Openbaring van Yeshua Masjiach
Hoofdstuk 10
Enkele uitgangspunten om de Apocalyps te verklaren:
·
Een
profetisch boek toegevoegd aan de boeken van het OT
om de Joden van de Eindtijd tot richtsnoer te zijn.
·
De
gebeurtenissen voltrekken zich voor een groot gedeelte in de 70ste
Jaarweek der Joden, wanneer YHWH Elohim de draad der geschiedenis in verband
met zijn uitverkoren volk weer oppakt.
·
De
christelijke Gemeente bevindt zich dan [waarschijnlijk] niet meer op aarde
omdat ze bij het begin van de 70ste Week is weggerukt in de 'Opname'.
Text
1 En ik zag een andere sterke engel neerdalen uit de
hemel, getooid met een wolk, en de regenboog op zijn hoofd, en zijn gelaat als de zon, en zijn voeten als vuurzuilen,
2 en hebbend in zijn hand een geopend boekje. En hij
plaatste zijn rechtervoet op de zee, maar de linker op het land.
3 En hij
riep luidkeels zoals een leeuw brult. En toen hij riep
spraken de zeven donderslagen hun eigen stemmen.
4 En toen de
zeven donderslagen spraken stond ik op het punt te schrijven, en ik hoorde een
stem uit de hemel zeggen: Verzegel de dingen die de zeven donderslagen spraken
en schrijf ze niet op.
5 En
de engel die ik op de zee en op het land zag staan hief zijn rechterhand op
naar de hemel
6 en hij zwoer bij hem die leeft
in alle eeuwigheid, die de hemel schiep en alle dingen daarin, en de aarde en
alle dingen daarin, en de zee en alle dingen daarin: Er zal geen uitstel meer
zijn,
7 maar in de dagen van de klank van
de zevende engel, wanneer hij op de trompet gaat blazen, is ook voleindigd het geheimenis van God, zoals hij aan zijn slaven, de
profeten als goede tijdingen bekendmaakte.
8 En de
stem die ik uit de hemel hoorde sprak wederom met mij zeggend: Ga, neem het
geopende boekje in de hand van de engel die op de zee en op het land staat.
9 En ik ging naar de engel en zei hem mij het boekje
te geven. En hij zegt tot mij: Neem en eet het op en het zal je buik bitter
maken, maar in je mond zal het zoet zijn als honing.
10 En ik nam het boekje uit de hand van de engel en at
het op, en in mijn mond was het zoet als honing, maar toen ik het at werd mijn
buik bitter gemaakt.
11 En zij zeggen tot mij: Je moet wederom profeteren
met betrekking tot volken en natiën en talen en vele koningen.
Exegese
1 και ειδον
αλλον αγγελον
ισχυρον καταβαινοντα
εκ του
ουρανου περιβεβλημενον
νεφελην και η ιρις
επι της
κεφαλης αυτου και
το προσωπον
αυτου ως
ο ηλιος και οι ποδες αυτου
ως στυλοι
πυρος
2 και εχων
εν τη χειρι αυτου
βιβλαριδιον
ηνεωγμενον
και εθηκεν
τον ποδα
αυτου τον
δεξιον επι της
θαλασσης τον δε ευωνυμον επι της
γης
En ik zag een andere sterke engel neerdalen uit de hemel, getooid
met een wolk, en de regenboog op zijn hoofd, en zijn gelaat
als de zon, en zijn voeten als vuurzuilen, en hebbend in zijn hand een geopend
boekje. En hij plaatste zijn rechtervoet op de zee, maar de linker op het land
Zoals bij het Zesde zegel het geval was, treffen wij ook hier, bij
de Zesde trompet, extra taferelen aan. Het eerste hebben we beschouwd: de legers der ruiterij (Op
9:13-21), waarmee tevens het Tweede Wee een aanvang nam (9:12).
De beschrijving van dit Tweede Wee, tijdens de Zesde
trompet, zal nog voortgaan tot Op
11:14-15, wanneer er op de laatste trompet, de Zevende, geblazen zal worden
– waarmee ook het Derde Wee zal worden ingeluid. Vooralsnog lijkt het Tweede
Wee hier tijdelijk onderbroken te worden.
