Openbaring van Yeshua Masjiach
Hoofdstuk 22
Enkele uitgangspunten om de Apocalyps te verklaren:
• Een profetisch Boek toegevoegd aan de boeken van het OT om de Joden van de Eindtijd tot richtsnoer te zijn.
• De gebeurtenissen voltrekken zich voor een groot gedeelte in de
70ste Jaarweek der Joden, wanneer YHWH Elohim de draad der
geschiedenis in verband met zijn uitverkoren volk weer oppakt.
• De Christelijke Gemeente bevindt zich dan [waarschijnlijk] niet
meer op aarde omdat ze bij het begin van de 70ste Week is weggerukt
in de 'Opname'.
Tekst
1 En hij toonde mij een rivier
van water des levens helder als kristal, voortkomend uit de troon van God en
van het Lam,
3 En er zal geen enkele
vervloeking meer zijn. En de troon van God en van het Lam zal in haar zijn, en
zijn slaven zullen openbare dienst voor hem verrichten,
4 en zij
zullen zijn aangezicht zien, en zijn naam op hun
voorhoofden.
5 En nacht zal niet meer
zijn, en zij hebben geen behoefte aan lamplicht en zonlicht, want de Heer God
zal op hen schijnen, en zij zullen tot in eeuwigheid als koningen regeren.
6 En hij
zei tot mij: Deze woorden zijn betrouwbaar en waarachtig. En de Heer, de God
der geesten van de profeten, zond zijn engel om aan zijn slaven de dingen te
tonen die vlug moeten geschieden.
7 En zie! Ik kom vlug.
Gelukkig hij die de woorden van de profetie van dit boek onderhoudt.
8 En ik Johannes die deze
dingen hoort en ziet. En toen ik hoorde en zag, viel ik neer om hulde te
bewijzen, vóór de voeten van de engel die mij deze dingen toont. 9 Maar hij zegt tot mij: Doe dat niet! Ik
ben een medeslaaf van jou en van je broeders, de profeten, en van hen die de
woorden van dit Boek onderhouden. Aanbid God!
10 En hij
zegt tot mij: Verzegel de woorden der profetie van dit Boek niet, want de tijd
is nabij.
11 Laat
hij die onrecht begaat, nog meer onrecht doen; en laat
de vuile nog vuiler worden; maar laat de rechtvaardige nog meer rechtvaardigheid doen; en laat hij die heilig is, nog meer [naar] heiligheid leven.
12 Zie! Ik kom vlug, en mijn
loon [is] bij mij, om een ieder te vergelden als zijn
werk is.
13 Ik ben de Alfa en de
Omega, de Eerste en de Laatste, het Begin en het Einde. 14 Gelukkig zij die hun gewaden
wassen, opdat de beschikkingsmacht op het geboomte des levens van hen zal zijn
en zij door de poorten de Stad zouden binnengaan.
15 Buiten zijn de honden en
de spiritisten en de hoereerders en de moordenaars en de afgodendienaren en een
ieder die de leugen liefheeft en doet.
16 Ik, Yeshua, zond mijn
engel om jullie deze dingen te betuigen ten behoeve van de gemeenten. Ik ben de
wortel en het nageslacht van David, de heldere morgenster.
17 En de
geest en de Bruid zeggen: Kom! En laat hij die hoort zeggen: Kom! En laat hij
die dorst heeft komen; laat hij die wil levenswater nemen om niet.
18 Ik
betuig aan een ieder die de woorden van de profetie van dit Boek hoort: Indien
iemand hieraan zou toevoegen, zal God hem toevoegen de plagen die in dit Boek
staan beschreven.
19 En indien iemand afneemt
van de woorden van het Boek van deze profetie, zal God zijn aandeel afnemen van
het geboomte des levens en uit de heilige Stad, zaken die in dit Boek staan
beschreven.
20 Hij die van deze dingen
getuigt zegt: Ja, ik kom vlug. Amen, kom, Heer Yeshua. 21 De liefderijke gunst van de Heer Yeshua [zij] met allen.
