Openbaring van Jezus Christus
Hoofdstuk 14
Enkele uitgangspunten om de
Apocalyps te verklaren:
• Een profetisch boek
toegevoegd aan de boeken van het OT om de Joden van de Eindtijd tot richtsnoer
te zijn.
• De gebeurtenissen
voltrekken zich voor een groot gedeelte in de 70ste Jaarweek der
Joden, wanneer YHWH Elohim de draad der geschiedenis in verband met zijn
uitverkoren volk weer oppakt.
• De Christelijke Gemeente bevindt
zich dan [waarschijnlijk] niet meer op aarde omdat ze bij het begin van de 70ste
Week is weggerukt in de ‘Opname’.
Tekst
1 En ik zag en zie! Het Lam staande op de berg Sion, en met hem 144000
hebbend zijn naam en de naam van zijn Vader op hun voorhoofden geschreven.
2 En ik hoorde een geluid uit de hemel als een geluid van vele wateren en
als een geluid van grote donder,en het geluid dat ik hoorde als de muziek van
harpspelers spelend op hun harpen.
3 En zij zingen een nieuw lied vóór de troon en vóór de vier levende wezens
en de Oudsten; en niemand kon het lied leren behalve de 144000, zij die van de
aarde gekocht zijn.
4 Dezen zijn zij die met vrouwen niet werden bezoedeld; want zij zijn
maagden. Dezen zijn degenen die het Lam vergezellen waarheen hij ook gaat.
Dezen werden vanuit de mensen gekocht als eerstelingsgave voor God en het Lam.
5 En in hun mond werd geen leugen gevonden; onberispelijk zijn zij.
6 En ik zag een andere engel vliegend in het midden der hemel, hebbend een
eeuwig evangelie om als goede tijdingen te verkondigen aan hen die op de aarde
gezeten zijn, en aan elke natie en stam en taal en volk,
7 zeggend met een luide stem: Vreest God en geeft hem heerlijkheid, want
het uur van zijn oordeel kwam, en aanbidt hem die de hemel en de aarde en zee
en bronnen van wateren maakte.
8 En een andere, een tweede engel volgde, zeggend: [Ze] viel; [ze] viel, het
Grote Babylon, van wie alle natiën dronken van de wijn der toorn van haar
hoererij.
9 En een andere engel, een derde, volgde hen, zeggend met luide stem:
Indien iemand het Beest en zijn beeld aanbidt, en een merkteken ontvangt op
zijn voorhoofd of op zijn hand,
10 die zal ook drinken van de wijn van de toorn Gods welke puur is gemengd
in de beker van zijn gramschap. En
hij zal gepijnigd worden met vuur en zwavel ten aanschouwen van heilige engelen
en ten aanschouwen van het Lam.
11 En de rook van hun pijniging stijgt op tot in alle eeuwigheid. En dag
noch nacht hebben zij rust, zij die het Beest en zijn beeld aanbidden, en een
ieder die het merkteken van zijn naam ontvangt.
12 Hier is de volharding der heiligen, zij die de geboden van God en het
geloof van Yeshua bewaren.
13 En ik hoorde een stem uit de hemel, zeggend: Schrijf! Gelukkig de doden
die vanaf nu in de Heer sterven. Ja, zegt de geest, dat zij mogen rusten van
hun inspanningen, want hun werken gaan samen met hen.
14 En ik zag, en zie! Een witte wolk, en op de wolk [iemand] gezeten gelijk een Mensenzoon, hebbend op
zijn hoofd een gouden kroon en in zijn hand een scherpe sikkel.
15 En een andere engel kwam uit het tempelheiligdom, luidkeels roepend tot
hem die op de wolk gezeten is: Zend je sikkel en oogst, want het uur om te
oogsten kwam aangezien de oogst der aarde droog werd.
16 En hij die op de wolk is gezeten wierp zijn sikkel op de aarde en de
aarde werd geoogst.
17 En een andere engel kwam uit het tempelheiligdom dat in de hemel [is], óók hij hebbend een scherpe sikkel.
18 En een andere engel, hij die macht heeft over het vuur, [kwam] van het altaar; en hij riep met luide stem
tot hem die de scherpe sikkel heeft, zeggend: Zend je scherpe sikkel en zamel
de trossen van de wijnstok der aarde in, omdat haar druiven rijp werden.
19 En de engel wierp zijn sikkel naar de aarde en hij verzamelde de wijnstok
der aarde en wierp haar in de grote wijnpers van Gods toorn.
20 En de wijnpers werd getreden buiten de stad, en er kwam bloed uit de wijnpers
tot aan de tomen der paarden, vanaf 1600 stadiën.
Exegese
1 και
ειδον και ιδου
το αρνιον
εστος επι το
ορος σιων και
μετ αυτου
εκατον
τεσσερακοντα
τεσσαρες χιλιαδες
εχουσαι το
ονομα αυτου
και το ονομα
του πατρος
αυτου
γεγραμμενον
επι των
μετωπων αυτων
2 και
ηκουσα φωνην
εκ του ουρανου
ως φωνην υδατων
πολλων και ως
φωνην βροντης
μεγαλης και η
φωνη ην ηκουσα
ως κιθαρωδων
κιθαριζοντων
εν ταις κιθαραις
αυτων
3 και
αδουσιν [ως]
ωδην καινην
ενωπιον του
θρονου και
ενωπιον των
τεσσαρων ζωων
και των
πρεσβυτερων
και ουδεις
εδυνατο μαθειν
την ωδην ει μη
αι εκατον
τεσσερακοντα
τεσσαρες χιλιαδες
οι ηγορασμενοι
απο της γης
En ik zag en zie! Het
Lam staande op de berg Sion, en met hem 144000 hebbend zijn naam en de naam van
zijn Vader op hun voorhoofden geschreven. En ik hoorde een geluid uit de hemel
als een geluid van vele wateren en als een geluid van grote donder,en het
geluid dat ik hoorde als de muziek van harpspelers spelend op hun harpen. En
zij zingen een nieuw lied vóór de troon en vóór de vier Levende wezens en de
Oudsten; en niemand kon het lied leren behalve de 144000, zij die van de aarde
gekocht zijn
Het tafereel staat in alle
opzichten in contrast met het direct voorafgaande.
Het Lam, dat ook de Leeuw uit de stam Juda is, staat tegenover de Antichrist in
de dubbelfiguur van de twee Beesten. Terwijl het eerste Beest, die de
dominerende figuur blijft - daarin krachtig bijgestaan en ondersteund door het
tweede Beest - omringd is door zijn aardsgezinde vereerders, heeft het Lam de
12 x 12000 gezegelden uit elke stam der zonen van Israël in
zijn gezelschap (Op
7:4).
En terwijl de eersten gebrandmerkt worden als aanbidders van het beeld van het
Beest, worden de laatsten geïdentificeerd als God en de Masjiach toebehorend.
Johannes kreeg hen immers te zien met op hun voorhoofden de namen van zowel het
Lam als van diens Vader, YHWH, geschreven.