Verderop
in het hoofdstuk zullen we ook nog geconfronteerd worden met een geopend boekje
dat nieuwe visioenen bevat. Er zijn, in tegenstelling met de
boekrol van hoofdstuk 5, geen zegels die verbroken moeten worden, maar er wordt
wel door getoond dat er na afloop van het Derde Wee, te beginnen met hoofdstuk
12, een nieuwe reeks van openbaringen moet volgen, zoals ook in vers 11 aan
Johannes zal worden verteld.
En ik zag een
andere sterke engel neerdalen uit de hemel…
Het is niet moeilijk daarin Masjiach Yeshua te herkennen.
De beschrijving komt overeen met de Mensenzoon in Op
1:12-16. Ook doet hij sterk denken aan de engel van
YHWH, eveneens Yeshua die in zijn
voormenselijk bestaan het volk Israël vergezelde op haar tocht door de
wildernis.
Als de Michaël van Dn 12:1, de grote vorst
die de zonen van Daniëls volk terzijde staat, verschijnt hij altijd wanneer
Israël in Gods programma vooraan in beeld komt.
Al eerder was dat het geval in Op
8:3-5, waar we hem identificeerden als de engelhogepriester die
bemiddelt in de gebeden van de heiligen.
Ook in het feit dat hij getooid of bekleed is met
een wolk
herkennen wij hem als de OT engel van YHWH, gezien
het feit dat die engel vereenzelvigd werd met de wolk overdag en de vuurkolom
des nachts die voor het volk uitging.
Zie Ex
13:21-22 en Judas
9.
De regenboog op zijn hoofd heeft blijkbaar dezelfde
betekenis als in Op
4:3, waar de regenboog rondom Gods troon
sereniteit en vrede symboliseert te midden van de beroering op de Dag van de Heer.
Als degene op wiens schouders de vorstelijke heerschappij komt te rusten, heet hij ondermeer de Vredevorst
(Js 9:5).
Het boekje dat hij in zijn hand heeft is – gelukkig voor ons –
geopend. De nieuwe reeks visioenen die het bevat komen beschikbaar. Vanaf
hoofdstuk 12 is dat het geval.
Ná zijn dood, opstanding en
hemelvaart ontving Yeshua alle macht in hemel en op aarde (Mt
28:18).
Maar hier zien wij dat hij zijn rechtervoet op de zee en zijn
linker op het land plaatst; als een indrukwekkende kolos claimt hij nu de aarde
helemaal voor zichzelf. Eenmaal gezeten op de troon van
zijn vader David zal
hij zijn heerschappij daadwerkelijk over de gehele planeet uitbreiden (Js 9:6; Lk 1:32-33; Ps 72:8).
3 και εκραξεν
φωνη μεγαλη
ωσπερ λεων
μυκαται και οτε
εκραξεν ελαλησαν αι επτα
βρονται τας εαυτων
φωνας
4 και οτε ελαλησαν αι επτα
βρονται ημελλον γραφειν και ηκουσα
φωνην εκ
του ουρανου
λεγουσαν σφραγισον
α ελαλησαν
αι επτα
βρονται και μη αυτα γραψης
En hij riep luidkeels zoals een leeuw brult. En
toen hij riep spraken de zeven donderslagen hun eigen stemmen. En toen de zeven donderslagen spraken stond ik op het punt
te schrijven, en ik hoorde een stem uit de hemel zeggen: Verzegel de dingen die
de zeven donderslagen spraken en schrijf ze niet op
Als de Leeuw uit de stam Juda 'brult' de Heer, Masjiach
Yeshua, om zijn koninklijke aanspraken op de
heerschappij over de gehele aarde kracht bij te zetten. Aangezien het daarbij gaat om het opnieuw
vestigen van het koninkrijk voor Israël, is Israël als volk hier
uiteraard vooraan in beeld (Hn 1:6). Als hun Messias wenst hij het getrouwe
Overblijfsel daarvan in deze periode van strafgerichten op een speciale wijze
te gebruiken.
In dat verband lijkt het 'brullen' terug te verwijzen naar Hs 11:10 waar YHWH Elohim zelf brult in een passage waarin
hij blijk geeft van een verandering van hart jegens
zijn volk dat hij zwaar heeft gekastijd, maar dat hij voortaan mededogen wil
betonen. Op zijn 'gebrul' zal zijn volk bijeengebracht worden uit hun toestand
van verstrooiing:
8 Hoe
zou Ik echter u kunnen prijsgeven, Efraïm, u kunnen
overleveren, Israël? Hoe zou Ik u kunnen prijsgeven, alsof gij
Adma waart, of met u kunnen doen zoals met Zeboim? Mijn hart slaat om, heel mijn binnenste wordt week.