Exegese
1 και εδειξεν
μοι ποταμον
υδατος ζωης λαμπρον
ως κρυσταλλον
εκπορευομενον
εκ του
θρονου του θεου
και του
αρνιου
2 εν μεσω
της πλατειας
αυτης και
του ποταμου
εντευθεν και εκειθεν
ξυλον ζωης
ποιουν καρπους δωδεκα κατα
μηνα εκαστον
αποδιδουν
τον καρπον
αυτου και
τα φυλλα
του ξυλου
εις θεραπειαν
των εθνων
En hij toonde mij een rivier van water des levens helder als
kristal, voortkomend uit de troon van God en van het Lam, in het midden van
haar brede straat; en aan deze en gene zijde van de rivier
geboomte des levens, voortbrengend twaalf oogsten, maandelijks zijn vrucht
leverend; en de bladeren van het geboomte tot genezing der Heidenvolken.
Hemel en aarde smelten samen in dit tafereel. Het Bruiloftsfeest
van het Millennium is op gang gekomen. De rijke voorzieningen van Js 25:6-9, hier in de vorm van de levengevende effecten
van het geslachte Lam, stromen naar de mensheid die om het kamp der heiligen en
de geliefde Stad gelegerd is.
De rivier stroomt in het midden van haar brede
straat, wat duidt op het aandeel dat de
hemelse Stad, de Bruid, heeft in het toedienen van de voordelen van het
loskoopoffer.
Maar aan weerszijden van de stroom bevinden zich ook vruchtbomen
die onafgebroken vruchten leveren en waarvan de bladeren tot genezing van de
Heidenvolken zijn. Dat laat uitkomen dat ook het aardse deel van Abrahams
zaad actief betrokken is bij het opheffen van de mensheid tot volkomen leven.
Het laatste gedeelte van Jesaja 60 zinspeelt op de krachtige
invloed die de aardse Gemeente zal hebben op het herstel van de mensheid:
Je
volk, allen zullen zij rechtvaardig zijn; voor eeuwig zullen zij het land in
bezit houden, de spruit van mijn planting, maaksel van mijn handen, bestemd
voor mijn luister. De kleinste zal tot duizend worden, de geringste tot een
machtig volk. Ikzelf, YHWH, zal het snel volvoeren wanneer de tijd is gekomen.
In het volgende hoofdstuk wordt dit thema verder uitgebouwd:
Om hen
die treuren te vertroosten, om over de treurenden van
Sion te beschikken, om hun te geven een kroon in plaats van as, vreugdeolie in
plaats van treurigheid, een mantel van lof in plaats van een verslagen geest;
opdat zij genoemd worden grote bomen der gerechtigheid, planting van YHWH,
hem tot luister… Vreemden zullen jullie ten dienste staan en jullie kudden
weiden, en Buitenlanders zullen jullie
landbouwers en wijngaardeniers zijn. Maar jullie zullen priesters van YHWH heten,
dienaren
van onze God zal men jullie noemen; het vermogen der
Heidenvolken zullen jullie eten, en op hun heerlijkheid je beroemen.
(Js 61:2-6)
De koninklijke priesterschap op aarde wordt dus geïdentificeerd
met het geboomte des levens dat zich aan weerszijden van de
stroom bevindt. Willen de Heidenvolken tot genezing komen, dan zullen zij de
rol die deze dienaren van onze God in dat proces vervullen, moeten
erkennen. Zij hebben namelijk toegang tot de Stad en beschikkingsmacht
over het geboomte des levens (de vv 14-16).
In Ezechiëls visioen van de Tempelstad
werd hem een overeenkomstig tafereel getoond:
1 De
man bracht me terug naar de ingang van de tempel, die op het Oosten uitzag.
Daar zag ik water van onder de drempel tevoorschijn komen. Het stroomde naar
het oosten. Het liep rechts van de tempel langs de Zuidkant van het altaar naar
beneden.
2 De
man bracht me door de Noordpoort naar buiten en
voerde me buitenom naar de Oostpoort. Ik zag hoe het
water er aan de Zuidkant opborrelde.
3
Met zijn meetlint in de
hand liep hij naar het Oosten toe. Hij mat duizend el af en liet mij daar door
het water gaan. Het kwam tot mijn enkels.
4 Hij
mat weer duizend el af en liet me opnieuw door het water gaan. Het kwam nu tot
mijn knieën. Toen hij mij na nog eens duizend el door het water liet gaan, kwam
het tot aan mijn middel.
5 En
duizend el verder was het water zo diep, dat ik er niet meer doorheen kon
lopen. Het was een beek geworden, die men alleen zwemmend kon oversteken.
