er zich
tijdens die Tweede helft van de Week slechts één keer een schrikkeljaar zal
voordoen waarin, zoals gebruikelijk bij schrikkeljaren, 30 dagen aan het
maanjaar worden toegevoegd door de extra (13e) maand Ve-Adar in te lassen.
Omdat zo’n schrikkelmaand
wel 7 maal per elke 19 jaar wordt toegevoegd, kan het nuttig zijn om te weten
dat die situatie zich tijdens de Tweede helft van de Week slechts 1x zal
voordoen. Zie:
De Zeventigste Jaarweek voor Israël
In ieder geval zal dan de Dag van de
Heer op
dat tijdstip 1260 + 1290 + 45 = 2595 dagen hebben geduurd.
Hoewel die periode beslist van zeer grote betekenis zal zijn,
aangezien verreweg het grootste deel van de zinnebeelden die in het Boek worden
aangekondigd zich in die periode afspelen - naar het schijnt zeker tot en met Op
20:4-6 - blijven er voldoende redenen over om aan te nemen dat die
2595 dagen toch nog maar het begin van die Dag zullen vertegenwoordigen. Vanaf Op
20:11 gaat Johannes immers opnieuw weergeven wat hij in tekenen zag,
namelijk de duizendjarige periode van oordeel waarbij hij de opgewekte mensheid
voor de Grote Witte Troon ziet verschijnen.
Verder
beschrijft hij vanaf Op
21:1 eveneens de Nieuwe hemel en de Nieuwe aarde die hij te zien kreeg.
Zo ook in Op
22:1 waar de openbaringsengel hem de rivier van water des levens toont.
Pas in Op
22:8 eindigt hij zijn verslag met de woorden: En ik Johannes [ben het] die deze dingen hoort en ziet. En toen ik hoorde en zag, viel ik neer...
Op grond hiervan menen wij dat de conclusie gerechtvaardigd is
dat de Dag die de Heer toebehoort zich minstens uitstrekt
tot het tijdstip waarop, na duizend jaar, Satan uit zijn
gevangenis wordt losgelaten. Dan ontvangt hij de gelegenheid de natiën - die dan 'genezen' zullen zijn door
de weldadige invloed der bladeren van het geboomte des levens aan weerszijde van de
rivier van water des levens – alsnog te misleiden in een laatste
beproeving (Op
20:7-8; 22:1-2).
Voor die conclusie hebben wij nog een andere, speciale
reden:
Het is immers op z’n minst opmerkelijk te
noemen dat buiten 1Ko
11:20 het woord
κυριακος, in het vrouwelijk κυριακη, tot de Heer behorend, alleen
nog in deze tekst, Op 1:10, voorkomt, zodat we respectievelijk krijgen:
de maaltijd die tot de Heer behoort;
en
de Dag die tot de Heer behoort.
Tijdens de maaltijd die tot de Heer behoort, wordt
er van het brood gegeten en van de wijn gedronken, als een gedachtenis aan Yeshua's verzoenend offer.
In 1Ko 11:26 zegt Paulus daarom: Want zo dikwijls als jullie dit brood eten en de beker
drinken, verkondigen jullie de dood van de Heer.
Men staat dan stil bij datgene wat zijn dood voor de mensheid
betekent:
• de Masjiach plaatsvervangend gestorven
voor de zonden, waardoor de weg ten leven geopend werd (Rm 6:23);
• de nieuwe verhouding tot God die
daardoor mogelijk is geworden (Rm 8:15); etc.
De leden van de Gemeente verheugen zich - nu reeds
- in het onderpand idee (Ef 1:13-14): verzegeling met de geest, wat grootse
verwachtingen wekt voor een toekomstige (volledige) verlossing, zoals Rm 8:23 te kennen geeft:
En dat niet
alleen, maar ook wijzelf, die de eerstelingen der geest hebben, ook wijzelf
zuchten bij onszelf in de verwachting van het zoonschap: de verlossing van ons
lichaam.
Met alle leden van de mensheid, waaronder
dus ook christenen, verkeert de [menselijke] schepping nog altijd in barensnood
en wordt er gezucht en pijn geleden. Hoe lang nog? Totdat voor de Gemeente het
definitieve zoonschap komt, de verlossing van het oude Adamitische lichaam,
maar ook voor de gehele menselijke schepping de tijd aanbreekt om - krachtens Yeshua's offer -
vrijgemaakt te worden van de slavernij aan het verderf en zich te verheugen in
de glorierijke vrijheid die bij de kinderen van God hoort (Rm 8:20-22).
