Openbaring
van Jezus Christus
Hoofdstuk
12
Enkele uitgangspunten
om de Apocalyps te verklaren:
• Een profetisch boek toegevoegd
aan de boeken van het OT om de Joden van de eindtijd tot richtsnoer te zijn.
• De gebeurtenissen
voltrekken zich voor een groot gedeelte in de 70e Jaarweek der
Joden, wanneer JHWH de draad der geschiedenis in verband met zijn uitverkoren
volk weer oppakt.
• De christelijke
Gemeente bevindt zich dan niet meer op aarde omdat ze bij het begin van de 70e
Week is weggerukt in de 'Opname'.
1 En er werd een groot teken in de hemel
gezien: een Vrouw bekleed met de zon en de maan onder haar voeten; en op haar
hoofd een kroon van twaalf sterren; 2 en zij is zwanger, en zij
schreeuwt het uit in haar weeën en pijnen om te baren. 3
En er werd een ander teken in de hemel gezien, en zie! Een grote
Draak, vuurrood, hebbend zeven koppen en zeven horens en op zijn koppen zeven
diademen; 4 en zijn staart sleept het derde deel van de sterren des
hemels en hij wierp hen op de aarde. En de Draak staat voor de Vrouw die op het
punt van baren is, om zodra zij baart haar kind te verslinden. 5 En zij
baarde een zoon, een manlijk kind dat alle Heidenen zal weiden met een ijzeren
scepter; en haar kind werd weggerukt tot God en tot zijn troon. 6 En de
Vrouw vluchtte naar de wildernis waar zij een door God bereide plaats heeft
opdat zij haar aldaar zouden voeden 1260 dagen. 7 En
er vond een oorlog in de hemel plaats. Michaël en
zijn engelen voerden oorlog met de Draak. En de Draak voerde oorlog en zijn
engelen, 8 en hij bleek niet sterk te zijn, en ook werd er voor hen geen
plaats meer in de hemel gevonden. 9 En de grote Draak werd geworpen, de
aloude Slang, die Duivel en de Satan wordt genoemd, die de gehele bewoonde
aarde doet dwalen – hij werd geworpen naar de aarde, en zijn engelen werden met
hem geworpen. 10 En ik hoorde een grote stem in de hemel, zeggend: Thans
is geschied de redding en de kracht en het koninkrijk van onze God en de macht
van zijn Messias, aangezien de beschuldiger van onze broeders die hen dag en
nacht voor onze God beschuldigt, werd geworpen. 11 En zij hebben hem
overwonnen wegens het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis,
en zij hebben hun ziel niet liefgehad tot de dood. 12 Weest hierom verheugd, gij hemelen
en zij die daarin hun verblijf hebben. Wee de aarde en de zee! Want de Duivel
is tot jullie afgedaald in grote toorn, wetend dat hij
weinig tijd heeft. 13 En toen de Draak zag dat
hij naar de aarde was geworpen, vervolgde hij de Vrouw die het manlijk kind
baarde. 14 En aan de Vrouw werden de twee vleugels van de grote arend
gegeven, opdat zij naar de wildernis, naar haar plaats mocht vliegen, alwaar
zij wordt gevoed een tijd en tijden en een halve tijd, weg van het aangezicht van de Slang. 15 En de Slang wierp uit
zijn bek de Vrouw water achterna, als een rivier, om haar door de stroom te
laten meesleuren. 16 En de aarde kwam de Vrouw te hulp, en de aarde
opende haar mond en verzwolg de rivier welke de Draak uit zijn bek had
geworpen. 17 En de Draak werd woedend op de Vrouw en hij ging heen om
oorlog te voeren met de overgeblevenen van haar zaad, die de geboden van God
onderhouden en het getuigenis van Jezus hebben. En hij stond op het zand der
zee.