Het voornaamste contrast is evenwel gelegen in de positie die de
tegenover elkaar staande partijen innemen. Terwijl het Beest als de slaafse
vazal van de Draak op onrechtmatige wijze tracht vast te houden aan de
wereldheerschappij, als een Achtste Koning, wordt het Lam getoond als Degene in
wie rechtmatig Psalm
Hun koningen sluiten zich aaneen, zij spannen samen tegen YHWH en zijn
Masjiach: Laat ons hun banden verscheuren en hun touwen van ons werpen! Die in
de hemel troont lacht, YHWH spot met hen. Dan spreekt hij tot hen in woede, en
zijn toorn verbijstert hen: Ikzelf heb mijn koning geïnstalleerd, op Sion mijn heilige
berg.
(Ps 2:2-6)
Sion is de plaats waar de Masjiach zijn losgekochten vergadert om met hen over
de aarde heerschappij uit te oefenen.
Zie: Js
2:3-4; 24:23;
Jl
2:32; Ob
1:17-21.
Opmerkelijk in dit
verband is wat het boek Daniël ons toont.
De dubbelfiguur van
de Antichrist wordt in hoofdstuk 7 opgevoerd als de Romeinse Kleine
Horen, en in hoofdstuk 8 als de Kleine Horen met Hellenistische
achtergrond (Dn
7:8; 8:9).
Precies daartussen vinden we de voorzegging dat het koninkrijk en de heerschappij en de grootheid van de
koninkrijken onder de ganse hemel aan de heiligen van het Opperwezen gegeven
werden (Dn 7:27).
Om die reden zijn we hier, in Op 14:1, weer terug bij Op 11:15 en de
aankondiging:
Het
koninkrijk der wereld werd van onze Heer en van zijn Masjiach.
En geheel in overeenstemming met Gods voornemen is Yeshua, de Mensenzoon, in
het gezelschap van de getrouwe Joodse Rest, bestaande uit de heiligen van het Opperwezen,
die in de Eindtijd en ook daarna, tijdens het Millennium, de Messiaanse heerschappij
als een koninklijke priesterschap op aarde zullen vertegenwoordigen (Dn
7:13-14, 27).
Juist
met het oog op die toewijzing maken zij zich het Nieuwe Lied eigen [het Griekse edunato, Ned.: kon, heeft de imperfectumvorm van het werkwoord kunnen].
Belangwekkend
is de vraag wie dat Nieuwe Lied als een voorbeeld ter navolging 'voorzingen'.
De tekst zegt dat in verband hiermee een geluid uit de hemel wordt
gehoord, indrukwekkend, als het geluid van vele wateren en zware donder.
Het moeten derhalve hemelse wezens zijn die het Nieuwe Lied als eersten ten
gehore brengen.
Maar wie precies zijn de symbolische musicerende harpspelers, zangers die
zichzelf op de harp begeleiden?
Aangezien met nadruk wordt verklaard dat zij het lied zingen vóór
(1) Gods troon,
(2) de vier Levende wezens, en
(3) de Oudsten,
blijven de engelen als de zangers over; qua aantal myriaden van myriaden en duizenden van
duizenden.
Geen wonder dan ook dat, naast een melodieus geluid, ook het indrukwekkende
geluid wordt gehoord van stortvloeden van water en het geluid van donder
(vergelijk Op
5:11-14).
Dat engelen de toon zetten voor de
boodschap die op aarde door het Joodse Overblijfsel verder moet worden
gebracht, wordt goed duidelijk uit het vervolg. Zie Op
14:6-11, en vergelijk Mt
24:14.
Maar reeds veel eerder, in Psalm
149, werd dat profetisch aangegeven:
Looft
Jah!
Zingt YHWH een
nieuw lied, zijn lof in de gemeente van loyalen.
Israël verheuge zich in zijn grote Maker, de zonen van Sion — laten zij blij zijn
in hun Koning.
Laten zij zijn naam loven met gedans.
Dat zij hem met de tamboerijn en de harp bezingen met melodieën.
Want YHWH heeft een welgevallen in zijn volk.
[ De GW van deze regel is 1335. Vanaf het midden der
70ste Week zullen ook 1335 dagen zijn – Dn
12:12 ]
Hij
luistert de zachtmoedigen op met redding. Dat de loyalen zich uitbundig verheugen
in heerlijkheid; dat zij een vreugdegeroep aanheffen op hun bed. Dat de
liederen waarin God wordt verheven, in hun keel zijn, en een tweesnijdend
zwaard in hun hand, om wraak te oefenen aan de Heidenvolken, bestraffingen aan
de nationale groepen, om hun koningen te binden met kluisters en hun geëerden
met ijzeren boeien, om aan hen de geschreven rechterlijke beslissing te
voltrekken. Zulk een pracht behoort aan al zijn loyalen. Looft Jah!
De Psalm is duidelijk
Eindtijdgericht. Want de zonen van Sion,
het Joodse overblijfsel, zingen het nieuwe lied dat verband houdt met de
oprichting van het Messiaanse koninkrijk. Vandaar: De zonen van Sion — laten zij blij zijn in
hun Koning.
Maar eerst moet de inhoud van dat Nieuwe Lied dus door hen 'geleerd' worden.
Pas dan kan het Overblijfsel profeteren, daartoe in staat gesteld doordat, als
een vervulling van Jl
2:28-32, de heilige geest op hen wordt uitgestort.
Dat zij zich daardoor ook de
inhoud van het Lied eigen kunnen maken, blijkt uit Jl 2:28a, 29, een Schriftdeel
dat zijn voornaamste vervulling zal hebben in de Eindtijd:
En uw zonen en dochters zullen
profeteren; uw
grijsaards zullen dromen dromen; uw jonge mannen visioenen zien; zelfs op de
slaven en slavinnen stort ik mijn geest uit in die dagen.
Dat dit profeteren tot redding
leidt, blijkt verder uit Joëls profetie:
Dan zullen allen worden gered die de naam van YHWH aanroepen. Want op
de berg Sion en in Jeruzalem zal redding zijn.
Zie ook het commentaar
bij Openbaring
7:1-3
4 ουτοι
εισιν οι μετα
γυναικων ουκ
εμολυνθησαν παρθενοι
γαρ εισιν
ουτοι οι
ακολουθουντες
τω αρνιω οπου
αν υπαγη ουτοι
ηγορασθησαν
απο των ανθρωπων
απαρχη τω θεω
και τω αρνιω
5 και
εν τω στοματι
αυτων ουχ
ευρεθη ψευδος
αμωμοι εισιν
Dezen zijn zij die
met vrouwen niet werden bezoedeld; want zij zijn maagden. Dezen zijn degenen die
het Lam vergezellen waarheen hij ook gaat. Dezen werden vanuit de mensen
gekocht als eerstelingsgave voor God en het Lam. En in hun mond werd geen
leugen gevonden; onberispelijk zijn zij
Deze beschrijving van
het Overblijfsel lijkt hen tot supermensen te maken. Uiteraard is dat niet het
geval. Niettemin zinspeelt de tekst op een ingrijpende ommekeer in hun
vleselijk organisme. Wat is er precies aan de hand?