Zie: De
schepping in barensnood
Ligt het dan niet voor de hand dat de verwezenlijking van die dingen komt in de Dag die de Heer toebehoort. Daarmee doelen we op de
daadwerkelijke verlossing; het op effectieve wijze aanwenden
van de voordelen van Yeshua's offer.
Vanuit die invalshoek zou die speciale Dag dan lopen
vanaf de Opname der Gemeente en zich helemaal uitstrekken tot het moment waarop
Yeshua aan het einde van het Millennium zijn koninkrijk overdraagt aan de
Vader, wanneer Deze alle vijanden onder de voeten van zijn Zoon, de Masjiach,
heeft gelegd, inclusief de Dood.
Zie >> 1Ko
15:24-26, en de verzen die direct daaraan voorafgaan in hfdst
15.
Samengevat: bij de maaltijd
nog de vooruitzichten en de hoop; in de Dag de verwezenlijking
daarvan, niet alleen voor de Gemeente, maar ook voor de hele mensheid: redding
in de Masjiach.
Aldus bezien, krijgen Yeshua's woorden
die hij sprak naar aanleiding van het geregelde verwijt dat zijn religieuze
tegenstanders hem maakten wat betreft de in hun ogen ongeoorloofde activiteiten
op de Joodse sabbat, nog meer betekenis: De Mensenzoon is
Heer van de Sabbat (Lk 6:1-5).
Yeshua verbond die uitspraak met het feit dat hij de Mensenzoon
is van Daniël, hoofdstuk 7.
In het licht van Dn
7:13-14 geduid, houden die woorden dan in dat zijn Messiaans
Rijk tevens gezien moet worden als een grote Sabbat van 1000 jaar,
logischerwijs volgend op de zes perioden van 1000 jaar die het mensdom onder de
onderdrukkende heerschappij van de Satan zuchtte.
Een en ander impliceert dat de Dag die de Heer
toebehoort bijna geheel in beslag wordt genomen door de duizendjarige
Sabbat waarvan Yeshua Heer is.
En ik hoorde
achter mij een luide stem als van een trompet…
Johannes hoorde achter zich een luide [lett.: een grote, d.i. een machtige] stem. Wat hij in
geestvervoering hoort en ziet, is gewoonlijk overweldigend. Vergelijk Ez 3:12.
Ook de profeet Ezechiël werd in geest in de tijd vooruit geplaatst; bijvoorbeeld om de
visionaire tempel van YHWH God te zien (Ez 40:1, 2).
Aangezien veel beelden uit Ezechiël die betrekking hebben op het
herstel van Israël terugkeren in de Openbaring, mogen we aannemen dat ze beide
hun vervulling hebben in de periode die begint met de laatste dagen van het huidige wereldaeon.
Zie ook de Studie: De
laatste trompet, waarin aannemelijk wordt gemaakt dat het om de zelfde trompet
gaat als die welke in 1Ko
15:52 wordt vermeld in verband met de
Opname van de Gemeente, primair een
eschatologisch signaal om de joodse Eindtijdgemeenschap bijeen te roepen.
Om die reden zal in Op
4:1 die stem als een trompet opnieuw
door Johannes worden genoemd wanneer hij wordt opgeroepen om een kijkje in de
hemel te nemen en daar ondermeer de opgenomen Gemeente, onder het zinnebeeld
der 24 Oudsten, te aanschouwen.
Zie in genoemde Studie ook het commentaar op
Ezechiël
40 voor een verdere analyse van de 70ste Jaarweek.
Schrijf wat je
ziet in een boek en zend [het] naar de zeven gemeenten, naar Efeze en naar Smyrna en naar Pergamum en naar Thyatira en naar
Sardis en naar Filadelfia en naar Laodicea.
Zie het commentaar bij 1:4-5a.
Ekklèsia [gemeente] moeten we hier blijkbaar niet
nemen in de zin van de Paulinische brieven, maar in de oorspronkelijke
betekenis van het OT: een vergadering of gemeente van
YHWHs uitverkoren volk die naar Joods gebruik
samenkomt in een synagoge (Op
2:9; 3:9;
Jk 2:2).
Dat we niet met christelijke gemeenten naar Paulinisch model te
maken hebben, blijkt ondermeer uit de vermelding van de engel der gemeente in plaats van ouderlingen (opzieners)
en dienaren. Zie het
commentaar bij de vv 16 en 20.
