Openbaring van Jezus Christus
Hoofdstuk 6
Enkele uitgangspunten om de Apocalyps te verklaren:
·
Een
profetisch boek toegevoegd aan de boeken van het OT om de Joden van de eindtijd
tot richtsnoer te zijn.
·
De
gebeurtenissen voltrekken zich voor een groot gedeelte in de 70e
Jaarweek der Joden, wanneer JHWH de draad der geschiedenis in verband met zijn
uitverkoren volk weer oppakt.
·
De
christelijke Gemeente bevindt zich dan niet meer op aarde omdat ze bij het
begin van de 70e Week is weggerukt in de 'Opname'.
1 En
ik zag toen het Lam één der zeven zegels opende, en ik hoorde één van de vier
Levende wezens zeggen als met een geluid van donder: Kom! 2 En ik zag en
zie een wit paard en degene die er op zit hebbend een boog, en hem werd een
kroon gegeven; en hij trok er op uit, overwinnend en om te overwinnen. 3 En
toen hij het tweede zegel opende, hoorde ik het tweede Levende wezen zeggen:
Kom! 4 En een ander paard, vuurrood, trok uit. En aan degene die er op
zit werd gegeven de vrede van de aarde weg te nemen, zodat men elkaar zal
afslachten; en hem werd een groot zwaard gegeven. 5 En toen hij het
derde zegel opende, hoorde ik het derde Levende wezen zeggen: Kom! En ik zag,
en zie een zwart paard en degene die er op zit hebbend een weegschaal in zijn
hand. 6 En ik hoorde als een stem te midden van de vier Levende wezens
zeggen: een liter tarwe voor een denarius en drie
liter gerst voor een denarius, en breng geen schade
toe aan de olijfolie en de wijn. 7 En toen hij het vierde zegel opende,
hoorde ik de stem van het vierde Levende wezen zeggen: Kom! 8 En ik zag,
en zie een lijkbleek paard, en degene die daarop zit [draagt] als naam Dood. En
de Hades kwam achter hem aan. En hun werd macht
gegeven op het vierde deel van de aarde, om te doden met zwaard en met honger
en met dood en door de beesten der aarde. 9 En toen hij het vijfde zegel
opende zag ik beneden het altaar de zielen van hen die geslacht waren wegens
het woord Gods en vanwege het getuigenis dat zij plachten te hebben. 10 En
zij schreeuwden met een luide stem zeggend: Hoe lang nog, heilige en
waarachtige Meester, voordat gij oordeelt en ons bloed wreekt op hen die op de
aarde wonen? 11 En aan een ieder van hen werd een wit gewaad gegeven en
hun werd gezegd nog een korte tijd te rusten, totdat ook het getal van hun
mededienaren en broeders vol zou zijn, degenen die op het punt staan gedood te
worden evenals zij. 12 En ik zag toen hij het zesde zegel opende, en een
grote aardbeving geschiedde, en de zon werd zwart als een haren rouwzak, en de
gehele maan werd als bloed, 13 en de sterren des hemels vielen naar de
aarde, zoals een vijgenboom, geschud door een krachtige wind, haar onrijpe
vijgen afwerpt. 14 en de hemel week terug als een boekrol die wordt
opgerold; en elke berg en [elk] eiland werden van hun plaatsen verwijderd. 15
En de koningen der aarde en de hoogwaardigheidsbekleders en de oversten
over duizend en de rijken en de sterken en elke slaaf en vrije verborgen zich
in de spelonken en rotsen der bergen, 16 en zij zeggen tot de rotsen en
de bergen: Valt op ons en verbergt ons voor het aangezicht van hem die op de
troon zit en voor de gramschap van het Lam. 17 Want de Grote Dag van hun
gramschap kwam en wie kan standhouden?
Exegese
1 και ειδον οτε
ηνοιξεν το αρνιον
μιαν εκ
των επτα
σφραγιδων
και ηκουσα
ενος εκ
των τεσσαρων
ζωων λεγοντος
ως φωνη
βροντης ερχου
2 και ειδον και
ιδου ιππος
λευκος και ο καθημενος
επ αυτον
εχων τοξον
και εδοθη
αυτω στεφανος
και εξηλθεν
νικων και
ινα νικηση
En
ik zag toen het Lam één der zeven zegels opende, en ik hoorde één van de vier
Levende wezens zeggen als met een geluid van donder: Kom! En ik zag en zie een
wit paard en degene die er op zit hebbend een boog, en hem werd een kroon
gegeven; en hij trok er op uit, overwinnend en om te overwinnen
De uitleggingen van de zogeheten apocalyptische ruiters zijn legio
en onderling tegenstrijdig. Wij menen dat de veiligste weg is deze 'ruiters'
te zien in het licht van het bekende hoofdstuk 24 van het Mattheüs' evangelie,
waar Jezus de vraag van zijn leerlingen begint te beantwoorden: Wat zal het
teken zijn van je paroesie en van de voleinding der eeuw? Mt 24:3.
Toen hij dit deed sprak hij over hun hoofden heen tot hun
representanten van de eindtijd, Joden die in de 70e Week Jezus als
de Messias zullen belijden, de uitverkorenen
en heiligen in die periode
van overgang naar het Millennium.
Jezus begon zijn antwoord aldus:
Let op dat niemand jullie misleidt, want
velen zullen komen op [basis
van] mijn naam en zeggen "Ik ben de
Messias" en zij zullen velen misleiden (Mt 24:5, 6).
Met die woorden kondigde hij de verschijning van de eerste ruiter
aan, de antichristelijke macht, die met succes zal voorgeven de Messias te zijn
waarop de Joden die Jezus nooit aanvaard hebben, al eeuwen wachten. De velen die door zijn valse
claims misleid zullen worden, zijn dus vooral degenen onder het joodse volk die
hun verzet tegen Jezus nooit zullen opgeven en die derhalve
in hun situatie van verharding jegens hem zullen blijven.
Oók in Dn 9:27, waaraan Jezus
gedacht moet hebben wordt melding gemaakt van die velen, de grote meerderheid der Joden die zich maar al te
graag met de Antichrist zal willen verbinden:
En naar velen zal hij een verbond kracht bijzetten één zeven. En op de
helft van de zeven zal hij slachtoffer en spijsoffer doen ophouden.
In 2Th
2:1-12 komen we daarnaast te weten dat gelijktijdig binnen het
zogenaamd christelijke domein zich de Grote Afval zal voordoen, en dat
eveneens als resultaat van de verschijning van de Antichrist. De apostel Paulus
omschrijft hem als
de Mens der Wetteloosheid, de Zoon der Vernietiging, de
Tegenstander, die zich verheft boven al wat god of voorwerp van verering heet,
zodat hij zich neerzet in het tempelheiligdom [naos]
van de God en zichzelf laat zien dat hij een god is.