9
Neen, Ik zal mijn vlammende toorn toch niet koelen, Efraïm niet opnieuw te gronde richten, want Ik ben God, Ik
ben geen mens, Ik ben de Heilige in uw midden. Ik laat Mij niet gaan in mijn toorn.
10 Zij
zullen achter YHWH aan gaan. Als een leeuw zal Hij brullen.
Ja, Hij zal brullen, en bevend komen dan de zonen van de zeekant.
11 Bevend komen zij uit Egypte, als vogels, uit het land van Assur, als duiven. Ik vestig hen weer in hun tehuis - zo luidt de godsspraak van YHWH (wv78).
Van de zijde der zeven donderslagen komt onmiddellijk reactie. Zij
'ontwaken' kennelijk op het gebrul van de Leeuw uit Juda’s
stam. Johannes hoorde hun stemmen spreken en wilde vastleggen wat zij spraken.
Maar die poging werd doorkruist door een stem vanuit de hemel die hem opdroeg
het gehoorde te verzegelen en niet op te schrijven.
Johannes heeft dus openbaringen ontvangen die hij voor zichzelf
moest houden. Vergelijk 2Ko 12:4.
Sommigen
zijn van mening dat het om een serie van zeven openbaringen moet gaan naar
analogie van de zegels, de trompetten en de schalen. De consequentie daarvan lijkt te zijn dat de
visioenen die wel zijn
geopenbaard en die vanaf hoofdstuk 12 wel
schriftelijk zijn vastgelegd, fragmentarisch zijn en dat de exegese daarvan
noodzakelijkerwijs onvolledig moet zijn.
Om
op dit punt wat inzicht te krijgen en vast te stellen of de zaak werkelijk zo
ligt, is het goed dat we ons realiseren dat de beelden in hoofdstuk 10
[naast Ezechiël 2-3] voor een belangrijk deel teruggaan op Daniël hoofdstuk 12.
Tot Daniël zei de engel die hem had geïnformeerd omtrent
de strijd tussen de twee koningen [zie Dn 11:5 – 12:3]:
Maar gij, Daniël, houd de woorden verborgen, en verzegel het boek
tot de eindtijd; velen zullen onderzoek doen, en de kennis zal vermeerderen (Dn
12:4).
Ook
bij Daniël dus een opdracht om openbaringen verborgen te houden en te
verzegelen. Het verschil met Johannes is echter dat Daniël wel alles opschreef wat de engel aan hem had meegedeeld. Het
verzegelen van het
boek en de woorden verborgen houden lijkt
daarom betrekking te hebben op het
begrip van wat geschreven is. En omdat het begrijpen pas komt in de
Eindtijd, en het in deze context bovendien gaat om de zonen van uw [Daniëls] volk
(Dn 12:1), zien wij hier kennelijk het resultaat van wat de
apostel Paulus uitvoerig heeft behandeld in Romeinen
hoofdstuk 11.
Omdat
het merendeel van Israël de misstap beging haar Messias af te wijzen, raakte
zij in een toestand van geestelijke verharding
en werd zij door haar God YHWH opgesloten
in ongehoorzaamheid, een
situatie die pas in de Eindtijd, met het aanbreken van de 70ste
Jaarweek, zal worden doorbroken. Pas wanneer de leden van het in die periode te
verschijnen Overblijfsel Yeshua als hun Masjiach in aanmerking nemen en daarmee
ook de Geschriften van het NT - in het bijzonder de Openbaring van Jezus Messias,
omdat daarin immers de afronding van de OT beelden en
profetieën wordt getoond - kortom, wanneer velen onderzoek zullen doen, zal de kennis –
en het juiste begrip – vermeerderen.
Op
grond hiervan is het te verdedigen om in verband met de verzegeling van de
openbaringen die door de
stemmen van de zeven donderslagen werden gesproken,
tot een soortgelijke conclusie te komen. De kennis en het begrip ervan zal voor
Israël pas in de Eindtijd komen, wat trouwens geldt voor het hele Boek
Openbaring.