Het is moeilijk te achterhalen waarom juist deze gemeenten werden uitgekozen,
aangezien in dit gebied zich nog andere (prominente) gemeenten bevonden.
Wellicht hangt de keuze samen met
a.) de toestanden die in de laatste dagen binnen
de Joodse, Messias belijdende gemeenschap de overhand zullen hebben,
overeenkomend met de toestanden die destijds in de zeven gemeenten bestonden;
en/of
b.) de achtergrondsituatie van de
genoemde steden die kenmerken hadden die bruikbaar waren voor zinnebeeldig
gebruik. Bijvoorbeeld Laodicea: Het hete bronwater dat via een lang
aquaduct naar de stad werd geleid en bij aankomst lauw was geworden; óók de oogzalf die aldaar werd
geproduceerd.
1:12-16
12 και επεστρεψα
βλεπειν την φωνην
ητις ελαλει
μετ εμου
και επιστρεψας
ειδον επτα
λυχνιας χρυσας
13 και εν μεσω των
λυχνιων ομοιον υιον
ανθρωπου ενδεδυμενον
ποδηρη και περιεζωσμενον
προς τοις
μαστοις ζωνην χρυσαν
14 η δε κεφαλη αυτου
και αι
τριχες λευκαι ως
εριον λευκον
ως χιων
και οι
οφθαλμοι αυτου ως
φλοξ πυρος
15 και οι ποδες αυτου
ομοιοι χαλκολιβανω
ως εν καμινω πεπυρωμενης
και η φωνη
αυτου ως
φωνη υδατων
πολλων
16 και εχων
εν τη δεξια χειρι
αυτου αστερας
επτα και
εκ του
στοματος αυτου ρομφαια
διστομος οξεια εκπορευομενη
και η οψις
αυτου ως
ο ηλιος φαινει εν
τη δυναμει
αυτου
En ik draaide mij om ten einde de stem te zien die
met mij aan het spreken was. En mij omkerend zag ik zeven gouden kandelaars. En
te midden van de kandelaars [iemand] gelijk een Mensenzoon, gekleed in een gewaad dat tot de
voeten reikte, en bij de borsten omgord met een gouden gordel. Zijn hoofd en
zijn haren echter wit als witte wol, als sneeuw, en zijn ogen als een vuurvlam
en zijn voeten gelijk koperbrons als in een oven gloeiend gemaakt, en zijn stem
als een geluid van vele wateren, en hebbend in zijn rechterhand zeven sterren,
en uit zijn mond komt een scherp, tweesnijdend zwaard te voorschijn, en zijn gelaat als de zon die schittert in haar kracht
Uiteraard was Johannes benieuwd naar de persoon met
de grote stem
(vers 10). Maar het eerste wat hem opvalt wanneer hij zich omgedraaid heeft, zijn
zeven kandelaars, kennelijk een terugverwijzing naar de zevenarmige
kandelaar in de Tabernakel met zijn zeven lampen, één stuk gedreven
werk, van zuiver goud (Ex
25:29-40).
In vers 20 zal de zinnebeeldige betekenis verklaard
worden: de
kandelaars, de zeven, zijn zeven gemeenten.
De lamp is een natuurlijk symbool van voorzien in
licht; in Bijbelse zin door getuigenis af te leggen, zoals Yeshua zelf opmerkte
met betrekking tot zijn voorganger Johannes die hem bij Israël introduceerde (Jh 1:31; 5:33-35).
Dat er zeven afzonderlijke kandelaars worden
gezien, benadrukt de verantwoordelijkheid van elke afzonderlijke gemeente in
dit opzicht. De lampen van de kandelaars stralen licht uit. In dit geval
uiteraard geestelijk licht, de religieuze waarheid, d.i. de waarheid over de
Messias, waarvan God wenst dat ze bekend wordt onder alle mensen.
Vergelijk 1Tm
2:3-6, waar ondermeer sprake is van het feit dat God in zijn voornemen
specifieke tijden heeft gereserveerd om van Yeshua's
verlossingswerk te getuigen. De 70e Jaarweek zal een dergelijke
gekenmerkte periode zijn.