Net als alle andere
geboren Adamitische mensen bezaten zij tot dan toe in zichzelf slechts overgeërfde
zondige onvolmaaktheid. Maar nu heeft zich een wonderbaarlijke transformatie binnen
in hen voltrokken!
En dat heeft alles te
maken met de verklaring dat zij, door hun verlossing krachtens Yeshua's
losprijs, een eerstelingsgave zijn,
voor God en het Lam.
Zij zijn de eersten in wie de beloofde condities van het Nieuwe Verbond
volledig worden vervuld. Daarom wordt ook de heilige geest op hen uitgestort,
de meest kernachtige gebeurtenis die direct volgt op de vestiging van het koninkrijk voor
Israël.
Hoewel
dat een herhaling lijkt van de gebeurtenissen op de Pinksterdag van 33 AD, is
er toch sprake van grote verschillen. Allereerst was de uitstorting van de
geest in de Eerste eeuw een voorlopige
vervulling van Joëls profetie; de volledige vervulling komt bij de
helft van de 70ste Jaarweek.
Merk op wat Petrus zei: Dit is wat werd gezegd door de
profeet Joël. Niet: Dit is de vervulling (Hn
2:16).
Dit
verschil, tussen voorlopig en definitief, komt verder tot
uitdrukking in de wijze waarop de heilige geest uitwerkt in beide gevallen.
Voor de leden van de Christelijke Gemeente geldt, vanaf 33 AD tot op heden, en
zolang de 'Gemeente-eeuw' nog voortduurt, dat zij door de uitstorting van de
geest het onderpand van wat komen gaat ontvangen (2Ko
1:21-22). Hoewel het een onuitsprekelijk groot voorrecht is om door
Masjiach Yeshua de geest als inwonend te ervaren, leven Christenen
niettemin voort in het zondige vlees (Rm
8:9-11).
Zij
zijn, als eersten zelfs, tot een nieuwe
schepping geworden en als
het hemelse deel van het Israël Gods
rust er op hen vrede en barmhartigheid (2Ko
5:17; Gl
6:15, 16). Maar er moet dagelijks een strijd gevoerd worden tussen geest en vlees. Vleselijk handelen
ligt bijgevolg als het ware 'vlak om de hoek' (Gl
5:13-17).
Christenen
kunnen - omdat zij voortgaan te leven in het onvolmaakte en zondige vlees -
zelfs de heilige geest bedroeven, zoals Paulus signaleerde:
En bedroeft niet de heilige geest van God, waarin jullie werden
verzegeld tot een dag van verlossing (Ef 4:30).
Die
vermaning onthult veel. De heilige geest is inderdaad werkzaam ten aanzien van
Christenen. Daardoor zijn zij al tot Gods zonen geworden. Met hun Hoofd Masjiach
Yeshua gaan zij alles erven (Rm
8:14-17). Maar thans nog altijd in voorlopige
zin. De definitieve aanneming als zonen moet nog komen. Intussen
zuchten zij, samen met de gehele schepping en verkeren zij samen met die
schepping in barensweeën:
Want wij weten dat de gehele schepping
tot nu toe voortdurend tezamen zucht en tezamen in barensweeën is. Dat niet
alleen, maar ook wij, die de eerstelingsgave van de geest hebben, ook wij
zuchten in onszelf, in afwachting van de [definitieve] aanneming als zonen, de verlossing van ons
lichaam door loskoop (Rm 8:22-23).
De 144000 daarentegen,
zijn werkelijk een herschepping [of:
wedergeboorte; Gr.: paliggenesia],
nieuwe mensen, kinderen van God (Mt
19:28; Lk
20:27-40).
Vandaar de toelichting door de openbaringsengel:
Dezen werden vanuit [Grieks: apo; vanaf/vanuit] de mensen gekocht als eerstelingsgave voor
God en het Lam.
In vers 3 werd slechts
van hen gezegd dat zij van [eveneens apo; vanaf/vanuit] de aarde gekocht zijn. De verklaringen
vullen elkaar aan: Van alle mensen die voor eeuwig op aarde zullen leven zijn
zij de eersten die zich in dat grote voorrecht zullen verheugen.
Zij zijn een
speciale gave voor YHWH en zijn Zoon omdat God in zijn voornemen hen ertoe
bestemde de grondslag van de 'Nieuwe aarde' te vormen, de nieuwe
mensenmaatschappij die haar oorsprong niet meer tot Adam zal terugvoeren, maar
tot Yeshua die als de "laatste Adam" een eeuwige
vader voor hen wordt (Js
9:5; 1Ko
15:22, 45).
Yeshua gaf immers ook
tegenover Nikodemus te kennen dat dit de voorwaarde is om het koninkrijk
van God binnen te gaan: Opnieuw
[of: van boven]
geboren worden uit
water en geest
(Jh
3:3-5; Ez
36:25-27; Jr
31:33-34).
Als geheel nieuwe
mensen zijn zij bovendien niet bezoedeld met de onreinheid en de walgelijkheden
van Babylons dochters (Op
17:5-6).
Toen Jesaja aan koning
Hizkía liet weten welk oordeel YHWH Elohim aankondigde tegen Sanherib, de
koning van Assyrië - die tezamen met zijn spreekbuis Rábsaké het Antichristduo
afschaduwde - sprak hij over Israëls
Rest in de volgende termen:
De maagdelijke
dochter van Sion
veracht u, zij bespot u;
de
dochter van Jeruzalem
schudt het hoofd achter u. Wie hebt gij gehoond en gelasterd, en tegen
wie de stem verheven en uw ogen trots opgeslagen? Tegen de Heilige Israëls!
(2Kn 19:21, 22).
Door op Jeruzalems
maagdelijke onschendbaarheid te wijzen, voorzei Jesaja met zoveel woorden dat
de stad niet door de Assyriër zou worden (in)genomen. God zou haar tegen
ontering door Sanherib beschermen.
Zo zullen ook de
144000 veilig zijn in het huis van hun Vader YHWH, zoals een maagdelijke
dochter in haar eigen vaderlijk huis (Js
10:12; Jr
31:21).
Aangezien zij gehoor
hebben gegeven aan de oproep Gaat
uit van haar mijn volk, dat
wil zeggen uit het Grote Babel in haar gevallen toestand (Op
18:4; 14:8),
en voorts in geloof hun gewaden wasten en wit maakten in het bloed van het Lam,
hebben zij een rein voorkomen (Op
7:13-14; Dn
12:9-10).
Zij zijn geheel
toegewijd aan hun Masjiach-Koning. In Zf 3:12, 13 werd hun nieuwe situatie
treffend voorzegd:
Ik zal
in uw midden een nederig en gering volk doen overblijven, en zij zullen
schuilen bij de naam van YHWH. Het overblijfsel van Israël zal geen onrecht
doen noch leugen spreken, en in hun mond zal geen bedrieglijke tong gevonden
worden, want zij zullen weiden en neerliggen, zonder dat
iemand hen verschrikt.