6 ‘Heb
je dat gezien, mensenkind?’ vroeg hij. Daarna liet hij me langs de oever van de
beek heen en weer lopen.
7 Overal
langs de beek zag ik bomen staan, aan beide oevers.
8
De man zei tegen me: ‘Dit
water stroomt naar het land in het Oosten en vandaar door de Jordaanvallei naar
de Dode Zee. De stroom zuivert het water van die zee.
9
Overal waar het water van
deze beek komt, brengt het nieuw leven; daar wemelt het van de dieren. De Dode
Zee zal vol vis zijn, want het water wordt weer zuiver.
10
Overal langs de oever,
van Engedi tot En-Eglaïm,
spreiden vissers hun netten uit om ze te drogen. Het water zal er even rijk
zijn aan allerlei vis als het water van de Middellandse Zee.
11
Alleen in de moerassen en
poelen blijft het water zout, daar zal men zout winnen [ze zijn aan het zout prijsgegeven. Zie YLT].
12
Langs de beek zullen allerlei
vruchtbomen groeien, aan beide oevers. Hun bladeren verdorren niet en ze
brengen altijd vruchten voort. Iedere maand dragen ze vrucht, want ze krijgen
water dat uit de tempel stroomt. De vruchten zijn voedzaam, de bladeren
geneeskrachtig.’
(GNB)
Deze stroom brengt tijdens de 1000 jaar in toenemende mate leven
in een milieu [de Dode Zee] waar de dood heeft geheerst. Zie ook Zc 14:8-9.
Dat Yeshua’s offer aan de basis van de gezondmaking en het nieuwe
leven ligt, blijkt uit het feit dat het levengevende water via het brandofferaltaar
naar buiten stroomt.
Een belangwekkend extra detail in dit toekomstbeeld van Nieuw
Jeruzalem is het punt dat niet allen genezen of gezond gemaakt zullen worden,
ongeacht de volkomen zuiverheid van het levenswater [helder als kristal, zonder ook maar enige verontreiniging]. Dat zijn namelijk de moerasachtige plaatsen; die blijven
aan het zout overgeleverd en worden niet gezond gemaakt; kennelijk duidend op
de afwijzing van Yeshua’s verdienste voor het verwerven van leven.
Volgens de NBG-versie leest vers 11
aldus:
Maar
de moerassen en poelen ervan zullen niet gezond worden; zij zijn aan het zout
prijsgegeven.
Zie: Naschrift
bij Op 20:11-15
3 και παν καταθεμα ουκ εσται
ετι και
ο θρονος του θεου
και του
αρνιου εν αυτη
εσται και
οι δουλοι
αυτου λατρευσουσιν
αυτω
4 και οψονται
το προσωπον
αυτου και
το ονομα
αυτου επι
των μετωπων
αυτων
5 και νυξ ουκ εσται
ετι και
ουκ εχουσιν
χρειαν φωτος λυχνου
και φωτος
ηλιου οτι
κυριος ο θεος φωτισει
επ αυτους
και βασιλευσουσιν
εις τους
αιωνας των αιωνων
En er zal geen enkele vervloeking meer zijn. En de troon van God
en van het Lam zal in haar zijn, en zijn slaven zullen openbare dienst voor hem
verrichten, en zij zullen zijn aangezicht zien, en zijn naam op hun
voorhoofden. En nacht zal niet meer zijn, en zij hebben geen behoefte aan
lamplicht en zonlicht, want de Heer God zal op hen schijnen, en zij zullen tot
in eeuwigheid als koningen regeren.
Met een terugverwijzing naar de Hof van Eden waar YHWH Elohim in
zijn oordeel een vloek uitsprak over de Slang, maar ook over de aardbodem (Gn 3:14-17), wordt nu verzekerd dat in het Millennium
daarvan geen sprake zal zijn. Ook is elke andere vervloeking die er nog mocht
zijn, opgeheven (Ml
2:2; Zc 14:11).
De nadrukkelijke verklaring van de aanwezigheid in de Stad van
Gods troon en die van het Lam, laat krachtig uitkomen dat alle heerschappij
uiteindelijk bij hen berust; de Heidenvolken moeten zich dat goed realiseren.
Opstand tegen de heiligen die de goddelijke heerschappij op aarde
vertegenwoordigen als zijn openbare dienaren, is in werkelijkheid opstand tegen
Gods soevereiniteit.