Het tafereel van de Mensenzoon die zich te midden
van de zeven kandelaars bevindt, steunt niet alleen op Dn
7:13, de
Mensenzoon die met de wolken des hemels komt,
maar ook op Dn
10:4-6, de grootse verschijning die Daniel aan de
oever van de rivier Hiddekel te zien kreeg, namelijk
een in linnen geklede 'man',
- bij de heupen omgord met goud uit Ufaz;
- wiens lichaam als
turkoois was;
- met een gelaat dat er
uitzag als de bliksem;
- wiens ogen als vuurfakkels waren en van wie de
armen en voeten de aanblik hadden van gepolijst koper.
Ook bij hem was het geluid van zijn mond als het
geluid van een menigte.
In vers
13 wordt hij door een ander hemels wezen, een engel die kwam in antwoord op
Daniëls gebed, geïdentificeerd als Michael, een zeer voorname vorst.
Die engel begon volgens Dn
10:1 met Daniël in contact te treden in het derde jaar van Cyrus, de koning van Perzië, d.i.
het jaar 536 v.Chr. Deze engel had veel tot Daniël te zeggen; in Dn
11:1 verwijst hij nogmaals naar Michaël met wie hij
nauw samenwerkte. Maar alle profetische bijzonderheden die Daniël vanaf Dn 10:1
tot en met het einde van zijn boek opschreef, ontving hij door tussenkomst van die openbaringsengel.
In
het slotgedeelte verschijnt Michaël, de in linnen
geklede 'man' boven de stroom de Hiddekel, opnieuw en
beantwoordt hij de vraag hoe lang de Eindtijdbenauwdheid voor Israël zal duren:
Daarop hoorde ik de in linnen geklede man die zich boven het water
van de rivier bevond spreken. Hij hief beide handen op naar de hemel en zwoer
bij de eeuwig Levende: 'Eén tijd, een
dubbele en een halve tijd: wanneer de macht van het
heilige volk niet langer verbrijzeld zal worden, dan zullen al deze dingen zich
hebben voltrokken.'
(Dn
12:1, 7; nbv)
Hiermee is Yeshua, de Mensenzoon die zich
tussen de zeven kandelaars beweegt, tevens geïdentificeerd als Michaël, de voorname vorst die optreedt ten behoeve van
Israël, Daniëls volk (Dn
12:1). Iets wat uiteraard ook al kon worden afgeleid uit 1Th
4:16; Judas
9, en Op
12:7.
De wijze waarop
Johannes hem voor ons in het visioen tekent, met name
wat zijn kleding betreft, voert ons ook terug naar Ex
28:4-8, naar de beschrijving van de
hogepriesterlijke ambtskledij. Zie ook Zc 3:4.
In het visioen presenteert Jezus zich dan ook als
de glorierijke Hogepriester van het Nieuwe Verbond, binnen de omlijsting van
een Tempelregeling.
Dat er gesproken wordt van iemand gelijk een
Mensenzoon, behoort tot de apocalyptische
uitdrukkingswijze; de visionair spreekt met een zekere terughoudendheid: iemand
of iets als.
Tot hiertoe is Jezus Messias dus aan ons getoond
als profeet
(vers 1); als heerser van de koningen der aarde
(vers 5), en nu ook als drager van de hogepriesterlijke
waardigheid.
In de Openbaring wordt de Zoon van God dan ook aan ons voorgesteld
op een wijze die in de Evangeliën nog verborgen was gebleven. In die verslagen
treedt hij op als de 30-jarige Evangelieprediker; hier echter als de wijze
Persoon die al een lang leven achter zich heeft, in
glorierijke waardigheid. In staat om scherp te onderscheiden en schepselen
te toetsen, waarbij zijn blik diep doordringt, helemaal tot in harten en
nieren.
Zie Op
2:18, 23; 19:12, en vergelijk Sp 16:31; Dn
7:9.
Zijn voeten
gelijk koperbrons als in een oven gloeiend gemaakt…
Voeten die aldus worden beschreven, kunnen slechts de voeten zijn
van een Machtige die de wereld regeert, aan wiens
voeten de Vader alle dingen onderwerpt (Ef 1:20-22; Ps 110). Ze verzinnebeelden kracht en vastheid;
onwankelbare heerschappij; onverzettelijk jegens de
antichristelijke vijanden die hem in zijn speciale Dag maar wat graag terzijde zullen
willen schuiven.
En hebbend in
zijn rechterhand zeven sterren, en uit zijn mond komt een scherp, tweesnijdend
zwaard te voorschijn, en zijn gelaat als de zon die
schittert in haar kracht...
In vers 20 zal worden toegelicht dat de zeven sterren een
afbeelding zijn van de engelen der zeven
gemeenten.