Dezelfde dingen worden gezegd van de
144000. Vergelijk de LXX-versie:
και
υπολειψομαι εν
σοι λαον πραυν
και ταπεινον
και
ευλαβηθησονται
απο του
ονοματος
κυριου οι καταλοιποι
του ισραηλ και
ου ποιησουσιν
αδικιαν και ου
λαλησουσιν
ματαια και ου
μη ευρεθη εν τω
στοματι αυτων
γλωσσα δολια διοτι
αυτοι
νεμησονται και
κοιτασθησονται
και ουκ εσται ο
εκφοβων αυτους
Zie ook Ml
2:4-6, waar met het oog op het Overblijfsel wordt verzekerd dat God zijn
verbond met Levi in stand houdt. Als de tegenbeeldige Levieten die in het
tegenbeeld van het Voorhof der Priesters God in zijn naos dienen
(Op
7:15), zullen zij met hun profeteren velen van ongerechtigheid afkeren.
Onrechtvaardigheid zal niet op hun lippen gevonden worden.
Toen Yeshua in contact
kwam met Nathanaël, gaf hij blijk van zijn vooruitziende blik dienaangaande: Zie, waarlijk een
Israëliet, in wie geen bedrog is!
En Nathanaël
antwoordde in dezelfde trant: Rabbi,
Gij zijt de Zoon van God, Gij zijt Koning van Israël!
Tot die tijd was
Nathanaël een naamloze Israëliet. Juist zulke personen zullen met het Lam op de
Berg Sion staan: Ware Israëlieten, dankzij hun vernieuwing door de geest,
krachtens de condities van het Nieuwe Verbond (Jh
1:45-50).
6 και
ειδον αλλον
αγγελον
πετομενον εν
μεσουρανηματι
εχοντα
ευαγγελιον
αιωνιον
ευαγγελισαι επι
τους
καθημενους επι
της γης και επι
παν εθνος και
φυλην και
γλωσσαν και
λαον
7 λεγων
εν φωνη μεγαλη
φοβηθητε τον
θεον και δοτε
αυτω δοξαν οτι ηλθεν
η ωρα της
κρισεως αυτου
και
προσκυνησατε
τω ποιησαντι
τον ουρανον
και την γην και
θαλασσαν και
πηγας υδατων
En ik zag een andere
engel vliegend in het midden der hemel, hebbend een eeuwig Evangelie om als
goede tijdingen te verkondigen aan hen die op de aarde gezeten zijn, en aan
elke natie en stam en taal en volk, zeggend met een luide stem: Vreest God en
geeft hem heerlijkheid, want het uur van zijn oordeel kwam, en aanbidt hem die
de hemel en de aarde en zee en bronnen van wateren maakte.
Zonder uitstel komen
we hier aan de weet wat het Nieuwe
Lied, 'voorgezongen' door de engelen en nader aangeduid als een eeuwig Evangelie,
inhoudelijk behelst. In Op
10:5-7 was daarop al gezinspeeld: Volledige opening van zaken van Gods
geheimenis, zijn eeuwig geldend raadsbesluit voor de mensheid.
Voor hen die in geloof
gehoor zullen geven aan de boodschap betekent een en ander goed nieuws
aangezien hun geloof voor hen op redding zal uitlopen. Niettemin moeten allen
op aarde zich er rekenschap van geven dat de boodschap méér inhoudt: Ook de
tijd van beslissend oordeel is aangebroken.
De aardbewoners zullen
niet in dubio worden gelaten over datgene wat hen te doen staat om aan een
veroordelend oordeel te ontkomen: Slechts de Schepper dient aanbeden te worden.
Het alternatief, verering van het antichristelijke Beest en zijn Beeld eindigt
beslist in rampspoed.
Dat in eerste
instantie de engel de goede tijdingen proclameert strookt met het feit dat
engelen de toon zetten voor die glorierijke boodschap. In de vv 2 en 3 vernamen
we immers dat het geluid ervan als stortvloeden van water, gepaard met luide
donder, vanuit de hemel zal neerdalen, maar op aarde verder gebracht zal worden
door het Overblijfsel.
Dat dit laatste
getuigenis door Sions zonen zou worden gegeven vóórdat het einde komt
(Mt
24:14), was niet alleen in Psalm 149 tevoren aangekondigd, maar ondermeer
ook in
- Js 6:11 Totdat
de steden vernield liggen, zonder inwoners, en de huizen zonder mensen, het
akkerland tot een wildernis is geruïneerd.
- Ml 4:5-6 Ziet!,
ik zend u de profeet Elia, voordat de grote en geduchte dag van YHWH komt; hij
zal het hart van de vaders terugbrengen tot dat der zonen en het hart der zonen
tot dat van hun vaders; opdat ik niet kom en het land met de ban sla.
Zoals we ook al in Op
11:1-14 zagen zullen de dood gewaande 'Elia' getuigen
gedurende de Tweede helft der Jaarweek het dan in werking gekomen Messiasrijk
aan de Heidenvolken verkondigen. Op die wijze zal de boodschap van de engel
naar de mensheid op aarde toe worden gerelayeerd.
8 και
αλλος αγγελος
δευτερος
ηκολουθησεν
λεγων επεσεν
επεσεν βαβυλων
η μεγαλη η εκ
του οινου του
θυμου της πορνειας
αυτης
πεποτικεν
παντα τα εθνη
En een andere, een
tweede engel volgde, zeggend: [Ze] viel; [ze] viel,
het Grote Babylon, van wie alle natiën dronken van de wijn der toorn van haar
hoererij
Verder uitstekend
nieuws! Het afvallige, wereldomvattende religieuze systeem dat vanaf de
Spraakverwarring een en al religieuze verwarring onder de natiën teweeg bracht,
is van haar heerschappij beroofd. Alle eeuwen door zat zij op onderdrukkende
wijze op de 'wateren' der mensheid, zoals we nog in Op
17:1-2, 15-18
zullen vernemen.
Oók over de koningen
der aarde oefende zij een religieuze heerschappij uit (Op
17:9-11, 15-18).
Door haar kon Satan
als de god van
deze eeuw functioneren en de geest van de ongelovigen
verblinden, terwijl zijn demonenvorsten haar religieuze tirannie benutten om
als de
wereldheersers van deze duisternis te
opereren (2Ko
4:4; Dn
10:20; Ef
6:10-13).
Door haar hoerachtige
relatie met de koningen der aarde werden alle natiën het slachtoffer van de wijn van die hoererij. Die
'wijn' smaakte bitter voor hen vanwege haar godsdienstoorlogen en ook omdat zij
ten eigen voordele de natiën ophitste om onderling oorlog te voeren (Op
17:1-2; 18:1-3).
Maar tenslotte kwam
toch haar val; de Antichrist, de 8e Koning, gaf er de voorkeur aan zelf
alle heerschappij in handen te nemen, zonder enige tussenkomst van haar, de
Hoer. Ze deelt niet langer de lakens uit; haar domein is volledig in bezit
genomen door demonen (Op
18:1-3).
Zoals in 539 v. Chr.