De situatie in Eden heeft geleerd wat daarvan de ernstige gevolgen
zijn.
Vergelijk Op 20:7-10.
Op dat punt hoeft geen misverstand te bestaan: hun verhouding tot
God is van hun voorhoofden af 'te lezen'. Naar Mozes’ voorbeeld verheugen zij
zich in een gemeenschap van aangezicht
tot aangezicht met God (Ex
33:10-11; Nm 12:5-8).
Gods gunst op hen is onmiskenbaar duidelijk: Zij handelen niet
naar eigen wijsheid of volgens persoonlijk inzicht. Alle dingen doen zij in de
verlichtende wijsheid van God, vergelijkbaar met de situatie van koning Salomo:
Ik zal je zo veel wijsheid en onderscheidingsvermogen
schenken dat je iedereen vóór jou en na jou overtreft. Ook waar je niet om
gevraagd hebt zal ik je geven: Zo veel rijkdom en roem dat geen enkele andere
koning je tijdens je leven zal evenaren.
(1Kn
3:12-13).
6 και ειπεν
μοι ουτοι
οι λογοι
πιστοι και αληθινοι
και ο κυριος
ο θεος των
πνευματων
των προφητων
απεστειλεν
τον αγγελον
αυτου δειξαι
τοις δουλοις
αυτου α δει γενεσθαι
εν ταχει
7 και ιδου
ερχομαι ταχυ μακαριος
ο τηρων τους λογους
της προφητειας
του βιβλιου
τουτου
8 καγω ιωαννης
ο ακουων και βλεπων
ταυτα και
οτε ηκουσα
και εβλεψα
επεσα προσκυνησαι
εμπροσθεν
των ποδων
του αγγελου
του δεικνυοντος
μοι ταυτα
9 και λεγει
μοι ορα
μη συνδουλος
σου ειμι
και των
αδελφων σου των
προφητων και των
τηρουντων
τους λογους
του βιβλιου
τουτου τω θεω προσκυνησον
En hij zei tot mij: Deze woorden zijn betrouwbaar en waarachtig.
En de Heer, de God der geesten van de profeten, zond zijn engel om aan zijn
slaven de dingen te tonen die vlug moeten geschieden. En zie! Ik kom vlug.
Gelukkig hij die de woorden van de profetie van dit Boek onderhoudt. En ik
Johannes die deze dingen hoort en ziet. En toen ik hoorde en zag, viel ik neer
om hulde te bewijzen, vóór de voeten van de engel die mij deze dingen toont.
Maar hij zegt tot mij: Doe dat niet! Ik ben een medeslaaf van jou en van je
broeders, de profeten, en van hen die de woorden van dit Boek onderhouden.
Aanbid God!
Kennelijk met de bedoeling om een aantal zaken in te prenten, nu het
einde van de profetie nadert, worden enkele eerder geuite vermaningen herhaald.
Wat Johannes gezien en gehoord heeft, is dermate wonderbaar dat de
geest van inspiratie het nodig oordeelt om in een epiloog enkele gewichtige
punten te bevestigen. Dat gebeurt door getuigenissen van de engel, van de
Masjiach zelf, van de geest en van de Bruid.
De waarheid van het visioen inzake de
heilige Stad, Nieuw Jeruzalem, wordt na het getuigenis van God in Op
21:5-8, nu door een tweede getuige, de engel, bevestigd: Alles wat
gesproken is, is volkomen betrouwbaar en waarachtig. In Gods visie zijn alle
dingen immers al zo goed als geschied!
Ook is God zelf de oorsprong van alle visioenen; hij verleent aan zijn woordvoerders de geest van profetie (2Pt 1:21). De Openbaring is door Yeshua Masjiach
gegeven, maar hij ontving ze van God die de bron van alle openbaring is.
Met die verwijzing naar Op
1:1-3 wordt er tevens nogmaals op gewezen dat
in de 70ste Jaarweek de getoonde taferelen zich vlug zullen
ontvouwen.
De woorden Zie! Ik kom vlug zijn die van het Lam, Yeshua,
ook al worden ze wellicht door de engel gesproken. Daarmee herinnert hij de
lezers aan het feit dat ook zijn komst ten oordeel in die tijd verwacht mag
worden, ze zal niet worden uitgesteld; die komst zal verrassend plotseling
zijn.