Maar waarom bevinden zij zich in Yeshua's
rechterhand? Omdat die engelen onder zijn toezicht staan en kunnen vertrouwen
op zijn steun en op de machtige bescherming die zijn rechterhand symboliseert.
Vergelijk Ps 118:15-16.
Met het oog daarop maakt YHWH God, zoals ook al profetisch in Js 49:2-6 werd aangekondigd, de mond van zijn
Messiaanse Knecht tot een scherp zwaard. Het is namelijk zijn taak
Jakobs stammen weer op te richten en aldus "Jakob" (Israël) tot Hem
terug te brengen.
De herstelaankondigingen in het boek Jesaja spelen een belangrijke
rol in de Openbaring. Maar in dit voornemen van God dat zich in de Dag van de
Heer gaat ontvouwen, kijkt YHWH God verder dan Israëls herstel. Hij heeft ook
het welzijn van de Heidenvolken (de natiën) op het oog:
De vervulling van die profetische opdracht zal met veel tegenstand
vergezeld gaan; vandaar het tweesnijdend zwaard dat
uit zijn mond tevoorschijn komt. In Jesaja krijgt Israël (Jakob) voortdurend de
verzekering dat zij door hun Messias die zich met Gods Knecht Israël
identificeert, bijgestaan zullen worden:
De twaalf Stammen kunnen opzien naar een Messias en Middelaar
wiens aangezicht een goddelijke heerlijkheid
uitstraalt, waarbij het gelaat van Mozes, dat heldere stralen uitzond nadat hij
in Gods tegenwoordigheid was geweest, verbleekt (Ex
34:29-35; 2Ko
3:7-11).
Jezus' aangezicht schittert in
heerlijkheid als de zon in haar volle kracht, wat in zijn paroesie ook het
geval zou zijn (Mt 17:2; 2Pt
1:16).
Door tussenkomst van Masjiach
Yeshua, hun Middelaar in het Nieuwe Verbond, kunnen de Joden in de 70e
Week de vervulling verwachten van Jr 31:31-34; Ez 36:25-27.
Dat Mashiach Yeshua gezien wordt als zich bevindend te midden van
de zeven kandelaars, afbeeldend de Joodse Eindtijdgemeenschap, geeft extra
ondersteuning aan de gedachte dat in deze fase Romeinen 11:25 vervuld is: De volheid der Heidenvolken is ‘binnen’. Anders verwoord:
Alle beoogde leden van Yeshua’s Gemeentelichaam zijn
niet alleen bijeengebracht maar hebben waarschijnlijk inmiddels
ook de Opname ervaren. Zie het commentaar bij Op
4:1.
1:17-18
17 και οτε ειδον αυτον
επεσα προς
τους ποδας
αυτου ως
νεκρος και εθηκεν
την δεξιαν
αυτου επ
εμε λεγων
μη φοβου
εγω ειμι
ο πρωτος και ο εσχατος
18 και ο ζων
και εγενομην
νεκρος και ιδου
ζων ειμι
εις τους
αιωνας των αιωνων
και εχω
τας κλεις
του θανατου
και του
αδου
En toen ik hem zag, viel ik als een
dode aan zijn voeten neer, maar hij legde zijn rechterhand op mij en zei: Wees
niet bevreesd, ik ben de Eerste en de Laatste, en de Levende, en ik werd een
dode, maar zie! Levend ben ik, tot in eeuwigheid, en ik heb de sleutels van de
Dood en van de Hades
Johannes' ervaring komt in veel opzichten overeen met die van de
profeet Daniël in het jaar 536 v.Chr. Zoals we al
vaststelden in ons commentaar bij de vv 12-16,
ontving de profeet toen het visioen dat door hem werd opgetekend in Dn 10:1 tm 12:13, in de Bijbel direct
volgend op de Jaarwekenprofetie.
De bedoeling was dat Daniël zou onderscheiden wat uw volk in het laatst der dagen zal overkomen (Dn 10:14).
De hoofdfiguur die in het visioen optreedt, is de in linnen geklede man, bij de aanblik waarvan in Daniël geen kracht overbleef, en mijn
eigen waardigheid werd aan mij veranderd ten verderve,
en ik behield geen kracht.
Daniël ervoer iets soortgelijks als Johannes:
De beschrijving komt in veel details overeen met de glorierijke
Mensenzoon die in de Openbaring te midden van de zeven kandelaars (gemeenten)
wordt gezien.