Exegese
1 και σημειον
μεγα ωφθη
εν τω ουρανω γυνη
περιβεβλημενη
τον ηλιον
και η σεληνη
υποκατω των ποδων
αυτης και
επι της
κεφαλης αυτης στεφανος
αστερων δωδεκα
2 και εν γαστρι
εχουσα και κραζει
ωδινουσα και βασανιζομενη
τεκειν
3 και ωφθη αλλο σημειον
εν τω ουρανω και
ιδου δρακων
μεγας πυρρος
εχων κεφαλας
επτα και
κερατα δεκα και
επι τας
κεφαλας αυτου επτα
διαδηματα
4 και η ουρα αυτου συρει
το τριτον
των αστερων
του ουρανου
και εβαλεν
αυτους εις την
γην και
ο δρακων εστηκεν ενωπιον της γυναικος
της μελλουσης
τεκειν ινα οταν
τεκη το
τεκνον αυτης καταφαγη
En
er werd een groot teken in de hemel gezien: een Vrouw bekleed met de zon en de
maan onder haar voeten; en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren; en zij
is zwanger, en zij schreeuwt het uit in haar weeën en pijnen om te baren. En
er werd een ander teken in de hemel gezien, en zie! Een grote Draak, vuurrood,
hebbend zeven koppen en zeven horens en op zijn koppen zeven diademen; en zijn
staart sleept het derde deel van de sterren des hemels en hij wierp hen op de
aarde. En de Draak staat voor de Vrouw die op het punt van baren is, om zodra
zij baart haar kind te verslinden
Het openen van het boek met de zeven
zegels ligt met het blazen van de zeven trompetten achter ons. In hoofdlijnen
zijn de gebeurtenissen die op de Dag die de Heer toebehoort zullen plaats vinden, aan ons geopenbaard.
Nu volgt een reeks van visioenen die verband houden met het
geopende boekje dat Johannes uit de hand van de sterke engel had aangenomen,
waarbij hem was gezegd: Je moet wederom profeteren met betrekking tot volken en natiën en
talen en vele koningen.
De kleinere omvang van het boekje geeft wellicht te kennen dat de
visioenen daarin vooral bedoeld zijn om nadere bijzonderheden te openbaren,
voorlopig met betrekking tot de wederwaardigheden van de getrouwe joodse Rest
[hoofdstukken 12 tm 15].
De nieuwe details zijn niet van ondergeschikt belang; integendeel!
Wij worden al direct geconfronteerd met een groot teken in de hemel, een tafereel
van grote betekenis derhalve.
Wie is de Vrouw, de
centrale figuur in dit grote teken in
de hemel, tezamen met de Draak in het andere teken in de
hemel?
De laatste levert geen probleem op. In vers 9 wordt hij de oude Slang
genoemd. Dat voert ons terug naar de Hof van Eden waar Satan zich
van de slang bediende om Eva te misleiden.
Toentertijd -in de eerste opgetekende profetie- werd
óók de Vrouw ten tonele gevoerd: Ik
zal vijandschap zetten tussen u en de Vrouw
(Gn 3:15).
Hier, in Openbaring 12, zien we die vijandschap tot een climax
komen.
In de loop der eeuwen werd Satans vijandschap vooral openbaar in
verband met Israël, Gods uitverkoren volk. Toen bijvoorbeeld de Farao van
Egypte een genocide op touw zette om alle manlijke baby’s in Israël meteen na
hun geboorte te doden, herkennen we daarachter Satan die er alles aan doet om
het in Gn 3:15 aangekondigde Zaad dat hem in de kop
moet vermorzelen, bij voorbaat uit te schakelen.
Iets soortgelijks deed zich voor bij de geboorte van Jezus. Achter
Herodes de Grote en de kindermoord te Bethlehem zien we weer Satan, gedreven door dezelfde
moordzuchtige geest (Jh 8:44).
De
Vrouw gaat terug op het Israël onder het Wetsverbond, functionerend binnen voorafbeeldingen of
schaduwen (Hb 10:1), een kenmerk dat in het 'grote teken'
zinnebeeldig tot uitdrukking komt met: de maan onder haar voeten.
Bij het begin van de 70e Jaarweek voor Israël (Dn
9:24-27) staat Vrouwe Sion op het punt te
baren. Op de helft van de Week zal zij het manlijk kind
voortbrengen.