Cyrus de Pers een plotselinge verandering in wereldheerschappij bracht door
Babylon in één nacht ten val te brengen (Dn
5:30), zal op de helft van de Jaarweek het Grote Babylon in bezit worden
genomen door het Antichristelijke collectief van demonen dat met het Beest
voor één uur koningsmacht zal ontvangen (Op
17:12-14).
Haar val is goed
nieuws omdat dit voor Gods volk de poorten opent naar religieuze vrijheid en
verlossing (Op
18:4-8; Er
1:1-4). Die vrijheid zal ook het deel worden van hen die gehoor geven aan
het profeteren door de Elia-getuigen.
Vergelijk Dn
11:33; 12:10;
Js
32:3-4; 35:5-10
en Mt
17:10-12.
9 και
αλλος αγγελος
τριτος
ηκολουθησεν
αυτοις λεγων
εν φωνη μεγαλη
ει τις
προσκυνει το
θηριον και την
εικονα αυτου
και λαμβανει
χαραγμα επι
του μετωπου
αυτου η επι την
χειρα αυτου
10 και
αυτος πιεται
εκ του οινου
του θυμου του
θεου του
κεκερασμενου
ακρατου εν τω
ποτηριω της
οργης αυτου
και
βασανισθησεται
εν πυρι και θειω
ενωπιον
αγγελων αγιων
και ενωπιον
του αρνιου
11 και
ο καπνος του
βασανισμου
αυτων εις
αιωνας αιωνων
αναβαινει και
ουκ εχουσιν
αναπαυσιν
ημερας και
νυκτος οι
προσκυνουντες
το θηριον και
την εικονα
αυτου και ει
τις λαμβανει
το χαραγμα του
ονοματος αυτου
12 ωδε
η υπομονη των
αγιων εστιν οι
τηρουντες τας εντολας
του θεου και
την πιστιν
ιησου
En een andere engel,
een derde, volgde hen, zeggend met luide stem: Indien iemand het Beest en zijn Beeld aanbidt, en een merkteken ontvangt op zijn
voorhoofd of op zijn hand, die zal ook drinken van de wijn van de toorn Gods
welke puur is gemengd in de beker van zijn gramschap.
En hij zal gepijnigd worden met vuur en zwavel ten aanschouwen van heilige
engelen en ten aanschouwen van het Lam. En de rook van hun pijniging stijgt op
tot in alle eeuwigheid. En dag noch nacht hebben zij rust, zij die het Beest en
zijn Beeld aanbidden, en een ieder die het merkteken van zijn naam ontvangt.
Hier is de volharding der heiligen, zij die de geboden van God en het geloof
van Yeshua bewaren
Oók deze aankondiging
kan als een onderdeel van het Nieuwe Lied worden beschouwd en het zal
ongetwijfeld grote vastberadenheid en volharding van de zijde der Elia-getuigen
vergen om er publiekelijk bekendheid aan te geven, zeker wanneer men bedenkt
dat in die tijd de wereld vol gewelddaad zal zijn en de haat jegens hen
algemeen. Maar wanneer zij in vol vertrouwen steunen op het bloed van het Lam
en de nabijheid van hun Masjiach-Koning, zullen de heiligen in staat zijn hun opdracht in
gehoorzaamheid aan God te volbrengen.
Vergelijk Op
12:10-12.
De vergelding aan de
aanbidders van het Beest en zijn Beeld is tweeledig:
(1) Zoals reeds is toegelicht bij het blazen op de Vijfde trompet,
hebben degenen die het beschermende zegel ontberen en die bezwijken voor de
Antichristelijke propaganda, geen verweer tegen de schorpioenachtige steken van
de demonensprinkhanen. Door die occulte terreur worden zij zo wanhopig dat zij
naar de rust van de dood verlangen. Maar omdat de steek van een schorpioen wel
een bijtende pijn brengt maar niet doodt, wordt aan hun verlangen niet voldaan
(Op
9:4-10).
Zij hebben dus dag noch nacht rust,
maar moeten de beker van de wijn van Gods toorn drinken (Ps
75:8-9; Jr
25:15).
(2) In Js 34:9-10 werd met betrekking tot de ondergang van Edom door
Jesaja voorzegd:
Dan
zullen Edoms beken in pek veranderd worden, en haar grond in zwavel; haar
land zal als brandend pek worden, dat noch bij nacht noch bij dag wordt
uitgeblust, maar eeuwig zal zijn rook opstijgen; van
geslacht tot geslacht zal het woest zijn, zodat er in
eeuwigheid niemand doorheen trekt.
In overeenstemming met
deze voorzegging zal het moderne 'Edom', de Romeinse wereldmacht in haar
laatste fase onder de tirannieke heerschappij van de Beestachtige demonische Antichrist,
metterdaad van het wereldtoneel verdwijnen, alsof ze volkomen verwoest werd
door vuur en zwavel. Als bewijs van haar volledige ondergang zal de rook van
haar verwoesting voor altijd opstijgen.
Zie voor de diepere
betekenis van het "Land Edom" de Studie Jakob had ik lief maar Esau haatte ik
Zo zal het
uiteindelijk ook aflopen met de aanbidders van die Antichrist: volkomen
verdelging. Wat in Jesaja 34 profetisch wordt aangekondigd met betrekking tot
de demonen - het heir des hemels dat als een boekrol wordt opgerold - wordt
hier, in de Openbaring, toegepast op hun menselijke aanbidders in de Eindtijd.
De 'rook' die van hun ondergang opstijgt zal voor altijd tot de jurisprudentie
van Gods rechtvaardige oordelen behoren. De heilige engelen en het Lam, de Heer
Yeshua Masjiach, zullen er altijd zijn om ervan te getuigen dat God aldus
handelt met allen die weigeren hem als de Schepper te eren en hem afvallig de
rug toekeren (Js
66:23-24).
Ten aanschouwen van de heilige engelen en ten
aanschouwen van het Lam…
Die frase leert de waarheid dat vooral dezen
betrokken zullen zijn bij de voltrekking van de oordelen aan Gods tegenstanders.
In overeenstemming daarmee lezen wij dat
- de Mensenzoon komt met zijn engelen
(Mt
16:27);
- de Mensenzoon bij de komst in zijn heerlijkheid vergezeld
wordt door alle
engelen (Mt
25:31);
- de
legers in de hemel
de scherprechter Yeshua zullen volgen wanneer hij, het
Woord, oordeelt en oorlog voert in
gerechtigheid (Op
19:11-16).
De 24 Oudsten komen
bij het oordeel en de voltrekking daarvan niet in beeld. Als het (hemelse) zaad
van Abraham lijkt het vooral hun taak om op priesterlijke wijze tot zegen te
zijn/worden.