Dit verschaft nog een reden voor de overtuiging dat we in de
Openbaring verplaatst worden naar de 70e Jaarweek waarin God en zijn
Zoon zich exclusief bezig houden met Daniëls volk, de
Joden.
Johannes bezwijmde toen hij de
glorierijke Mensenzoon te zien kreeg en viel als dood aan diens voeten neer.
Maar deze legde zijn rechterhand op hem. Johannes vermeldt niet of de
verheerlijkte Jezus hem ook verder hielp om overeind te komen.
Hierin zien wij dus enig verschil
met wat Daniël ondervond. Toen hij als dood neerviel ervoer hij dat iemand hem
te hulp kwam:
En zie! er was een hand die mij aanraakte, en geleidelijk
schudde ze mij wakker om [mij]
op mijn knieën en mijn handpalmen [overeind te doen komen].
Uit een grondige beschouwing van
de hoofdstukken 9 tm 12 van
het boek Daniël, moet men concluderen dat het "de man Gabriël"
geweest moet zijn die opnieuw aan Daniël verscheen om hem aanvullende
profetische informatie te verschaffen omtrent de eindtijd.
Zie de Studie: Michaël, de aartsengel, in conflict met Satans Rijk
Dat Yeshua, de Mensenzoon, zich de Eerste en de Laatste noemt betekent niet dat hij God zelf is. Wanneer
die (in Op
1:8) aldus over zichzelf spreekt, als de Alfa en de Omega, voegt hij er
aan toe: de Almachtige.
Die uitdrukking eigent Gods Zoon zich nooit toe. Hijzelf is de
Eerste en de Laatste in de betekenis dat hij van het begin tot het einde Gods
voornemen volledig vervult. In het bijzonder met betrekking tot Gods plan van
redding is hij de sleutelfiguur, de Eerste en de Laatste, de enige derhalve.
Met het oog daarop werd hij een
dode, toen hij aan de paal de verlossende losprijs betaalde. Maar nu
leeft hij voor altijd om Gods reddingsplan tot een succesvol einde te brengen: Vandaar ook dat hij in staat is volledig te redden hen die door
hem tot God naderen, daar hij altijd leeft om voor hen ten beste te spreken (Hb 7:25).
Dat hij in het bezit is van de sleutels van de Dood en de Hades houdt in dat hij beschikkingsmacht heeft om
gestorvenen uit hun doodstoestand in het algemene graf der mensheid te
voorschijn te laten komen. In Op 20:11-15 zal Johannes er getuige van zijn dat
dit in het Millenniumrijk ook werkelijk plaats vindt en met welk doel:
Zie ook Mt 16:18 en Jh 5:28-29.
1:19-20
19 γραψον ουν α ειδες
και α εισιν
και α μελλει
γενεσθαι μετα ταυτα
20 το μυστηριον
των επτα
αστερων ους ειδες
επι της
δεξιας μου και
τας επτα
λυχνιας τας χρυσας
οι επτα
αστερες αγγελοι
των επτα
εκκλησιων
εισιν και
αι λυχνιαι
αι επτα
επτα εκκλησιαι
εισιν
Schrijf daarom de dingen die je zag op; ook de dingen die zijn en
wat na deze dingen zal geschieden. Het geheimenis van
de zeven sterren die je op mijn rechterhand zag, en de zeven gouden kandelaars:
De zeven sterren zijn engelen van de zeven gemeenten, en de kandelaars, de
zeven, zijn zeven gemeenten
Alles wat Johannes tot nu toe heeft gezien – en vanzelfsprekend ook alles wat hij hoorde – moet hij in geschrifte vastleggen. Te beginnen met het
adembenemende tafereel waarvan hij zojuist getuige is geweest, in de geest, in de Dag die de Heer toebehoort. Vanaf Op
2:1 zal Yeshua zich via hun zeven engelen tot de zeven gemeenten richten.
Johannes, en wij met hem, komen dan te weten hoe de toestanden zijn onder de
wereldomvattende Joodse gemeenschap op aarde. We zullen merken dat de
Mensenzoon daarbij geregeld teruggrijpt op onderscheiden periodes uit Israëls
geschiedenis (de hfdst 2 en 3).
Vervolgens, in de hfdst 4 en 5,
zullen we geconfronteerd worden met de hemel, en met name
geïnformeerd worden hoe de situatie rondom Gods Troon is ingericht wanneer
die speciale Dag aanbreekt. Kortom de dingen die zijn:
• op aarde onder Gods uitverkoren volk;
• en in de hemel, vanwaar alle aandacht
uitgaat naar dit volk op aarde.
