De
rol der demonen in de eindtijd
Voor
smal lezen, klik hier.
Identificatie
van de Antichrist
(zijn geestelijke natuur):
-
Daniël
Kwesties
in verband met de demonen:
-
De onreine geesten (Op
9:1-5)
-
De Vloed en de gevangenis (1Pt 3)
-
Ninevé
- 1.) Het getuigenis der Psalmen
- 2.) De betekenis van gevangenis of kerker
-
3.) Uitverkoren of gevallen?
Hun funeste rol in de eindtijd
- A. Het zedenbederf volgens 2 Timotheüs 3:1-9
- B. Hun heerschappij met het Beest (Openbaring 17:12, 13)
Openbaring en 2
Thessalonicenzen 2
Algemeen wordt ervan uitgegaan
dat de Antichrist van de eindtijd de rol zal vervullen van het duo Beest en
Valse Profeet uit Openbaring 13. Als die veronderstelling juist is, kan die
Pseudomessias geen mens zijn; hoogstens dat hij verschijnt in menselijke
gedaante.
Eén van de vele aanwijzingen dat hij demonisch is, geestelijk qua natuur, kan
gevonden worden in Openbaring 16
En ik zag uit de bek van de Draak en uit de bek van het Beest en
uit de bek van de Valse Profeet drie onreine geesten als kikvorsen. Want ze
zijn geesten van demonen die tekenen verrichten, die uitgaan op de koningen der
gehele bewoonde aarde, om hen bijeen te brengen tot de oorlog van de Grote Dag
van God de Almachtige.
(Op 16:13-14)
Het Beest en de Valse
Profeet zijn dus even demonisch als Satan zelf, de "Draak".
Vergelijk dit met 2 Thessalonicenzen, hoofdstuk 2, waar we de Antichrist
tegenkomen in de persoon van de Mens der wetteloosheid. Aangekondigd wordt dat
deze tijdens Jezus’ paroesie - zijn tegenwoordigheid tijdens de laatste (70e)
Jaarweek voor Israël - leugenachtige tekenen en wonderen zal verrichten krachtens de werking van Satan:
En dan zal de Wetteloze geopenbaard worden, die de Heer [Jezus] zal wegdoen door de adem van
zijn mond en teniet zal doen door de manifestatie van zijn paroesie. Van wie [de
Wetteloze] de paroesie
is naar werking van de Satan in elke kracht en tekenen en leugenwonderen, en in elk onrechtvaardig bedrog voor
hen die vergaan, omdat zij de liefde van de waarheid niet aanvaardden teneinde gered te worden. En om die reden zendt God een werking van dwaling
tot hen
zodat zij geloof hechten aan de leugen, opdat allen die geen geloof hechtten
aan de waarheid, maar behagen schepten in onrechtvaardigheid, geoordeeld zouden
worden.
(2 Th 2:8-12).
Ook op dit punt is men over het algemeen eenstemmig in de opvatting dat deze
profetie overeenkomt met de strekking van het tafereel in Openbaring 13:11-13,
waar we de Valse Profeet met al zijn verleidingskunsten bezig zien om de
aardbewoners op het verkeerde been te zetten:
En ik zag een ander Beest opstijgen uit de aarde, en het had twee
horens gelijk een lam, en het ging spreken als [de]
Draak. En het oefent
al de macht van het eerste Beest vóór diens aangezicht
uit. En het bewerkt dat de aarde en hen die daarin wonen het eerste Beest zullen
aanbidden, wiens dodelijke slag werd genezen. En het verricht grote tekenen zodat het zelfs vuur uit de hemel doet neerdalen naar de aarde, vóór de ogen der mensen.
Zie ook Openbaring 19:19-21
En ik zag het Beest en
de koningen der aarde en hun legers verzameld om de oorlog te voeren met hem
die op het paard is gezeten en met zijn legers. En het Beest werd gegrepen en
met hem de Valse Profeet die de tekenen voor zijn aangezicht
deed, waarmee hij hen misleidde die het merkteken van het Beest ontvingen en
die zijn Beeld aanbaden. Levend werden de twee geworpen in het meer van vuur dat met zwavel brandt. En de overigen werden gedood
met het zwaard dat uitging uit de mond van hem die gezeten is op het paard; en alle vogels werden verzadigd van
hun vleesdelen.
Waarom worden de vleesdelen van het Beest en de Valse Profeet niet aan de
vogels opgevoerd? Om de eenvoudige reden dat zij als demonen geen vleselijke,
maar een geestelijke natuur bezitten! Hoewel zij hun straf ontvangen tezamen met de mensen die hun zijde kozen, kunnen zij niet
op de gebruikelijke wijze worden omgebracht zoals met mensen van vlees en bloed
het geval is.
Al die overigen worden op de 'menselijke' manier ter dood gebracht.
Vergelijk
het einde van Satan met die van het demonische duo Beest / Valse Profeet in
Openbaring 20:10.
En
de Duivel die hen misleidt werd in het meer van vuur en zwavel geworpen, waar
ook het Beest en de Valse Profeet [reeds
zijn]; en zij zullen dag en nacht gepijnigd worden tot in alle
eeuwigheid.
Voor de identificatie
van de Antichrist verschaft het boek Daniël eveneens diverse aanknopingspunten.
Onderkennen dat demonische geestenvorsten achter de schermen van wereldmachten
opereren en - voor ons onzichtbaar - politiek en religie beïnvloeden, brengt
ons, bijna als vanzelfsprekend, naar hoofdstuk 2 van Daniël.
Daarin wordt immers voor de eerste maal de reeks van elkaar opvolgende
wereldmachten vanaf Babel (Nebukadnezar) profetisch uitgebeeld, en wel door
middel van een huiveringwekkend, reusachtig groot beeld, bestaande uit edele en
minder edele metalen: goud, zilver, brons, ijzer.
Kleiachtig leem komt er tenslotte ook nog bij omdat
het ijzer zich in de eindfase van het beeld daarmee vermengt. In de letterlijke
vertaling van Young, luidt
2:43
"Because thou hast seen iron mixed with miry clay, they are mixing themselves with the seed of men: and they are not adhering one with
another, even as iron is not mixed with clay".
De Herziene Statenvertaling komt hiermee vrijwel overeen:
Ze zullen zich door menselijk zaad vermengen, maar ze zullen zich
niet aan elkaar hechten, zoals ijzer zich niet vermengt met leem.
Dit roept de vragen op:
1.) Wie zijn de "zij" die zich zullen
vermengen met het
zaad der mensen
2.) Wat moeten wij in dit verband verstaan onder die term: het zaad der mensen?
Om tot een verantwoorde oplossing van deze vraagstukken te komen, dienen we
allereerst helder te krijgen wat het beeld als geheel voorstelt.
Zelf zijn we de mening toegedaan dat het beeld de periode van
wereldheerschappij vertegenwoordigt die de demonen vanaf het Neobabylonische Rijk (Nebukadnezar) hebben uitgeoefend tot
nu toe, en dat zullen blijven doen tot aan hun ondergang.
De gedachte derhalve die de apostel Paulus in Efeziërs 6:12 heeft
neergelegd toen hij vaststelde dat onze worsteling niet [gericht]
is tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldheersers
van deze duisternis, tegen de goddeloze geestenkrachten in de hemelsferen.
We zijn het volledig eens met die uitleggers die de
respectieve metalen - goud, zilver, brons [of: koper] en ijzer - associëren met
1. Neobabylonië
2. Medo-Perzië
3. Hellas (Griekenland)
4. Rome
Maar daarnaast zijn wij ook de mening toegedaan – nogmaals
- dat het daarbij in de eerste plaats gaat om de heerschappij der demonen welke
achter de genoemde Rijken schuil gaat (ging). En dat op grond van de volgende redenatie:
a. Nebukadnezar wordt in Dn 2:38
weliswaar met het gouden hoofd vereenzelvigd
[ Gij zijt
dat hoofd van goud ],
maar
wanneer hijzelf er in hoofdstuk 3 toe overgaat een gouden beeld op te richten,
is het blijkbaar zijn bedoeling de god te vereren aan wie hij zijn macht en
heerschappij toeschrijft. Bijgevolg is het zijn uitdrukkelijke wens dat zijn
onderdanen het beeld aanbidden [in onze visie: de afgod aanbidden].
In 1Korinthiërs
10:19-20 onthulde Paulus wat er dan werkelijk aan de hand is:
Wat dan zeg ik? Dat een afgodenoffer iets is? Of dat een afgod iets
is? Maar dat de dingen die de Heidenvolken offeren, zij aan demonen offeren en
niet aan God; ik wil echter niet dat jullie deelgenoten van de demonen worden.
Dat Nebukadnezar
achter zijn beeld een god zag, blijkt uit zijn opmerking in vers 14, wanneer hij
Sadrach, Mesach en Abednego ter verantwoording roept:
Is het waar, Sadrach, Mesach en Abed-Nego, dat jullie mijn goden niet vereren en het gouden
beeld dat ik heb opgericht, niet aanbidden?
Zie ook hun reactie in
vers 18
Het zij u bekend, o
koning, dat wij uw goden niet zullen vereren en het gouden
beeld dat u hebt opgericht, niet zullen aanbidden.
Uit de beschrijving van Nebukadnezars beeld in Dn 3:1 en de sanctie die zou volgen op
de weigering om neer te vallen en het beeld te aanbidden (Dn 3:6), blijkt dat
er sprake is van een treffende overeenkomst met Openbaring
13:14-18.
Zoals Nebukadnezar
voor zijn (demonische) god een afgodsbeeld oprichtte, zal in de eindtijd op
aandringen van de Valse Profeet een afgodisch beeld worden opgericht voor het
Beest uit de zee (afgrond), alias de demonische Antichrist.
