Openbaring van Yeshua Masjiach
Hoofdstuk 3
Enkele uitgangspunten om de Apocalyps te verklaren:
·
Een profetisch
boek toegevoegd aan de boeken van het OT om de Joden
van de Eindtijd tot richtsnoer te zijn.
·
De
gebeurtenissen voltrekken zich voor een groot gedeelte in de 70e Jaarweek der Joden, wanneer YHWH Elohim de
draad der geschiedenis in verband met zijn uitverkoren volk weer oppakt.
·
De
christelijke Gemeente bevindt zich dan niet meer op aarde omdat ze bij het
begin van de 70e Week is weggerukt in de ‘Opname’.
Tekst
1 En schrijf aan de engel der gemeente in Sardis: Dit zegt hij die de zeven
geesten Gods heeft en de zeven sterren: Ik ben bekend met je werken, dat je een
naam hebt dat je zou leven, maar je bent dood.
2
Word wakker en versterk de
overgebleven dingen die op het punt staan dood te gaan; want ik heb je werken niet vol bevonden voor het aangezicht van mijn God. 3 Bedenk
daarom hoe je ontvangen hebt en hoorde en bewaar [het], en toon berouw. Mocht
je niet ontwaken, dan zal ik komen als een dief, en je zult absoluut niet weten
op wat voor uur ik over je zal komen.
4 Maar je hebt in Sardis enkele namen die hun bovenklederen niet
verontreinigden, en zij zullen met mij in witte gewaden rondwandelen, omdat zij
het waardig zijn.
5
Hij die overwint zal op deze wijze
met witte bovenklederen worden bekleed, en ik zal zijn naam geenszins
uitwissen uit het boek des levens, maar ik zal zijn naam belijden ten overstaan
van mijn Vader en zijn engelen.
6 Laat hij die oren heeft luisteren naar wat de geest tot de gemeenten
zegt.
7
En schrijf aan de engel der gemeente in Filadelfia: Dit zegt de Heilige, de Waarachtige, hij die de
sleutel van David heeft, die opent en niemand zal sluiten, en die sluit en
niemand opent:
8 Ik ben bekend met je
werken. Zie! Ik heb voor je aangezicht
een geopende deur gegeven die niemand kan sluiten. Je hebt weinig kracht, maar
je onderhield mijn woord en verloochende mijn naam niet.
9 Zie! Uit de synagoge van
de Satan geef ik hen die van zichzelf zeggen Joden te zijn en het niet zijn,
maar liegen. Zie! Ik zal maken dat zij zullen komen en
voor je voeten hulde zullen brengen en erkennen dat ik je liefhad.
10 Omdat je het woord van
mijn volharding bewaarde, zal ook ik jou bewaren uit het uur der beproeving dat
gaat komen over heel de bewoonde wereld, om hen die op de aarde wonen op de
proef te stellen.
11 Ik kom vlug. Houd vast
wat je hebt opdat niemand je kroon neemt.
12 Hij die overwint, hem zal
ik maken tot een pilaar in het tempelheiligdom van mijn God en hij zal er nooit
meer uitgaan. En ik zal op hem schrijven de naam van
mijn God en de naam van de stad van mijn God, het Nieuwe Jeruzalem dat vanaf
mijn God neerdaalt uit de hemel, en de nieuwe naam van mij.
13 Laat hij die oren heeft
luisteren naar wat de geest tot de gemeenten zegt.
14 En schrijf aan de engel
der gemeente in Laodicea: Dit zegt de Amen, de Getuige
die getrouw en waarachtig is, het begin van de schepping Gods.
15 Ik ben bekend met je
werken dat je noch koud noch heet bent; was je maar koud of heet!
16 Zo dan, omdat je lauw
bent en noch heet noch koud, ga ik je uit mijn mond spuwen.
17 Omdat je zegt
"Ik ben rijk en ik heb me verrijkt en aan niets heb ik gebrek",
terwijl het je ontgaat dat jij de ellendige en deerniswekkende en arme en
blinde en naakte bent,
18 raad ik je aan bij mij
goud te kopen dat in vuur gelouterd is, opdat je rijk moogt worden; ook witte
bovenklederen opdat je je moogt kleden en de schande
van je naaktheid niet openbaar wordt, en oogzalf om je ogen te bestrijken opdat
je moogt zien.
19 Allen voor wie ik
genegenheid koester wijs ik terecht en tuchtig ik; wees daarom ijverig en kom
tot inkeer.
20 Zie! Ik sta aan de deur
en ik klop; indien iemand mijn stem hoort en de deur opent, zal ik bij hem
binnenkomen en met hem avondmaal houden en hij met mij. 21 Hem die overwint zal ik geven om
met mij op mijn troon plaats te nemen, gelijk ook ik overwon en met mijn Vader
plaats nam op zijn troon.
22 Laat hij die oren heeft
luisteren naar wat de geest tot de gemeenten zegt.