Oók wat daarna zal geschieden, de
taferelen die hem getoond zullen worden vanaf hoofdstuk
6, moet hij opschrijven, t.w. de schokkende gebeurtenissen die de
eigenlijke kern van het Boek vormen.
Het geheimenis van de zeven
sterren die je op mijn rechterhand zag, en de zeven gouden kandelaars: De zeven
sterren zijn engelen van de zeven gemeenten, en de kandelaars, de zeven, zijn
zeven gemeenten…
Tot hier toe werd de verklaring van het visioen grotendeels aan de
scherpzinnigheid van de lezer overgelaten. Door Schrift met Schrift te vergelijken kunnen door hem redelijk
betrouwbare gevolgtrekkingen worden gemaakt, iets wat trouwens ook geldt voor
alles wat hierna zal volgen.
Maar nu is er sprake van een mysterie, een goddelijk geheim, dat
door ons, mensen, slechts kan worden begrepen wanneer God het in zijn
welwillendheid inhoudelijk aan ons wil onthullen.
Vergelijk Ef 3:1-6 waar de apostel Paulus nederig toegeeft dat
het heilig geheim van de christelijke Gemeente - dat de Heidenen mede-erfgenamen zijn en medelichaam en
mededeelgenoten van de belofte in Messias Jezus – aan hem geopenbaard moest
worden. Dat geheimenis omtrent
de Messias
was al van
eeuwigheid bij God bekend, maar werd in andere geslachten niet bekend gemaakt aan de zonen der
mensen, zoals het nu in geest is onthuld aan zijn heilige apostelen en
profeten.
En ook hier wordt door de Mensenzoon het
geheimenis ontsluierd; althans ten dele:
De zeven sterren
zijn engelen van de zeven gemeenten, en de kandelaars, de zeven, zijn zeven
gemeenten…
Van de zeven kandelaars (gemeenten)
suggereerden we al in het commentaar bij vers 4 dat ze de gehele gemeenschap van
Messiasbelijdende Joden in de 70e Week vertegenwoordigen. De Eerste eeuwse zeven gemeenten in Asia
stonden daarvoor slechts model. Maar wie zijn hun zeven sterren (engelen)?
Dat we inderdaad aan engelen moeten denken en niet aan menselijke
boodschappers, zoals de shaliach
tsiboer, die ook nu nog in de synagoge dient als de afgevaardigde
van de gemeente, haar woordvoerder
(Bullinger), kan op de volgende gronden worden beredeneerd:
(1)
In de Schrift worden engelen inderdaad soms voorgesteld als sterren.
(2)
In de visionaire taferelen van de Openbaring verschijnen zij consequent in hun
eigen hoedanigheid: als hemelwezens.
(3)
De context: Het is de Mensenzoon die zoveel gelijkenis vertoont met de in linnen geklede man van
Daniël 10 die het geheimenis toelicht.
Om met het laatste argument te beginnen, in ons commentaar bij de vv 12-16 concludeerden we reeds
dat de in linnen geklede man geïdentificeerd moet worden als Michaël, een zeer voorname vorst die andere getrouwe
engelen van God ter zijde staat. Zo ontving bijvoorbeeld de engel die aan
Daniël vele profetische bijzonderheden overbracht zodat deze mocht weten wat uw volk in het laatst der
dagen zal overkomen, de steun van Michaël om succesvol
weerstand te bieden tegen de engelvorsten van Perzië
en Griekenland.
Bijgevolg kwamen we tot de conclusie dat Yeshua,
de Mensenzoon die zich tussen de zeven kandelaars beweegt, niemand anders kan
zijn dan Michaël, van wie in Dn
12:1 wordt gezegd dat hij als
vorst optreedt ten behoeve van de natie Israël, Daniëls
volk.
Reeds in Gn 16:7 verscheen hij als de engel van YHWH, de
engel die God ook voor zijn volk Israël liet uittrekken bij de Exodus (Ex
14:19; 32:34).
Bij Jericho verscheen hij aan Jozua
als de vorst van het leger [tsaba] van YHWH (Jz 5:13-15).
Dat Michaël inderdaad identiek is aan Gods
Zoon blijkt tevens uit het feit dat hij volgens Dn 12:1 in de eindtijd zal opstaan, dat wil zeggen in de zin van koningschap
aanvaarden.
Uit Dn
11:20-21 kan immers afgeleid worden dat opstaan in precies die betekenis moet worden opgevat.