Zie het commentaar bij Op
16:15.
Dat alle schepselverering uiterst afkeurenswaardig is, komt
opnieuw onder onze aandacht. Johannes is geroerd door de gedachte dat hij de
bevoorrechte is die al deze dingen mocht horen en zien; op zichzelf een
getuigenis van zijn zijde van de waarachtigheid van wat hij heeft opgetekend.
Maar het is niet gepast om de eer daarvoor aan iemand anders dan aan God te
geven.
Zie het commentaar bij Op
19:10.
10 και λεγει
μοι μη
σφραγισης
τους λογους
της προφητειας
του βιβλιου
τουτου ο καιρος γαρ
εγγυς εστιν
11 ο αδικων
αδικησατω
ετι και
ο ρυπαρος ρυπανθητω ετι και
ο δικαιος δικαιοσυνην
ποιησατω ετι και
ο αγιος αγιασθητω ετι
12 ιδου ερχομαι
ταχυ και
ο μισθος μου μετ
εμου αποδουναι
εκαστω ως το εργον εστιν
αυτου
13 εγω το
αλφα και
το ω ο πρωτος
και ο εσχατος
η αρχη και
το τελος
En hij zegt tot mij: Verzegel de woorden der profetie van dit
Boek niet, want de tijd is nabij. Laat hij die onrecht begaat, nog meer onrecht
doen; en laat de vuile nog vuiler worden; maar laat de rechtvaardige nog meer rechtvaardigheid doen;
en laat hij die heilig is, nog meer [naar] heiligheid leven.
Zie! Ik kom vlug, en mijn loon [is] bij
mij, om een ieder te vergelden als zijn werk is. Ik ben de Alfa en de Omega, de
Eerste en de Laatste, het Begin en het Einde.
YHWH Elohim spreekt opnieuw, zoals in Op 21:5-8.
Op Patmos werd Johannes vooruit
geplaatst in de tijd, tot in de Dag van de Heer, kennelijk
te beginnen met de
70ste Week waarin de draad van de geschiedenis wat het Joodse volk
betreft, weer wordt opgepakt. Voor die Joodse gemeenschap, vertegenwoordigd
door de Zeven gemeenten, is de profetie van dit Boek juist bedoeld. Voor hen is
de tijd voor de vervulling dan (zeer) nabij. Het Boek moet in die cruciale tijd
zelfs op hun bijeenkomsten worden voorgelezen (Op
1:1-3).
Om die reden mogen de woorden van de profetie niet verzegeld
worden, zoals wel het geval was met het profetische boek Daniël. Toen de
profeet dat Geschrift voltooide, lag de vervulling nog in de verre toekomst;
daarom moest het tot de Eindtijd verzegeld blijven. Desondanks informeerde de
engel die met Daniël sprak, hem over dingen die dan verwacht mochten worden:
Ga heen, Daniël, want deze dingen
blijven verborgen en verzegeld tot de Eindtijd. Velen zullen
zich reinigen en wit maken [zoals
de Grote Schare van Op
7] en gelouterd worden, maar de
goddelozen zullen goddeloos handelen; en geen der goddelozen zal het verstaan,
maar zij die inzicht hebben zullen het verstaan.
(Dn 12:4, 9-10)
Toentertijd liet die engel daarmee uitkomen dat er in de 'tijd van
het einde' onder het Joodse volk sprake zou zijn van een tweedeling, iets wat
we ook in de Zeven boodschappen zijn tegengekomen.
Zie de commentaren bij Op
2:1-2 en Op 2:12-17 .
Maar hier, in de vv 11 en 12, worden we
nu ook geconfronteerd met Gods zienswijze omtrent dat verschijnsel en zijn kijk
is verassend. Het blijkt namelijk zijn voornemen te zijn om de gebeurtenissen
van de 70ste Week zó te laten verlopen dat het onderscheid tussen
beide groepen onmiskenbaar duidelijk wordt, opdat een ieder kan worden
vergolden naar zijn werk; of, volgens het Grieks: om een ieder
te belonen zoals zijn werk is.
Laten dus zij die volharden in hun hardnekkige afwijzing van de
Masjiach, gerust kiezen voor zijn valse Opponent en zich conformeren aan diens
verachtelijke daden. Als zij de voorkeur geven aan een Beest en Valse Profeet
als Masjiach, moet hun daarvoor de ruimte worden geboden!