Paulus onthult tevens dat niets van dit alles bij toeval plaats
vindt; integendeel, zijn verschijning en optreden dient Gods plan. God zelf zendt op deze wijze een werking
van dwaling zodat zij geloof hechten aan de leugen,
opdat allen geoordeeld worden die de waarheid niet hebben geloofd, maar behagen
hebben geschept in onrechtvaardigheid.
De apostel noemt een en ander een mysterie, een geheimenis derhalve, en voegt daaraan nog toe dat
die Mens der Wetteloosheid en
daarmee ook het mysterie der wetteloosheid pas geopenbaard kunnen worden,
wanneer
- iets wat [vers 6];
- of: hij die [vers 7] tegenhoudt, niet langer in de weg staat.
Men vermoedt dat de apostel
daarmee indirect op de christelijke Gemeente doelt, speciaal op de
laatste generatie van christenen die plotseling, bij het aanbreken van de
paroesie en de Dag die de Heer toebehoort, van de aardbodem verdwijnt door
de
Opname (1
Th 4:15-17; 1Ko
15:23, 51-52).
Maar daarmee zal ook aan de werking van de heilige geest waardoor
sinds Pinksteren 33 AD de leden der Gemeente geleid werden, een einde komen.
De religieuze leemte die daarmee ontstaat wordt dan blijkbaar meteen door de
Antichrist opgevuld, zodat niet alleen de ongelovige Joden, doch ook zij die
'christelijk' heten, maar dat slechts in naam zijn, de gelegenheid ontvangen
voor de leugen te kiezen.
Door
Gn 6:1-5 in het licht te zien van de NT-Geschriften kan men concluderen dat de antichristelijke
macht alles te maken heeft met de gevallen engelen of de ontrouwe zonen Gods
die zich in de periode voorafgaand aan de Vloed bij Satan in diens opstand
aansloten.
Toen
de Vloed kwam werden zij gedwongen hun gematerialiseerde manlijke gestalten op
te geven. Sindsdien verkeren zij in een vernederde toestand, waarin zij als in
een kerker bewaard
worden voor het oordeel van de Grote Dag.
Zie: Judas
1:5-6; 1Pt
3:19-20 en 2Pt
2:4-5.
Wanneer derhalve door de 4 Levende wezens
bij het verbreken van de eerste 4 zegels telkens wordt gezegd: Kom! [of: Ga!], suggereert dit eens te meer
dat de Antichrist eenvoudig wordt gesommeerd om de in de boekrol
aangegeven handelingen ook daadwerkelijk te verrichten. Een situatie derhalve die vergelijkbaar is met gevangenen die niets
anders kunnen doen dan gegeven bevelen opvolgen.
Indien deze visie correct is, zou dit er mogelijk op duiden, dat
de 4 Levende wezens vergeleken kunnen worden met gevangenbewaarders. Door hun
tussenkomst heeft God voortdurend de teugels in handen; met het
aanbreken van de Dag van de Heer is de tijd gekomen om de
gevangen gehouden geesten een mate van vrijheid te vergunnen die slechts op
zijn voorwaarden benut mag worden. In dit geval om als een werking van dwaling [de leugen] te dienen.
Vergelijk Sp 16:4.
Omdat de 4 Levende wezens blijkbaar optreden in de volgorde van Op
4:7, spreekt eerst het Levende wezen dat gelijkt op een leeuw. Wellicht wijst dit er op dat de Antichrist, zinnebeeldig als
ruiter gezeten op een wit paard, zich op bedrieglijke wijze zal voordoen als de
Messias, in het bijzonder als de moedige en rechtvaardige Leeuw uit de stam
Juda.
In die situatie wordt de Antichrist gezien met een boog, maar
zonder pijlen. En omdat hij er op uit gaat overwinnend en
om te overwinnen, neemt men algemeen aan dat hij in het begin van zijn optreden
zich zal voordoen als de Vredevorst
en dat zijn eerste overwinning bloedeloos zal zijn (Gn 49:9; Js 9:6).
Ogenschijnlijk brengt die eerste ruiter vrede op aarde. Dat kan
ondermeer afgeleid worden uit Op 6:4 waar we zullen zien dat de tweede ruiter
juist de vrede van de aarde wegneemt. En wanneer we er dan bovendien
van uitgaan dat de ruiters niets anders dan opeenvolgende fases in de
desastreuze loopbaan van de Antichrist vertegenwoordigen, wordt het nog
duidelijker dat de vrede die hij brengt vals is.
Maar het zou heel goed kunnen dat die ontwikkeling grote euforie
zal veroorzaken in het Midden-Oosten, in het bijzonder bij de Joden. Zijn
overwinning in die vroege fase van zijn carrière zal daarom eerder een
overwinning op de geest en de wil van de mensen op aarde zijn, en zal
uiterlijk zichtbaar worden in de grootschalige Afval die voor de laatste dagen is
voorzegd (2Th
2:3; 2Tm
3:1-6).
3 και οτε ηνοιξεν την σφραγιδα
την δευτεραν
ηκουσα του δευτερου
ζωου λεγοντος
ερχου
4 και εξηλθεν
αλλος ιππος
πυρρος και τω καθημενω επ αυτον
εδοθη αυτω
λαβειν την ειρηνην
εκ της
γης και
ινα αλληλους
σφαξουσιν
και εδοθη
αυτω μαχαιρα
μεγαλη
En toen hij het tweede zegel opende, hoorde
ik het tweede Levende wezen zeggen: Kom! En een ander paard, vuurrood, trok
uit. En aan degene die er op zit werd gegeven de vrede van de aarde weg te
nemen, zodat men elkaar zal afslachten; en hem werd een groot zwaard gegeven
Al vlug in zijn korte maar heftige carrière toont de Antichrist
zijn ware ambities. Begonnen als een Kleine horen, wordt zijn aanblik in korte
tijd groter dan die van zijn metgezellen, de tien horens op de kop van het
vreeswekkende, verschrikkelijke en ongewoon sterke vierde Beest van Daniël
hoofdstuk 7, de vv 11 tm
27. Met diens opkomst vindt een heropleving plaats van een oud segment der
Romeinse wereldmacht. Zie het commentaar bij Op
13:3-4.
Zijn expansiedrift is profetisch zichtbaar in het feit dat hij
oprijst te midden van die 10 horens en dat voor hem 3 horens [koningen] moeten
wijken. Zie Dn 7:7-8 en het commentaar bij Openbaring 13:1-2.