En zoals Daniëls vrienden gedreigd werden met sancties, zo zullen de heiligen
van de eindtijd, het joodse overblijfsel, het evenzo zwaar te verduren krijgen.
In vers 16 wordt immers uitdrukkelijk aangekondigd dat allen die het beeld van
het Beest niet aanbidden gedood zullen worden.
Terwijl Nebukadnezars beeld de afmetingen had van 60
el hoogte en 6 el breedte, wordt het Beest gekarakteriseerd door het getal 666.
En zoals in Daniël 3 bij herhaling van het kolossale gouden beeld wordt gezegd:
het beeld dat koning Nebukadnezar had opgericht
(3:1, 2, 3, 5, 6, 12, etc), wordt in de Openbaring veelvuldig gesproken over het
beeld van het Beest.
b. Voorts wordt in hetzelfde boek
Daniël, hoofdstuk
5, het grote feestmaal beschreven dat door koning Belsazar
werd aangericht.
Onder invloed van de alcohol gaat hij er toe over om met zijn gasten wijn te
drinken uit de gouden vaten die Nebukadnezar had laten wegroven uit Jahwehs tempel te Jeruzalem.
Het verslag zegt daarover (in vers 4):
Zij dronken wijn, en
zij prezen de goden van goud en van zilver, koper, ijzer, hout en steen.
Het Babylonische pantheon bestond dus ondermeer uit goden van goud, zilver, koper en ijzer;
de volgorde komt overeen met de metalen van het beeld in hoofdstuk 2.
Kennelijk moeten we daarom bij die metalen in de eerste plaats denken aan de
demonenwereld die schuil gaat achter de heerschappijen
welke door de metalen worden vertegenwoordigd.
De
gematria, de leer van de bijbelse getalswaarden, geeft ook hierbij
interessante, aanvullende informatie.
Voor
de Bijbelse grondslag van de leer der gematria, zie: Spraakverwarring
en Tijden der Heidenen in verband met het precedent 666.
Alvorens
Israël het Land der Belofte kon binnentrekken moest er worden afgerekend met de
twee reuzenvolken onder respectievelijk Sihon, de koning van Hesbon, en Og,
de koning van Basan (Nm 21:31-35).
De
getalswaarden van de twee koningen zien er als volgt uit:
Sihon
(128) + koning
(90) + Amorieten (256)
= 474
Og
(79) + koning
(90) + Basan
(357) = 526 totaal: 1000
De
waarde 1000 correspondeert veelbetekenend met Dn 2:38, waar Daniël tot koning
Nebukadnezar zegt:
Gij (456)
+ [zijt] dat [12]
+ hoofd [506]
+ van [14] + goud [12]
= 1000
Toegerust met alle
voorgaande informatie zijn we o.i. gereed voor de beantwoording van de twee
opgeworpen vragen.
De "zij" die zich zullen vermengen met het zaad der mensen
zijn de demonen, de goddeloze geestenkrachten in de hemelsferen die de
hoofdpersonen zijn in het tafereel van het beeld.
En het feit dat zij
zich in de nadagen van het beeld - in de eindtijd, waarin ook het Messiaanse
koninkrijk wordt opgericht (vers 44) - vermengen met het zaad der mensen, duidt
kennelijk op de onthulling dat zij van God alsnog de gelegenheid zullen
ontvangen zich tot mensen te materialiseren.
Van werkelijke vermenging zal daarbij dan geen sprake zijn; dat is te enen male onmogelijk, net zomin als ijzer en leem
vermengbaar zijn. De bovenmenselijke natuur van de demonen kan niet worden
samengesmolten met de menselijke natuur.
Voor hen die moeilijk kunnen aanvaarden dat er zich in de eindtijd zulk een
spectaculaire en verrassende wending in de politieke gebeurtenissen op aarde
zal voordoen, mogen wij wellicht herinneren aan enkele specifieke, bijbelse
uitspraken:
Want net zoals de dagen van Noach [waren],
zo zal de
paroesie van de Mensenzoon zijn (Mt
24:37).
Want indien God
engelen die zondigden niet spaarde, maar overgaf aan ketenen van duisternis
door opsluiting in Tartarus, om voor
een oordeel bewaard te worden
(2Pt 2:4).
De frase bewaard worden voor oordeel wordt
gewoonlijk verkeerd uitgelegd.
Men denkt daarbij dan dat de demonen slechts opgesloten zijn in Tartarus (de gevangenis of kerker van 1
Petrus 3:19, 20) om in die toestand hun terechtstelling af te wachten.
Men kan zich dan uiteraard de vraag stellen wat daarvan de zin zou zijn. Dan
had God hen evengoed onmiddellijk bij de komst van de Vloed ter dood kunnen
brengen. Dat deed hij immers ook met de goddeloze mensen (Mt
24:39, waar overigens “komst” de weergave is van παρουσια,
paroesie, d.i. de tegenwoordigheid
van de Mensenzoon).
In dat geval zou de mensheid trouwens veel ellende bespaard zijn gebleven.
Waarom de mensen wél doden en de aanstichters van al het kwaad, die bovendien
veel schuldiger waren, nog een tijdlang 'sparen'?
Vergelijk Judas
6, 7 waar de beschrijving van hun funeste rol met nog enkele details wordt
aangevuld:
Zo ook engelen die hun oorspronkelijke situatie niet bewaarden maar
de geëigende woonplaats verlieten, heeft hij tot het oordeel van de Grote Dag
met eeuwige boeien onder duisternis bewaard. Zoals Sodom
en Gomorra en de steden daaromheen - die op overeenkomstige
wijze als dezen grove ontucht bedreven en andersoortig vlees
achternagingen - daar liggen als bewijs doordat zij een vonnis van eeuwig vuur
ondergaan.
En natuurlijk het
relaas in Genesis 6:1-4 (HSV) niet te vergeten, waarop de uitspraken van Petrus
en Judas zijn gebaseerd:
En het gebeurde, toen de mensen zich op de aardbodem begonnen te
vermenigvuldigen en er dochters bij hen geboren werden, dat
Gods zonen de dochters van de mensen zagen dat zij mooi waren, en zij namen
zich vrouwen uit allen die zij uitgekozen hadden.Toen zei YHWH: Mijn Geest zal niet voor eeuwig met de
mens twisten, omdat ook hij vlees is, maar zijn dagen zullen honderdtwintig jaar zijn. In die dagen,
en ook daarna, waren er reuzen [Ha Nefilim;
“zij die doen vallen”] op de aarde,
toen de zonen Gods bij de dochters van de mensen waren gekomen en die voor hen baarden; dit zijn de geweldenaars [Ha Gibborim] van oude tijden af, mannen van naam.
Op grond daarvan komen
wij tot de conclusie dat God zich toen kennelijk iets heel speciaals voornam.
In plaats dat hij tot onmiddellijke vernietiging van die boosdoeners overging,
zou hij de demonen in Tartarus bewaren
om hen nog een ingrijpende rol te laten spelen in de cruciale tijd die
aanbreekt bij de overgang naar het Millennium, de periode waarin de dan levende
mensheid definitief zal worden geoordeeld.
Het
Griekse werkwoord tèreoo, weergegeven met bewaren,
heeft ook de betekenis in zich van: in reserve houden, bestemmen, d.i. voor een
bepaald doel.
Dit komt ondermeer tot
uitdrukking in 2 Thessalonicenzen 2.
God zendt ten tijde
van Jezus’ paroesie een werking van dwaling
tot de mensen, en wel in de persoon van de Antichrist, daar aangeduid met de
Mens der wetteloosheid. Met welke bedoeling?
Zodat zij geloof hechten aan de leugen, opdat allen die geen geloof
hechtten aan de waarheid maar behagen schepten in onrechtvaardigheid geoordeeld
zouden worden.
Dat God in die zin de
demonen bewaart voor het oordeel - hen daarvoor achter de hand houdt - behoeft geen bevreemding te wekken. Zelfs de Satan zal na
een verblijf van 1000 jaar in de afgrond worden losgelaten: Zodra
de duizend jaren ten einde zijn zal de Satan uit zijn kerker worden losgelaten.
Maar dit zal slechts voor een korte tijd zijn, en ook dan omdat YHWH God nog iets
voor hem in petto heeft: zijn instrument zijn in het eindoordeel, precies zoals
1000 jaar eerder al met de demonen het geval was. En in beide situaties keren
zij niet terug naar hun kerker of gevangenis. Na kort door God gebruikt te zijn
zullen zij ten onder gaan in de vernietiging, verzinnebeeld door het meer van
vuur.
Interessant is nog om
aan de hand van Js 2:22 vast te stellen dat de vermenging van het
demonische 'ijzer' met het zwakke, menselijke 'leem' de Antichristfiguur ook
verzwakt tot slechts een mens. De beschrijving van het goddelijk
oordeel bij de overgang naar het Millenniumrijk van de Messias wordt namelijk
onverwacht als volgt afgesloten: Laat toch af van de
mens, wiens adem in zijn neus is, want wat is hij te achten? (nbg).
William Vine
gaf op dit vers het volgende commentaar:
Verse
22 exposes the impotency of
the Antichrist, the Man of Sin, the leader of the great
confederacy of the nations,
the would-be conqueror of the world,
the determined destroyer of
the Jewish people, the man whom upon the nations
had set their hopes of world-organization and prosperity,
the man who "set himself
forth as God". (2 Thess
2:3, 4).
