De Zeven Tijden
Klik
hier
voor ‘smal’ lezen
Toen
Jezus in zijn eindtijdrede de val van Jeruzalem door de Romeinse legioenen in
het jaar 70 AD profetisch aankondigde, schilderde hij als volgt de
onheilspellende gebeurtenissen die zich dan zouden voordoen:
Wanneer
jullie nu Jeruzalem door legerkampen omsingeld zien, weet dan dat haar
verwoesting nabijgekomen is. Laten dan zij die in Judea [zijn], vluchten
naar de bergen; en die in haar midden, er uittrekken, en die in de landstreken,
er niet binnengaan. Want dagen van vergelding zullen die [dagen] zijn, om
alles wat geschreven staat, in vervulling te laten gaan. Wee de
zwangeren en de zogenden in die dagen; want er zal
grote nood zijn over het land en toorn over dit volk. En zij zullen vallen door
de scherpte des zwaards en als gevangenen worden
weggevoerd naar alle Heidenvolken; en Jeruzalem zal door de Heidenvolken
vertreden worden, totdat de Tijden der Heidenvolken vervuld zijn.
Jezus
maakte toen melding van de Tijden der natiën; of: Tijden der Heidenvolken. Voor
Jeruzalem kon pas weer herstel aanbreken wanneer die Tijden vervuld zouden
zijn; dat wil zeggen tot een einde gekomen.
Hoe
moeten die Tijden der Heidenvolken
verstaan worden?
Onze opvatting over die Tijden van Lk
21:24 is dat ze overeenkomen met de Zeven Tijden van Daniël 4 en
dat die periode haar begin had in het jaar van de Spraakverwarring, d.i. in
1826 AM.
Zie de Studie: Spraakverwarring en Tijden der Heidenen
Maar wat is de duur van één profetische Tijd?
De eerste profetische Tijd die in de bijbel wordt vermeld is die van de 600
jaar van Gn 5:28-29, toen Lamech
bij de geboorte van zijn zoon Noach profeteerde:
Hij zal ons troosten, hij zal onze moeizame arbeid
verlichten, het werk op de akkers die de Heer vervloekt heeft
(GNB)
Die
(voorlopige) troost voor de mensheid kwam in 1656 AM, 600 jaar ná Noachs geboorte in 1056 AM.
Vergelijk Gn 7:6
En Noach was 600 jaar oud, toen de
Watervloed over de aarde kwam.
De
Zeven
Tijden van Dn 4 zien wij op grond daarvan als een periode van 7 x 600 =
4200 jaar.
Dan, bij de oprichting van het koninkrijk voor Israël, ook genoemd het
koninkrijk der mensheid, lopen de Tijden der Heidenvolken af, dus in
6026 AM [1826 + 4200 = 6026].
Hn 1:6; Dn
4:17 en Op 11:15
Openbaring
11:15-17 luidt volledig:
En de zevende engel blies de trompet en luide
stemmen geschiedden in de hemel zeggend: Het
koninkrijk der wereld is geworden van onze Heer en van zijn Messias, en hij zal als koning regeren tot in alle
eeuwigheid. En de vierentwintig Oudsten die voor God op hun tronen zitten,
vielen op hun aangezicht en aanbaden God zeggend: Wij
danken u Heer God, de Almachtige, Die is en Die was, dat gij uw grote kracht
hebt opgenomen en als koning zijt gaan regeren
Wanneer
in de naaste toekomst het beeld van de engel met de zevende trompet
werkelijkheid wordt, is het eindelijk zover!
Een speciaal mysterie of geheimenis van God komt dan ten einde.
Luide stemmen weerklinken als het ware in de hemel om dat geweldige nieuws
bekend te maken!
In het jaar 1826 AM, ten tijde van de Spraakverwarring en het ontstaan van de
afzonderlijke Heidenvolken, schortte Jahweh God zijn koningschap over de
mensheid tijdelijk op. Die Heidenvolken [of: natiën; Hebreeuws: gojim]
kregen de gelegenheid om voortaan hun eigen soevereine
bestuur uit te oefenen. De Tijden der Heidenvolken namen een
aanvang.
Lk
4:5-7; 21:24; Hn
14:16.