De gebeurtenissen van het tweede zegel vervullen dan ook Jezus'
voorzegging van Mt 24:6-7a:
Jullie zullen horen van oorlogen en
berichten van oorlogen; ziet toe dat jullie niet worden verschrikt. Want deze
dingen moeten geschieden, maar het einde is er nog niet. Want natie zal tegen
natie opstaan en koninkrijk tegen koninkrijk.
De tweede ruiter vertegenwoordigt dus vooral bloedige
oorlogvoering, waarin velen op aarde zich zullen laten meeslepen, met een
grote slachting als resultaat. Dit bereikt hij door eenvoudig de vrede van de aarde weg te nemen.
Vrede op aarde is een gave van God aan
de mensen; wanneer hij dus toestaat dat die vrede wordt weggenomen is het
resultaat dat men elkaar zal afslachten,
te meer omdat aan de berijder van het vuurrode paard een groot
zwaard werd gegeven. Daarmee zal de euforie over de 'vrede' van het eerste zegel snel
tot het verleden behoren.
Wellicht zinspeelde de apostel daar reeds
op toen hij in 1Th
5:1-3 schreef:
Maar over de tijden en gelegenheden,
broeders, is het niet nodig, dat jullie geschreven wordt; want jullie zelf
weten zeer goed, dat de dag van de Heer komt als
een dief in de nacht. Zodra
de mensen zeggen: "Vrede en zekerheid", treft hun een plotseling
ongeluk, als
de weeën een zwangere vrouw; en zij zullen geenszins
ontkomen.
In het profetische Woord wordt deze fase in de loopbaan van
de Antichrist geregeld getypeerd als een tijd van anarchie, verwoesting en
verderf:
Is dit de man, die de aarde deed beven, die koninkrijken deed sidderen; die de wereld tot een woestijn maakte
en haar steden afbrak; die zijn gevangenen niet naar huis liet keren? (Js
14:16-17).
Een leeuw is opgerezen uit zijn
struikgewas, een verderver der natiën is uitgetrokken, uitgegaan uit zijn plaats, om uw land tot een
woestenij te maken; uw steden zullen verwoest worden, zodat er geen inwoners
zijn (Jr
4:7).
Zie ook Js 10:5-7, 13-14;
19:1-4
en Jr 25:15-29.
Volgens Op
4:7 heeft het tweede Levende wezen dat de ruiter op het vuurrode paard
te voorschijn roept, de gelijkenis van een jonge stier. Dit zou er op wijzen
dat de Antichrist in dit zegel Jezus nabootst als de machtige Messiaanse
legeraanvoerder van Op
19:11-16. Neem ook nota van Js 10:13
Want de koning [de
Assyriër] heeft gezegd: Ik deed dit op
eigen kracht, aan mijn wijsheid heb ik dit te danken, ik heb immers inzicht. De
grenzen tussen de volken hief ik op, hun voorraden sleepte ik weg. Als een stier liep ik de koningen omver.
(GNB).
5 και οτε ηνοιξεν
την σφραγιδα
την τριτην
ηκουσα του τριτου
ζωου λεγοντος
ερχου και
ειδον και
ιδου ιππος
μελας και
ο καθημενος
επ αυτον
εχων ζυγον
εν τη χειρι αυτου
6 και ηκουσα ως φωνην
εν μεσω
των τεσσαρων
ζωων λεγουσαν
χοινιξ σιτου δηναριου
και τρεις
χοινικες κριθων δηναριου
και το
ελαιον και τον
οινον μη
αδικησης
En toen hij het derde zegel opende,
hoorde ik het derde Levende wezen zeggen: Kom! En ik zag, en zie een zwart paard
en degene die er op zit hebbend een weegschaal in zijn hand. En ik hoorde als
een stem te midden van de vier Levende wezens zeggen: een liter tarwe voor een denarius en drie liter gerst voor een denarius,
en breng geen schade toe aan de olijfolie en de wijn
Het is het derde Levende wezen met het
gezicht als van een mens die
de ruiter op het zwarte paard, een zinnebeeld van hongersnood, te voorschijn
roept. Toegepast op de ruiter zien we de Antichrist onder dit zegel optreden
als voedselbeheerder. Ook in dit opzicht bootst hij Messias Jezus – het Brood
des Levens - op bedrieglijke wijze na.
Zie Gn 41:55-57 en Jh 6:35, 48.
Voedsel zal dan schaars zijn, gezien de prijzen die gevraagd
worden. Voor zowel een maat tarwe als voor drie maten gerst, zinnebeeldig voor
de directe levensbehoeften, moet een vol dagloon betaald worden (Mt 20:2).
De gebeurtenissen onder dit zegel heeft Jezus in zijn eindtijdrede
aangekondigd: Er zullen dan hier dan daar hongersnoden zijn (Mt 24:7b).
Kennelijk op verschillende plaatsen over de hele wereld zullen er
hongersnoden zijn, en het lijkt waarschijnlijk dat de oorlogvoering van zegel
twee veel daarmee te maken zal hebben. Maar we moeten ook in gedachten houden
dat de zegels uitdrukkingen zijn van Gods strafgerichten
(Ez 14:21), waarbij elk strafgericht een eigen karakter
heeft, dus onderling niet van elkaar afhankelijk behoeven te zijn.
Langdurige periodes van droogte kunnen bijvoorbeeld ook
hongersnoden veroorzaken. Droogte als uitdrukking van Gods misnoegen en
oordeel, zou in overeenstemming zijn met de profetie in Dt 28:23-24.
Zie ook Jr 14:1-7 en Ez 4:16-17.
De stem die uit het midden van de vier levende wezens hoge prijzen
aankondigt wegens schaarste aan voedsel, schijnt de hongersnood enigszins te
verzachten door ook te zeggen: En breng
geen schade toe aan de olijfolie en de wijn.
Jk 2:13 vermeldt het beginsel: Barmhartigheid
juicht in triomf over oordeel.
Het kan dus zijn dat hier Gods barmhartigheid in beeld is,
waardoor het oordeel van het derde zegel wordt getemperd.
Naar verluidt zouden destijds in Klein-Azië,
in de tijd van Johannes, olie en wijn tot de gewone gebruiksmiddelen behoord
hebben. De Samaritaan die medelijden had met de (joodse) man die in handen
van rovers was gevallen die hem halfdood achterlieten, verbond diens
wonden en goot er olie en wijn op (Lk 10:30-34).
Timotheüs kreeg van Paulus de raad zijn maagklachten te bestrijden
met een weinig wijn (1Tm
5:23).