His "breathth is in his nostrils: for
wherein is he to be accounted
of?" - an exposure of his human frailty
in face of the almighty power of the true God. For his
doom see Deuteronomy 32:42,
R.V.; 2 Thessaloninians
2:8; Revelation 19:19.
De JPS-versie van Js
2:22 luidt: Cease
ye from man, in whose nostrils is a breath; for how
little is he to be accounted!
Door de zaken tijdens
het oordeel aldus aan te pakken, handelt God bovendien volgens het eigen door
hem al eerder gehanteerde beginsel dat wij vinden in
Spreuken 16:4 > Alles heeft YHWH gemaakt voor
zijn voornemen, ja, zelfs de goddeloze voor de kwade dag.
God regisseert het wereldgebeuren; niets gebeurt buiten Hem om. De demonen mag
dan tijdelijk een vrije teugel gelaten worden, de Almachtige behoudt te allen
tijde en onder alle omstandigheden zelf de regie. Vergelijk Openbaring
17:11.
Hoewel de Antichrist
bij zijn verschijning werkzaam zal zijn overeenkomstig
de werking van de Satan, kan de Duivel hem toch niet inzetten op elk gewenst
tijdstip. God moet de ruimte daarvoor bieden. Er bestaat daarvoor "een
bestemde tijd" in zijn voornemen.
Gelet op wat de mensheid nog te wachten staat, is dit een gedachte waaraan men
zich kan vastklampen.
Het voorgaande schept,
naar wij hopen, voor de lezer enige duidelijkheid inzake
het vraagstuk waarom God de kwalijke activiteit van de goddeloze
geestenkrachten door alle millennia heen tot nu toe heeft getolereerd en
'slechts' aan banden legde.
Met betrekking tot de
demonen en de boosaardige werken die zij tot schade van de mensheid ontplooien,
blijven er ongetwijfeld bij velen nog andere vraagstukken over. Hierna willen
wij daarom nog wat dieper ingaan op enkele van die kwesties.
De volgende vraag komt
dikwijls aan de orde:
Zijn de onreine geesten met wie Jezus
tijdens zijn dienst op aarde geregeld te maken kreeg, identiek aan de gevallen
engelen die zich in de periode voorafgaand aan de Vloed materialiseerden en
vervolgens bij de komst van de Vloed werden opgesloten in Tartarus?
Het antwoord op die
vraag moet kennelijk Ja luiden!
Genesis 6:4 leert
immers dat YHWH God ten tijde van de Vloed zijn geest onttrok aan zijn
ongehoorzame geestenzonen, gevallen engelen.
Dat was rampzalig voor hen. Vanaf die tijd kreeg hun bestaan niet langer
goddelijke sturing. Zij konden toen nog slechts in de dikke geestelijke
duisternis van de Tartarus voortgaan (2
Petrus 2:4).
Daarnaast is het niet onredelijk er vanuit te gaan dat hun gewijzigde situatie
gepaard ging met beperkingen, waaronder het vermogen zich tot mensen te
materialiseren.
En zoals Petrus en Judas leren worden zij in die toestand 'bewaard' om
uiteindelijk Gods voornemen te dienen met betrekking tot het komende oordeel,
"het oordeel van de Grote Dag" -Judas,
vers 6.
Hoe? Kennelijk doordat een deel van hun beperkingen dan tijdelijk wordt
opgeheven.
En dat is nu precies datgene wat ook in Openbaring 9:1-3 door Johannes werd
gezien.
En de vijfde engel blies de trompet en ik zag een ster uit de
hemel gevallen naar de aarde, en hem werd de sleutel van de put van de afgrond
gegeven. En hij opende de put van de afgrond en uit de put steeg rook op als
rook van een grote oven. En de zon werd verduisterd en de lucht vanwege de rook
van de put. En uit de rook kwamen sprinkhanen tevoorschijn naar de aarde; en
aan hen werd macht gegeven als de macht die de schorpioenen der aarde hebben.
Dat de sprinkhanen in
werkelijkheid demonen zijn, kan geconcludeerd worden uit een vergelijking met Lukas
10:17-20.
Toen de [twee
en]zeventig door Jezus uitgezonden leerlingen vreugdevol van hun missie bij hem
terugkeerden, kende hun enthousiasme geen grenzen: Heer, ook de demonen
worden in uw naam aan ons onderworpen.
In zijn repliek
vergeleek Jezus die demonen zinnebeeldig met slangen en schorpioenen:
Zie, Ik heb jullie de macht gegeven op slangen en schorpioenen te treden, en
over alle kracht van de vijand, en niets zal jullie in enig opzicht schaden. Verheugt je evenwel niet daarin dat de geesten aan jullie
onderworpen worden, maar verheugt je dat jullie namen zijn ingeschreven in de
hemelen.
Dat volgens Openbaring
9 aan de sprinkhanen zinnebeeldig een macht zal worden verleend vergelijkbaar
met de macht die de schorpioenen der aarde hebben,
versterkt de gedachte dat het in werkelijkheid demonen betreft, en zij komen in
de Eindtijd niet te voorschijn uit de afgrond, zoals vaak wordt beweerd, maar
uit de put van de afgrond.
Waar moeten we dan aan denken?
Uit 1 Petrus 3:19; 2
Petrus 2:4 en Judas 6-7 weten wij dat de engelen, de zonen Gods, die in Noachs tijd vielen doordat zij in zonde vlees achterna
gingen, gestraft werden met opsluiting in Tartarus.
Evenals de put van de afgrond hebben die termen
blijkbaar betrekking op een toestand van geestelijke duisternis waarin de
demonen sinds de Vloed verkeren en waarbij hun de beperking is opgelegd om zich
tot manlijke gestalten te materialiseren.
Geen wonder dus dat hun bevrijding uit de put
[of: schacht] van de afgrond,
een stikdonkere duisternis hier op aarde teweeg brengt, zoals ook lang geleden
werd voorzegd in Jesaja 60:1-3. Vers 2 luidt: Want ziet! Duisternis
zal de aarde bedekken en dikke donkerheid de Heidenvolken. Maar over jullie zal
YHWH opgaan; zijn heerlijkheid zal over jullie gezien worden.
Uit Openbaring 9 kan eveneens afgeleid worden dat de demonensprinkhanen na hun
'bevrijding' in de Eindtijd, tastbaar temidden van de mensenwereld aanwezig
zullen zijn. Kennelijk zal dan het vermogen zich te
materialiseren voor een korte periode aan hen teruggegeven zijn.
Overigens betekent hun vrijlating uit de put
niet dat ze nu voor het eerst sinds de Vloed weer bewegingsvrijheid ontvangen, maar
eerder dat een hun opgelegde beperking wordt opgeheven. In een bepaald opzicht
zijn zij altijd zeer actief gebleven.
Tijdens zijn bediening op aarde had Jezus talrijke ervaringen met de demonen of
onreine geesten, in het bijzonder wanneer hij slachtoffers van bezetenheid uit
hun macht bevrijdde.
Welnu, in de Eindtijd, wanneer zij in gematerialiseerde vorm weer temidden van
de mensen zullen zijn, zal het hun worden toegestaan om aan de mensen die het
zegel niet bezitten, schade toe te brengen, dat wil zeggen hen te pijnigen door
hen op een schorpioenachtige wijze te 'steken'.
En het werd hun niet
gegeven hen te doden, maar vijf maanden te pijnigen en hun pijniging als
pijniging van een schorpioen wanneer hij een mens slaat.
(Openbaring 9:5)
Letterlijke schorpioenen kunnen voor een mens zeer gevaarlijk zijn; zo is de
steek van een zwarte schorpioen bijzonder pijnlijk. Men heeft zulk een ervaring
wel toegepast op de afschuwelijke kwelling die mensen soms ondergaan als zij
zich inlaten met occulte krachten en aldus demonen de gelegenheid bieden bezit
te nemen van hun geest.
Maar bij het Eerste Wee – wanneer de 5e engel
de trompet zal blazen - lijken ook geestelijk gezonde personen geen verweer te
hebben tegen zulk een occulte terreur.
Uitdrukkelijk wordt
vermeld dat de mensen die het zegel van God op hun voorhoofden hebben,
in ieder geval voor de stekende pijnen gevrijwaard zullen worden.
Al eerder kwamen die personen in de Openbaring in beeld: Hierna zag ik vier engelen staan
op de vier hoeken der aarde, die de vier winden der aarde vasthielden, opdat er
geen wind zou waaien op de aarde noch op de zee noch over enige boom. En ik zag
een andere engel opkomen van de opgang der zon, in het bezit van een zegel van
een levende God; en hij riep luidkeels tot de vier engelen aan wie het werd
gegeven om schade toe te brengen aan de aarde en de zee, zeggend: Brengt geen
schade toe aan de aarde noch aan de zee noch aan de bomen tot wij de dienaren
van onze God op hun voorhoofden hebben gezegeld.
En ik hoorde het aantal van hen die
gezegeld werden, 144000, gezegeld uit elke stam van de zonen van Israël (Openbaring
7:1-4).
Wanneer we dit Schriftdeel in het licht van Openbaring 9:5 bezien, dan moeten
we blijkbaar concluderen dat vooral de Joden in de Eindtijd het doelwit zullen
vormen van de demonensprinkhanen. En dan in het bijzonder degenen onder hen die
de Pseudomessias zullen aanhangen en die zich tot hun einde hardnekkig blijven
verzetten tegen hun belangrijkste broeder, de ware
Messias. Zij zullen pijnlijk getroffen worden. Het gelovige Overblijfsel daarentegen ontvangt het beschermende zegel van een levende
God.