Maar wanneer het jaar 6026 AM aanbreekt - 4200 jaar [7 tijden van elk 600 jaar]
verder - neemt hij zijn grote kracht weer op en dat geheel in overeenstemming
met Dn 4:13-17
Dat de
levenden mogen weten dat de Allerhoogste Heerser is in het koninkrijk der mensheid en dat hij het geeft aan wie hij wil en daarover [na Zeven
Tijden] de geringste der
mensen aanstelt
Door
middel van Jezus' koningschap zal God zijn grote, onweerstaanbare kracht
opnemen. In de vorm van het Messiaanse koninkrijk wordt zijn soevereiniteit dan
opnieuw over de gehele wereld der mensheid tot uitdrukking gebracht, zonder
enige concurrerende macht en bovendien voor altijd, blijvend.
De afloop van
de 4200 jaar betekent uiteraard niet alleen het einde van de aardse
overheersing door menselijke heerschappijen, maar ook de ineenstorting van het
wereldstelsel van afvallige godsdienst dat eveneens bij de Spraakverwarring
ontstond en dat - geheel in overeenstemming met haar bakermat - in de Openbaring
wordt aangeduid als Babylon de Grote.
En op haar voorhoofd een naam
geschreven, een mysterie: Babylon de Grote, de
Moeder der hoeren en van de gruwelen der aarde. En ik zag de Vrouw dronken zijnde van het bloed
der heiligen en van het bloed der getuigen van Jezus
(Op
17:5-6)
De naam op haar voorhoofd is een mysterie, een verborgenheid derhalve.
Nu
we op de geschiedenis van bijna 4200 jaar kunnen terugblikken, zijn we aan de
hand van de informatie die door de engel aan Johannes werd verstrekt in staat
ons een denkbeeld omtrent het geheimenis van de Hoer
te vormen.
Vanaf de Spraakverwarring vertegenwoordigt zij het heerszuchtige, afgodische
religieuze systeem dat - bij de teugel geleid door de demonen - op
aarde afvalligheid van de ware God bevordert binnen een klimaat van ontaardend
bijgeloof.
Omdat Babel voor verwarring staat,
heeft ze 'dochters' in grote verscheidenheid.
Dat ze de mysterieuze naam op haar voorhoofd geschreven draagt, is een verwijzing
naar de tijd van Johannes toen het niet ongewoon was dat Romeinse prostituees
een hoofdband droegen met daarin hun naam gegrift.
Met haar dochters is zij de bron van alle mystieke, afgodische praktijken,
waaronder tempelprostitutie, drinkgelagen ter ere van valse goden,
waarzeggerij, spiritisme, astrologie, het brengen van mensenoffers, en nog vele
andere afschuwelijke en obscene praktijken.
Dat alles heeft bijgedragen tot een klimaat waarbinnen door mensen onder haar
invloed stromen bloed zijn vergoten, waaronder ook het vervolgen en gewelddadig
ter dood brengen van Gods dienaren, zowel in OT- als NT-tijden.
In Op 18:24 wordt zij zelfs verantwoordelijk
gehouden voor het bloed van allen die op
de aarde geslacht zijn.
Johannes ziet haar derhalve in een
dronken toestand, dronken van al dat vergoten bloed.
Daarbij moeten we ook denken aan de bloedige Inquisitie, de vele pogroms, de
Holocaust en andere, ontelbare moordpartijen waarvoor Babylon het klimaat
schiep.
In Mt
23:33-36 houdt Jezus daarom de religieuze leiders in de eerste
plaats verantwoordelijk voor al het rechtvaardige bloed dat op aarde is
vergoten, helemaal vanaf Abel, de eerste die in een sfeer van religieuze haat
werd vermoord
Gn
4:3-5; 1Jh 3:12.
Babylon is daarom in schijn een Gemeente van God; in werkelijkheid dorst zij
naar het bloed der heiligen.
Toen God tussenbeide kwam door de Spraakverwarring, stagneerde Nimrods project,
maar thans - tegen het einde van de periode van 4200 jaar - is het niettemin in
zijn finalevorm onder ons. Door de verwarring van de taal gingen de mensen in
hun nieuwe taalgroepen uiteen en kwamen de nationale groepen tot bestaan.
Nimrod trachtte de eerste wereldmacht te vestigen, maar God kwam tussenbeide.
Niettemin verschenen na zijn dagen - met Gods toelating en in zijn Voorzienigheid
- successievelijk zeven wereldmachten op het politieke
toneel van onze wereld.
En thans zijn
we heel dicht gekomen bij de beslissende fase: de eindtijd waarin de 8e koning,
de demonische Antichrist nog zal opstaan maar na een zeer kort schrikbewind ten
onder zal gaan.