We zullen niet ingaan op alle kenmerken van de Draak, maar enkele details zijn
interessant:
- Zijn vuurrode kleur.
Die wijst op de buitengewoon grote goddeloosheid van de Duivel en
op zijn moordzuchtige geest.
- De zeven koppen met diademen.
Blijkbaar vertegenwoordigen die de goddeloze geestenkrachten in de hemelsferen die
onder Satans toezicht staan: de wereldheersers van deze duisternis, waaronder
de geestenvorsten van de grote wereldmachten uit de geschiedenis (Ef 6:12; Dn
10:20).
- De tien horens.
Horens symboliseren agressieve uitingen van macht. Door de geschiedenis heen zijn de mensen door die 'horens' maar al
te vaak de dupe geworden (Pr 4:1; Jh
14:30; Ef 2:1-3)
- Zijn staart.
Ook door zijn 'staart'
oefent de Draak macht uit, maar dan als zinnebeeld voor misleiding.
Op
aarde gebeurt dat gewoonlijk door hen die als zijn instrument de feiten
verkeerd voorstellen. Prominent onder dezen zijn door de geschiedenis heen -
ook binnen het volk Israë l- de valse profeten:
Daarom snijdt Jahwe in Israël kop en staart af, palm en riet, op één
enkele dag. De kop, dat zijn de oudsten en aanzienlijken,
de staart, de profeten die leugens
verkondigen (Js 9:14-15; WV)
In
de eindtijd zal Satan door de leugenachtige Antichrist, de Hellenistische Kleine
Horen van Daniël hoofdstuk 8, vele prominenten binnen het joodse volk
door misleiding aan zijn zijde krijgen:
En uit één daarvan kwam weer een horen voort, die
klein begon, maar die zeer groot werd tegen het zuiden, tegen het oosten en tegen
het Sieraad, ja, zijn grootheid reikte tot aan het heer des
hemels, en hij deed er van het heir, namelijk van de
sterren, ter aarde vallen, en
vertrapte ze. Zelfs tegen de vorst van het heer maakte hij zich
groot, en Hem werd het dagelijks offer ontnomen en
zijn heilige woning werd neergeworpen. En een eredienst werd in overtreding
ingesteld tegenover het dagelijks offer; en hij wierp
de waarheid ter aarde, en wat hij ook deed, gelukte hem
(Dn 8:9-12; NBG).
Gezien de context is
ook dit een Schriftdeel dat de gebeurtenissen tijdens de eerste helft van de
Jaarweek beschrijft. Zie ook Dn
8:23-25.
12:5-6
5 και ετεκεν υιον αρσεν
ος μελλει
ποιμαινειν
παντα τα
εθνη εν
ραβδω σιδηρα
και ηρπασθη
το τεκνον
αυτης προς
τον θεον
και προς
τον θρονον
αυτου
6 και η γυνη εφυγεν εις
την ερημον
οπου εχει
εκει τοπον
ητοιμασμενον
απο του
θεου ινα
εκει τρεφωσιν
αυτην ημερας
χιλιας διακοσιας εξηκοντα
En zij baarde een
zoon, een manlijk kind dat alle Heidenen zal weiden met een ijzeren scepter; en
haar kind werd weggerukt tot God en tot zijn troon. En de Vrouw vluchtte naar
de wildernis waar zij een door God bereide plaats heeft opdat zij haar aldaar zouden voeden 1260 dagen
Men legt hier gewoonlijk, en niet onterecht, een verband met Ps 2:8-9, waar Jahweh tot zijn Zoon die op de berg Sion tot koning wordt geïnstalleerd, zegt:
Vraag
van mij, en laat ik Heidenvolken tot uw erfdeel geven, de einden der aarde tot
uw bezit. Gij zult hen breken
[weiden; LXX] met een ijzeren scepter; als een pottenbakkersvat
zult gij ze stukslaan.