13 και
ηκουσα φωνης
εκ του ουρανου
λεγουσης γραψον
μακαριοι οι
νεκροι οι εν
κυριω
αποθνησκοντες
απ αρτι ναι
λεγει το
πνευμα ινα
αναπαησονται
εκ των κοπων
αυτων τα γαρ
εργα αυτων
ακολουθει μετ
αυτων
En ik hoorde een stem
uit de hemel, zeggend: Schrijf! Gelukkig de doden die vanaf nu in de Heer
sterven. Ja, zegt de geest, dat zij mogen rusten van hun inspanningen, want hun
werken gaan samen met hen
De standvastigheid der
Heiligen blijft niet zonder resultaat. Velen onder de Joden geven gehoor aan
hun boodschap. Zij komen eveneens tot geloof in de ware Masjiach, het Lam
Yeshua. In hen voltrekt zich wat hij beloofde toen hij nog te midden van zijn
Joodse broeders verbleef:
Ik
verzeker jullie: wie naar mijn woorden luistert en hem gelooft die mij zond,
heeft eeuwig leven, en hij komt niet in oordeel maar is uit de dood overgegaan
naar het leven (Jh 5:24).
Zoals beredeneerd in
het commentaar op Op
14:4-5, zijn zij door hun verlossing krachtens Yeshua's losprijs een eerstelingsgave voor God en het Lam.
Zij ervaren de beloofde condities van het Nieuwe Verbond: De heilige geest
wordt op hen uitgestort en zij worden tot een
nieuwe schepping; niet in voorlopige zin, niet in de vorm van onderpand
zoals het geval is met Christenen.
De oude Adamitische
mens in hen sterft werkelijk in
verbondenheid met hun Heer.
Zij kunnen eindelijk
alle inspanningen om door de werken der Wet rechtvaardig te worden, achter zich
laten. Die werken, nutteloos als zij waren, verdwijnen tezamen met hun oude
persoon. Dat is wat loskoop
voor hen tot resultaat
heeft!
In Hb 4:10 treffen we
een overeenkomstige gedachte aan: Want wie inging in zijn rust,
rustte ook zelf van zijn werken, evenals God van de zijne.
Toen
YHWH Elohim met het aanbreken van de Zevende scheppingsdag er toe overging te
rusten, kon hij dit doen in de zekerheid dat ook die 'Dag' afgesloten zou
worden met dezelfde conclusie als bij het einde van de zes voorgaande 'Dagen': En zie, zeer goed! En het werd avond en het werd morgen: een Zevende dag.
De
gelijkstelling van de rust van de mens met die van God zelf vordert ook een
zekere gelijkwaardigheid wat betreft de werken waarvan gerust wordt. De rust
van God is gelegen in de zekerheid dat de schepping voltooid zal worden in zijn
Zoon, de Masjiach van Israël.
Daarom
moet de rust van de mens met betrekking tot diens werken eveneens in 'het werk'
van de Zoon gezocht worden, met name zijn volbrachte werk aan de martelpaal
waardoor hij plaatsvervangend stierf om het oordeel te dragen van de schuld der
zonde van alle mensen (Lk
12:50; Jh
19:30).
En aangezien een ieder slechts op basis van geloof kan ingaan in Gods Rust,
vindt de mens die geloof oefent in Yeshua's verzoenend offer zelf ook rust. Hij
hoeft zich niet langer zorgen te maken of hij misschien niet te kort schiet bij
zijn inspanningen, bij het doen van al zijn goede
werken, om iets bij God te 'verdienen'.
De stem uit de hemel
beklemtoont dat óók Gods geest deze grootse waarheid bekendmaakt. In zijn door
de geest geïnspireerde Woord, met name in Dn 9:24, werd immers al lang geleden
aangekondigd dat de 70ste Jaarweek voor deze nieuwe ontwikkelingen
bestemd zou worden:
Zeventig
weken zijn toebedeeld betreffende uw volk en uw heilige stad
-
om een einde te maken aan de overtreding
-
en om zonden te verzegelen
-
en om ongerechtigheid te verzoenen
-
en om eeuwige rechtvaardigheid in te voeren
-
en om een zegel te drukken op visioen en profetie
-
en om iets allerheiligst te zalven.
Maar vergelijk ook Js
32:1, 16-18 en 60:18,
21.
Er lijkt in ons vers opnieuw
sprake te zijn van een terugverwijzing naar de boodschappen aan de Zeven
gemeentes. Die boodschappen werden afgesloten met de aanmoediging: Laat hij die oren
heeft luisteren naar wat de geest tot de gemeenten zegt.
Voor hen die zouden
overwinnen werden daaraan beloften verbonden die hier, in Op 14:13, voor hen
tot werkelijkheden worden:
(1) Het eten van de boom des levens, d.i.: de voordelen van de
Messiaanse loskoop ten volle ontvangen (Op
2:7);
(2) geenszins schade lijden van de Tweede dood (Op
2:11);
(3) van het verborgen manna ontvangen; ook de witte kiezelsteen met
de nieuwe naam (Op
2:17);
(4) de morgenster ontvangen, d.i. de Masjiach die zichzelf geeft aan
zijn getrouwen; met hem delen in de vervulling van de Tweede Psalm (Op
2:26-28);
(5) bekleed worden met witte bovenklederen en de naam blijvend
geschreven in het boek des levens (Op
3:5);
(6) gemaakt worden tot een pilaar in het tempelheiligdom van God, en
door de Masjiach op zich geschreven krijgen de naam van mijn God en de naam van de stad van mijn God, het
Nieuwe Jeruzalem dat van mijn God uit de hemel neerdaalt, en de nieuwe naam van
mij (Op
3:12);
(7) met de Masjiach plaats nemen op zijn troon, die van het
koninkrijk voor Israël teneinde dat Messiasrijk tijdens het Millennium op aarde
te vertegenwoordigen als een koninklijke priesterschap (Op
3:21; zie ook Op
20:4, 6).
14 και
ειδον και ιδου
νεφελη λευκη
και επι την νεφελην
καθημενον
ομοιον υιον
ανθρωπου εχων
επι της κεφαλης
αυτου στεφανον
χρυσουν και εν
τη χειρι αυτου
δρεπανον οξυ
15 και
αλλος αγγελος
εξηλθεν εκ του
ναου κραζων εν
φωνη μεγαλη τω
καθημενω επι
της νεφελης
πεμψον το
δρεπανον σου
και θερισον
οτι ηλθεν η ωρα
θερισαι οτι
εξηρανθη ο
θερισμος της
γης
16 και
εβαλεν ο
καθημενος επι
της νεφελης το
δρεπανον αυτου
επι την γην και
εθερισθη η γη
En ik zag, en zie!
Een witte wolk, en op de wolk [iemand]
gezeten gelijk een Mensenzoon, hebbend op zijn hoofd een gouden kroon en in
zijn hand een scherpe sikkel. En een andere engel kwam uit het tempelheiligdom,
luidkeels roepend tot hem die op de wolk gezeten is: Zend je sikkel en oogst,
want het uur om te oogsten kwam aangezien de oogst der aarde droog werd. En hij
die op de wolk is gezeten wierp zijn sikkel op de aarde en de aarde werd
geoogst
Dit tafereel van een
graanoogst en vervolgens dat van een druivenoogst (Op
14:17-20), volgt logischerwijs op wat is voorafgegaan. De beide Gemeenten
van het Israël Gods zijn in de volle betekenis van het woord 'tot leven
gekomen'. Alle leden van de Christelijke- en de Joodse gemeente, zij die worden
losgekocht om Abrahams tweeledige zaad te vormen, zijn dan het bezit van
Masjiach Yeshua; zij zijn van hem, of behoren hem toe. Vergelijk Gl
3:29.