Zie: Gn
11:5-9; 10:32 en Op 17:8-11.
Dan kan - ná 10 Tijden van 600 jaar, in totaal dus 6000 jaar, gerekend vanaf de
val in Eden [dus niet vanaf Adams schepping] - werkelijke en blijvende
troost voor de mensheid aanbreken, en wel binnen het Millennium en gebracht
door het koninkrijk van de ware Messias.
In de Openbaring wordt veel achtergrondinformatie verschaft over zowel de Vrouw
als het Beest waarop zij gezeten is, speciaal in het gedeelte Op 17:6b-18.
Dat in de Openbaring de taferelen op deze wijze worden gebracht en
gerangschikt, laat nog meer uitkomen dat de positie van Babylon binnen het
wereldtijdperk dat met Nimrod tot bestaan kwam, allesoverheersend is geweest.
Al die 4200 jaar fungeerde ze als het werktuig op
aarde voor de demonenwereld, de
wereldheersers van deze duisternis (Ef
6:12).
De koningen, vorsten, keizers, kortom alle menselijke regeerders, burgerlijke overheden
en politici, mogen dan de illusie hebben gekoesterd dat zij de ware
machthebbers waren, de toelichting op de historische rol die de Hoer in
samenhang met de koningen der aarde heeft gespeeld, leert anders:
En de Vrouw die je zag is de Grote Stad die een
koninkrijk over de koningen
der aarde heeft
Op 17:18
Vergelijk:
Rm
13:1; Tt
3:1; 1Pt 2:13-14.
Sommige exegeten zijn
geneigd de Tijden der Heidenvolken te laten aanvangen bij de beëindiging
van Zedekia’s koningschap in 587 v.Chr., toen vervuld
werd wat in Ezechiël 21:25-27 omtrent die laatste
(menselijke) koning was aangekondigd:
En wat u betreft, onheilige, goddeloze overste van Israël, wiens dag
gekomen is in de tijd van uiterste ongerechtigheid; aldus spreekt de Heer YHWH:
Verwijder die tulband en zet af die kroon. Niets blijft hetzelfde! Verhoog wat laag
is en verlaag de hoge. Tot een puinhoop, een puinhoop, een puinhoop zal ik het
maken. Het zal [van niemand] worden totdat hij komt die er recht op heeft, en aan hem zal ik het geven.
Hoewel dit profetische
Woord 'over het hoofd van Zedekia heen' vooral
gericht is tot de Pseudomessias van de Eindtijd die zich als een goddeloze
vorst over Israël zal doen gelden, is het juist dat sinds 587 en tot nu toe, er
geen koning uit Davids geslachtslijn op de
troon van YHWH te Jeruzalem heeft
gezeten (1Kr 29:23).
Volgens sommigen zouden
(1) toen de Tijden der Heidenvolken een aanvang
hebben genomen. Want
(2) Jeruzalem werd immers vanaf dat jaar
door de Heidenvolken vertreden
in de zin dat er geen gezalfde koning (messias) in Davids
geslachtslijn op de Sionberg zetelde.
Die tweede conclusie
is uiteraard volkomen correct, de eerste echter niet!
Beschouw namelijk het
volgende:
David, de zoon van Isaï, was de eerste 'messias'
die vanaf Sion koninklijke heerschappij uitoefende. Maar daartoe moest die berg
wel eerst op de heidense bewoners, de Jebusieten,
veroverd worden:
De oudsten van Israël kwamen bij de koning in Hebron. Daar sloot koning David ten overstaan van de HEER [YHWH] een verdrag met hen, en zij zalfden hem
tot koning van Israël. David was dertig jaar toen hij koning werd en hij
regeerde veertig jaar: vanuit Hebron regeerde hij
zeven jaar en zes maanden over Juda en vanuit Jeruzalem regeerde hij
drieëndertig jaar over heel Israël en Juda.
De koning en zijn mannen trokken op naar Jeruzalem,
waar de Jebusieten woonden. De Jebusieten
zeiden tegen David: ‘U komt er niet in! Sterker nog:
de lammen en de blinden zullen u verjagen! David komt er niet in!' Toch
veroverde David de bergvesting van Sion, de huidige Davidsburcht,
(2Sm 5:3-7; nbv)
Volgens de Anno
Mundi tijdrekening van de Bijbel begon Davids 40-jarige regering in 2950 AM;
eerst 7 jaar te Hebron en daarna nog 33 jaar vanaf de
berg Sion in Jeruzalem. Dat was dus vanaf 2957 AM.