Exegese
1 και τω
αγγελω της εν σαρδεσιν εκκλησιας γραψον ταδε
λεγει ο εχων τα
επτα πνευματα
του θεου
και τους
επτα αστερας
οιδα σου
τα εργα
οτι ονομα
εχεις οτι
ζης και
νεκρος ει
2 γινου γρηγορων
και στηρισον
τα λοιπα
α εμελλον αποθανειν ου γαρ ευρηκα σου
τα εργα
πεπληρωμενα
ενωπιον του θεου
μου
3 μνημονευε ουν
πως ειληφας
και ηκουσας
και τηρει
και μετανοησον
εαν ουν
μη γρηγορησης
ηξω ως
κλεπτης και ου μη γνως
ποιαν ωραν
ηξω επι
σε
4 αλλα εχεις
ολιγα ονοματα
εν σαρδεσιν
α ουκ εμολυναν
τα ιματια
αυτων και
περιπατησουσιν
μετ εμου
εν λευκοις
οτι αξιοι
εισιν
5 ο νικων
ουτως περιβαλειται
εν ιματιοις
λευκοις και ου μη εξαλειψω
το ονομα
αυτου εκ
της βιβλου
της ζωης
και ομολογησω
το ονομα
αυτου ενωπιον
του πατρος
μου και
ενωπιον των αγγελων
αυτου
6 ο εχων
ους ακουσατω
τι το πνευμα λεγει
ταις εκκλησιαις
En schrijf aan de engel der gemeente in Sardis: Dit zegt hij die
de zeven geesten Gods heeft en de zeven sterren: Ik ben bekend met je werken,
dat je een naam hebt dat je zou leven, maar je bent dood. Word wakker en
versterk de overgebleven dingen die op het punt staan dood te gaan; want ik heb
je werken niet vol bevonden voor het aangezicht van
mijn God.
Bedenk daarom hoe je ontvangen hebt en hoorde en bewaar [het], en toon berouw. Mocht je niet ontwaken, dan zal ik komen
als een dief, en je zult absoluut niet weten op wat voor uur ik over je zal komen.
Maar je hebt in Sardis enkele namen die hun bovenklederen niet
verontreinigden, en zij zullen met mij in witte gewaden
rondwandelen, omdat zij het waardig zijn. Hij die overwint zal op deze wijze
met witte bovenklederen worden bekleed, en ik zal zijn naam geenszins uitwissen
uit het boek des levens, maar ik zal zijn naam belijden ten overstaan van mijn
Vader en zijn engelen. Laat hij die oren heeft luisteren naar wat de geest tot
de gemeenten zegt.
Met de boodschap aan Thyatira is de themalijn
afvalligheid van God met al haar ontaarding (Op
2:4, 20, 24) tot een climax gevoerd en daarmee in feite afgerond. De
kaarten zijn geschud, om zo te zeggen. De slotconclusie komt overeen met Jr 8:5
Waarom is dit volk, Jeruzalem, ontrouw met een bestendige ontrouw? Zij hebben zich vastgeklampt aan
bedriegerij; zij hebben geweigerd terug te keren.
Wat kan er nu nog verwacht worden? Ondermeer de vervulling van Zc 13:8, 9
En het zal geschieden in
heel het land, is de uitspraak van YHWH: Twee delen daarin zullen afgesneden
worden; zij geven de geest; maar het derde zal daarin overblijven. En ik zal het derde in het vuur brengen; en ik zal hen louteren zoals
men zilver loutert, en hen toetsen zoals men goud toetst; het zal van zijn kant
mijn naam aanroepen, en ik, van mijn kant, zal het antwoorden en zeggen: Het is mijn volk; en het zal zeggen: YHWH is mijn God.
Naar wij menen geven de laatste drie boodschappen tezamen een toelichting op
en verklaring van dat
Schriftdeel. Om die reden vormen zij een afzonderlijk geheel, waarbij de
middelste – die aan de gemeente te Filadelfia –
logischerwijs de belangrijkste is. We stellen namelijk vast dat in de vijfde en
de zevende boodschap (Sardis en Laodicea) de
toegesproken Joden zo goed als dood zijn (Op
3:1, 16), terwijl in de zesde (Filadelfia) zich
kennelijk het derde deel bevindt, een godvruchtig Overblijfsel, dat tot redding
wordt gebracht, maar wel door het vuur van beproeving en verdrukking heen (Op
3:10).
Ik ben bekend met je werken, dat je een naam hebt dat je zou
leven, maar je bent dood…
In de oudheid was Sardis de hoofdstad van Lydië
(in westelijk Klein-Azië) en daardoor één der grote steden
van de vroege geschiedenis. Maar in de Romeinse periode leek het eerder een
stad uit het verleden, "een stad des doods" en derhalve
uitstekend geschikt om zinnebeeldig vooruit te verwijzen naar de geestelijk
dode toestand van de meerderheid der Joden in de Eindtijd.
Eens beheerste Sardis de belangrijke handelsroute Oost-West. De nijverheid, de handel, de grote
vruchtbaarheid van het omliggende land en de vervaardiging van wollen stoffen
en tapijten droegen in hoge mate ertoe bij dat Sardis een welvarende en
belangrijke stad werd. In 334 v.Chr. gaf de stad zich
zonder verzet over aan Alexander de Grote.
Later kwam ze onder de heerschappij van Pergamum
en daarna onder die van Rome. In 17 v.Chr. maakte een
grote aardbeving Sardis bijna met de grond gelijk, maar de stad werd met de
edelmoedige hulp van Rome weer opgebouwd.
Josephus weet te melden dat in de Eerste eeuw v.Chr.
in Sardis een grote joodse gemeenschap was (De joodse oudheden,
XIV, x, 24).
Tot de bekende ruïnes op de plaats waar ooit het oude Sardis lag,
behoren de tempel van de Efezische Artemis (Cybele), een Romeins
theater en stadion, en een oude synagoge.
Dit zegt hij die
de zeven geesten Gods heeft en de zeven sterren…
De volle werkzaamheid van Gods geest staat de Mensenzoon ter beschikking
om naar bevind van zaken met de gemeenten te handelen. Dat de zeven sterren
opnieuw worden vermeld is een aanwijzing dat ook in deze tweede serie
boodschappen het door engelvorsten uitgeoefende opzicht in beeld blijft.
Michaël, de engelvorst van Israël, houdt hen grondig op de hoogte van de
toestanden die binnen de gemeenten bestaan, wat moge blijken uit het feit dat
hij de zeven sterren heeft. Kennelijk
is het doel daarvan dat die engelvorsten degenen onder de Joden bijstaan die
zich bereid tonen gehoor te geven aan leiding die uit de hemel afkomstig is (Ps 34:8).