Over hen,
zij die van de
Masjiach zijn, schreef Paulus in 1Ko 15:22-23 dat
zij de eersten zijn die, ná Yeshua zelf, levendgemaakt worden:
Zo
zullen ook in de Masjiach allen levendgemaakt worden. Maar een ieder in zijn
eigen rangorde: eerstelingsgave [de] Masjiach, vervolgens zij
die van [de] Masjiach zijn in zijn paroesie.
In het begin van de paroesie, bij het aanbreken van
de 70ste Week, wordt de Gemeente opgenomen, zodat zij onder het
symbool van de 24 Oudsten van meet af in de Openbaring kunnen verschijnen, op
tronen zittend rondom Gods troon (Op
4:4).
Wanneer de paroesie
tot een climax begint te komen worden de 144000 eveneens tot een nieuwe schepping;
hun oude Adamitische mens sterft in hun verbondenheid met de Masjiach. Krachtens
de condities van het Nieuwe Verbond, gebaseerd op loskoop, komen zij tot leven
en worden werkelijk nieuwe mensen; zij 'sterven' de Eerste (de
Adamitische) dood, waarna de Tweede dood zelfs geen macht over hen heeft (Op
2:11; 20:6).
Wanneer dit alles
werkelijkheid wordt komt met recht de vraag op: Hoe staat het met de rest van
de wereld der mensheid; met alle anderen die op aarde zijn maar die niet tot
het Israël Gods behoren?
Vanaf Op 14:14 wordt
die vraag beantwoord: Geheel in overeenstemming met wat Yeshua aankondigde met
betrekking tot de climax van zijn paroesie volgen er twee oogsten:
Wanneer
nu de Mensenzoon komt in zijn heerlijkheid en alle engelen met hem, dan zal hij
op de troon zijner heerlijkheid plaats nemen. En voor hem zullen alle
Heidenen samengebracht worden en hij zal hen van elkaar scheiden zoals de
herder de schapen van de bokken scheidt, en de
schapen zal hij rechts van zich plaatsen maar de bokken links.
(Mt
24:3; 25:31-33)
Hij die op de witte wolk
is gezeten, is die Mensenzoon, in vervulling van Dn
7:13-14.
Zie ook Op
1:7; Mt
24:30 en 26:64.
De extra vermelding
dat de wolk wit is, is
een gunstig kenmerk. Met zijn scherpe sikkel gaat hij namelijk graan oogsten
dat door en door rijp is; in het Grieks: wit geworden.
Het uur daarvoor is
aangebroken, zoals ook de engel die uit het tempelheiligdom komt namens God tot
hem zegt. En aangezien vervolgens nog slechts wordt verklaard: En hij die op de wolk
is gezeten wierp zijn sikkel op de aarde en de aarde werd geoogst,
moet dit blijkbaar een goede oogst zijn. Er is niets mis mee!
Stilzwijgend wordt
aangenomen dat het 'graan' bijeen wordt gebracht om zijn gebruikelijke,
voortreffelijke doel te dienen. Of, bijna zonder beeldspraak, in de speciale
bewoordingen van Mt 25:
Dan zal
de Koning tot hen rechts van zich zeggen: Komt jullie, gezegenden van mijn
Vader, beërft het koninkrijk dat voor jullie is bereid vanaf de grondlegging
der wereld…Dan zullen de rechtvaardigen hem antwoorden, zeggend: Heer…etc.
Zij willen weten hoe
en wanneer zij goede dingen voor hem gedaan zouden hebben zoals hij, de
Rechter-Koning, zojuist beweerde. Zijn commentaar luidt
(geparafraseerd): "Alles wat jullie hebben gedaan ten gunste van mijn
Joodse broeders toen zij verdrukt werden door de Antichrist, beschouw ik als
voor mij gedaan!"
Vervolgens
zullen
de rechtvaardigen heengaan in het eeuwige leven
(Mt 25:34-40, 46).
Vergelijk dit met de
'tarwe' die in de voleinding der eeuw wordt gescheiden van het onkruid:
In de
oogsttijd zal ik tot de oogsters zeggen: Verzamelt eerst het onkruid en bindt
het in bundels om het te verbranden, maar gaat de tarwe in mijn voorraadschuur
bijeenbrengen…Dan zullen de rechtvaardigen zo helder schijnen als de zon in het
koninkrijk van hun Vader.
Ontleend
aan Mt 13:30, 43; en slechts ter
vergelijking, niet met de pretentie om Yeshua's parabel van de tarwe en
het onkruid te verklaren. Want de 'tarwe' in de parabel zijn de Joodse rechtvaardigen,
Yeshua's broeders op aarde jegens wie de 'schapen' van Mt
17 και
αλλος αγγελος
εξηλθεν εκ του
ναου του εν τω ουρανω
εχων και αυτος
δρεπανον οξυ
18 και
αλλος αγγελος
[εξηλθεν] εκ του
θυσιαστηριου
[ο] εχων
εξουσιαν επι
του πυρος και
εφωνησεν φωνη
μεγαλη τω
εχοντι το
δρεπανον το
οξυ λεγων πεμψον
σου το
δρεπανον το
οξυ και
τρυγησον τους
βοτρυας της
αμπελου της
γης οτι
ηκμασαν αι
σταφυλαι αυτης
19 και
εβαλεν ο
αγγελος το
δρεπανον αυτου
εις την γην και
ετρυγησεν την
αμπελον της
γης και εβαλεν
εις την ληνον
του θυμου του
θεου τον μεγαν
20 και
επατηθη η
ληνος εξωθεν
της πολεως και
εξηλθεν αιμα
εκ της ληνου
αχρι των
χαλινων των
ιππων απο
σταδιων χιλιων
εξακοσιων
En een andere engel
kwam uit het tempelheiligdom dat in de hemel [is], óók hij hebbend een scherpe sikkel. En een andere engel,
hij die macht heeft over het vuur, [kwam] van het altaar; en hij riep met luide stem tot hem die
de scherpe sikkel heeft, zeggend: Zend je scherpe sikkel en zamel de trossen
van de wijnstok der aarde in, omdat haar druiven rijp werden. En de engel wierp
zijn sikkel naar de aarde en hij verzamelde de wijnstok der aarde en wierp haar
in de grote wijnpers van Gods toorn. En de wijnpers werd getreden buiten de
stad, en er kwam bloed uit de wijnpers tot aan de tomen der paarden, vanaf 1600
stadiën
Ook deze oogst kunnen we toelichten in de bewoordingen van Mt 25:
Maar de
bokken zal hij links van zich plaatsen…Dan zal hij tot hen links van zich
zeggen: Ga weg van mij, jullie die zijn vervloekt, naar het eeuwige vuur
dat bereid is voor de Duivel en zijn engelen…En dezen zullen heengaan in de
eeuwige afsnijding (Mt 25:33,
41, 46).