Op de helft van de Jaarweek zal Yeshua het koningschap in zijn Messiasrijk
aanvaarden, wat overigens meteen aanleiding zal zijn voor een grote benauwdheid
of verdrukking, de 3½-jarige Grote Verdrukking, die ook in Dn
7:25; 12:7, Mt 24:21 en Op
7:14 wordt aangekondigd; in Jr 30:7 ook wel
"de tijd der benauwdheid voor Jakob" genoemd. Zie ook Dn
2:44; 4:17
en 7:13-14.
Al die bijzonderheden helpen ons om tot de overtuiging te komen
dat God in de hemelsferen wordt omringd door een 'hofhouding' van een enorme
menigte aan hemelwezens, engelen die met sterren worden vergeleken maar die ook
wel vorsten,
ja, soms zelfs goden worden genoemd.
Natuurlijk is er maar één ware God, de Almachtige (Jh 17:3), maar in Psalm
82 zien we hem als Degene die de vergadering der "goden"
presideert of voorzit (nbg). Volgens Job 1:6; 2:1
en 2Kr
18:18, blijkbaar een geregeld terugkerende gebeurtenis in de hemel.
Zo lezen we ook in Ps 89:6 (7): Want wie in de wolkenhemel kan met YHWH vergeleken worden; is
gelijk aan YHWH onder de zonen der goden?
In Ks 1:15-17 wordt aan ons onthuld dat God die
hemelwezens schiep door tussenkomst van zijn Zoon, In vers 16 worden zij qua
positie(s) gerangschikt onder de zaken die weliswaar onzichtbaar zijn maar
niettemin als realiteiten bestaan, en wel in de vorm van
- Tronen
- Heerschappijen
- Regeringen
- Machten
We verwezen reeds naar 2Kr
18:18, maar daar wordt die hemelse hofhouding ook aangeduid als "heel
het hemelleger [heir der hemelen]". Het
Hebreeuwse woord tsaba dat met leger of heir
wordt weergegeven, wordt in de Bijbel ook geregeld voor het heir
der hemellichamen, met name de sterren, gebruikt: Heft uw ogen naar omhoog en ziet! Wie heeft deze dingen
geschapen? Hij, die hun heir [tsaba] in
getale doet uitrukken, ze alle bij name roept; vanwege zijn grote macht en
geduchte sterkte ontbreekt niet één
(Js 40:26; LV).
Een bekende aanduiding voor God is YHWH der legerscharen
[YHWH Tsebaôth], in Rm 9:29 vergriekst tot Sabaooth (Js 1:9).
YHWH Elohim kan de God van een aardse legermacht zijn, zoals de
legerscharen van Israël (Ex
12:41), maar heel vaak ook in de betekenis van de hemellegers van
godenzonen, het engelenheir. Dat blijkt bijvoorbeeld
uit Js 37:16. In zijn smeekbede om hulp richtte koning Hizkia zich tot YHWH der legerscharen, de God van Israël die de kerubim bewoont.
Kortom, het verbaast ons dus niet dat
(a) Gods godenzonen in
de hemelsferen, zijn engelen, ook 'sterren' worden genoemd. Met betrekking tot
de grondvesting van de aarde, toen er dus nog in het geheel geen andere
schepselen bestonden, stelde God aan Job de vraag: Waarop zijn haar
pijlers neergelaten, of wie heeft haar hoeksteen gelegd, terwijl de
Morgensterren tezamen juichten, en al de zonen Gods jubelden? (Job 38:6-7)
(b) zij, hemelvorsten, posities van opzicht/begeleiding over
de mensheid uitoefenen; hetzij met betrekking tot afzonderlijke personen (Mt 18:10; Hn 12:15), of ten aanzien van de Heidenvolken (Dn
10:13, 20), maar ook over Gods eigen volk Israël (Dn
12:1).
Wanneer we daarom Michaël, de
Mensenzoon, te midden van de Joodse gemeenschap van de Eindtijd zien wandelen (de
zinnebeeldige zeven kandelaars) is dat beslist geen ongewoon tafereel: We
konden dat van hem, de engelvorst van Israël, alleen maar verwachten. In die
positie van opzicht heeft hij blijkbaar aan nog andere engelvorsten
verantwoordelijkheid dienaangaande gedelegeerd, wat moge blijken uit het feit
dat zij als zeven sterren op zijn rechterhand worden gezien.
-.-.-.-
Naar Openbaring
2