Binnen de aardse, Joodse gemeenschap van de Eindtijd is daarnaast
de vraag van toepassing:
Wie is de getrouwe Beheerder, die
van inzicht blijk geeft, welke de Heer over zijn dienstpersoneel zal stellen om
op tijd het graanrantsoen te geven? Gelukkig die slaaf welke zijn Heer bij zijn
komst aldus bezig zal vinden. Ik zeg jullie naar waarheid: Over al zijn
bezittingen zal hij hem stellen (Lk 12:42-44).
Uit het parallelle fragment in Mt 24:45-47 kan immers op grond van vers
3 in dat hoofdstuk afgeleid worden dat de vraag betrekking heeft op de
tijd van Yeshua's paroesie, dus binnen de 70e
Week voor Israël.
Alleen noemt hij de Beheerder daar consequent Slaaf [doulos in plaats van oikonomos].
In de herstelprofetieën van Jesaja wordt Israël als geheel de Knecht van YHWH genoemd [Ebed YHWH].
In het bijzonder vanaf hoofdstuk 40 wordt voortdurend in profetische taal
melding gemaakt van het herstel van Israël en in samenhang daarmee van de
aanstelling, of profetische benoeming, van de "Knecht van YHWH",
dikwijls door God zelf aangeduid als "Mijn Knecht".
Een bijzonderheid die de Knecht speciaal maakt, is het feit dat de
Masjiach óók in die term wordt begrepen en dat zelfs in de eerste plaats,
aangezien Yeshua door geboorte ook deel ging uitmaken van nationaal Israël,
maar als hun Masjiach werd hij het meest prominente lid van die
"Knecht"-natie. Het gevolg daarvan is dat in de Knechtprofetieën
zowel naar het toekomstig optreden van het Overblijfsel als naar dat van Yeshua
wordt verwezen. Bij sommige van die profetieën ligt de nadruk evenwel (nagenoeg) uitsluitend op de natie en bij andere
(vrijwel) uitsluitend op de Masjiach.
Ik ben bekend
met je werken, dat je een naam hebt dat je zou leven, maar je bent dood. Word
wakker en versterk de overgebleven dingen die op het punt staan dood te gaan…
Ondanks hun geestelijk dode situatie, doet hij toch een beroep op hen
om uit hun lethargie te ontwaken, tot bezinning te komen en berouwvol terug te
denken hoe YHWH God destijds met hen als zijn uitverkoren volk begonnen is. Dat
moet hen helpen niet langer halfslachtig te werk te gaan.
Zij kunnen voordeel trekken van zulke vermaningen als in Lk 21:34-36.
Slaat acht op jezelf, dat jullie
harten nooit bezwaard worden in roes en dronkenschap
en zorgen van het dagelijks leven, en die dag [van
oordeel] plotseling over jullie komt als een strik. Want hij zal komen over
allen die gezeten zijn op het oppervlak der gehele aarde. Blijft dan wakker, te
allen tijde smekend dat jullie in staat mogen zijn te ontkomen aan al deze
dingen die op het punt staan te geschieden, en te
staan voor het aangezicht van de Mensenzoon.
Blijven zij weigerachtig, dan kunnen zij hun Masjiach en Heer nog
slechts als voltrekker van het oordeel verwachten (Op
16:15; Mt 24:48-51).
Ook hier is daarom het beginsel van de twee groepen binnen de
Joodse gemeenschap kenbaar. Tegenover hen die zo goed als dood zijn, staat een
geringe Rest die het waard is om in de witte bovenklederen van overwinnaars
getooid te worden. Hun namen staan in het boek des levens en zullen daaruit
zeker niet verwijderd worden.
Vergelijk Ex
32:31-32; Ps 69:29; Dn
12:1; Ml
3:16.
De oprechten onder de Joden moet een en ander toch aanspreken; het
gaat immers weer om zeer herkenbare zaken uit hun gewijde geschiedenis.
7 και τω αγγελω
της εν
φιλαδελφεια
εκκλησιας
γραψον ταδε λεγει
ο αγιος ο αληθινος ο εχων την
κλειν δαυιδ
ο ανοιγων και ουδεις
κλεισει και κλειων
και ουδεις
ανοιγει
8 οιδα σου τα εργα
ιδου δεδωκα
ενωπιον σου θυραν
ηνεωγμενην
ην ουδεις
δυναται κλεισαι αυτην οτι
μικραν εχεις δυναμιν
και ετηρησας
μου τον
λογον και
ουκ ηρνησω
το ονομα
μου
9 ιδου διδω εκ της συναγωγης του σατανα
των λεγοντων
εαυτους ιουδαιους ειναι και
ουκ εισιν
αλλα ψευδονται
ιδου ποιησω
αυτους ινα ηξουσιν
και προσκυνησουσιν
ενωπιον των ποδων
σου και
γνωσιν οτι εγω
ηγαπησα σε
10 οτι ετηρησας
τον λογον
της υπομονης
μου καγω
σε τηρησω
εκ της
ωρας του
πειρασμου
της μελλουσης
ερχεσθαι επι της
οικουμενης
ολης πειρασαι
τους κατοικουντας
επι της
γης
11 ερχομαι ταχυ κρατει ο εχεις ινα
μηδεις λαβη τον
στεφανον σου
12 ο
νικων ποιησω
αυτον στυλον
εν τω ναω του
θεου μου
και εξω
ου μη εξελθη ετι
και γραψω
επ αυτον
το ονομα
του θεου
μου και
το ονομα
της πολεως
του θεου
μου της
καινης ιερουσαλημ
η καταβαινουσα
εκ του
ουρανου απο του
θεου μου
και το
ονομα μου
το καινον
13 ο
εχων ους
ακουσατω τι το πνευμα λεγει
ταις εκκλησιαις
En schrijf aan de engel der gemeente in Filadelfia:
Dit zegt de Heilige, de Waarachtige, hij die de sleutel van David heeft, die
opent en niemand zal sluiten, en die sluit en niemand opent: Ik ben bekend met
je werken. Zie! Ik heb voor je aangezicht
een geopende deur gegeven die niemand kan sluiten.