Maar het is niet
terecht dat men vervolgens daaruit afleidt dat de zoon, het manlijk kind dat wordt gebaard, de Messias,
Jezus, zou zijn. Afgezien van het feit dat dit op zich al een onredelijke
conclusie is, wordt daarnaast geen rekening gehouden met de belofte aan de
overwinnaars in Op 2:26-27
Wie overwint en hij die tot het einde mijn werken onderhoudt, aan hem
zal ik macht geven over de Heidenvolken, en hij zal hen weiden met een ijzeren
staf en als aarden vaten worden zij verbrijzeld, gelijk ook ik bij mijn Vader heb
ontvangen.
De overwinnaars onder
het volk zullen met hun Messias delen in de vervulling van Psalm 2. Aan hen zal hij, als de door God gestelde koning op mijn
heilige berg Sion, regeringsmacht
over de Heidenvolken delegeren (Op
5:9-10; 14:1).
De geboorte van het manlijk kind wijst daarom terug naar Js 66:7-8 waar wordt beschreven hoe een natie in één keer
wordt geboren.
Sion
krijgt weeën en baart haar zonen. Het gaat om de
(weder)geboorte op één dag van de natie Israël, bestaande uit zonen die een
nieuwe schepping zijn. Zie ook Zc 3:9.
Gelet op de koninklijke
positie welke die herboren natie in haar Messias ten deel valt, wordt nog
helderder waarom haar kind werd weggerukt tot God
en tot zijn troon.
De
Gemeente werd al eerder "weggerukt" namelijk bij de Opname aan het
begin van de Week. Als de 24 Oudsten zijn ze sindsdien zelf op tronen gezeten,
rondom de troon van God.
Zie
1Th
4:17, waar hetzelfde Griekse werkwoord wordt
gebruikt: harpazoo.
Nu, bij de
wedergeboorte van Israël naar het vlees, wordt ook die gemeente weggerukt
tot God en tot zijn troon. Op dit tijdstip, de helft van de Week, wordt immers
ook het koninkrijk voor Israël opgericht, en daarin heeft aards Israël,
voorgesteld door de 144000, haar eigen koninklijke plaats.
Waarom de Vrouw zich genoodzaakt ziet om naar de wildernis te vluchten, wordt uit
het vervolg duidelijk. Maar dat gebeuren blijkt reeds
bij God 'ingecalculeerd' te zijn. Hij heeft al voorbereidingen daarvoor
getroffen zodat zij niet alleen over een plaats beschikt waar zij veilig is,
maar waar zij ook gevoed kan
worden zonder dat de slangachtige Draak kan interveniëren.
12:7-9
7 και εγενετο
πολεμος εν τω ουρανω ο μιχαηλ και
οι αγγελοι
αυτου του
πολεμησαι
μετα του
δρακοντος
και ο δρακων
επολεμησεν
και οι
αγγελοι αυτου
8 και ουκ ισχυσεν ουδε τοπος
ευρεθη αυτων ετι
εν τω ουρανω
9 και εβληθη
ο δρακων ο μεγας ο οφις
ο αρχαιος
ο καλουμενος
διαβολος και ο σατανας
ο πλανων την οικουμενην
ολην εβληθη
εις την
γην και
οι αγγελοι
αυτου μετ
αυτου εβληθησαν
En er vond een oorlog
in de hemel plaats. Michaël en zijn engelen voerden
oorlog met de Draak. En de Draak voerde oorlog en zijn engelen, en hij bleek
niet sterk te zijn, en ook werd er voor hen geen plaats meer in de hemel
gevonden. En de grote Draak werd geworpen, de aloude Slang, die Duivel en de
Satan wordt genoemd, die de gehele bewoonde aarde doet dwalen – hij werd
geworpen naar de aarde, en zijn engelen werden met hem geworpen
Een beslissend stadium in de universele geschiedenis en een
mijlpaal in de ontwikkelingen rond het herstelde Israël.
Volgens Job 1:6 en 2:1
had Satan in de dagen van Job toegang tot de tegenwoordigheid van Jahweh God in
de hemel. Dat bood die Lasteraar (Duivel) de gelegenheid om Job
aan te klagen, hem te beschuldigen van kwade trouw jegens God (Job
1:9-11; 2:4, 5).