Voor de leden van de Christelijke Gemeente die van deze 'stoornis'
gevrijwaard blijven, bestaat er intussen in het geheel geen belemmering om Schrift met Schrift te
vergelijken en na te gaan of er in het OT iets te
vinden is wat een sleutel verschaft aangaande die zeven donderslagen.
Bij dat zoeken gaat het uiteraard vooral of er 'donders' zijn die stemmen hebben en daarmee
spreken. Zo’n speurtocht is beslist reëel, gezien het
feit dat er sprake is van de zeven donderslagen. Het gebruik van het
artikel wijst op een bekende voorstelling gebaseerd op het OT.
Velen komen daarom uit bij Psalm 29.
In die Psalm dondert namelijk de stem van YHWH Elohim zelf in oordelen over de aarde. Zijn stem, als een uitdrukking van
zijn donder, komt in de vv 3 tm
9 namelijk 7x voor:
1 Een psalm
van David. Geeft aan YHWH, gij godenzonen, geeft aan
YHWH heerlijkheid en macht!
2 Geeft
aan YHWH de eer van zijn naam, werpt u neer voor YHWH in heilige feestdos!
3 De stem van YHWH klinkt over de wateren, de
glorierijke God dondert; YHWH is op vele wateren.
4
De stem van YHWH is krachtig, de stem van YHWH is vol majesteit;
5
de stem van YHWH verbreekt ceders, YHWH verbreekt de ceders van de Libanon;
6 hij doet
de Libanon opspringen als een stierkalf, de Sirjon
als jonge wilde stieren.
7 De stem van YHWH zendt gespleten vuurvlammen
uit.
8 De stem van YHWH doet de woestijn sidderen, ja,
sidderen doet YHWH de woestijn van Kades.
9 De stem van YHWH doet de hinden werpen,
ontschorst de wouden, en in zijn paleis zegt een ieder: Glorie!
10
YHWH
zetelt op de geweldige vloed, en YHWH zetelt als koning voor altijd.
11 YHWH
zal sterkte aan zijn volk geven; YHWH zal zijn volk zegenen met vrede.
Let op het resultaat van Gods zevenvoudige stem die bij het
spreken als donderslagen zijn: Sterkte en vrede voor Israël, zijn volk waarop
zijn zegen rust!
In de Eindtijd, wanneer als vervulling van Hs 11:10 het volk wordt bijeengebracht, zal YHWH, zetelend
op de geweldige vloed van menselijke wateren,
met zijn donderende stem alles
teniet doen wat hem bij het volbrengen van zijn voornemen in de weg staat,
vooral de antichristelijke vijanden.
Wat Israël als volk in die tijd zal ervaren werd afgebeeld door
Davids eigen levensloop, zoals beschreven in het lied dat hij aan YHWH opdroeg
(2Sm 22).
Zie ook Ps 34:16-23.
In de verzen die nu volgen wordt deze gedachtegang bevestigd:
5 και ο αγγελος
ον ειδον
εστωτα επι της
θαλασσης και επι
της γης
ηρεν την
χειρα αυτου
την δεξιαν
εις τον
ουρανον
6 και ωμοσεν εν τω ζωντι εις
τους αιωνας
των αιωνων
ος εκτισεν
τον ουρανον
και τα
εν αυτω
και την
γην και
τα εν αυτη και
την θαλασσαν
και τα
εν αυτη
οτι χρονος
ουκετι εσται
7 αλλ εν ταις
ημεραις της φωνης
του εβδομου
αγγελου οταν μελλη
σαλπιζειν
και ετελεσθη
το μυστηριον
του θεου
ως ευηγγελισεν
τους εαυτου
δουλους τους προφητας
En de engel die
ik op de zee en op het land zag staan hief zijn rechterhand op naar de hemel en
hij zwoer bij hem die leeft in alle eeuwigheid, die de hemel schiep en alle
dingen daarin, en de aarde en alle dingen daarin, en de zee en alle dingen
daarin: Er zal geen uitstel meer zijn; maar in de dagen van de klank van de
zevende engel, wanneer hij op de trompet gaat blazen, is ook voleindigd het geheimenis van God, zoals hij aan zijn slaven, de
profeten als goede tijdingen bekendmaakte
Het beeld dat hier wordt opgeroepen gaat terug op Dn 12:7 (NBG):
Toen hoorde
ik de man die met linnen klederen bekleed was en zich boven het water van de
rivier bevond, zweren bij Hem die eeuwig leeft, terwijl hij zijn rechterhand en
zijn linkerhand naar de hemel hief: Een tijd, tijden en een halve tijd; en
wanneer er een einde komt aan het verbrijzelen van de macht van het heilige
volk, dan zullen al deze dingen voleindigd zijn.