En zoals we al
eerder vaststelden eindigde die typologische messiaanse
heerschappij met de verdrijving van Zedekia in 587
voor Chr., of in 3415 AM.
Voor
de wijze waarop de Anno Mundi tijdrekening kan worden aangehaakt op onze eigen
kalender, zie: Wanneer werd Adam geschapen en begon de Anno Mundi tijdrekening?
De heerschappij van het messiaanse koninkrijk over
Israël vanuit de stad Jeruzalem heeft dus maar heel kort geduurd: slechts 458
jaar (van 2957 AM tot 3415 AM).
Maar ook toen Jahwehs troon door de heerschappij van messiassen [gezalfden] in Davids koningslijn op de Sion was
gevestigd, bleef de reikwijdte van het Davidische koninkrijk heel beperkt.
Verreweg het grootste gedeelte van de aarde stond onder heidense overheersing.
In de dagen van Salomo kwam bijvoorbeeld de heidense koningin van Scheba naar Jeruzalem (1Kn 10).
Wat wil daarmee gezegd zijn?
(1) Dat de Tijden der Heidenvolken al ver vóór 2957 AM waren begonnen en
tijdens de korte periode van 458 jaar gewoon voortduurden. En volkomen logisch
natuurlijk, want God had hen al vanaf de Spraakverwarring in 1826 AM die ruimte
geboden door zijn heerschappij over de gehele aarde tijdelijk op te schorten (Hn
14:16).
Iets wat ons overigens
ook in Daniël, hoofdstuk 4, wordt getoond in verband met de hemelhoge boom,
midden op de aarde, die wereldwijd zichtbaar was en
waaronder al wat leefde toevlucht, bescherming en voedsel vond, maar die werd
omgehouwen. Het weer uitlopen van die boom wordt gedurende Zeven profetische
Tijden verhinderd door de twee banden van koper en ijzer die rondom de
wortelstomp zijn gelegd. Intussen wordt, zeer merkwaardig, zijn hart veranderd
zodat het niet meer die van een mens is maar van een dier.
Sinds de
Spraakverwarring werden binnen al die etnische groepen die toen ontstonden
vormen van bestuur uitgeoefend, maar alle waren van heidense origine
en aard.
Toen God zich dan ook zo’n kleine 300 jaar nadien exclusief ging bezig houden met
Abraham en diens 'zaad' was de aarde tot een lappendeken van heidense
heerschappij geworden. Na Abrahams poging om zijn zoon Isaäk ten offer te
brengen, kon YHWH God zijn belofte tegenover die patriarch dan ook in de
volgende bewoordingen bevestigen:
En in jouw zaad zullen
alle Heidenvolken [gojim]
der aarde zich
zegenen (Gn
22:18)
De overheersing van de
aarde door de heidense
natiën was tegen die tijd tot een vanzelfsprekende realiteit geworden.
(2) Dat de Tijden der Heidenvolken dus los gezien moeten worden van 587
v.Chr.
Toen Jezus derhalve in Lk
21:24 voorzei: En zij zullen vallen door de
scherpte des zwaards en als gevangenen worden
weggevoerd naar alle Heidenvolken; en Jeruzalem zal door de Heidenvolken
vertreden worden, totdat de Tijden der
Heidenvolken vervuld zijn, liet hij slechts weten dat de
oprichting van het Messiaanse koninkrijk in handen van zijn Zoon, Davids
blijvende erfgenaam, pas verwacht kon worden wanneer de Tijden der Heidenvolken
zouden aflopen, of vervuld zouden zijn.
Dat wil dan zeggen dat aan de gojim
alle overheersing van de aarde zal worden ontnomen.
Door zijn Zoon herstelt God dan weer zijn heerschappij in het koninkrijk der mensheid,
zoals in Dn 4:17 was voorzegd, en waarvan ons in Op 11:15-18 visionair de verwezenlijking wordt
getoond.
En dan zijn we 7 x 600 jaar verder, sinds de Spraakverwarring.
Volgens Dn 4:17 ligt in het hele gebeuren een zeer belangrijke les
opgesloten:
Dit bevel berust op het besluit van de wachters en dit verzoek op
het woord van de heiligen, opdat de levenden erkennen dat de Allerhoogste Heerser is over het
koningschap van mensen, en dat geeft aan wie Hij wil, en daarover zelfs de laagste onder de mensen aanstelt.