Maar dat hierover ook geheel anders kan worden
gedacht blijkt ondermeer uit het commentaar dat de The Expositor's
Bible Commentary geeft op
de frase <<
en breng geen schade toe aan de olijfolie en de wijn
>>.
“Die woorden worden over het algemeen
beschouwd als een verzachting van de ernst van de eerder beschreven hongersnood,
en als een belofte dat God zijn gramschap niet volledig toont.
Maar die interpretatie kan nauwelijks worden
aanvaard. Niet alleen verzwakt het de kracht van de bedreiging, maar de
betekenis die aldus aan de figuur wordt gegeven, is volledig misplaatst. Olie
en wijn waren voor de rijken, niet voor de armen; voor het feest en niet om te
voorzien in de gemeenschappelijke behoeften van het leven. Noch zou iemand die
honger leed daarin een vervanging voor brood hebben gevonden.
De betekenis van de woorden moet daarom in een
geheel andere richting worden gezocht. Zoals de Psalmist te kennen geeft in
Psalm 23 << Gij maakt voor mijn aangezicht een tafel in orde ten aanschouwen van hen die
blijk geven van vijandschap jegens mij. Met olie hebt gij
mijn hoofd ingewreven; mijn beker is welgevuld >>.
Dát is de ‘tafel’ waarnaar hier wordt
verwezen.
Ze is gereed gemaakt voor de rechtvaardigen te
midden van de strijd van de wereld en in de aanwezigheid van hun vijanden. Olie
is er in overvloed om de hoofden van de gelukkige gasten te zalven, en hun
bekers zijn zo vol dat ze overlopen.
In de beschouwde woorden hebben we
dienovereenkomstig geen beperking van de gevolgen van hongersnood. De wijn
en de olie,
zijn een figuur van de zorg waarmee God over zijn eigen volk waakt en in al hun
behoeften voorziet.
Terwijl zijn oordelen zich op aarde bevinden,
worden zij beschermd in de holte van
zijn hand. De wereld heeft misschien honger, maar zij worden gevoed. Zoals de zonen van Israël licht hadden in hun
woningen, terwijl het land van Egypte in duisternis verkeerde, zo hebben Jezus’
volgelingen alles en meer dan alles wat zij nodig hebben.
Bovenstaande
toelichting door The Expositor's Bible
Commentary – dat er in de Eindtijd, tijdens Jezus’
paroesie, door YHWH God voorzien zal worden in de geestelijke behoeften van het Joodse Overblijfsel - sluit bovendien ook nu weer
aan bij Mattheüs 24. Denk aan 24:45-47, volgens de TELOS vertaling:
Wie is dan de trouwe en wijze
slaaf, die de Heer over zijn huisbedienden gesteld heeft om hun het voedsel te
geven op de juiste tijd?
Gelukkig die slaaf, die zijn Heer, als hij komt, zo bezig zal vinden.
Voorwaar, Ik zeg u, dat hij hem over al zijn bezittingen zal stellen.
7 και οτε ηνοιξεν την σφραγιδα
την τεταρτην
ηκουσα φωνην του
τεταρτου ζωου λεγοντος
ερχου
8 και ειδον και
ιδου ιππος
χλωρος και ο καθημενος
επανω αυτου
ονομα αυτω
[ο] θανατος και ο αδης
ηκολουθει
μετ αυτου
και εδοθη
αυτοις εξουσια επι το τεταρτον της γης
αποκτειναι
εν ρομφαια
και εν
λιμω και
εν θανατω
και υπο
των θηριων
της γης
En toen hij het vierde zegel opende, hoorde ik de stem van het
vierde Levende wezen zeggen: Kom! En ik zag, en zie een lijkbleek paard, en
degene die daarop zit [draagt]
als naam Dood.
En de Hades kwam achter hem aan. En hun werd macht
gegeven op het vierde deel van de aarde, om te doden met zwaard en met honger
en met dood en door de beesten der aarde
Omdat hier de effecten van de ruiters twee, drie en vier worden
samengevat, achtereenvolgens oorlog,
honger en pest [dood], concluderen we dat het lijkbleke paard
met zijn berijder de gevreesde gesel van de pest vertegenwoordigt; vroeger ook
wel de zwarte dood genoemd;
dit komt overeen met de benaming van de ruiter: Dood.
Van de grote pestepidemieën uit het verleden is bekend dat ze in
korte tijd miljoenen slachtoffers maakten. Geen wonder dan ook dat het
dodenrijk, de Hades,
die ruiter op de voet volgt om als het ware al die slachtoffers te verzwelgen.
Omdat in Op
20:11-15 wordt getoond dat de Hades in
het Millennium al de doden in haar zal moeten teruggeven door middel van de
opstanding, komen we tot de gevolgtrekking dat de strafgerichten van de eerste vier zegels geen definitieve
oordelen zijn; ze brengen geen ondergang, eerder tuchtiging.
Oorlog, hongersnood en pest vormden in het verleden het lugubere
trio waardoor ongeveer alle rampspoeden werden samengevat. Zonder onderscheid
vielen mensen daaraan ten slachtoffer.
Dat Johannes aanvullend nog dood door wilde beesten vermeldt, is
niet vreemd aangezien wilde dieren door oorlog, hongersnood en pest ontvolkte
landstreken gemakkelijk kunnen binnendringen en onveilig maken.
Ook Jezus heeft voor de eindtijd pestilentiën aangekondigd:
Er zullen dan
hier dan daar pestilentiën zijn (Lk 21:11).
Dus evenals de hongersnoden zullen de gevolgen van de zwarte
dood overal op aarde merkbaar zijn.
Dat een vierde deel van de aarde door dood en verderf wordt
getroffen, getuigt opnieuw van het feit dat de strafgerichten
- hoewel de aarde er zwaar door wordt getroffen - geen eindoordelen zijn. Wellicht
dat sommigen zich in oprechtheid op de betekenis er van zullen bezinnen, maar
zoals gewoonlijk het geval is zal door de meerderheid het leven op de
gebruikelijke wijze worden voortgezet.
In Ez 14:21-22 wordt de combinatie van
de vier strafgerichten profetisch aangekondigd als de
rampspoed die Jahweh God over de stad Jeruzalem brengt wegens de ontrouw van
haar bewoners [zie de context 14:12-23]:
Want dit heeft de Heer Jahweh gezegd:
’Zo ook wanneer mijn
vier schadelijke strafgerichten er zullen zijn, zwaard en hongersnood en schadelijk wild gedierte en pestilentie, die ik over Jeruzalem zal zenden om
mens en dier af te snijden. Maar zie! een Rest van ontkomenen zal eruit worden
geleid; zonen en dochters, hier zijn zij! Zij gaan uit naar u, en gij
zult hun gedrag en hun handelingen zien. En gij zult getroost worden over de
rampspoed die ik over Jeruzalem gebracht zal hebben, over alles wat ik over
haar heb doen komen.’