Gods volk is ook hier in beeld. De man – dat is de engel die zojuist met Daniël over het
verzegelen van het boek sprak (Dn
12:4) – verzekert nu dat God tussenbeide komt zodat het verbrijzelen van de macht [lett.: hand] van het heilige volk niet langer dan 3½ tijd mag
duren.
In ons tekstgedeelte gebeurt iets dienovereenkomstigs: Als de
sterke engel zweert, beroept hij zich op de eeuwige God, de Schepper van de hemel,
de aarde en de zee en alles wat daarin is, als een logische reactie op wat de
stemmen van de zeven donderslagen zojuist hebben gesproken.
Zo’n God, die bovendien leeft tot in de eeuwen der eeuwen, kan ten volle uitvoering geven
aan de serie van zeven openbaringen die Johannes heeft vernomen maar niet
schriftelijk moest vastleggen. Want nogmaals: De zeven
donders waren geen onbepaalde geluiden, maar stemmen die
spraken, en
zoals we zagen in Psalm 29 kan YHWH - hij wordt 18x
met die naam aangeduid in die Psalm - zijn volk sterkte verlenen en met vrede
zegenen op grond van zijn absolute macht over zijn schepping, de werken van zijn handen.
Masjiach Yeshua, de sterke engel die met zijn rechtervoet op de
zee en met zijn linker op het land (de aarde) staat, kan zich daarom ook
beroepen op Psalm 8, waarvan Paulus al in Hb 2:6-9 aantoonde dat die in Yeshua zijn voornaamste
vervulling heeft:
3 Zie ik uw hemelen, door uw vingers gemaakt, de maan en de sterren
die gij hebt bereid,
4 Wat is dan de mens dat gij hem zoudt gedenken, en de mensenzoon dat gij acht op hem slaat?
5 Gij hebt hem ook een weinig minder dan goddelijken
gemaakt, en met heerlijkheid en luister hebt gij hem gekroond.
6 Gij doet hem heersen over de werken van uw handen; alles hebt gij
onder zijn voeten gelegd:
7 Kleinvee en runderen, die allemaal; en ook de dieren van het veld,
8 de vogels van de hemel en de vissen der zee, alles wat over de
paden der zeeën trekt.
9 O YHWH, onze Heer, hoe vol macht is uw naam op de ganse aarde!
De eed van Masjiach Yeshua, hier in Op 10:6-7, benadrukt krachtig
dat er geen tijd meer zal zijn, in de zin van uitstel,
aangezien bij het blazen op de Zevende trompet Gods mysterie beëindigd wordt; het geheimenis waarover hij zijn profeten al in het OT liet spreken.
Terecht heeft men hieruit de conclusie getrokken dat daarom nu, onmiddellijk, op
ditzelfde tijdstip tenslotte ook de Zevende engel zich
kan laten horen. Maar pas in Op
11:15 lezen we dat dit ook werkelijk plaatsvindt; die gebeurtenis kan evenwel ook hier gedacht worden.
Een en ander impliceert dat het tweede tafereel onder de Zesde
trompet (en dus ook het tweede Wee) - het optreden van de Twee Getuigen
- niet in chronologische volgorde, maar als gelijktijdig plaats vindend,
gedacht moet worden. Zie het commentaar bij Op
8:7.
Eveneens volkomen terecht wordt hier door de Masjiach die een eed
zweert geanticipeerd op het effect van de Zevende trompet. We zien hem immers
in dit tafereel als degene die de heerschappij over de wereld claimt en die
luidkeels roept of 'brult' als de Leeuw uit Juda om de heiligen bijeen te vergaderen. Al die zaken wijzen in
één richting: de vestiging van het koninkrijk voor Israël.