Je hebt weinig kracht, maar je onderhield mijn woord en
verloochende mijn naam niet. Zie! Uit de synagoge van
de Satan geef ik hen die van zichzelf zeggen Joden te zijn en het niet zijn,
maar liegen. Zie! Ik zal maken dat zij zullen komen en
voor je voeten hulde zullen brengen en erkennen dat ik je liefhad.
Omdat je het woord van mijn volharding bewaarde, zal ook ik jou
bewaren uit het uur der beproeving dat gaat komen over heel de bewoonde wereld,
om hen die op de aarde wonen op de proef te stellen.
Ik kom vlug. Houd vast wat je hebt opdat niemand je kroon neemt.
Hij die overwint, hem zal ik maken tot een pilaar in het tempelheiligdom van
mijn God en hij zal er nooit meer uitgaan. En ik zal op hem schrijven
de naam van mijn God en de naam van de stad van mijn God, het Nieuwe Jeruzalem
dat vanaf mijn God neerdaalt uit de hemel, en de nieuwe naam van mij. Laat hij
die oren heeft luisteren naar wat de geest tot de gemeenten zegt.
In deze boodschap, de zesde, wordt het in Zc 13:8-9 vermelde derde deel beschreven dat in het land zal
worden overgelaten, maar dat - als het ware door vuur heen - gelouterd en getoetst zal worden. Het gaat om het volk dat
zijn God kent
en dat met diens
hulp zal zegevieren; zijn volk dat door hem geantwoord zal worden wanneer ze
zijn naam aanroepen (Dn
11:32-35; 12:10).
Hun bedrieglijke broeders die voor de Antichrist kiezen, die
daarom geen ware Joden zijn in de zin van Rm 2:28-29, zullen moeten erkennen dat slechts zij in Gods gunst staan.
Masjiach Yeshua heeft hen lief en zal hen veilig door de Grote
Verdrukking
leiden. Ter wille
van hen zullen de dagen van die Verdrukking verkort worden, want anders zou geen vlees gered worden (Op
7:14, 17; Mt 24:21-22).
De verdrukking die (vooral) over hén
komt, heeft een speciaal doel: om de bewoners der aarde op de proef te stellen.
In welke betekenis?
Op heel de bewoonde aarde [oikoumene] bevinden deze ware Joden zich. Hun wordt de taak toevertrouwd om
in de Tweede helft van de 70e Jaarweek
- als de Twee getuigen, gehuld in zakkleding, 1260 dagen te profeteren, zoals in Op
11:3-6 zal worden aangekondigd,
- en
ook Mt 24:14 te vervullen: Het goede
nieuws van het [dan opgerichte] koninkrijk op heel de bewoonde aarde [oikoumene] te proclameren tot een getuigenis voor alle Heidenvolken.
Dát wordt bedoeld met de geopende deur voor hun aangezicht, een
deur die niemand kan sluiten, ook al willen de antichristelijke vijanden dat nog zo graag!
Vergelijk 1Ko 16:9 en 2Ko 2:12.
Door hun prediking komen de mensen der natiën voor een beslissende
uitdaging te staan: Zullen zij zich identificeren met dit volk van God waarop
duidelijk zijn gunst rust? Zullen zij hen hulp bieden in hun verdrukkingen? (Mt 25:37-40).
De profeet Zacharia heeft al lang geleden voorzien dat een
volledig aantal mensen uit de natiën dit inderdaad zal doen:
Het zal zijn in die dagen dat tien mannen uit alle talen der natiën
zullen vastgrijpen, ja, zij zullen vastgrijpen de slip van het kleed van een
man die een Jood is, en zeggen: Wij gaan met jullie mee, want wij hebben
gehoord: God is met jullie (Zc 8:23).
Zie Openbaring
11, waarin
aannemelijk wordt gemaakt dat met de twee fases van profeteren cq getuigen, globaal het Eliawerk,
respectievelijk het Elisawerk in tegenbeeld vervuld
zal worden. ≥ Elia-
en Elisaperiode
Kijkend naar de inleiding van deze zesde boodschap valt het op dat
Masjiach Yeshua zich introduceert als de Eljakim uit
het profetische verslag van Js 22:15-25.
In een periode dat de dreiging van de "Assyriër" - een
voorafbeelding van de toekomstige, antichristelijke wereldmacht, de 8e Koning - als een donkere wolk boven het
koninkrijk Juda hing, zag Jesaja ver voorbij die tijd, naar de tegenbeelden die
zich in de Dag van de Heer
zouden ontvouwen:
God, YHWH der legerscharen, zei tegen
mij: Ga binnen bij die beheerder, bij Sebna, die over
het Huis gaat, en zeg: Wat hebt gij hier? En wie hebt gij hier, dat gij hier voor uzelf een graf hebt
uitgehouwen? Hij was namelijk bezig om op een hoogte, in een rots, een
grafstede voor zichzelf uit te houwen.
Zie! YHWH slingert u weg, zoals een sterke
man slingert; stevig ingewikkeld, vast ineengerold als een bal, en Hij werpt u
naar een uitgestrekt land. Dáár zult gij sterven, en daarheen zullen uw praalwagens gaan, gij
schandvlek van het huis van uw Heer!