Maar mogen de uitverkoren heiligen die de wedergeboorte ervaren,
zich ook openbaren in het tentoonspreiden van nog meer rechtvaardigheid en
heiligheid! Dat zal de Heidenvolken de gelegenheid bieden te beslissen met wie
van de beide groepen zij zich willen identificeren (Zc 2:10-11).
Dat YHWH Elohim hier zelf spreekt, zoals ook in Op
21:5-8 het geval is, blijkt uit de herhaling van: Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde.
De gebeurtenissen op aarde verlopen van het begin tot het einde
precies volgens het patroon van zijn raadsbesluiten. Zijn onbeperkte macht,
zijn soeverein handelen en zijn onfeilbare Voorzienigheid zullen door de
vervulling van de Openbaring bevestigd worden. Op allen die in geloof naar hem
opzien, zal dat een diepe indruk maken.
Zoals de apostel Paulus schreef in Hb
12:23 is God de Rechter van allen. Wanneer Hij daarom zegt Zie! Ik kom
vlug, moeten mensen bedenken dat zijn
rechterlijk oordeel wel degelijk zal komen; over zijn volk in de eerste plaats,
maar ook over alle anderen.
14 μακαριοι οι
πλυνοντες
τας στολας
αυτων ινα
εσται η εξουσια αυτων επι
το ξυλον
της ζωης
και τοις
πυλωσιν εισελθωσιν
εις την
πολιν
15 εξω οι
κυνες και
οι φαρμακοι
και οι
πορνοι και οι φονεις και
οι ειδωλολατραι
και πας
φιλων και
ποιων ψευδος
16 εγω ιησους
επεμψα τον αγγελον
μου μαρτυρησαι
υμιν ταυτα
επι ταις
εκκλησιαις
εγω ειμι
η ριζα και
το γενος
δαυιδ ο αστηρ ο λαμπρος
ο πρωινος
Gelukkig zij die hun gewaden wassen, opdat de beschikkingsmacht
op het geboomte des levens van hen zal zijn en zij door de poorten de Stad zouden
binnengaan. Buiten zijn de honden en de spiritisten en de hoereerders en de
moordenaars en de afgodendienaren en een ieder die de leugen liefheeft en doet.
Ik, Yeshua, zond mijn engel om jullie deze dingen te betuigen ten behoeve van
de gemeenten. Ik ben de wortel en het nageslacht van David, de heldere morgenster.
De tweedeling binnen Gods uitverkoren volk wordt nogmaals belicht.
Er wordt verwezen naar de Grote
Schare van Openbaring 7, waarvan de leden zich in geloof tot hun
Masjiach keerden en daarvan blijk gaven doordat zij hun gewaden wasten en wit maakten in het bloed van het Lam.
Zie het commentaar bij Op 7:13-14.
Zij zijn bijzonder gelukkig te noemen: Zij ervaren de
wedergeboorte, worden een deel van het ware Israël Gods (Rm 11:25-27) en ontvangen toegang tot Nieuw
Jeruzalem, de heilige Stad, waartoe de mensen der natiën zich moeten wenden om
de aan Abraham beloofde zegen te verwerven.
Zoals we in de vv 1 en 2 zagen zullen de
beide Gemeenten, hemels en aards, daarin hun eigen rol vervullen.
Wat de leden van etnisch Israël betreft, zij ontvangen beschikkingsmacht op het geboomte des levens. Omdat de bladeren van dat
geboomte tot genezing der Heidenvolken zijn, wijst dit blijkbaar op de
intermediaire rol die Jeruzalem-aards in het proces van gezondmaking zal vervullen.
Vergelijk Lk 17:14; Lv 13:2; 14:2-4.
Zij die geen toegang tot de Stad zullen krijgen zijn nagenoeg de
zelfden als die in Op
21:5-8 genoemd werden. Zij zijn buiten,
wat op hun onwaardigheid en afkeuring duidt. Aangezien de term honden gewoonlijk naar de
Heidenen verwijst, duidt het gebruik van die uitdrukking hier kennelijk op Joodse
personen die tot Heidense praktijken zijn vervallen. Vergelijk Mt 15:21-28.