Hoewel Jezus in Lukas 10:18-19 de demonen aanduidde met slangen en schorpioenen wil dat nog niet zeggen dat zij in de
huidige tijd in dezelfde mate hun macht over mensen kunnen uitoefenen zoals het
geval zal zijn nadat zij in de toekomst uit de put van de afgrond worden
losgelaten. In die laatste fase van hun bestaan zullen zij kennelijk opnieuw in
staat zijn, en ook de gelegenheid daartoe ontvangen, om de mensen die niet in
het bezit zijn van het zegel, op een ongekende wijze te terroriseren.
In Mattheüs 12:24
wordt Satan ook Beëlzebub genoemd en Heerser der demonen.
Toen hij in de periode
voorafgaande aan de Vloed erin slaagde een menigte van engelen tot afval te
brengen, kwamen zij vanaf die tijd onder zijn controle.
Wanneer de Draak in de
toekomst de nederlaag lijdt in de hemelse oorlog tegen Michaël
en hij naar de aarde wordt geworpen, zullen de demonen met hem worden
neergeworpen. Dat brengt hun verbondenheid met Satan, de Draak, nu eenmaal met
zich mee (Openbaring
12:7-9).
Maar die aankondiging
werpt tevens licht op Openbaring
9:1-2.
Blijkbaar moeten we in
de ster die uit de hemel naar de aarde was gevallen en aan wie de sleutel van
de put van de afgrond werd gegeven, Satan herkennen.
In de
vreemde geschiedenis over de demonen die van Jezus in de zwijnen mochten varen,
gaat het blijkbaar om dezelfde demonen – althans een deel van hen – die zich
voorafgaand aan de Vloed bij Satan aansloten.
Toen Jezus in de richting van hun gebied kwam, hadden zij kunnen vaststellen
dat hij zojuist een geweldig wonder had verricht, namelijk het tot rust brengen
van de wind en de zee.
De leerlingen hadden al veel meegemaakt, maar dit sloeg alles.
Zie Mattheüs 8:23-27,
speciaal hun uitroep: Wat voor iemand is dat toch, dat
zelfs de winden en de zee hem gehoorzamen?
De demonen die zich buiten Israël, in heidens gebied, kennelijk heer en meester
waanden, konden terecht Jezus’ komst in hun richting met vrees tegemoet zien.
Dat blijkt onmiddellijk uit hun eerste contact met hem via de bezetenen, in het
bijzonder door één van hen:
Nadat hij aan de
overkant in het land der Gadarenen was gekomen,
kwamen hem twee bezetenen uit de grafsteden tegemoet, zeer gevaarlijke, zodat
niemand langs die weg kon voorbijgaan. Ze begonnen te schreeuwen en te roepen:
Wat hebben wij met jou te maken, Zoon van God? Ben je hier gekomen om ons pijn
te doen nog voordat de tijd daarvoor is aangebroken?
De demonen zijn zich kennelijk van het feit bewust dat de hun gelaten tijd
beperkt is. Maar uit dit verhaal blijkt dat zij van mening zijn dat de tijd
voor de beëindiging van hun destructieve macht toen in ieder geval niet was aangebroken.
Op zich heel merkwaardig.
Hoe kwamen zij aan die opvatting?
In het verleden was
het koninkrijk van David steeds beperkt gebleven tot het Beloofde Land en
meenden zij wellicht dat dit, zelfs met de verschijning van Jezus als de ware
Messias, voorlopig zo zou blijven? Dat de oprichting van het koninkrijk ook nu
beperkt moest blijven tot het land van de Joden?
Hoe dan ook, er bleek hun veel aan gelegen te zijn om binnen dit heidense
gebied actief te mogen blijven. Vandaar dat zij Jezus dringend verzochten hun
toe te staan om in de aldaar weidende kudde zwijnen te
varen, in plaats van verdreven te worden uit die streek of in de afgrond te
moeten gaan. Vergelijk Markus
5:10 en Lukas
8:31.
Een vergelijking met Romeinen 10:7
leert verder dat het Griekse woord abussos
in het NT kennelijk duidt op een toestand van volkomen machteloosheid, of zelfs
een doodstoestand.
Uit de afloop van deze geschiedenis kan de conclusie worden getrokken dat de
demonen het in zoverre bij het juiste eind hadden dat Jezus toen inderdaad niet
definitief tegen hen optrad. Vrijwel onmiddellijk na dit incident verliet hij
dat gebied. Maar niet nadat hij eerst voor iedereen had getoond dat hij een
absolute macht over de demonen bezit. Want terwijl die demonen meenden dat zij
de dans konden ontspringen en in dat gebied konden blijven door in de zwijnen
te varen, gebeurde er iets onverwacht: Toen zij bezit hadden genomen van de
zwijnen stortten die zich in razernij van de steilte en in de zee (of: in de afgrond, zoals de zee ook wel in het NT
wordt aangeduid).
De Vloed en de gevangenis
(1Pt 3)
Het gaat derhalve steeds om de gevallen engelen vanuit de tijd
voorafgaand aan de Vloed.
Ook uit Judas
6 zou blijken dat het in de Bijbel altijd om die engelen gaat, t.w. zij
die hun juiste toewijzing in de steek lieten,
zoals beschreven in Genesis, hoofdstuk 6.
In verband hiermee zou
een volgende vraag kunnen zijn:
Waarom oordeelde God het
noodzakelijk om ten tijde van de Vloed niet alleen een goddeloze generatie van
mensen in de dood af te snijden, maar ook om de demonen in hun activiteiten te
beteugelen?
De wereld van vóór de
Vloed werd klaarblijkelijk steeds meer bevolkt door de bastaard-nakomelingen
[de Nefilim of Gibborim]
van de opstandige engelen, namelijk de sterke mannen, de mannen van
vermaardheid. Het was alsof een heel nieuw ras van
schepselen de planeet overnam, in de toch vrij lange periode dat de zonen van
God voortgingen met het produceren van bizarre nakomelingen.
De reden waarom YHWH
dan ook zo'n ontzagwekkende overstroming veroorzaakte,
geschiedde mede om die bastaard-nakomelingen weg te vagen
en de gematerialiseerde engelen te dwingen hun vleselijke lichamen op te geven
en terug te keren naar het geestenrijk, waar ze thuishoren.
Maar, nadat die
opstandige zonen Gods zich gedematerialiseerd hadden,
sloeg God ze als het ware in de boeien; de Schrift zegt hierover dat de demonen
beteugeld werden: de gevangenisgedachte in 1 Petrus 3:18-20.
Daar ook de
Messias eens voor altijd betreffende zonden stierf, een rechtvaardige voor
onrechtvaardigen, opdat hij jullie tot God zou leiden; weliswaar ter dood
gebracht in vlees maar levend gemaakt in geest, waarin
hij ook, heengegaan zijnde, predikte tot geesten in
verzekerde bewaring, die eens
ongehoorzaam waren toen de lankmoedigheid van God ten einde toe afwachtte in Noachs dagen, terwijl men bezig was een ark in gereedheid
te brengen waarin weinigen - dat is acht zielen - er veilig doorheen werden
gebracht door water.
Ware dat niet het
geval geweest dan zouden zij zich, toen na de Vloed menselijke bewoning van de
aarde weer mogelijk werd, ongetwijfeld opnieuw aan dezelfde praktijken hebben
overgegeven. Maar de Bijbel toont dat dergelijke dingen, vergelijkbaar met
Genesis 6:1-4, daarna nooit meer hebben plaatsgevonden; een indicatie dat de
veronderstelling correct is.
Juist het feit dat ze
vanaf die tijd probeerden mensen in bezit te nemen, om in die zin 'bij hen te
wonen', zet die opvatting verder kracht bij (Mt 12:43-45).
Zoals we reeds besproken hebben, kan uit Judas 6 en 2
Petrus 2:4 afgeleid worden dat God een goede reden had om die ongehoorzame
zonen Gods niet tegelijk met de mensen buiten de Ark te laten omkomen. Hij
bewaart hen voor het oordeel. Niet om hen slechts om te brengen, maar om hen in
dat oordeel een rol te laten vervullen.
Volgens 2
Thessalonicenzen, hoofdstuk
2, zendt God in de Eindtijd een werking van dwaling
tot hen die de ongerechtigheid van de Pseudomessias prefereren
boven de Waarheid (Messias Jezus).
Maar daardoor wordt
wel voor iedereen waarneembaar gemaakt wat voor personen zij innerlijk zijn.
Hoe? Door in de Leugen te geloven
die in de persoon van de Antichrist ten tonele wordt
gevoerd: Opdat allen worden geoordeeld die de waarheid niet hebben geloofd
maar een welgevallen hadden in de ongerechtigheid.
Om die keus te kunnen maken, moet die van God afkomstige werking van dwaling
zichtbaar, tastbaar worden. Anders valt er geen keuze te maken.
Hetzelfde geldt voor de symbolische sprinkhanen van Openbaring
9.
Het beeld dat in het
tafereel aldaar wordt opgeroepen, is duidelijk
gebaseerd op Joël, hoofdstuk 2.
Blijkbaar is het niet
zonder reden dat in Joël 2:1-6 de aanblik
van de 'Sprinkhanen' wordt beschreven. Dat toekomstige leger
van sprinkhanen moet zichtbaar voor menselijke ogen zijn:
Blaast de bazuin
op Sion en maakt alarm op mijn heilige berg! Dat alle inwoners van het land
sidderen, want de Dag van YHWH komt. Want hij is nabij! Een dag van duisternis
en van donkerheid, een dag van wolken en van dikke duisternis. Als morgenrood
uitgespreid over de bergen, is een talrijk en machtig volk; zijns gelijke is er
vanouds niet geweest en zal er na hem niet meer zijn tot de tijd der verste
geslachten. Voor hem uit verteert een vuur en achter hem laait een vlam; als de
hof van Eden is het land voor hem, en achter hem is het een woeste wildernis;
en ook is er aan hem niet te ontkomen. Zijn aanblik
is als die van paarden; als rossen rennen zij. Als
ratelende wagens op de toppen der bergen springen zij; als het geknetter van
een vuurvlam, die stoppelen verteert; als een machtig
volk, in slagorde geschaard tot de strijd. Voor zijn aangezicht
beven de volken; alle gezichten verbleken van angst.