Wanneer ik u uit uw positie stoot en u
beroof van uw functie, zal ik op die dag roepen mijn knecht Eljakim,
de zoon van Hilkia. Ik zal hém met uw gewaad kleden
en hem uw gordel ombinden; uw waardigheid draag ik aan hem over.
Hij zal als een vader zijn voor de
inwoners van Jeruzalem en voor het Huis van Juda. Ik zal de sleutel van het
Huis van David op zijn schouder leggen; wanneer hij opendoet, kan niemand
sluiten, wanneer hij sluit, kan niemand openen.
Ik zal hem inslaan als een pin in een
betrouwbare plaats; en hij zal een troon van heerlijkheid worden voor het Huis
van zijn vader. Het hele gewicht van zijn familie, de nakomelingen en de
zijtakken, zal aan hem hangen: al het kleine vaatwerk, de schalen en kruiken.
Op die dag – spreekt YHWH der
legerscharen – zal de [andere] pin, ofschoon ingeslagen in
een 'betrouwbare' plaats, losraken. Hij breekt af, valt, en de hele last die
eraan hangt komt omlaag en gaat te gronde. Want YHWH heeft het gesproken.
In deze zesde boodschap identificeert de Zoon van God zich met Eljakim, die beheerder werd in de plaats van de
aanmatigende Sebna. Daardoor werd Eljakim
verhoogd, wat in overeenstemming is met de betekenis van zijn naam: God verheft.
De sleutel van
het Huis van David die
in de profetie aan Eljakim wordt toevertrouwd, met
het recht om te openen zonder dat iemand sluit, en te sluiten zonder dat iemand
opent,
berust in de
eerste plaats bij Yeshua. Maar zoals al eerder in de boodschappen duidelijk
werd, deelt hij alle dingen met zijn getrouwen op aarde.
In het boek Jesaja wordt dat beginsel getoond in Js 49:1-6 waar zowel Israël als de Messias de Knecht van YHWH heten.
Volgens dit beginsel is Masjiach Yeshua de voornaamste onder zijn volk, het
eigenlijke Zelf van Israël.
Om die reden krijgen wij in deze boodschap antwoord op de vraag
die Yeshua destijds zelf opwierp, toen hij sprak over het beheer van zijn
getrouwe dienaren in de Eindtijd:
Wie is de getrouwe Beheerder, die van inzicht blijk geeft, welke de
Heer over zijn dienstpersoneel zal stellen om op tijd het graanrantsoen te
geven? Gelukkig die slaaf welke zijn Heer bij zijn komst aldus bezig zal
vinden. Ik zeg jullie naar waarheid: Over al zijn bezittingen zal hij hem
stellen.
Indien die slaaf echter in zijn hart zou zeggen: Mijn heer talmt te komen, en
zou beginnen de knechten en de dienstmeisjes te mishandelen, te eten en ook te
drinken en dronken te worden, [dan] zal de heer van die
slaaf komen op een dag waarop hij het niet verwacht en op een uur dat hij niet
kent, en hij zal hem ten strengste straffen en hem het lot der trouwelozen doen delen.
(Lk 12:42-46).
De gelukkige knecht die door zijn Heer over heel zijn bezit zal
worden aangesteld, is de tegenbeeldige "Eljakim".
De knecht die zwaar wordt gestraft vervult het beeld
van de ontrouwe, arrogante Sebna (Op
2:26; 3:21;
5:10;
20:6).
In Mt 24:45-51 tekende Yeshua voor de tijd van zijn
paroesie een zelfde patroon in verband met de getrouwe en verstandige
slaaf enerzijds, en die boze slaaf anderzijds.
In het boek Hebreeën, dat eveneens gericht is op de joodse Rest
van de Eindtijd, worden de bedienden aangemoedigd om zich, op hun beurt,
gewillig te voegen naar de leiding van de getrouwe en verstandige
Beheerder:
Blijft jullie leiders indachtig, zij die het woord Gods tot jullie
spraken.
Volgt, terugblikkend op de uitkomst van hun levenswandel, het
geloof na. Yeshua Masjiach [is] gisteren en heden dezelfde, en tot in de aeonen… Geeft gehoor aan jullie
leiders en schikt je, want zij waken over jullie zielen als zij die rekenschap
zullen afleggen, opdat zij dit met vreugde mogen doen en niet zuchtend, want
dat is schadelijk voor jullie.
(Hb
13:7-8, 17)
Hij die
overwint, hem zal ik maken tot een pilaar in het tempelheiligdom van mijn God
en hij zal er nooit meer uitgaan. En ik zal op hem schrijven
de naam van mijn God en de naam van de stad van mijn God, het Nieuwe Jeruzalem
dat vanaf mijn God neerdaalt uit de hemel, en de nieuwe naam van mij…
Aldus worden nog andere, zeer grootse zegeningen aangekondigd
welke door de Eljakim-beheerder in het vooruitzicht worden gesteld.
Uit Op
21:22 blijkt dat het Nieuwe Jeruzalem in feite een Tempelstad zal zijn. Omdat alle overwinnaars tot zuilen [of: pilaren]
in die Tempelstad worden gemaakt, is dit weer een andere manier om aan te geven
dat zij de blijvende koninklijke priesterschap op
aarde zullen zijn. Vergelijk 1Kn 7:21.
Wanneer het zover is kan derhalve ook het voorhof dat buiten het
tempelheiligdom is gemeten
worden.
Zie Op
11:1-2 waar toegelicht wordt om welke reden aan het begin van de 70e Week dát deel van de nieuwe Tempelstad nog niet gemeten
kan worden.