Yeshua laat de gemeenten weten dat hij zijn engel zond om van deze
waarheden getuigenis af te leggen. Laten zij daarvan goede nota
nemen en zich vooral niet laten misleiden door degenen onder hen die beweren
dat deze ernstige vermaningen niet serieus genomen moeten worden omdat zij van
Masjiach Yeshua afkomstig zijn, die zij echter niet als zodanig erkennen.
Yeshua is echter in het bezit van zeer betrouwbare
'geloofsbrieven'.
Hij is Davids zoon, en als diens nageslacht, de blijvende
erfgenaam van 2Sm 7:11-19, bevoegd om de Masjiach te zijn in het koninkrijk voor Israël (Hn 1:6).
Als zodanig vervult hij het beeld van Nm
24:17, de heldere morgenster:
Een
ster gaat op uit Jakob, een scepter rijst op uit Israël, en verbrijzelt Moabs slapen, en verplettert alle zonen van oorlogsrumoer.
Met de inleidende frase van vers 14 Gelukkig zij die hun gewaden wassen… wordt in de Openbaring van Yeshua Masjiach
nog een andere cyclus van 7 voltooid, namelijk de Makarios-
of Gelukkigverklaringen.
Een nadere beschouwing van die cyclus laat krachtig de eenheid van
het Bijbelboek uitkomen. In alle zeven gevallen betreft het de groep van Joodse
heiligen, de Rest van de Eindtijd, die om verschillende redenen gelukkig
genoemd kan worden, t.w.:
• Gelukkig hij die voorleest en zij die horen de woorden van de profetie
en onderhouden de dingen die daarin geschreven zijn (1:3)
• Gelukkig de doden die vanaf nu in de Heer sterven (14:13)
• Gelukkig hij die wakker blijft en zijn klederen bewaart (16:15)
• Gelukkig zij die geroepen zijn tot het avondmaal van de bruiloft
van het Lam (19:9)
• Gelukkig en heilig hij die deel heeft aan de Eerste opstanding
(20:6)
• Gelukkig hij die de woorden van de profetie van dit boek
onderhoudt (22:7)
• Gelukkig zij die hun gewaden wassen (22:14)
17 και το
πνευμα και η νυμφη
λεγουσιν ερχου και
ο ακουων ειπατω ερχου
και ο διψων
ερχεσθω ο θελων λαβετω
υδωρ ζωης
δωρεαν
En de geest en de Bruid zeggen: Kom! En laat hij die hoort
zeggen: Kom! En laat hij die dorst heeft komen; laat hij die wil levenswater
nemen om niet.
De uitnodiging is afkomstig van de geest van God en van de Bruid
en sluit heel goed aan bij de vv 1 en 2.
Daarmee keren wij dan terug tot datgene waarom het in het
Millennium vooral gaat: Deelnemen aan het Bruiloftsfeest.
God heeft door zijn Zoon voorzien in het levenswater; het is
vrijelijk beschikbaar:
Aan Israël deed YHWH Elohim door zijn profeet al deze oproep:
O, alle dorstigen,
komt tot de wateren, en gij die geen geld hebt, komt, koopt en eet; ja komt,
koopt zonder geld en zonder prijs wijn en melk. Waarom weegt gij geld af voor
wat geen brood is en uw vermogen voor wat niet verzadigen kan? Hoort aandachtig
naar Mij, opdat gij het goede eet en uw ziel zich in overvloed verlustige.
(Js 55:1).
In ons commentaar bij Op 20:11-15 stelden we dat in het Millenniumrijk van de Masjiach voor
de opgewekte doden een groot onderwijsprogramma is gearrangeerd. Dat moet hen
behulpzaam zijn om zich een rechtvaardig levenspatroon eigen te maken, tot
uitdrukking komend in het verrichten van de juiste daden. In dat geval zal hun
opstanding tot blijvend leven leiden; hun namen worden bijgeschreven in de
boekrol des levens.
Zij die dorsten naar gerechtigheid en naar het leven zelf, moeten
vernemen hoe dat verkregen kan worden. Vandaar de uitnodiging, die zijn
oorsprong vindt in de hemel, bij God zelf.
Ook de Gemeente in de hemel ziet gaarne dat haar verbintenis met
het Lam, de Bruidegom, veel vrucht draagt. Als de geopenbaarde zonen Gods handelen zij altijd in harmonie met Gods geest
(Rm 8:19; Ks 3:1-4).