Het tezamen vermelden van de Dood en de Hades verschaft ons een afdoend bewijs dat de ruiters van de eerste
vier zegels de ene Antichrist vertegenwoordigen, maar op vier verschillende
manieren gemanifesteerd. Dit blijkt uit een vergelijking met Js 28:15, 18-19, waar de leiders van Jeruzalem in Jesaja’s tijd door hun daden hadden gezegd:
Wij hebben een verbond gesloten met de Dood, en met Sjeool hebben wij een visioen tot stand
gebracht; de overstromende gesel, ingeval die doortrekt, zal ons niet bereiken,
want wij hebben leugen tot onze toevlucht gemaakt en in bedrog hebben wij ons
verborgen.
In verband met de dreiging van het naderende Assyrische leger
hadden zij heimelijk een verdrag met Egypte gesloten. Zij achtten zich dus
veilig voor de Assyriër die
door Jesaja was aangekondigd onder het dubbele beeld van een gesel en
overstroming.
Evenzo zal het ontrouwe Israël van de 70e Week een
verbond sluiten met de tegenbeeldige Assyriër, de Antichrist, of daarvan
op zijn minst blijk geven door het standpunt dat zij dan zullen innemen. Tot
hun schade zullen zij bemerken dat dit verbond met de Dood en Hades [Grieks voor Sjeool] geen stand
zal houden. Het zal op verraderlijke wijze door de Antichrist worden verbroken
(Dn
9:27; Js 33:8; Ps 55:20-21).
Het zal hun derhalve vergaan zoals Jesaja’s
tijdgenoten die niet op God vertrouwden:
En jullie verbond met de Dood zal ontbonden worden, en jullie visioen
met Sjeool zal geen stand houden. De overstromende
gesel, wanneer die doortrekt, dan zullen jullie erdoor vertrapt worden.
9 και οτε ηνοιξεν
την πεμπτην
σφραγιδα ειδον υποκατω
του θυσιαστηριου
τας ψυχας
των εσφαγμενων
δια τον
λογον του
θεου και
δια την
μαρτυριαν
ην ειχον
10 και εκραξαν φωνη μεγαλη
λεγοντες εως ποτε
ο δεσποτης
ο αγιος και αληθινος
ου κρινεις
και εκδικεις
το αιμα
ημων εκ
των κατοικουντων
επι της
γης
11 και εδοθη αυτοις
εκαστω στολη λευκη
και ερρεθη
αυτοις ινα αναπαυσονται
ετι χρονον
μικρον εως πληρωθωσιν
και οι
συνδουλοι
αυτων και
οι αδελφοι
αυτων οι
μελλοντες
αποκτεννεσθαι
ως και
αυτοι
En toen hij het vijfde zegel opende zag ik beneden
het altaar de zielen van hen die geslacht waren wegens het woord Gods en
vanwege het getuigenis dat zij plachten te hebben. En zij schreeuwden met een
luide stem zeggend: Hoe lang nog, heilige en waarachtige Meester, vóórdat gij
oordeelt en ons bloed wreekt op hen die op de aarde wonen? En aan een ieder van
hen werd een wit gewaad gegeven en hun werd gezegd nog een korte tijd te
rusten, totdat ook het getal van hun mededienaren en broeders vol zou zijn,
degenen die op het punt staan gedood te worden evenals zij.
Zoals we zagen corresponderen de eerste vier zegels met Mt 24:4-7.
In Mt 24:8 maakte Jezus daarover een
tussentijdse balans op door te verklaren: Dat alles is
het begin der weeën.
Naar het zich laat aanzien markeerde hij met die opmerking de
overgang van de 1e naar de 2e helft van de 70e
Week. Kenmerkend voor de 2e helft zal de Grote
Verdrukking zijn
als het directe resultaat van de oprichting of het plaatsen van de gruwel der verwoesting (Mt 24:15).
Maar voordat Jezus de details daarover aankondigde maakte hij
eerst bekend hoe het degenen onder de Joden zou vergaan die een getrouw
standpunt zullen innemen tijdens de eerste jaren van de 70e Week,
wanneer er sprake is van het begin der weeën:
Dan [in die vroege
periode van de opkomst van de Antichrist] zal men jullie onderdrukken en doden, en jullie zullen door alle volken worden gehaat omwille
van mijn naam. Velen zullen dan ten val komen, ze zullen elkaar verraden en
elkaar haten. Er zullen talrijke valse profeten komen die velen zullen misleiden.
En doordat de wetteloosheid toeneemt, zal bij velen de liefde bekoelen. Maar
wie standhoudt tot het einde, zal worden gered.
(Mt
24:9-13; nbv)
En het is precies deze ontwikkeling die onder het vijfde zegel
verschijnt. Leden van het Overblijfsel zullen wegens hun getuigenis wereldwijd
veel tegenstand ontmoeten en niet weinigen onder hen zullen de haatdragende
vervolging met de dood bekopen; afgeslacht als het ware wegens het spreken van
het goddelijk Woord.
Terwijl dus de Grote Verdrukking zal komen in de 2e
helft, is er ook tijdens de 1e helft van de Week al sprake van verdrukking. Maar
gelet op wat nog staat te gebeuren tijdens de 2e helft, is het goed
te begrijpen dat God aan de zielen onder het altaar laat weten dat met hen het
getal der 'martelaren' (nog) niet vol is.
Hun gewelddadige dood in Gods dienst beschrijft Johannes als een
offerdaad; hun zielen ziet hij aan de voet van het brandofferaltaar in het
Voorhof van de tegenbeeldige Tabernakel. Niet verwonderlijk want destijds, in
OT tijden, sprenkelden de priesters het bloed van de dierlijke offers rondom of
op het altaar. Ook goten zij het uit aan de voet van het altaar.
Het verband tussen de ziel en het bloed op het offeraltaar, wordt
in Lv 17:11 gelegd: Want de
bezieling van het vlees, in het bloed zit die, en dat heb ik u op het altaar
gegeven om verzoening te vragen over uw zielen; want dat bloed,- door de ziel
erin vraagt het verzoening (Naardense bijbel).
De ziel, het Hebreeuwse nefesj,
is duidelijk fysiek; ze is niet iets schimmigs geestelijk. In de Schrift wordt
de ziel vooral geassocieerd met het levensbloed; daarin schuilt dan ook de
offerkracht.