In Op 22:14 lezen we in dat verband dat zij de
beschikkingsmacht krijgen op het geboomte des levens, en de Stad mogen
binnengaan door de poorten.
Zie ook Op 21:12.
Voorts wordt in Op 14:1 getoond dat zij met het Lam op de
Berg Sion
[zullen] staan; met
zijn naam en de naam van zijn Vader op hun voorhoofd geschreven; zinnebeeldig voor hun nieuwe
waardigheid in relatie tot de Vader, YHWH God, en zijn Zoon, Yeshua Masjiach.
14 και τω αγγελω
της εν
λαοδικεια
εκκλησιας
γραψον ταδε λεγει
ο αμην ο μαρτυς ο πιστος και
αληθινος
η αρχη της
κτισεως του θεου
15 οιδα σου τα εργα
οτι ουτε
ψυχρος ει ουτε
ζεστος οφελον ψυχρος
ης η ζεστος
16 ουτως οτι χλιαρος ει και ουτε ζεστος
ουτε ψυχρος
μελλω σε
εμεσαι εκ του στοματος μου
17 οτι λεγεις οτι πλουσιος
ειμι και
πεπλουτηκα
και ουδεν
χρειαν εχω και
ουκ οιδας
οτι συ
ει ο ταλαιπωρος
και ελεεινος
και πτωχος
και τυφλος
και γυμνος
18 συμβουλευω σοι αγορασαι παρ εμου
χρυσιον πεπυρωμενον
εκ πυρος
ινα πλουτησης
και ιματια
λευκα ινα
περιβαλη και μη φανερωθη η αισχυνη της γυμνοτητος
σου και
<κολλουριον>
εγχρισαι τους οφθαλμους
σου ινα
βλεπης
19 εγω οσους εαν φιλω
ελεγχω και παιδευω
ζηλευε ουν και
μετανοησον
20 ιδου εστηκα επι την
θυραν και
κρουω εαν
τις ακουση
της φωνης
μου και
ανοιξη την θυραν
[και] εισελευσομαι
προς αυτον
και δειπνησω
μετ αυτου
και αυτος
μετ εμου
21 ο
νικων δωσω
αυτω καθισαι
μετ εμου
εν τω θρονω μου
ως καγω
ενικησα και εκαθισα
μετα του
πατρος μου εν τω θρονω
αυτου
22 ο
εχων ους
ακουσατω τι το πνευμα λεγει
ταις εκκλησιαις
En schrijf aan de engel der gemeente in Laodicea:
Dit zegt de Amen, de Getuige die getrouw en waarachtig is, het begin van de
schepping Gods. Ik ben bekend met je werken dat je noch koud noch heet bent.
Was je maar koud of heet! Zo dan, omdat je lauw bent en noch heet noch koud, ga
ik je uit mijn mond spuwen.
Omdat je zegt "Ik ben rijk en ik
heb me verrijkt en aan niets heb ik gebrek", terwijl het je ontgaat dat
jij de ellendige en deerniswekkende en arme en blinde en naakte bent, raad ik
je aan bij mij goud te kopen dat in vuur gelouterd is, opdat je rijk moogt
worden; ook witte bovenklederen opdat je je moogt
kleden en de schande van je naaktheid niet openbaar wordt, en oogzalf om je
ogen te bestrijken opdat je moogt zien.
Allen voor wie ik genegenheid koester wijs ik terecht en tuchtig
ik; wees daarom ijverig en kom tot inkeer. Zie! Ik sta
aan de deur en ik klop; indien iemand mijn stem hoort en de deur opent, zal ik
bij hem binnenkomen en met hem avondmaal houden en hij met mij.
Hem die overwint zal ik geven om met mij op mijn troon plaats te
nemen, gelijk ook ik overwon en met mijn Vader plaats nam op zijn troon. Laat
hij die oren heeft luisteren naar wat de geest tot de gemeenten zegt.
Laodicea stond destijds in de gehele
provincie Asia bekend om haar rijkdom, haar bloeiend
zakenleven en florerende kleding-industrie. Ze was
fameus wegens haar gewaden die uit fijne, zwarte
schapenwol en zwart linnen werden vervaardigd.
Ook medisch had de stad een reputatie in verband met de verkoop
van een welbekende oogzalf, reeds door Aristoteles het
Phrygische poeder genoemd.
De stad had een beroemde markt en was vol van bank- en
handelshuizen, waarin de Joodse gemeenschap een belangrijk aandeel had, zoals
ook later in Europa het geldwezen in Joodse handen kwam.
De stad had wel een probleem met de watervoorziening, maar dat
werd opgelost doordat uit ver weg gelegen hete bronnen water naar de stad werd
aangevoerd via een aquaduct. Bij aankomst in de stad was dat water nog wel
slechts lauw.
Te oordelen naar huidige, vergelijkbare toestanden, kunnen we
gemakkelijk inzien dat zulke businessmensen eerder seculier dan geestelijk
denken. En dat is ook in deze laatste, zevende boodschap het geval.
De Joodse gemeenschap zoals hier voorgesteld, lijdt aan een
hooghartige zelfgenoegzaamheid waardoor op geestelijk gebied alle ijver en
belangstelling verdwenen is.
Bijgevolg grijpt Yeshua alle dingen die voor hen materiële
voorspoed inhouden aan om duidelijk te maken hoe belabberd
hun situatie in geestelijk opzicht wel is.
Hoewel hun de kracht van geestelijke waarden totaal ontgaat, is
hij toch zo vriendelijk hen raad te geven voordat hij hen uit zijn mond
gaat spuwen
vanwege de
misselijk lauwe smaak die ze bij hem veroorzaken.