Maar pas hier, op de helft van de Jaarweek, is voor God de tijd
gekomen, om hem -en ook zijn engelen, de demonen- elke
plaats in de hemel te ontzeggen.
Er is reden om aan te nemen dat Job een
profetisch beeld vertegenwoordigt van het joodse Overblijfsel. Die broeders van
de Messias zijn voortdurend door de Duivel aangeklaagd.
Uitverkorenen Gods, ook de leden van de christelijke Gemeente,
worden altijd door de Lasteraar beschuldigd en aangeklaagd (Rm 8:33-34), maar de uitverkorenen van Gods volk
Israël, de heiligen, zijn speciaal Satans doelwit,
aangezien hij weet dat alle
koninkrijken van de wereld en hun heerlijkheid,
waarover hij sinds de Spraakverwarring als de heerser der wereld
heeft kunnen beschikken, van hem worden afgenomen om aan de heiligen
te worden gegeven (Dn
7:27; Mt 4:8; Jh 12:31).
Nu is, met de oprichting van het
koninkrijk voor Israël, de tijd daarvoor gekomen. Een Overblijfsel
onder de Joden is uit de eeuwenlange verharding gekomen en heeft in geloof zijn
Messias aanvaard. Wie zal dus nog beschuldigingen inbrengen tegen hen, Gods
uitverkorenen?
Zoals Job tenslotte afstand deed van
aanspraken op eigen rechtvaardigheid, hebben de leden van het Overblijfsel
ingezien dat door werken der Wet niemand rechtvaardig kan worden voor God (Rm 11:25; 8:33-34;
3:20;
Job
27:1-6; 32:1-3;
42:1-6).
Om die reden wil God de Satan niet nog langer voor zijn troon
hebben als aanklager. En met de val uit zijn wereldheerschappij, moet ook zijn
val uit zijn hemelhoge positie komen (Op
9:1-3). Hij moet vernederd worden tot de aarde.
Michaël
[betekenis: Wie is gelijk God?],
de aartsengel, de Messias zélf, voert de uitverkoren engelen aan (1Tm
5:21) in een strijd tegen de Duivel en zijn demonen.
12:10-12
10 και ηκουσα φωνην μεγαλην
εν τω ουρανω λεγουσαν
αρτι εγενετο
η σωτηρια και η δυναμις
και η βασιλεια
του θεου
ημων και
η εξουσια του χριστου
αυτου οτι
εβληθη ο κατηγωρ των αδελφων
ημων ο κατηγορων
αυτους ενωπιον του θεου
ημων ημερας
και νυκτος
11 και αυτοι ενικησαν αυτον δια
το αιμα
του αρνιου
και δια
τον λογον
της μαρτυριας
αυτων και
ουκ ηγαπησαν
την ψυχην
αυτων αχρι
θανατου
12 δια τουτο ευφραινεσθε
[οι] ουρανοι
και οι
εν αυτοις
σκηνουντες
ουαι την
γην και
την θαλασσαν
οτι κατεβη
ο διαβολος
προς υμας
εχων θυμον
μεγαν ειδως
οτι ολιγον
καιρον εχει
En ik hoorde een
grote stem in de hemel, zeggend: Thans is geschied de redding en de kracht en
het koninkrijk van onze God en de macht van zijn Messias, aangezien de
beschuldiger van onze broeders die hen dag en nacht voor onze God beschuldigt,
werd geworpen. En zij hebben hem overwonnen wegens het bloed van het Lam en
door het woord van hun getuigenis, en zij hebben hun ziel niet liefgehad tot de
dood. Weest hierom verheugd, gij
hemelen en zij die daarin hun verblijf hebben. Wee de aarde en de zee! Want de
Duivel is tot jullie afgedaald in grote toorn, wetend
dat hij weinig tijd heeft
Satans uitwerping en val op de aarde getuigen van het feit dat hem
de heerschappij over de wereld is ontnomen. Het bewijs is geleverd dat het koninkrijk der
wereld is geworden van onze Heer en van zijn Messias (Op
11:15).