Dat het hierbij niet gaat om louter mensen in wie
demonen gevaren zijn, blijkt wel uit het feit dat ze voor de
wapens immuun zijn:
Als helden rennen
zij, als krijgslieden beklimmen zij de muur, en zij gaan voort, ieder op zijn
eigen wegen; zij lopen niet door elkaar heen, en de een verdringt de ander
niet; iedere strijder gaat zijn eigen weg, en tussen de wapens door dringen zij
voort; zij laten geen bres in hun rijen ontstaan.
(Jl
2:7-8)
Ze zijn niet dodelijk te treffen. Zij storten zich tussen de 'wapens' door
zonder dat hun rijen verbroken worden. Vandaar: Wie kan het opnemen
tegen het Beest? Ze zijn onkwetsbaar voor menselijk
wapentuig. Zie Openbaring
13:4.
Sprinkhanen staan ook
in de symboliek van de Bijbel voor ongelooflijk grote aantallen. Het
gecombineerde leger van Midian, Amalek
en de Oosterlingen bijvoorbeeld, in de dagen van rechter Gideon,
was zo talrijk als sprinkhanen (Rechters 7:12).
Maar juist in Joël ligt, naast het grote aantal, vooral het
accent op de verwoesting die de sprinkhanen aanrichten: Wat de
jonge sprinkhaan overliet, at de veldsprinkhaan op; wat de veldsprinkhaan overliet, at de treksprinkhaan op; en wat de treksprinkhaan overliet, at de zwermsprinkhaan
op (Jl 1:4).
Vergelijk ook Jl 1:10-12.
Aan de hand van Joël 2
zagen we reeds dat in de Eindtijd zich een machtige
invasie van demonensprinkhanen zal voordoen:
- een
talrijk en machtig volk; nooit eerder tot bestaan
gebracht en nadien ook nooit meer te verschijnen.
Vergelijk dit met de Grote Verdrukking volgens de bewoordingen
van Mattheüs 24:21 > Want er zal dan een grote
verdrukking zijn, zoals er niet plaats vond vanaf het begin der wereld tot nu
toe en ook nooit meer geschieden zal.
-
de geestelijke verwoesting die door hen zal worden aangericht wordt geschilderd
door een treffende tegenstelling: Zoals de tuin van Eden is het
land vóór hen; maar achter hen een verlaten wildernis.
Volgens Jl 2:20 wordt dit grote leger van symbolische
sprinkhanen aangeduid met de Noorderling. Niet zo vreemd want
in de Bijbelprofetieën komt de vijand van Gods volk steevast uit het Noorden.
En gelukkig, YHWH
verdrijft die Noorderling tenslotte ver van zijn volk
Israël, en wel naar een waterloos land en een verlaten woestenij, waar hij een
geweldige stank zal achterlaten, nadat hij overigens in Gods plan eerst grote
dingen zal hebben verricht; in het bijzonder tegen
"de stad" van Jl 2:9.
Ik zal die
uit het Noorden ver
van u wegdoen. Ik
verdrijf hem naar een
dor en woest land, zijn
voorhoede naar de zee in het oosten, zijn achterhoede naar de zee in het westen. Zijn
stank stijgt op, zijn
walm stijgt op, want
hij heeft grote dingen gedaan.
(HSV)
Vertroostend is ook de
verzekering
- in Jl 2:23-25 > En jullie, zonen van Sion, weest blij en verheugt je in YHWH,
jullie God; want hij zal jullie de Leraar tot gerechtigheid geven, en die zal
op jullie een stortregen doen neerdalen, herfstregen en lenteregen, zoals in
het begin. En de dorsvloeren zullen vol [gezuiverd]
koren zijn, en de perskuipen stromen over van nieuwe wijn en olie.
Ik zal jullie de jaren vergoeden
die
de veldsprinkhaan, de jonge sprinkhaan, de
zwermsprinkhaan en de treksprinkhaan hebben opgegeten, mijn groot leger dat ik
op jullie had afgestuurd.
- en eveneens in Jl 2:26-27,
waar ons profetisch de vervulling wordt getoond van de belofte in Jesaja 65:13
voor het herstelde Israël van de Eindtijd Ziet! Mijn knechten zullen eten, …drinken, …zich verheugen. Het overblijfsel zal geestelijk gevoed worden, tot
verzadiging toe:
Dan zullen jullie overvloedig en tot verzadiging eten, en de naam
van YHWH, jullie God, loven, die zo wonderbaar met jullie handelde. En mijn
volk zal voor eeuwig niet beschaamd staan. Dan zullen jullie weten dat ik in
het midden van Israël ben, en dat ik YHWH, jullie God ben
en niemand anders. Mijn volk zal voor eeuwig niet beschaamd staan!
De demonische
sprinkhanenplaag zal weliswaar een verwoestende plaag zijn, maar de zaken
zullen voor de Joodse Rest een gezegende wending nemen.
Velen echter verkeren
in twijfel over de profetische betekenis van de plaag. Want hoewel er zich in
het verleden binnen de natie Israël beslist enorme sprinkhanenplagen hebben
voorgedaan, realiseert men zich ook heel goed dat de plaag die door de profeet
wordt aangekondigd, zonder precedent is.
Gezien het feit dat
speciaal Israël door de deze verwoestende plaag getroffen zal worden, maar er
tevens wordt aangekondigd dat de natie die verdrukking te boven zal komen,
wordt door dit alles profetisch licht geworpen op de aard en het verloop van de
Grote Verdrukking van de Tweede helft
van de 70e Jaarweek.
Van die Verdrukking
heeft immers Jezus zelf voorzegd dat het een benauwdheid van ongeëvenaarde
omvang zal zijn, maar ook dat ze in het bijzonder over (natuurlijk) Israël zal
komen.
Vergelijk Jeremia 30:7;
Daniël 12:1;
Mattheüs 24:21,
22; Openbaring
7:14-17.
Vandaar ook dat de 144000 van Openbaring 7:1-8
op het letterlijke Israël betrekking heeft. Want zoals we eerder vaststelden
zijn zij
de verzegelden die tijdens de Grote Verdrukking gespaard blijven voor
het (geestelijk) letsel dat de symbolische sprinkhanen mogen toebrengen aan
(vooral) die Joden die in de cruciale
Eindtijd het zegel zullen ontberen en daarom kwetsbaar zijn voor de schorpioenachtige steken (Openbaring
9:3-5, 10). Vergelijk ook Ezechiël 9:5-6.
Hierboven bespraken we
ondermeer Joël 2:21 waar in verband met de geestelijke verwoesting die in de
Eindtijd door de demonensprinkhanen zal worden aangericht, tevens de belofte
wordt gedaan dat God die 'Noorderling' ver van zijn volk Israël zal wegdoen
door hem te verdrijven naar een dor en woest land waar hij zijn einde zal
vinden.
Vergelijk Ex 10:19, waarin ons
wordt getoond dat YHWH Elohim dat eerder in letterlijke zin deed >> En YHWH liet een andere, een zeer
sterke westenwind waaien, die de sprinkhanen meevoerde en ze in de Schelfzee
dreef. Niet één sprinkhaan bleef er over in het gehele gebied van Egypte.
Een Bijbelpassage met
een ongeveer gelijke strekking als die van Joël treffen we aan in Nahum 3:17
als een onderdeel van het oordeel tegen Ninevé :
Uw hovelingen zijn als de veldsprinkhanen, uw ambtenaren als een sprinkhanenzwerm die zich op de omheiningen legert op koude dagen. Gaat de zon op, dan vliegen zij
weg, zonder
dat hun [verblijf]plaats bekend wordt. Waar zijn zij [gebleven]?
In Nahum
3:1 wordt Ninevé aangeduid als de Bloedstad die een en al
leugen (bedrog) en roofzucht is. Vers 4 luidt volgens de NBV-versie: Je gedraagt je
als een hoer, een verleidster ben je, bedreven in toverij, je verkwanselt
volken voor je ontuchtige praktijken, en stammen voor je toverkunst.
Door die beschrijving
is er een link met de 'Stad' van de Openbaring, het Grote Babel.
Oók die stad wordt als een hoer aangeduid; zelfs als de Hoer, maar dan in een toestand van
gevallen zijnde.
Aan háár handen kleven
eveneens zeeën van vergoten bloed: de Grote Hoer die op
vele wateren is gezeten, met wie de koningen der aarde
hoererij bedreven en zij die de aarde bewonen dronken werden gemaakt uit de
wijn van haar hoererij (Op 17:1-2).
[Ze] viel; [ze]
viel, het Grote Babel, van wie alle natiën dronken van de wijn der toorn van haar hoererij (Op 14:8). Zie ook Op
18:24 >>
En in haar werd bloed
gevonden van profeten en van heiligen en van
allen die op de aarde afgeslacht zijn.
Bovendien wordt ze in haar 'gevallen' toestand
afgebeeld als rijdend op het Beest, de Pseudomessias, met wie ze tenslotte een (geestelijke) alliantie aanging (Op
17:3-8, 11).
Zie: De
Twee Steden in de Openbaring - Geïdentificeerd.