Wanneer Johannes dus onder het altaar de zielen ziet van hen die geslacht zijn, ziet hij vooral hun bloed. Maar omdat het bloed
hun zielen vertegenwoordigt, beschrijft hij het bloed in de vorm van een
teken: hun zielen. De martelaren om wie het gaat, hebben hun bloed (ziel)
geofferd in Gods dienst. Vergelijk Fp 2:17; 2Tm
4:6.
In zo'n tekensituatie kan het bloed (de zielen) ook 'spreken':
Hoe lang nog,
heilige en waarachtige Meester, voordat gij oordeelt en ons bloed wreekt op hen
die op de aarde wonen?
Dat onschuldig vergoten bloed kan "spreken" blijkt wel
uit het geval van de eerste martelaar, Abel. Zie Gn
4:10
En Hij zei:
Wat hebt gij gedaan? Hoor, het bloed van uw broeder roept tot Mij van de
aardbodem.
In Hb 12:24 zinspeelt de apostel daarop,
door vast te stellen dat het bloed van Middelaar Jezus op een betere
wijze spreekt dan Abel; niet
roepend om wraak, maar om verzoening.
Gods wraak voor al het onschuldige bloed dat dan zal worden
vergoten, maar tevens ook voor al het andere bloed dat in de loop der historie
is vergoten, wordt bij herhaling in de bijbel aangekondigd:
Want zie, Jahweh verlaat zijn plaats om
de ongerechtigheid der bewoners van de aarde aan hen te bezoeken; dan zal de aarde het op haar vergoten
bloed aan het licht brengen en
haar verslagenen niet langer bedekken (Js 26:21).
Een belangwekkende vraag is evenwel: Waarom roepen de geslachte
zielen juist nu, op de helft van de Jaarweek tot God, de heilige en
waarachtige Meester van het huis [Grieks:
despotès], om die wraak? Of beter, zij vragen zich eigenlijk
af hoe lang God die wraak nog uitstelt.
Hoe lang nog is de roep van de OT
rechtvaardige die God om redding bidt uit de hand van verdrukkers. Zie Ps 13:2-3; 35:17;
74:10;
79:5;
80:5;
94:3.
Het antwoord is blijkbaar dat rond die tijd het koninkrijk
van de wereld het koninkrijk wordt van onze Heer en zijn Messias (Op
11:15). Maar dat houdt in eerste instantie in het herstel van het koninkrijk voor Israël (Hn
1:6).
Want dat koninkrijk zal vervolgens haar terechte aanspraken op de
wereldheerschappij nog moeten omzetten in het 'veroveren' van haar rechtmatige
domein. Zie de context van Op 11:15
En de natiën ontstaken in gramschap,
maar uw gramschap kwam en de bestemde tijd om de doden te oordelen en de
beloning te geven aan uw dienaren de profeten en aan de heiligen en aan hen die
uw Naam vrezen – de kleinen en de groten – en om te verderven die de aarde
verderven (vers 18).
In Dn 7:13-14 zien we iets soortgelijks. De Mensenzoon verschijnt
voor God, de Oude van Dagen, en ontvangt de waardigheid van het
koninkrijk, opdat
de volken, natiën en talen alle
hem zouden dienen.
Dat vers laat dus uitkomen wat de bedoeling is van het
opgerichte koninkrijk, maar die opzet moet op dat moment nog verwezenlijkt
worden.
Vandaar dat de zielen onder het altaar nog een korte
tijd moeten rusten, zowel wat het voltrekken van Gods wraak betreft, als in
afwachting van het moment van hun eigen opstanding. Vergelijk Op
20:4-6.
Zie ook
de Studie: Tot
leven komen – Wat wordt daarmee bedoeld?
Niettemin wordt er ten tijde van de oprichting van het koninkrijk
een belangrijke handeling aan hen verricht: aan een ieder van hen werd een
wit gewaad gegeven.
De stolè leukè is kennelijk een zinnebeeld van
de rechtvaardigheid uit geloof en een feestkleed van overwinning. Daarmee wordt
aangetoond dat zij bij het aanbreken van het Millennium en hun opstanding, in
de zelfde positie zullen verkeren als de Grote Schare van heiligen, de
joodse overlevenden die uit de Grote Verdrukking
komen.
Die laatsten ziet Johannes eveneens
getooid in witte gewaden.
Uit de toelichting van één der Oudsten blijkt dat die overlevenden hun gewaden [stolas] wasten en wit maakten in het
bloed van het Lam (Op
7:9, 13-14).
Vergelijk ook Dn
12:7-10.
In Op 20:4-6 komen blijkbaar beide groepen in beeld:
En ik zag tronen en zij namen daarop
plaats, en hun werd rechterlijk oordeel verleend. En de zielen van hen die met
de bijl ter dood gebracht waren wegens het getuigenis van Jezus en wegens het
woord van God en die noch het Beest noch zijn Beeld aanbaden en die het
kenteken niet op het voorhoofd en op hun hand ontvingen. En zij kwamen tot leven en heersten als
koningen met de Messias duizend jaren... Dit [is] de eerste opstanding. Gelukkig en heilig
hij die deel heeft aan de Eerste opstanding; over dezen heeft de tweede Dood
geen macht, maar zij
zullen priesters van God en van de Messias zijn en zij zullen de duizend jaren met hem als koningen heersen.
12 και ειδον οτε
ηνοιξεν την σφραγιδα
την εκτην
και σεισμος
μεγας εγενετο
και ο ηλιος
εγενετο μελας ως
σακκος τριχινος και η σεληνη
ολη εγενετο
ως αιμα
13 και οι αστερες
του ουρανου
επεσαν εις την
γην ως
συκη βαλλει
τους ολυνθους
αυτης υπο
ανεμου μεγαλου σειομενη
14 και ο ουρανος απεχωρισθη
ως βιβλιον
ελισσομενον
και παν
ορος και
νησος εκ
των τοπων
αυτων εκινηθησαν
15 και οι βασιλεις
της γης
και οι
μεγιστανες
και οι
χιλιαρχοι
και οι
πλουσιοι και οι ισχυροι και πας
δουλος και ελευθερος
εκρυψαν εαυτους εις τα σπηλαια και εις
τας πετρας
των ορεων
16 και λεγουσιν τοις ορεσιν
και ταις
πετραις πεσετε εφ
ημας και
κρυψατε ημας απο
προσωπου του καθημενου
επι του
θρονου και απο
της οργης
του αρνιου
17 οτι
ηλθεν η ημερα η μεγαλη
της οργης
αυτων και
τις δυναται
σταθηναι
En ik zag toen hij het zesde zegel opende, en een grote
aardbeving geschiedde, en de zon werd zwart als een haren rouwzak, en de gehele
maan werd als bloed, en de sterren des hemels vielen naar de aarde, zoals een
vijgenboom, geschud door een krachtige wind, haar onrijpe vijgen afwerpt; en de
hemel week terug als een boekrol die wordt opgerold; en elke berg en [elk] eiland
werden van hun plaatsen verwijderd. En de koningen der aarde en de
hoogwaardigheidsbekleders en de oversten over duizend en de rijken en de
sterken en elke slaaf en vrije verborgen zich in de spelonken en rotsen der
bergen. En zij zeggen tot de bergen en de rotsen: Valt op ons en verbergt ons
voor het aangezicht van hem die op de troon zit en voor de gramschap van het
Lam; want de Grote Dag van hun gramschap kwam en wie kan standhouden?