De redding van de
getrouwe Rest hangt samen met hun geloof. Zij steunen voortaan op de kracht van
het bloed van het Lam.
Voor Satan is nog maar weinig tijd over; om precies te zijn 3½
tijd, d.i 1260 dagen.
Volgens
Lukas, hoofdstuk 10, stond het demonenrijk
reeds bij Jezus' eerste komst op instorten. Jezus zelf maakte dat duidelijk aan de 72 leerlingen die hij
twee-aan-twee had uitgezonden op een predikingmissie:
De twee en zeventig nu keerden terug met vreugde, zeggend: Heer,
ook de demonen worden in jouw naam aan ons onderworpen. Hij nu zei tot hen: Ik
aanschouwde de Satan als een bliksem uit de hemel gevallen. Zie, Ik heb jullie
de macht gegeven op slangen en schorpioenen te treden,
en over alle kracht van de vijand, en niets zal jullie in enig opzicht schaden.
Doch, verheugt je niet hierin dat de geesten aan jullie onderworpen worden,
maar verheugt je dat jullie namen zijn ingeschreven in
de hemelen.
Bij
hun terugkeer van de opdracht om de nabijheid van het koninkrijk aan te kondigen
tonen de leerlingen zich vooral verheugd over de bijzondere ervaring dat God de
onreine geesten aan hen onderwierp. Dit kan op de uitdrijving van die geesten
wijzen, maar wellicht ook op het genezen van ziektes waarvan de demonen de
voornaamste veroorzakers zijn.
Welnu, dat was zeker iets groots; maar het betekende meer dan dat. Het was ook
een teken dat het demonenrijk met de komst van de
Messias geheel op instorten stond.
Vergelijk Mt
12:27-29; Lk 11:14-26.
Met de definitieve vestiging van het Messiasrijk zou het volledig tenonder gaan, en ten
bewijze daarvan aanschouwde Jezus bij voorbaat [een manier om het
imperfectum van het werkwoord aanschouwen – θεωρεω
- tot uitdrukking te laten komen] Satans uitwerping.
En inderdaad, de eerste machtsdaad van het koninkrijk heeft de zuivering van de
heilige hemelen tot gevolg. Het zal niet lang meer duren of alle demonische
activiteit komt ten einde, maar met de verwijdering van Satan is de eerste stap
daartoe gezet. Bovendien ontneemt Jahweh die Grote Aanklager voorgoed de
gelegenheid om Gods heiligen op aarde nog langer voor zijn aangezicht
te beschuldigen. Vergelijk Job 1 en 2.
13 και οτε ειδεν ο δρακων
οτι εβληθη
εις την
γην εδιωξεν
την γυναικα
ητις ετεκεν
τον αρσενα
14 και εδοθησαν
τη γυναικι
αι δυο
πτερυγες του αετου
του μεγαλου
ινα πετηται
εις την
ερημον εις τον
τοπον αυτης
οπου τρεφεται
εκει καιρον
και καιρους
και ημισυ
καιρου απο προσωπου
του οφεως
15 και εβαλεν
ο οφις εκ
του στοματος
αυτου οπισω
της γυναικος
υδωρ ως
ποταμον ινα αυτην
ποταμοφορητον
ποιηση
16 και εβοηθησεν
η γη τη
γυναικι και ηνοιξεν
η γη το
στομα αυτης
και κατεπιεν
τον ποταμον
ον εβαλεν
ο δρακων εκ του στοματος αυτου
17 και ωργισθη
ο δρακων επι τη γυναικι και απηλθεν
ποιησαι πολεμον μετα των
λοιπων του σπερματος
αυτης των
τηρουντων
τας εντολας
του θεου
και εχοντων
την μαρτυριαν
ιησου και
εσταθη επι την
αμμον της
θαλασσης
En
toen de Draak zag dat hij naar de aarde
was geworpen, vervolgde hij de Vrouw die het manlijk kind baarde. En aan de
Vrouw werden de twee vleugels van de grote arend gegeven, opdat zij naar de
wildernis, naar haar plaats mocht vliegen, alwaar zij wordt gevoed een tijd en
tijden en een halve tijd, weg van het aangezicht van
de Slang. En de Slang wierp uit zijn bek de Vrouw water achterna, als een
rivier, om haar door de stroom te laten meesleuren. En de aarde kwam de Vrouw
te hulp, en de aarde opende haar mond en verzwolg de rivier welke de Draak uit
zijn bek had geworpen. En de Draak werd woedend op de Vrouw en hij ging heen om
oorlog te voeren met de overgeblevenen van haar zaad, die de geboden van God
onderhouden en het getuigenis van Jezus hebben. En hij stond op het zand der
zee.