Hoe kan het ook anders! Als de 24 Oudsten bevinden zij zich vóór
en rondom Gods troon en daar bevinden zich ook de zeven geesten Gods, voorgesteld door zeven vurige lampen, zinnebeeldig voor de
volledige werkzaamheid van Gods heilige geest (Op
4:4-5). Dus zeggen ook zij: Kom!
De Gemeente op aarde die zich te midden van de overigen der doden bevindt, zal dit, naar wij verwachten, tot één van haar
eerste leerpunten maken: Alle dorstigen
moeten tot het besef worden gebracht dat voor hun gezondmaking het drinken van
het levenswater onontbeerlijk is. Alleen een afhankelijke opstelling ten
aanzien van Yeshua's offer, zal hen opheffen tot volmaakt, blijvend leven.
18 μαρτυρω εγω
παντι τω
ακουοντι τους λογους
της προφητειας
του βιβλιου
τουτου εαν τις
επιθη επ
αυτα επιθησει
ο θεος επ
αυτον τας
πληγας τας γεγραμμενας
εν τω βιβλιω τουτω
19 και εαν
τις αφελη
απο των
λογων του
βιβλιου της προφητειας
ταυτης αφελει ο θεος το
μερος αυτου
απο του
ξυλου της
ζωης και
εκ της
πολεως της αγιας
των γεγραμμενων
εν τω βιβλιω τουτω
20 λεγει ο μαρτυρων
ταυτα ναι
ερχομαι ταχυ αμην
ερχου κυριε
ιησου
21 η χαρις
του κυριου
ιησου μετα
παντων
Ik betuig aan een ieder die de woorden van de profetie van dit Boek
hoort: Indien iemand hieraan zou toevoegen, zal God hem toevoegen de plagen die
in dit Boek staan beschreven. En indien iemand afneemt van de woorden van het
Boek van deze profetie, zal God zijn aandeel afnemen van het geboomte des
levens en uit de heilige Stad, zaken die in dit Boek staan beschreven. Hij die
van deze dingen getuigt zegt: Ja, ik kom vlug. Amen, kom, Heer Yeshua. De
liefderijke gunst van de Heer Yeshua [zij] met allen.
Ook deze woorden waarmee het Boek eindigt, zijn vanzelfsprekend
gericht tot de Zeven gemeenten, zij die volgens Op
1:1-4 als de lezerskring gelden. Voor hen, Masjiachbelijdende
Joden, komt Johannes’ plechtige verklaring niet als ongewoon over. De Joden
zijn er altijd van overtuigd geweest dat hun heilige boeken in hun
oorspronkelijke tekst bewaard dienden te worden. Daarom was het verboden er
iets aan toe te voegen of dingen eruit weg te laten. De gerespecteerde Mozes
zei al:
Aan
wat ik u voorschrijf, moogt gij niets toevoegen en er
niets van afdoen; ge moet de geboden van YHWH uw Elohim onderhouden die ik u
geef…Alles wat ik u voorschrijf moet gij stipt volbrengen; ge moogt er niets
aan toevoegen en er niets van afdoen.
(Dt 4:2; 12:32)
Daarmee wordt op indirecte wijze bevestigd dat het in het hele
Boek gaat om de Joodse gemeenschap van de Eindtijd. Het betekenisvolle vers 14 - de beschikkingsmacht op het geboomte des levens - waarnaar hier wordt verwezen,
moet dus eveneens vanuit Joods gezichtspunt gelezen worden.
Oók verzekert Masjiach Yeshua zijn
Joodse broeders nogmaals dat zijn komst vlug zal plaatsvinden;
ongetwijfeld bedoeld als een laatste aanmoediging om volhardend te zijn onder
de beproevingen van de 70ste Jaarweek en de moed niet te verliezen.
Verlichting van al hun verdrukkingen zal niet uitblijven; hij zal de zijnen
niet in de steek laten. Zie het commentaar bij Op 3:10-11.
Maar al te graag sluit Johannes zich bij die verzekering aan: Heer, moge het zo zijn!
En omdat de Openbaring eigenlijk een Brief is, sluit hij op de
voor die tijd gebruikelijke manier af. Hij wenst allen, de lezers en de
hoorders, de liefderijke gunst van Masjiach Yeshua, hun Heer, toe.
-.-.-.-