Zoals de eerste 4 zegels een samenhangend geheel vormen, lijkt dit
ook het geval te zijn met de laatste 3. De zielen onder het altaar hebben bij
het verbreken van het vijfde zegel luid tot God geschreeuwd en hem gevraagd hoeveel langer hij zich er nog van weerhoudt hun bloed te wreken
op de aardbewoners. Welnu, onder het zesde zegel is
het zover. De visioenen van dat zegel verzinnebeelden Gods reactie op hun
dringende roep en dat in tweeërlei opzicht:
1. Het gedeelte Op 6:12-17 laat
ons bij voorbaat zien welke vormen zijn vergelding aan het door mensen
opgebouwde stelsel op aarde zullen aannemen; de daadwerkelijke uitwerking van
die beelden zal ons bij het openen van het Zevende zegel getoond worden.
Hier
dient zich voor de eerste keer een bijzonderheid aan welke zich ook voordoet
bij het zesde moment
a
van het blazen op de zeven trompetten; en
b
bij het uitgieten van de zeven schalen.
Ook
in die situaties zal dan sprake zijn van een extra tafereel.
De gebeurtenissen onder het zesde zegel steunen wederom op bekende
Oudtestamentische voorstellingen. In zijn eindtijdrede greep ook Jezus daarop
terug toen hij de kosmische verschijnselen schilderde die zich zullen voordoen
in overeenstemming met Op 6:12-17
Onmiddellijk na de verdrukking van die
dagen zal de zon worden
verduisterd, en de maan zal haar licht niet geven, en de sterren zullen van de
hemel vallen, en de krachten der hemelen zullen worden geschokt.
(Mt
24:29)
Uit Jezus' voorzegging wordt duidelijk dat we onder het zesde
zegel de gebeurtenissen van de tweede helft van de Jaarweek met zijn Grote
Verdrukking van 3½ jaar (tijden) achter de rug hebben. Want alvorens die
kosmische verschijnselen te vermelden, vestigde hij de aandacht op die periode
van oordeel met de woorden: onmiddellijk ná de verdrukking
van die dagen.
Door ook het Schriftdeel Dn
12:5-12 hierbij te betrekken, kunnen we verder concluderen dat we met het
zesde zegel beland zijn in de 75 dagen die nog op de Jaarweek zullen volgen.
Zie:
- het
commentaar bij Op
1:10.
- de
75 dagen daarna
De frase onmiddellijk ná de verdrukking
van die dagen
geeft aan dat de gebeurtenissen die nu volgen, vanwege hun ingrijpende aard, de
Grote Verdrukking onmiddellijk beëindigen.
Jezus zelf liet immers krachtig uitkomen dat de Grote Verdrukking voor de
uitverkorenen van Israël niet langer dan 1260 dagen mag duren, aangezien er
anders "geen vlees behouden zou worden". Want zou Israël in die tijd
ten onder gaan, dan zou ook alle hoop voor de mensen der natiën [de
Heidenvolken] vervlogen zijn.
Dat het oordeel Gods reactie is op de verdrukkingen die door Gods
vijanden over zijn herstelde volk op aarde worden gebracht, wordt onder meer
duidelijk uit Ezechiël, de hoofdstukken 38 en 39. Want daar vernemen we
profetisch de ondergang van Gog [van het land Magog], de sinistere figuur die Satans bendes aanvoert in
de aanval op het herstelde Israël van de eindtijd:
Mensenkind, profeteer daarom tegen Gog: Dit zegt Jahwe de Heer: Juist als mijn volk Israël
ongestoord leeft, kom je aanrukken. Uit je land in het hoge Noorden ruk je op
met al je bondgenoten, allen te paard, een onoverzienbaar leger, een talrijke
krijgsmacht. Je trekt op tegen mijn volk Israël en als een wolk overdek je het
land. Op het einde der tijden laat Ik je tegen mijn land oprukken. En als Ik
door jou, Gog, toon dat Ik de Heilige ben, zullen de
volken Mij erkennen. Dit zegt Jahwe de Heer: Over jou heb Ik vroeger al
gesproken door mijn dienaars, de profeten van Israël. Zij hebben toen
aangekondigd dat Ik jou tegen hen zou laten oprukken.
Maar op de dag dat Gog
Israëls grondgebied betreedt, barst mijn woede los, luidt de godsspraak van
Jahwe de Heer. In mijn gloeiende naijver en in mijn ziedende woede zweer Ik: Op
deze dag zal er in Israël een zware
aardbeving plaats grijpen (Ez 38:14-19; WV78).
De grote aardbeving
zal het wereldstelsel dermate schudden dat het volledig zal ineenstorten. Want
dan is Gods tijd aangebroken om - mede door de antichristelijke aanval op zijn heiligen,
de joodse uitverkorenen - in woede op te treden.
Krachtige aardbevingen hebben dikwijls tot gevolg dat steden en
dorpen totaal onbewoonbaar worden. Zó ook wanneer het wereldstelsel wordt
geschud met de vele instituties die de mensheid in de loop der tijd, toen zij
zich alsmaar verder van God af ontwikkelde, heeft opgebouwd. Het wordt
als het ware 'onbewoonbaar'; men is gedwongen buiten veiligheid te zoeken.
Hulp afroepen van de 'hemel' lijkt dan nutteloos, want ook die is
bij de wereldberoering betrokken. De 'zon' krijgt het aanzien van een zwarte
zak van geitenhaar, destijds als kleding gedragen in tijden van rouw en
droefheid. En de 'maan' doet slechts aan bloedvergieten denken. Bovendien wordt
de 'hemel' zelf als het ware opgerold als een boekrol. Kennelijk is het punt in
de menselijke historie aangebroken dat het geschiedkundig verslag van de oude
regeringshemelen ten einde is gekomen.
Vanaf de Spraakverwarring heeft
de Satan, daarbij gesteund door demonenvorsten, onzichtbaar geopereerd achter
alle menselijke heerschappij (Lk 4:5-7; Dn
10:20; Ef 6:12).