Al deze gegevens vormen voldoende aanleiding
om de sprinkhaanachtige leiders [ook wel weergegeven met vorsten; gekroonden] van het Ninevé
in tegenbeeld eveneens als demonisch te zien.
En over die
sprinkhanenzwerm lazen wij dus: Die zich op de omheiningen legert op koude dagen. Gaat de zon op, dan vliegen zij
weg, zonder dat hun [verblijf]plaats bekend wordt. Waar zijn zij [gebleven]?
Toen de zondige zonen Gods zich ten tijde van
de Vloed moesten dematerialiseren, legde God hun een
kerkerachtige beperking op in Tartarus. Wij hebben
daarover uitgeweid onder het kopje: De
Vloed en de gevangenis (1Pt3).
In Nahum 3:17 wordt kennelijk dezelfde gedachte
overgebracht: Zolang de dagen koud zijn kunnen sprinkhanen niet tot actie
overgaan. Pas als de zon opgaat en hen verwarmt kunnen
zij wegvliegen.
Zó zal het eveneens de demonische
sprinkhanenzwerm vergaan die voor het oordeel van de Eindtijd 'bewaard' is.
Tijdens de hitte van die oordeelsdag worden zij in de gelegenheid gesteld hun
verwoestende werking uit te oefenen, doch slechts zeer kort. De vraag Waar
bleven zij? is bij voorbaat
voor ons beantwoord:
En het Beest werd
gegrepen en met hem de Valse Profeet die de tekenen voor zijn aangezicht deed, waarmee hij hen misleidde die het merkteken
van het Beest ontvingen en die zijn Beeld aanbaden. Levend werden de twee geworpen in het meer van vuur dat
met zwavel brandt.
Zie het commentaar volgens Openbaring
19:19-21.
Door sommigen wordt
wel geopperd dat er twee groepen demonen zouden zijn,
(1) de
geesten in de gevangenis die ongehoorzaam
werden in de periode die aan de Vloed voorafging (Genesis 6:1-5; 1 Petrus
3:18-20), en
(2) engelen die later,
ná de Vloed, tegen God in opstand zouden zijn
gekomen.
Die visie komt op het
volgende neer: Terwijl de gevallen zonen Gods van de Vloedperiode opgesloten
zaten in hun kerker, verstoken van elke vorm van bewegingsvrijheid, zouden
andere engelen alsnog tot ontrouw zijn vervallen. Het zouden deze engelen zijn
die na verloop van tijd - nadat de Spraakverwarring zich had voorgedaan - de
demonenheersers achter de wereldrijken werden. Zie Daniël, hoofdstuk 10
>> Met
Gabriël.
Ook de demonen die
bezit willen nemen van menselijke slachtoffers, de onreine geesten met wie
Jezus te maken kreeg, zouden tot die categorie behoren.
Terwijl deze engelen
zich dus niet hadden laten beïnvloeden door de afvalligheid van hun collega-engelen,
noch tijdens Satans opstand in Eden, noch later toen geestelijke broeders van
hen zich materialiseerden en vlees achterna gingen,
zouden zij zich niettemin aan de zijde van Satan geschaard hebben toen deze in
het machtsvacuüm 'dook' dat ontstond toen God ten tijde van de Spraakverwarring
zijn heerschappij over de nieuw gevormde natiën opschortte.
Vergelijk Lukas 4:5-8; Handelingen 14:16
; Daniël 4:13-17; Efeziërs 6:12.En zie ook de studie
>> De
Zeven Tijden
Wij zijn de mening
toegedaan dat de Schrift zelf voor die opvatting geen ruimte biedt.
De volgende argumenten
willen wij in dat verband aanvoeren:
1.) Het getuigenis der
Psalmen
In de Psalmen 103 en
104 wordt de getrouwheid van Gods engelenzonen geroemd.
Wat daarbij opvalt is
dat dit gebeurt binnen een context die melding maakt van de grootse
gebeurtenissen die YHWH God tot stand bracht, waaronder de Vloed:
Psalm 103
20 Zegent YHWH, gij zijn engelen, geweldig
in kracht, die zijn woord volbrengt, door
te luisteren naar de stem van zijn woord.
Psalm 104
4 Die zijn engelen geesten maakt,
zijn dienaren een verslindend vuur.
5 Hij heeft de aarde op haar vaste plaatsen gegrondvest; ze zal tot onbepaalde
tijd, of voor eeuwig, niet aan het wankelen worden
gebracht.
6 Met een waterdiepte net als een kleed hebt gij haar
bedekt. De wateren stonden zelfs boven de bergen.
7 Op
uw bestraffing sloegen ze voorts op de vlucht; op het geluid van uw donder
werden ze in paniek op de vlucht gejaagd —
8 Bergen rezen nu op,
valleivlakten daalden — naar de plaats die gij ervoor hadt gegrondvest.
9 Een grens hebt gij gesteld, die ze niet mochten overschrijden, opdat ze
niet weer de aarde zouden bedekken.
Conclusie: Terugkijkend in de geschiedenis, helemaal tot op de Vloed van Noachs tijd, wordt de Psalmist ertoe geïnspireerd
uitsluitend getrouwheid te vermelden met betrekking tot Gods engelenzonen.
Dat maakt het zeer onwaarschijnlijk dat Efeziërs 6:12 betrekking heeft op
engelen die ná de Vloed alsnog tot demonen zouden zijn geworden. Paulus duidt
alle ontrouwe engelen aan met één gemeenschappelijke term: de
goddeloze geestenkrachten in de hemelsferen.
Let wel: De apostel
vermeldt slechts één groep, de demonen in de hemelsferen, de ontrouwe zonen
Gods van Genesis 6. Zij moeten in elk geval tot de wereldheersers van
deze duisternis gerekend worden. Of misschien beter:
uitsluitend zij!
2.) De betekenis van
gevangenis of kerker
Zij die menen dat alle
huidige demonische activiteit moet worden toegeschreven aan engelen die sinds
de Vloed ontrouw zijn geworden, voeren aan dat de geesten in de gevangenis van 1
Petrus 3 geen enkele activiteit naar buiten toe zouden kunnen ontplooien. Dat
is nu eenmaal aan gevangenschap eigen, beweren zij.
Die bewering houdt
geen stand.
Zelfs in de menselijke
sfeer is de opsluiting van gevangenen altijd relatief, nooit absoluut.
Gewoonlijk genieten zij nog heel wat bewegingsvrijheid.
Feitelijk doen ze
bijna precies dezelfde dingen als mensen buiten de gevangenis. Zij eten,
drinken, slapen, vermaken zich, verrichten dagtaken, sporten, hebben
communicatie met elkaar en met personen buiten de gevangenismuren, etc.
En als ze echt
crimineel zijn, slagen ze er gewoonlijk met succes in hun kwade praktijken
binnen en buiten de gevangenis voort te zetten. Hun enige beperking houdt in
dat ze zich niet vrijelijk in de maatschappij buiten kunnen begeven.
Het opgesloten zijn in
een gevangenis is dus zeker niet absoluut te noemen.
In de Bijbel kunnen we
het voorbeeld van Johannes vinden. Vanuit de gevangenis liet hij aan Jezus
vragen hoe hij diens komst moest interpreteren:
Ben jij degene
die zou komen, of moeten wij een ander verwachten? En Jezus
antwoordde en zei tot hen: Gaat heen en bericht Johannes wat jullie horen en
zien: blinden kunnen weer zien en kreupelen lopen, melaatsen worden gereinigd
en doven horen, doden worden opgewekt en aan armen wordt het evangelie
verkondigd.
Jezus gaf de
vragenstellers een boodschap mee terug voor Johannes. Stellig was Johannes niet
van alle contact met de buitenwereld afgesneden (Mattheüs 11).
Daarbij komt dan nog dat wij absoluut geen idee kunnen hebben wat het voor de
onreine geesten inhoudt zich in de gevangenis, Tartarus,
of put van de afgrond te bevinden!
Misschien hebben ook zij, naast hun geestelijk duistere toestand slechts één
voornaamste beperking, namelijk dat ze zich niet vrijelijk, gematerialiseerd,
binnen de maatschappij van mensen kunnen begeven!
Toen Paulus zijn
naaste medewerker Timotheüs aanmoedigde tot een bepaalde consequente opstelling
binnen de Gemeente, zette hij zijn woorden op de volgende manier kracht bij:
Ik betuig voor het aangezicht van God en Christus Jezus en de uitverkoren engelen, dat je deze dingen onderhoudt
zonder vooroordeel, niets doende overeenkomstig vooringenomenheid
(1 Timotheüs 5:21).
Het lijkt niet
onredelijk te opperen dat deze uitverkoren engelen staan tegenover de gevallen
engelen van Genesis 6.
Merk op dat Paulus eerder in zijn brief al melding had gemaakt van die
afvallige geestenzonen Gods
(1 Timotheüs 3:16):
Zoals wordt beleden is het mysterie der godsvrucht groot: Die
geopenbaard werd in vlees, gerechtvaardigd in geest, verschenen aan engelen, gepredikt werd onder Heidenen,
geloofd in de wereld, opgenomen in heerlijkheid.
Paulus is hier in
overeenstemming met Petrus. Doordat de apostel de twee groepen tegenover elkaar
plaatst, de uitverkoren engelen
(5:21) tegenover de gevallen engelen
(3:16) aan wie Jezus een aankondiging heeft gedaan, zouden de twee groepen
definitief van elkaar onderscheiden zijn in Gods Woord. In de Eerste eeuw kende
Paulus slechts deze beide groepen van engelen.