Yeshua zelf is de Messiaanse koning in dat koninkrijk en de Joodse
heiligen vertegenwoordigen dat koninkrijk op aarde doordat zij werkelijk als
een koninklijke priesterschap gaan functioneren. En
dat is ook precies wat stemmen in de hemel uitroepen als de Zevende engel de
trompet blaast:
Het koninkrijk der wereld is het
koninkrijk van onze Heer en van zijn Masjiach geworden, en hij zal als koning
regeren tot in alle eeuwigheid (Op 11:14-15).
Inderdaad, de onthulling van het mysterie van eeuwen ontvouwt
zich; van enig uitstel – ogenschijnlijk in de ogen van mensen, maar niet in de
ogen van God – is geen sprake meer!
8 και η φωνη ην ηκουσα
εκ του
ουρανου παλιν λαλουσαν
μετ εμου
και λεγουσαν
υπαγε λαβε
το βιβλιον
το ηνεωγμενον
εν τη χειρι του
αγγελου του εστωτος
επι της
θαλασσης και επι
της γης
9 και απηλθα προς τον
αγγελον λεγων αυτω
δουναι μοι το βιβλαριδιον
και λεγει
μοι λαβε
και καταφαγε
αυτο και
πικρανει σου την
κοιλιαν αλλ εν τω στοματι
σου εσται
γλυκυ ως
μελι
10 και ελαβον το βιβλαριδιον
εκ της
χειρος του αγγελου
και κατεφαγον
αυτο και
ην εν τω στοματι
μου ως
μελι γλυκυ
και οτε
εφαγον αυτο επικρανθη
η κοιλια μου
11 και λεγουσιν
μοι δει
σε παλιν
προφητευσαι
επι λαοις
και εθνεσιν
και γλωσσαις
και βασιλευσιν
πολλοις
En de stem die ik uit de hemel hoorde sprak wederom met mij
zeggend: Ga, neem het geopende boekje in de hand van de engel die op de zee en
op het land staat. En ik ging naar de engel en zei hem mij het boekje te geven.
En hij zegt tot mij: Neem en eet het op en het zal je buik bitter maken, maar
in je mond zal het zoet zijn als honing. En ik nam het boekje uit de hand van
de engel en at het op, en in mijn mond was het zoet als honing, maar toen ik
het at werd mijn buik bitter gemaakt. En zij zeggen tot mij: Je moet wederom
profeteren met betrekking tot volken en natiën en talen en vele koningen
Het opeten van het boekje gaat terug op Ezechiël die een boekrol
moest opeten waarin klaagliederen, weeklachten en treurzangen opgetekend waren.
Toch werd de rol in zijn mond zoet als honing. Dat het in zijn buik bitter
smaakte wordt niet vermeld, blijkbaar omdat er al sprake is van een contrast
tussen de bittere inhoud van het profetische woord dat hij aan het weerspannige
huis Israël moest bekendmaken enerzijds, en het zoete gevoel van vreugde
anderzijds dat iemand ervaart wanneer God hem met zijn woord begunstigt.
Deze tegenstelling wordt bij Johannes in het beeld van het eten
zelf verwerkt: Het in zich opnemen van de inhoud van het boekje - zich er helemaal
mee vereenzelvigen - was voor hem een honingzoete ervaring omdat de boodschap
van een goddelijke bron afkomstig was (Ps 19:8-11; 119:103).
Tegelijkertijd proeft hij het bittere van de onaangename
consequenties die de boodschap inhoudelijk heeft – onheilen en rampen - voor
die categorieën van personen die zich zelfs door goddelijke strafgerichten niet
ten goede laten beïnvloeden.
Vergelijk Op
16:18-21; Ps 145:20.
De stem die reeds tweemaal vanuit de
hemel gesproken had lijkt die van God zelf te zijn. Indien dat zo is zijn het
dus YHWH Elohim en Yeshua die nu aan Johannes een nieuwe opdracht geven: Hij moet opnieuw profeteren. Het
Griekse dei doelt op iets wat onvermijdelijk
is, omdat het als onderdeel van Gods voornemen moet plaats vinden.
Vergelijk Jh 4:4.
In dit geval gaat het echter samen met de innerlijke drang die het
opeten van het boekje bij Johannes teweeg brengt. Vergelijk de ervaring van
Jeremia in Jr 20:7-9.
Wanneer iemand zich een boodschapper van God weet, zich inleeft in
het goddelijk woord en zich er geheel mee vereenzelvigt, kan hij gewoon niet
zwijgen.
-.-.-.-
Naar Openbaring
11