Het bericht daarover is zó intens slecht dat het beter in de
vergetelheid kan verdwijnen. Het kan opgerold worden in vervulling van Js 34:4
En heel het heerleger van de hemel moet
wegrotten. En de hemel moet worden opgerold, net
als een boekrol; en heel zijn heerleger zal verschrompelen, net als het loof
verschrompelt van de wijnstok en zoals een verschrompelde [vijg] van de vijgenboom [afvalt].
Er moet een geheel nieuwe
bladzijde in de menselijke geschiedenis worden omgeslagen, want het is de tijd
dat 'Nieuwe hemelen' in werking komen (Op
21:1; Js 65:17-19; 66:22-23;
2Pt
3:13).
Wat onzichtbaar met de regeringshemelen gebeurt, heeft zijn
weerslag op aarde. Alle instituties en organisaties - gewoonlijk door
maatregelen van de politieke overheid tot bestaan gekomen - machtig en
invloedrijk als hoge bergen, of schijnbaar zo geïsoleerd als eilanden, moeten
eveneens verdwijnen, als het ware uit hun vaste posities weggesleurd.
Te midden van die aardse beroering zullen de mensen dan naar een
schuilplaats zoeken; het besef dringt bij hen door dat, ondanks alle spotternij
dienaangaande, Gods Grote Dag uiteindelijk tóch gekomen is en dat hun slechts
gramschap wacht van zijn zijde, maar óók van de zijde van zijn Messias die de
tekenen op zich heeft van een geslacht Lam. En inderdaad, het stadium van zijn
komst ten oordeel is bereikt.
Reeds in Op 1:7 werd dit als een themalijn voor het gehele boek
uitgezet met de woorden:
Zie, hij komt met de wolken, en elk oog
zal hem zien, ook degenen die hem doorstoken hebben; en alle stammen der aarde
zullen zich wegens hem in weeklacht slaan. Ja! Amen!
In de eindtijdrede van Mattheüs 24 volgt een en ander
logischerwijs op vers 29:
En dan zal het teken van de Zoon des
mensen in de hemel verschijnen, en dan zullen alle stammen der aarde zich in
weeklacht slaan, en zij zullen de Mensenzoon zien, komende op de wolken des
hemels, met macht en veel heerlijkheid (Mt 24:30).
Maar het zesde zegel behelst het extra detail dat de mensen op
aarde dan dodelijk verschrikt zullen zijn. Wanneer zij met de werkelijkheid van
die manifestatie worden geconfronteerd is de prangende vraag voor een ieder,
ongeacht tot welke maatschappelijke klasse hij/zij behoort:
Waar is nog bescherming te vinden?
In hun benauwdheid zullen zij echter niet anders handelen dan
voorheen, toen zij gewoon waren hun vertrouwen te stellen in menselijke
instituties. Nog steeds zullen zij geneigd zijn om bescherming te zoeken bij
politieke en sociale organisaties, ook al zijn die zelf bezig te verdwijnen.
In de 'spelonken en rotsspleten' van die symbolische bergen
proberen zij een toevlucht te vinden. En geheel in overeenstemming met
wat is voorzegd in Hs 10:8 en Lk 23:30, zullen
zij nog steeds tot de 'bergen' zeggen: Valt op ons en
verbergt ons voor het aangezicht van hem die op de
troon zit en voor de gramschap van het Lam.
Het beeld dat hier wordt opgeroepen, komt overeen met wat voor de laatste dagen voorzegd is
in het tweede hoofdstuk van Jesaja:
6
Gij hebt uw volk verstoten, Jakobs huis. Het wemelt er van waarzeggers en
wichelaars, als bij de Filistijnen; het krioelt er van vreemd gespuis. 7 Het
land is vol goud en zilver en er komt geen eind aan de rijkdom. Het land is vol
paarden en er komt geen eind aan hun wagens. 8 Het land is vol afgoden en
zij werpen zich neer voor het werk van hun eigen handen, voor wat hun eigen
vingers hebben gemaakt. 9 Maar de mens zal worden vernederd en allen
zullen zij worden neergeslagen, zonder genade. 10 Kruip weg in de rotsen,
verberg u in de grond, uit angst voor Jahwe, voor de luister van zijn
majesteit. 11 De verwaten ogen der mensen worden neergeslagen, de hoogmoedigen worden vernederd. Jahwe alleen blijft nog
verheven op die dag! 12 Ja, het wordt een dag van Jahwe van de machten
tegen al wat verwaand is en trots, tegen al wat zich hoogmoedig verheft:
13 tegen al die ceders van de Libanon, tegen al die eiken van Basan, 14 tegen al die verheven bergen, tegen al die
trotse heuvels, 15 tegen elke machtige toren, tegen elke onneembare
vesting, 16 tegen alle Tarsis-boten en alle rijkbeladen schepen. 17 De verwaten ogen der mensen
worden neergeslagen, de hoogmoedigen worden
vernederd. Jahwe alleen blijft hoog verheven op die dag! 18 Alle
afgoden verdwijnen. 19 Men zal wegkruipen in spelonken in de rotsen
en holen in de grond uit angst voor Jahwe, voor de luister van zijn majesteit
als Hij opstaat om de aarde met ontzetting te slaan. 20 Op die dag zal de
mens zijn afgodsbeelden van zilver en goud, die hij gemaakt had om te
aanbidden, voor de ratten en de vleermuizen werpen. 21 Hij zal wegkruipen
in rotsholten en bergspleten uit angst voor Jahwe, voor de luister van zijn
majesteit, als Hij opstaat om de aarde met ontzetting te slaan (WV).
Bij het aanbreken van Gods Grote Dag richt zijn oordeel zich in
eerste instantie op zijn eigen volk, namelijk op dat deel van het Huis van
Jakob [de eretitel Israël wordt met opzet vermeden] dat tot het einde toe
afvallig bleef door zich tegen de ware Messias te verzetten, maar bij
uitbreiding ook op alle godvijandig gezinde mensen.
Zie ook de profetische aankondigingen van Gods Grote Dag in Jl 2:31 en Js 13:9-13.
Bij de nadering van Gods gramschap zullen die mensen zich in hun
radeloze wanhoop afvragen of ook maar iemand dit kan overleven: Want nu is de grote dag van hun toorn aangebroken, en wie kan die
doorstaan?
(NBV).
Het zal die angstige mensen voorkomen of voor helemaal niemand
overleving mogelijk zal zijn. Maar in het tweede deel van dit zegel zal getoond
worden dat er wel degelijk geredden zullen zijn die overleven.
-.-.-.-