Het thema uitverkiezing is geen gemakkelijk Bijbels thema, maar kennelijk geldt
in het universum een prominente wet in verband met uitverkiezing, zowel met
betrekking tot engelen als mensen: Zij die hun staat van heiligheid weten te
handhaven [engelen], en degenen die heilig worden gemaakt, eveneens met de
bedoeling in die staat te blijven [mensen].
Beide zijn blijkbaar
onderhevig aan de manier waarop Gods voornemen uitwerkt. Een soort van
positieve verkiezing derhalve, welke zeker niet
impliceert dat allen die niet het voorwerp zijn van een speciale bestemming
binnen Gods voornemen, automatisch van zijn gunst verstoken zouden zijn. Alleen
heeft hij met die anderen niet dezelfde oogmerken als met de uitverkorenen.
Onder de mensen is het Israël Gods uitverkoren om een nieuwe schepping te zijn,
en als Abrahams zaad tot zegen te worden voor de mensen der natiën, en dat
binnen een regeling die bekendstaat als de koninklijke priesterschap.
Zie Galaten 3:29; 6:15-16; Exodus 19:5-6
; 1 Petrus 2:9; Openbaring 20:6; 22:1, 2.Wat de uitverkoren
engelen betreft kunnen we denken aan zulke Schriftplaatsen als Hebreeën 1:7,
14; waarin overigens wordt terugverwezen naar Psalm 104 die we hierboven al
(gedeeltelijk) citeerden.
"Uitverkoren" zou in hun geval een aanwijzing zijn dat er sprake is
van invloed van God die hen in hun juiste staat houdt; en dat op grond van Gods
specifieke voornemen met hen.
Het valt namelijk op dat in de Brief van Judas eerst melding wordt gemaakt van
de val van de engelen die de hun toegewezen plaats in de hemel in de steek
lieten (vers 6), en dat Judas verderop in zijn brief (in vers 24) aan
uitverkoren leden van het Israël Gods schrijft:
Aan hem die bij machte is jullie voor struikelen te behoeden en te
doen staan in het aangezicht van zijn heerlijkheid,
onbezoedeld in vreugdevol gejubel.
Het Grieks aptaistos
komt alleen hier voor in het NT en heeft de betekenis van niet struikelend (een paard bijvoorbeeld); bij uitbreiding: niet in zonde
vervallen.
Wanneer God zijn macht
aanwendt kan hij ons voor zulk een val behoeden. Wanneer hij dat daadwerkelijk
doet, is dat kennelijk vanwege uitverkiezing. Bij de leden van de christelijke
Gemeente herkenbaar doordat zij volledig vertrouwen op de genadewerking van
Messias Jezus in hen, en niet op eigen morele kracht.
Uit Judas 5-7 zou
blijken dat God in verband met anderen, zowel mensen als engelen, die macht
niet aanwendt.
Vergelijk Romeinen 8:31;
14:4;
16:25;
Efeziërs 1:3-6;
3:20;
Filippenzen 1:6, en
2 Timotheüs 4:18.
39
Alle vlees is niet hetzelfde vlees, maar een ander is dat van
mensen, en een ander is het vlees van dieren, en een ander is het vlees van
vogels, en een ander dat van vissen. 40
En er zijn
hemelse lichamen en aardse lichamen, maar
de heerlijkheid van de hemelse lichamen is verschillend, en die van de aardse
is verschillend. 44 …een geestelijk lichaam wordt opgewekt.
Als er een natuurlijk lichaam is, dan is er ook een geestelijk lichaam.
Mensen en dieren zijn toegerust met aardse lichamen, precies geschikt voor het leiden
van het leven op aarde waarvoor ze bedoeld zijn. De bewoners van de hemelsferen
zijn eveneens in het bezit van lichamen, passend voor die sfeer van leven; het
zijn geestelijke lichamen. Vergelijk Ps 104:4; Jh 4:24.
Alle engelen werden
aldus geschapen, met hemelse lichamen, en het lijkt niet onredelijk te
concluderen dat ze op grond daarvan over verschillende vermogens beschikken;
zoals Petrus beschrijft:
Engelen, die in macht en kracht groter zijn
[dan mensen]. –2Pt 2:11
Al eerder maakten we
melding van het feit dat de gevallen engelen sedert de
Vloed blijkbaar niet langer beschikken over het vermogen manlijke gestalten te
materialiseren, terwijl de getrouwe engelen daartoe wel in staat bleken en dat
bij vele gelegenheden ook deden (Genesis 18 en 19).
Dat zou er heel goed
op kunnen wijzen dat YHWH God zekere functies bij de
demonen wegnam, of wellicht dat hij zelfs de lichamen aan die plichtverzakende
zonen ontnam. Want in vers 4 van hetzelfde hoofdstuk laat Petrus ons ook weten
dat God engelen die gezondigd hadden niet spaarde.
Dit zou verklaren
waarom de 'onreine geesten' zich in die situatie dermate
ongemakkelijk voelen dat zij het liefst aardse, vleselijke schepselen in bezit
nemen; en indien dat niet bij mensen mogelijk is, dan desnoods bij dieren.
Vergelijk Markus 5:1-17.
Toen Jezus sprak over
de rampspoed die de natie Israël in de eindtijd zal treffen, in het bijzonder
degenen onder hen die zullen zondigen tegen de heilige geest, maakte hij een
vergelijking met de schade die een mens ervaart wanneer demonen bezit van hem
nemen:
43
Wanneer nu de onreine geest van de mens uitgaat, trekt hij door
dorre plaatsen, op zoek naar een rustplaats, en vindt [die] niet.
44
Dan zegt hij: Ik zal terugkeren naar mijn huis waar ik ben
uitgegaan. En als hij komt, vindt hij het leegstaan, geveegd en geordend.
45
Dan gaat hij heen en neemt zeven andere geesten met zich mee, bozer
dan hijzelf, en zij komen binnen en wonen daar; en de laatste omstandigheden van die mens worden erger dan de eerste.
Zo zal het ook zijn met dit boos geslacht.
(Mattheüs 12)
De Joden die zich in de 70e Jaarweek hardnekkig tegen hun Messias
blijven verzetten, door alsnog voor de demonische Antichrist te opteren, zullen
de zonde tegen de heilige geest begaan die niet vergeven kan worden. Waarom?
Omdat
dan de tijd aanbreekt dat het Nieuwe Verbond ten aanzien van de natie in
werking treedt en de heilige geest beschikbaar is voor reiniging en
wedergeboorte tot een nieuwe schepping (Jeremia
31:31-34; Ezechiël
36:24-28; Galaten
6:15, 16).
Wat dienaangaande al
sinds lang staat aangekondigd in Hebreeën
6:4-8 en 10:26-31,
zal dan ten aanzien van die moedwillige zondaars in vervulling gaan (Mt 12:28-32).
Maar tevens kunnen wij
uit Jezus’ woorden afleiden dat de onreine geesten een aards lichaam willen
bezitten, kennelijk omdat het hun zelf aan een passend lichaam ontbreekt. Op zoek daarnaar trekt de demon door (letterlijk:) plaatsen zonder water, blijkbaar doelend op
ongeestelijke personen, verstoken van verfrissende goddelijke leiding en gunst;
óf zij die een fascinatie bezitten voor het occulte; óf personen met een
geestelijke stoornis.
In
ieder geval zoekt de onreine geest een gerieflijke verblijfplaats bij mensen
zodat hij zich in al zijn boosaardigheid kan uitleven (Markus
5:1-5; 9:17, 18).
Toen de ontrouwe zonen
Gods zich vóór de Vloed in opstand bij de Satan aansloten, materialiseerden zij
zich teneinde met vrouwen te cohabiteren; er zijn geen
aanwijzing dat zij toen in mensen gingen wonen.
Dat gebeurde in een
later stadium, ná de Vloed, toen het hen aan lichamelijke functies ontbrak.
Zij zijn de
geestelijke wezens der boosheid (Ef
6:12). De getrouwe engelen – in het bezit van hun geestelijke, hemelse lichamen
- worden niet als Pneumatika
[Grieks: Πνευματικα]
aangeduid.
Slotconclusie: Het
getuigenis van de Schrift maakt het aannemelijk dat de termen demonen, onreine
geesten, geestelijke wezens, alle teruggaan op de zonen Gods die in de aanloop
naar de Vloed ontrouw werden aan God en hun goddelijke toewijzing verzaakten.
Bijgevolg werden zij door God niet gespaard, maar bestraft met het wegnemen van
hun lichamelijke vermogens.
Er zijn geen reële
aanwijzingen dat nog andere engelen na de Vloed afvallig werden.
De Pneumatika van Ef 6:12 zijn volgens dat vers identiek aan de wereldmachtigen
[kosmokratores]
van de huidige, geestelijke duisternis (Daniël 10:13, 20). Zij zijn Satans engelen over wie hij heerst,
en die hij zowel vóór als ná de Vloed gebruikt heeft om, zo
mogelijk, een wereldheerschappij te vestigen over de gehele mensheid (Openbaring
12:7-9; Markus 3:22; Lukas
4:6).
Hun funeste rol in de
eindtijd
Wij hebben reeds gewezen op Openbaring, hoofdstuk
9, en de activiteiten die de demonen onder het zinnebeeld van
sprinkhanen zullen ontplooien ten aanzien van die personen onder de Joden die
in de kritieke periode van de Grote Verdrukking het
zegel van God zullen ontberen.