Degene die de
Heidenvolken van elkaar scheidt is ook hier de Mensenzoon. Hij is immers de engel-priester
die macht heeft over het vuur, zoals bij Op
8:3-6 bleek, en tevens degene die de gebeden der heiligen voor Gods
aangezicht brengt als voorspraak voor hen.
Dat doet trouwens
vermoeden dat hij ook hier handelt in antwoord op de gebeden der heiligen om
goddeloosheid met een goddelijk oordeel te vergelden (Op
6:9-11).
Hij is degene die de
engel, die ook in het bezit is van een scherpe sikkel en die uit het hemelse
deel van het tempelheiligdom komt, beveelt om de wijnstok der aarde in te zamelen,
compleet met al haar trossen van druiven.
Die wijnstok staat in
schrille tegenstelling tot de
ware wijnstok, Masjiach Yeshua
en zijn leerlingen die met hem in het koninkrijk van God dienen (Jh
15:1-8).
Het betreft een
wijnstok die in alle opzichten goddeloos is, want het gaat om Satans
namaakkoninkrijk waarvan de heerschappij uitgeoefend zal worden door het Beest,
de 8e Koning (Op
16:10-11).
De druiven ervan zijn
giftig, de trossen bitter:
Waarlijk,
hun wijnstok stamt uit de wijnstok van Sodom en uit de wijngaarden van Gomorra;
hun druiven zijn giftige druiven, bitter zijn hun trossen. Hun wijn is
slangenvenijn en wreed addervergif (Dt
32:32-33).
In het OT is het
verschijnen van die wijnstok, maar ook haar zekere ondergang, door de profeten
voorzegd. Als een uitdrukking van Gods woede zal haar einde komen in de grote wijnpers van
zijn toorn. Vergelijk Js
63:1-6.
Maar het beeld hier
berust vooral op de profetische beschrijving door Joël van de grote Dag van
YHWH, waarop hij het oordeel brengt over de mensen der natiën, in het Dal van Josafat,
ook aangeduid met het
Dal der Beslissing:
Laten de
Heidenen opgewekt worden en optrekken naar het Dal van Josafat; daar zal ik
zitten om de Heidenen van rondom te oordelen. Slaat de sikkel erin, want de oogst is
rijp. Komt, treedt, want de perskuip is vol; de wijnbakken stromen over. Want
overvloedig is hun goddeloosheid. Menigten, menigten in het Dal der
Beslissing, want nabij is de Dag van YHWH in het Dal der Beslissing.
(Jl
3:12-14)
In het tafereel van
Johannes' visioen worden niet alleen de druiven geoogst, maar de hele
zinnebeeldige, slechte wijnstok wordt in de wijnpers geslingerd om te worden
vertreden. Het goddeloze namaakkoninkrijk van de Duivel moet voor altijd
verdwijnen. Het treden van de pers vindt
plaats buiten de Stad,
dat is buiten Jeruzalem. En dat is ook begrijpelijk, want het zijn paarden die
de druiven fijnstampen. Paarden zijn dikwijls zinnebeeldig voor oorlog, en dat
is ook precies datgene waarvan hier sprake is.
In Op 19:11-16
verschijnt het beeld van de
wijnpers van de toorn der gramschap van God, de Almachtige
opnieuw en wel in een context van oorlog met paarden:
En ik zag de hemel geopend, en zie!
Een wit paard en hij die erop gezeten is, wordt Getrouw genoemd en Waarachtig.
En hij oordeelt en voert oorlog in rechtvaardigheid. Zijn ogen nu als een
vuurvlam, en op zijn hoofd vele diademen, hebbend een naam geschreven welke
niemand kent dan hijzelf. En hij is gehuld in een bovenkleed dat met bloed
besprenkeld is, en zijn naam werd genoemd: Het Woord van God. En de legers in de hemel volgden hem
op witte paarden, gekleed zijnde in wit, rein fijn linnen. En uit zijn mond
komt een scherp zwaard te voorschijn om daarmee de Heidenen te slaan, en
hijzelf zal hen weiden met een ijzeren staf. Oók treedt hijzelf de wijnpers van de toorn der gramschap van God
de Almachtige.
En op zijn bovenkleed en op zijn dij heeft hij een naam geschreven: Koning der
koningen en Heer der heren.
Oorlog wordt gewoonlijk
niet binnen een stad gevoerd, maar daarbuiten, in het open veld. En dat is ook
hier het geval, maar de
geliefde Stad, het Nieuwe
Jeruzalem, is wel inzet van de strijd (vergelijk Op
20:7-10), vergelijkbaar met de aanval door de Assyriër op het Jeruzalem van koning Hizkía.
Ook toen streed de
hemel ten behoeve van de Stad:
Daarom
zegt YHWH van de koning van Assyrië: Hij zal deze stad niet binnenkomen, geen
pijl daarin schieten en er met geen schild vóór komen en er geen wal tegen
opwerpen. Langs de weg die hij gekomen is, zal hij terugkeren, maar deze
stad zal hij niet binnenkomen, luidt het woord van YHWH. En ik zal
deze stad verdedigen om haar te redden, ter wille van mij en ter wille van
mijn knecht David. Toen ging de engel van YHWH uit en sloeg in de legerplaats
van de Assyriërs honderd vijfentachtig duizend neer. Toen men vroeg in de
morgen opstond, zie, zij allen waren dood, lijken
(Js 37:33-36).
Uit een vergelijking van
Op 19:19-21 met Op
16:14-16 blijkt dat het in de Eindtijd gaat om de Oorlog van de Grote
Dag van God de Almachtige op de plaats die in het
Hebreeuws Har-Mágedon wordt genoemd.
Zie ook Ez
39:1-5 en Zc
12:1-3, 7-9; 14:1-5.
De slachting zal groot
zijn, een rivier van bloed uit de wijnpers reikt tot aan de tomen der paarden, zich
uitstrekkend over een afstand van 1600 stadiën, d.i. tot alle windstreken, een
volledige verdelging [het getal 1600 is weer symbolisch, samengesteld uit: 4 x
4 x 10 x 10].
Opgemerkt moet nog
worden dat de wijnperssituatie en de ondergang van de 'bokken' in de eeuwige afsnijding
(Mt
25:46) niet volledig parallel zijn. De bokken behoren immers, tezamen met
de schapen, tot de mensen der natiën, de Heidenen dus (Mt
25:31).
In de wijnpers evenwel
vindt de gehele aanhang van het Beest zijn einde, waaronder ook de afvallige
Joden (Js
65:11-15; 66:6,
14-17).
Overigens wordt in het
Bijbelboek Mattheüs ook hun rampzalig einde in zinnebeeldige termen
vermeld; niet in hoofdstuk 25, maar in hoofdstuk 13, binnen de parabel van het onkruid op het
veld (Mt
13:30-42).
Zie ook de Studie: Schapen
en Bokken
-.-.-
Naar Openbaring
15