Wat een contrast met hemzelf! Als de
Eerstgeborene van de hele Schepping en Gods volmaakte evenbeeld, treedt hij als
een getuige voor zijn Vader op in zulk een getrouwheid en waarachtigheid dat
YHWH, de onzichtbare God, in hem volmaakt wordt weerspiegeld voor het oog van
mensen (Ks 1:15).
Getrouw maakt hij de gehele waarheid omtrent
God, zijn Vader bekend; niets wordt achtergehouden.
Ook kan men op wat hij spreekt volmondig amen zeggen. Met elke uitspraak die voor mensen van
het grootste gewicht is, kan men zonder aarzelen instemmen. Hij is degene die
zijn zegel drukt op elke waarheid en volmaaktheid.
Wat een tegenstelling met die Joodse gemeenschap. Terwijl zij
menen dat zij van niemand ook maar iets nodig hebben, zegt hun Masjiach tegen
hen: "Het ontgaat jullie geheel en al dat juist jullie de ellendige, deerniswekkende, de
arme, blinde en naakte zijt".
Zo staat het letterlijk in het Grieks, met het lidwoord.
In die constatering ligt een belangrijke, fundamentele waarheid
opgesloten. In hun zelfgenoegzaamheid, in hun tevredenheid over wat zij
allemaal bereikt hebben, ontgaat het hun volkomen dat juist zij binnen de
ontwikkeling die van God afvoert, die van hem wegleidt, het verst zijn gekomen.
Die ontwikkeling begon in de tuin van Eden, toen het eerste
mensenpaar at van de vrucht der ontwikkeling, van de boom der kennis van goed
en kwaad. Die daad, het opeisen van de eigen onafhankelijkheid, veroorzaakte
een breuk tussen de mensheid en haar God. Ze raakte 'los van God' en
ontwikkelde zich voortaan onafhankelijk van zijn volmaakte leiding. Aangezien
de mens naar Gods beeld was
geschapen, bezat hij in potentie grote mogelijkheden, en het is gebleken dat de
mens er – bijna instinctief – op uit is die mogelijkheden tot het uiterste te
benutten door tot steeds grotere (eigen) prestaties te komen.
Vanuit Gods standpunt bezien was dat echter een desastreuze weg.
Bijgevolg zag hij zich genoodzaakt om enkele malen
krachtig in te grijpen om de mens in zijn waanzinnig handelen te beteugelen (Pr
9:3).
Dat beteugelen van de mens begon eigenlijk al direct na de Val,
doordat God de mens buiten de Hof plaatste in een stervende toestand, de weg
naar de boom des levens afschermend.
De tweede grote ingreep kwam in de dagen van Noach, toen hij een
geweldige Vloed over een wereld van goddeloze mensen bracht (2Pt
2:5) en de levensduur van de wereldbevolking, de nakomelingen van Sem, Cham en Jafeth drastisch
verlaagde.
Maar al vlug, ongeveer 170 jaar na die catastrofe, greep hij
opnieuw in door de taal van de ambitieuze bouwers van de toren te Babel te
verwarren. Merk Gods motivatie op. Die opstandige mensen onder aanvoering van
Nimrod hadden gezegd:
"Komaan! Laten wij een stad voor
ons bouwen en ook een toren waarvan de top tot in de hemel reikt, en laten wij ons
een beroemde naam maken, opdat wij niet over de gehele oppervlakte der aarde
worden verstrooid".
Maar God zag in dat dit geen ongevaarlijk project was:
Toen daalde YHWH neer om de stad en de
toren die de mensenzonen hadden gebouwd, te zien. Daarna zei YHWH: "Zie!
Zij zijn één volk en er is één taal voor hen allen, en dit beginnen zij te
doen. Wel, nu zal niets van wat zij wellicht van plan zijn te doen,
onbereikbaar voor hen zijn. Kom dan! Laten wij afdalen en daar hun taal
verwarren, opdat zij niet naar elkaars taal luisteren".
Bijgevolg verstrooide YHWH hen vandaar
over de gehele oppervlakte der aarde, en geleidelijk staakten zij de bouw van
de stad. Daarom werd haar naam Babel genoemd, omdat YHWH daar de taal van de
gehele aarde had verward, en vandaar had YHWH hen over
de gehele oppervlakte der aarde verstrooid.
(Gn
11:4-9)
De etnische groepen die door dit optreden tot bestaan kwamen, werd
een grote mate van vrij handelen toegestaan. God was niet
langer hun Soevereine Regeerder (Lk 4:5-6; Dn
4:13-17).
Hij gaf hun de gelegenheid hun eigen onafhankelijke, politieke weg
te gaan, zodat de apostel Paulus rond het jaar 47-48 AD kon zeggen: In de
voorbijgegane geslachten heeft hij alle Heidenvolken toegestaan hun eigen wegen
te bewandelen, ofschoon hij toch niet heeft nagelaten getuigenis van zichzelf
te geven
(Hn 14:16-17).
Haar instinctieve geneigdheid volgend, heeft de mensheid
(uiteraard) niet stilgezeten, maar haar prestatiedwang botgevierd. En iedereen
kan zien dat dit in de huidige tijd tot een fenomenale ontwikkeling heeft
geleid. Nog nooit is de mens in zijn ontwikkeling van God vandaan, zo ver
gekomen. En er kan gerust gesteld worden dat knappe Joodse kopstukken daarin
geen onbelangrijk aandeel hebben gehad.
Voor "Laodicea" blijkbaar iets
om trots op te zijn.
Maar de ware joodse Masjiach zegt iets anders tot hen: "Gij,
zijn uitverkoren volk, hebt je begunstigde status volledig verkeerd benut.
Onder allen ben juist jij de ellendige, deerniswekkende, de arme, blinde en naakte.