Daarnaast onthult het
woord van God dat de onreine geesten die in de laatste dagen nogmaals de
gelegenheid ontvangen zich tot manlijke gestalten te materialiseren, minstens op nog twee andere terreinen actief zullen
zijn, t.w.:
A. Het zedenbederf volgens 2 Timotheüs
3:1-9
1
Maar weet dit, dat er in de laatste dagen gevaarvolle tijden
zullen aanbreken;
2
want de mensen zullen zelfzuchtig zijn, geldzuchtig, pochers, hoogmoedigen, lasteraars, ongehoorzaam aan ouders,
ondankbaar, respectloos,
3
zonder natuurlijke genegenheid, onverzoenlijk, kwaadsprekers,
onbeheerst, onhandelbaar, zonder liefde tot het goede,
4
verraders, roekeloos, opgeblazen, meer liefhebbers van genot dan
liefhebbers van God,
5
die een uiterlijke vorm van godsvrucht bezitten, maar de kracht
daarvan verloochenen; en van dezen moet men zich afwenden.
6
Want uit
hen zijn zij die de huizen binnensluipen en vrouwtjes inpalmen die met zonden
beladen zijn, gedreven door allerlei lusten,
7
[vrouwen] die altijd leren en nooit tot juiste kennis van de
waarheid kunnen komen.
8
Op de wijze
waarop Jannes en Jambres Mozes weerstonden, zo weerstaan ook dezen de waarheid,
mensen volkomen bedorven van denken, afgekeurd
wat de geloofstrouw betreft.
9
Maar zij zullen het niet verder brengen; want
hun onzinnigheid zal
aan allen volledig duidelijk worden, zoals ook bij die beiden het geval was.
13 Maar boosaardige
mensen en bedriegers [door misleidende toverkunsten] zullen
tot erger voortgaan, op een dwaalspoor brengend en gebracht wordend.
Bij het aanbreken van
de laatste dagen krijgen de demonen de zelfde gelegenheden als in de periode die
aan de Vloed voorafging. Doordat de christelijke Gemeente de
Opname heeft ervaren en het enige tijd zal duren voordat
er wederom een nieuwe schepping verschijnt - de herstelde joodse Gemeente, in
de vorm van een overblijfsel - hebben de onreine geesten een
tijdlang min of meer vrij spel om op ongekende schaal het zedenbederf te
bevorderen.
In datgene wat de apostel
Paulus in de verzen 6 tm 9
profetisch schildert, herkennen wij de gevallen zonen Gods, die hun kans zullen
grijpen om zich wederom onder de mooie dochters der mensen te begeven, en zich
vrouwen te nemen, allen die zij maar wilden (Genesis
6:1-4).
Er vindt om zo te
zeggen 'een herhaling van zetten' plaats. Het resultaat zal een mate van
slechtheid op ongekende schaal zijn. Wat we in Genesis 6:5, 6 lezen past in
alle opzichten volkomen op het beeld dat de apostel schildert:
Toen YHWH dan zag, hoe groot op aarde het bederf onder de mensen
was geworden, en zij enkel maar zonnen op slechte dingen,
berouwde het YHWH, dat Hij de mens op
aarde gemaakt had
(PC)
Dat de gevallen
engelen op geraffineerde wijze vrouwtjes zullen inpalmen die altijd leren,
roept vergelijkingen op met een verschijnsel dat zich in recente tijden
meerdere malen aan de wereld heeft vertoond: religieus getinte communes met goeroe-achtige leiders aan het hoofd, charismatisch figuren
die [vooral] 'leergierige' vrouwtjes om de vinger winden, en sluw weten te
verbergen dat ze eigenlijk maar één oogmerk hebben. De demonen zullen
dergelijke misleiders ongetwijfeld nog verre in het bedrog overtreffen.
Om deze en andere
redenen zullen de laatste dagen
gevaarvolle tijden zijn, in Bijbelvertalingen uiteenlopend weergegeven met moeitevol, zwaar, boos of moeilijk,
etc. Het Griekse woord betreft χαλεπος
(chalepos)
dat buiten 2Tm 3:1 alleen nog voorkomt in Mattheüs 8:28 wanneer de evangelist
het woeste,
heftige gedrag beschrijft van twee door een legioen demonen bezeten
menselijke slachtoffers:
Toen hij aan de overzijde van het meer was gekomen, in het land der Gerasenen, liepen twee
bezetenen uit de grafspelonken hem tegemoet, die zo woest [chalepoi] waren, dat niemand langs die weg
kon gaan.
Vandaar blijkbaar dat
de apostel niet zonder reden de laatste dagen tekende als chalepos, niet in het minst
vanwege de woeste, heftige invloed der demonen die zich opnieuw te midden van
de mensen zullen ophouden, in rechtstreeks contact met hen.
Maar kennelijk zullen
hun extreme gedragingen dermate alle perken te buiten
gaan, dat de apostel ook kon schrijven: hun onzinnigheid zal
aan allen volledig duidelijk worden.
B. Hun heerschappij met het Beest
(Openbaring 17:12, 13)
En de tien horens die
je zag zijn tien koningen, zij die nog geen koninkrijk ontvingen, maar zij
zullen één uur macht als koningen ontvangen met het Beest. Dezen hebben één
gezindheid en hun kracht en macht geven zij aan het Beest.
Kennelijk
corresponderen de 10 horens van het Beest met de 10 tenen der voeten van het
reusachtig grote beeld dat Nebukadnezar in zijn droom te zien kreeg; voeten die
deels van ijzer, deels van leem waren.
Zoals we eerder zagen
is een en ander zinnebeeldig voor de demonen die zich zullen vermengen met het
zaad der mensen. Door materialisatie zullen zij hun geestelijke natuur
combineren met de menselijke natuur. In Daniël 2 lezen we wat dat oplevert:
42 En de tenen van de
voeten, deels van ijzer en deels van leem: het
koninkrijk zal deels hard blijken te zijn en deels broos.
43 Zoals gij hebt aanschouwd ijzer vermengd met leem:
zij zullen zich gaan
vermengen met het zaad der mensen; maar zij zullen zich niet aan elkaar
hechten, de een aan de ander, zoals ijzer zich niet vermengt met leem.
44 Maar in de dagen van
die koningen zal de God des hemels een koninkrijk oprichten dat nooit te gronde
zal worden gericht, en waarvan de heerschappij aan geen ander volk zal worden
overgedragen. Het zal al die koninkrijken verbrijzelen en er een eind aan
maken, maar zelf zal het bestaan in eeuwigheid.
We constateren dat de
10 tenen worden aangeduid als 'koningen'. Daaruit mogen we blijkbaar afleiden
dat de 10 horens van het Beest alle gewelddadige demonenmacht symboliseren
waarover de demonische Antichrist in de eindtijd kan beschikken. Eensgezind maken
de 'horens' hun invloed ondergeschikt aan de ambities van het Beest. Daarom
mogen zij symbolisch één uur als koningen gezag uitoefenen, samen met het
Beest.
In hun dagen zal het
Messiaanse koninkrijk het koninkrijk der wereld worden, waardoor Jahweh God
opnieuw de Koning wordt voor de gehele mensheid. De natiën der wereld zullen
zich tegen Gods herstelde heerschappij verzetten. Op agressieve wijze zullen
zij onder leiding van de demonische koningen concurreren met de heerschappij
van het koninkrijk van Messias Jezus en proberen de betekenis daarvan in de
geest der mensen teniet te doen.
Vergelijk Psalm
2:1-3; Daniël 4:13-17; Openbaring
11:15-18; 16:13, 14.
Zoals voorzegd in
Daniël 11:36-39 zullen zij die de Antichrist erkennen, begunstigd worden:
36
De koning doet wat hij wil. Hij wordt hoogmoedig en stelt zich boven
iedere god, en tegen de God der goden spreekt hij lasterlijke woorden. Toch zal
hij in voorspoed leven totdat de toorn is uitgewoed,
want wat besloten is moet worden uitgevoerd.
37
Ook op de goden van zijn voorouders slaat hij geen acht, noch op de
bij vrouwen geliefde god, noch op enige andere god, want hij stelt zich boven
alle goden.
38
In plaats daarvan vereert hij de god van de vestingen; met goud,
zilver, edelstenen en andere kostbaarheden vereert hij een god die zijn
voorouders nooit gekend hebben.
39
Versterkte vestingen valt hij aan met hulp van die vreemde god.
Allen die hem
erkennen, overlaadt hij met eerbewijzen en maakt hij heerser over velen; als
beloning geeft hij hun grond.
(nbv)
Hoewel we ons in dit
schriftdeel met de profeet in de finale bevinden van de eeuwenlange strijd
tussen de Hellenistische koningen der Seleuciden (Noord) en Ptolemeeën
(Zuid), verraadt vers 36 dat de laatste "koning van het Noorden" in
identiteit overeenkomt met de Mens der
Wetteloosheid, over wie Paulus in 2 Thessalonicenzen 2 soortgelijke dingen
schreef:
3
Dat niemand u op enigerlei wijze misleide, want eerst moet de Afval
komen en de Mens der Wetteloosheid worden geopenbaard, de Zoon der
Vernietiging,
4
de Tegenstander, en die zich verheft boven al wat god of voorwerp
van verering heet, zodat hij in de tempel van de God gaat zitten, zichzelf
tonend dat hij god is.
De Antichrist zal de
Wetteloosheid in persoon zijn. De apostel bevindt zich met die kwalificatie op
één lijn met Jezus die volgens Mattheüs 24:12 voor de eindtijd voorspelde: En
wegens het toenemen der wetteloosheid zal de liefde van de
velen verkoelen.
De kwalificatie Zoon der Vernietiging tekent de
Antichrist als een verrader. Vergelijk Jezus’ beschrijving van de verrader
Judas in Johannes 17:12, t.w. "de zoon der
vernietiging". De speciale activiteit van de demonen in de eindtijd is qua
duur zeer beperkt. Ze zal heftig maar kort zijn.
-.-.-.-