Hier zien we de Vrouw binnen een aardse setting, waarbij zij wordt
gelijkgesteld aan haar aardse zaad, de joodse heiligen die het vanwege
de woede van de Draak zwaar te verduren krijgen.
Zoals God Israël op
arendsvleugels uit Egypte bij zichzelf bracht in de wildernis van Sinaï, wordt
ook hier de Vrouw beveiligd tegen de woede van de Slang en buiten zijn
gezichtsveld geestelijk gevoed (Ex 19:4; Dt
32:11-12).
Kennelijk moet er onderscheid worden gemaakt tussen de rivier die de Slang de
Vrouw achterna braakt direct na zijn vernedering, en de oorlog die hij na die
vergeefse poging gaat voeren tegen de
overgeblevenen van haar zaad.
Psalm 124 schijnt profetisch te zinspelen op Satans eerste aanval:
Als de Heer niet aan onze kant stond, Israël kan het niet genoeg
herhalen, als de Heer niet aan onze kant stond toen de vijanden ons aanvielen,
dan hadden ze hun woede op ons gekoeld, ons levend verslonden; dan
had het water ons meegesleurd, hadden de golven ons overspoeld: we
zouden zijn verzwolgen.
(Ps 124:1-5, GNB).
Afgewacht moet worden hoe
dit bij het begin van de tweede helft van de Jaarweek, onmiddellijk na de
oprichting van het Messiaanse koninkrijk, vorm zal aannemen. Ongetwijfeld zal
het een vijandige uiting zijn van de
Heidenvolken die in toorn ontstaken
(Op 11:18), vergelijkbaar met de reactie van de Filistijnen toen
David koning werd op de burcht Sion (2Sm
5:3, 17-25;
Ps 2:1-6).
Hoe zal 'de aarde' de Vrouw te hulp komen? Blijkbaar zullen velen
die tot het meer stabiele deel van de maatschappij behoren, het voor Israël in
haar verdrukking opnemen, ongetwijfeld daartoe aangezet door Jahweh God zelf.
Zie Dn
11:33-35 en Mt 25:35, 40.
De dankbaarheid van het Overblijfsel daarvoor, wordt kennelijk
verwoord door koning David in Psalm 18.
Wanneer de Duivel zich
realiseert dat de Elia-getuigen voorlopig
onaantastbaar zijn (Op
11:5-6), richt hij zijn pijlen vervolgens op de Joden overal in de diaspora,
die tijdens de 3½-jarige Grote Verdrukking tot geloof komen.
Omdat ook zij gaan
getuigen van het Messiaanse koningschap en vertellen dat de tijd voor Satan na
zijn nederlaag zo goed als ten einde is, keert zijn furie zich uiteraard ook
tegen hen.
Uit
het vervolg zal duidelijk worden dat het Beest uit de zee daarin een
centrale rol zal vervullen (Op
13:1-7; Dn
7:25).
Maar naast hem als
zijn onafscheidelijke metgezel, ook het Beest uit de aarde, alias de
Valse Profeet, die het voor elkaar krijgt dat er voor het Beest uit de
zee een Beeld wordt opgericht dat iedereen moet aanbidden (Op
13:11-17).
-.-.-.-