In zijn voornemen is het altijd Gods plan geweest de ontwikkeling
die van hem vandaan voert, tot een uiterste punt te laten komen en die dan om
te buigen in een weg naar hem terug. In zijn volk Israël heeft hij dat
voornemen al eens op typologische wijze opgevoerd, door dat volk uit Egypte, de
toenmalige wereldmacht en het land onder de Farao's, het gebied der
ontwikkeling, weg te voeren en tot Zichzelf te leiden, met de ultieme bedoeling
die uitverkoren natie in een toestand van Rust te brengen (Ex
19:4; Dt 12:4-10).
Uit Hb 4:1-11 kan geconcludeerd worden dat ook Kanaän,
het Beloofde Land van de Rust, typologisch was en nog niet de echte Rust.
De ombuiging en bijgevolg de weg terug tot God kon pas komen met
de verschijning van de Masjiach. Met het tot bestaan komen van de christelijke
Gemeente is dat proces in gang gezet:
Die zelf onze zonden in zijn lichaam op het hout omhoog droeg,
opdat wij, van de zonden ontlast, voor de gerechtigheid zouden leven:
"Door zijn striem[en] werden jullie
genezen". Want jullie waren als schapen verdwaald, maar nu keerden jullie
je naar de herder en opziener van jullie zielen.
(1Pt
2:24-25).
In de Dag van de Heer,
waarin YHWH God zich – met het aanbreken van de 70e
Jaarweek - weer exclusief met zijn naamvolk bezighoudt, komt ook het moment dat
de rampzalige weg van Israël en de natiën van de wereld definitief wordt
omgebogen tot de weg terug naar God.
De boodschap aan Laodicea is daarom
terecht de zevende en laatste in de serie, en de vraag is: Hoe zal dan de
situatie zijn voor die Joden in de wereld die overeenkomen met de gemeente van Laodicea?
Welnu, ook zij worden aangemoedigd, als zij tenminste nog oren
hebben om te horen, om te luisteren naar wat de geest tot de gemeenten zegt, en
te overwinnen.
En hier krijgen wij dan wellicht de volle betekenis van die
terugkerende frase. Overwinnen houdt ten diepste in: de wereld met zijn ontwikkeling in de
verkeerde richting overwinnen, precies zoals Yeshua zelf heeft gedaan (vers
21); Jh 16:33).
Van overwinnen kan alleen sprake zijn wanneer men volledig gaat steunen op de
verdienste van Masjiach Yeshua, doordat men gunstig reageert op het feit dat
God je trekt (Jh 6:44, 65).
Vandaar:
• "koop" van hem goud dat door vuur gelouterd is: een
beproefd geloof (1Pt 1:7; Jk 2:5);
• ook witte bovenklederen om naaktheid
aan het oog te onttrekken: ware heiligheid door vergeving van zonden krachtens het bloed van het Lam (Op
7:14; 12:11;
Dn
12:10);
• en ook oogzalf om geestelijk goed te
kunnen onderscheiden: begrip van het profetische woord verkrijgen; de samenhang
in Gods voornemen duidelijk inzien (Js 1:18; Ps 19:9).
Het is een kwestie van de Masjiach, die klopt, persoonlijk bij
zich binnen te laten; hem thuis bij zich ontvangen en met hem een geestelijk
(avond)maal genieten, daarbij erkennend dat hij gerechtigd is om degene voor
wie hij broederlijke genegenheid koestert, terecht te wijzen en streng te
onderrichten.
Hem die overwint
zal ik geven om met mij op mijn troon plaats te nemen, gelijk ook ik overwon en
met mijn Vader plaats nam op zijn troon…
Als overwinnaar plaats nemen op zijn troon brengt dezelfde waarheid onder
woorden als Op
2:26-28 en 3:11-12,
namelijk de Millenniumheerschappij van de Masjiach op aarde vertegenwoordigen
als een koninklijke priesterschap.
Merk op dat hier sprake is van twee tronen:
(1) Allereerst de troon
van God die betrekking heeft op universele heerschappij (Ps 103:19).
In 33 AD nam Yeshua mede plaats op die troon met zijn Vader. Ná zijn opstanding, maar vóór zijn hemelvaart, kondigde hij
die nieuwe situatie reeds aan:
Alle macht in
hemel en op aarde werd mij gegeven (Mt 28:18).
In Ks 1:13 zou de apostel Paulus die
heerschappij omschrijven als het koninkrijk van de Zoon van
zijn liefde.
In dat koninkrijk zijn ook christenen overgezet, een koninkrijk
dat verschilt van
het koninkrijk voor Israël (Hn 1:6).
(2) De troon die
specifiek de Masjiach zal toebehoren op grond van het Verbond dat God sloot met
zijn voorvader David (2Sm 7:18-29).
Die troon heeft betrekking op het koninkrijk
voor Israël,
waarvan mettertijd, bij het blazen op de 7e
trompet, zal worden verkondigd: Het koninkrijk der wereld werd van onze Heer en van zijn
Masjiach, en hij zal als koning regeren tot in alle eeuwigheid (Op 11:15).
Daarmee wordt ook de aankondiging die Gabriël aan Maria deed
vervuld:
Deze zal groot zijn en Zoon des Allerhoogsten
worden genoemd, en de Heer God zal hem de troon van zijn vader David geven, en
hij zal als koning over het huis van Jakob regeren tot in eeuwigheid, en aan
zijn koninkrijk zal geen einde zijn (Lk 1:32-33).
Aan de overwinnaars wordt hier (in vers 21) toegezegd dat zij – op
aarde – met hun Messias zullen delen in die heerschappij. In Op
14:1 zullen we hen daarom, niet geheel onverwacht,
met het Lam op de berg Sion zien 'staan'.
-.-.-.-
Naar
Openbaring
4