(HSV)
Hierin klinken duidelijk Messiaanse klanken
door.
God gaf bij het ontstaan van de Heidenvolken (vanaf de Spraakverwarring) zijn
koningschap over de mensenwereld tijdelijk prijs.
Jezus liet zien dat Satan onmiddellijk in het vacuüm
dook dat daardoor ontstond.
Vergelijk Lukas 4:5-6.
En nadat
hij hem opwaarts had gevoerd, toonde hij hem in een ogenblik tijds alle koninkrijken der bewoonde wereld. En de Duivel
zei tot hem: Aan jou zal ik al deze macht en de heerlijkheid ervan geven, want aan mij is ze overgegeven
en aan wie ik ook wil, geef ik ze. Jij dan, indien je voor mijn aangezicht
een daad van aanbidding verricht, zal alles van jou zijn.
Vanzelfsprekend kan God zijn koningschap niet
blijvend afstaan.
Na Zeven Tijden zullen de banden rondom de boomstronk worden losgemaakt en kan
de reusachtig grote boom die eens tot de einden der aarde
zichtbaar was, weer uitlopen (Dn 4:10-15).
Dat speciale mysterie of geheimenis van God is dan ten einde. Vergelijk Op 10:7; 11:15-17.
Geheel in overeenstemming met Dn 4:13-17, dat de
levenden mogen weten dat de Allerhoogste Heerser is in het koninkrijk der
mensheid en dat hij het geeft aan wie hij wil en daarover [na Zeven Tijden] de geringste der mensen
aanstelt, neemt Jezus het
koningschap in het Messiaanse koninkrijk op zich, om de soevereiniteit van God
over de wereld der mensheid weer tot uitdrukking te brengen, en dat voor
altijd.
Jeruzalem, symbool voor het Messiaanse koningschap, wordt dan niet langer
'vertreden'.
Met de Tempelstad Nieuw Jeruzalem als centraal orgaan (vergelijkbaar met het
Davidische Rijk) zal het nieuwe Vrederijk zegen brengen voor alle Heidenvolken.
Een hele reeks van voorzeggingen, te beginnen met de eerste [mysterieuze]
belofte van een Zaad dat de Slang in de kop zal vermorzelen, komen tot hun
vervulling.
Vergelijk ondermeer Gn
49:10; 2Sm 7:16; Ez
21:25-27; Dn 2:44-45; 4:17; 7:13-14, 27; Lk
1:32-33.
Vooral de vergelijking van vers 17 met Op 11:15-17 laat zien dat
God de uitoefening van zijn koningschap in het koninkrijk der mensheid
opschortte:
Het
koninkrijk der wereld werd van
onze Heer en van zijn Messias, en hij zal als koning regeren tot in alle
eeuwigheid.
Natuurlijk blijft hij altijd de absolute
Soeverein en niets gebeurt buiten zijn wil om, maar juist dit bewuste hoofdstuk
4 met het voorbeeld van Nebukadnezar toont ons dat de rechtstreekse uitoefening
van zijn heerschappij over de mensenwereld tijdelijk onderbroken kon worden.
Geheel onvrijwillig weliswaar werd die heidense vorst door God gebruikt om die
gang van zaken door een soort van pantomime uit te beelden.
God laat evenzo een tijdlang de Heidenvolken hun eigen
bestuur uitoefenen. Dat zien we tot op heden, precies zoals Paulus in de
Handelingen vaststelde:
Hij heeft in het verleden alle volken hun eigen weg laten gaan (Hn 14:16).
Maar sindsdien is het de mensheid daarmee ook zeer slecht vergaan.
Zoals Prediker vaststelde: De ene mens heeft over de andere heerschappij gevoerd tot
diens onheil (Pr 8:9).
Of zoals Prediker eerder opmerkte:
Ik vestigde mijn aandacht op alle onderdrukking die er is onder de
zon en zag de tranen van de onderdrukten. Er is
niemand die hen bijstaat. De
onderdrukkers onderdrukken hen met harde hand, en er is niemand die hen bijstaat (Pr 4:1; nbv).
Vaak dus onderdrukking en de uitoefening van een beestachtige vorm
van heerschappij. Daarin zien we de waarheid van Dn 4:16 terug > Een
dierenhart worde hem gegeven.
In de 'pantomime'
veranderde koning Nebukadnezar in een grasetend rund en kon hij zich niet beter
gedragen dan een redeloos beest.
Gedurende de zeven tijden
voor hem (kennelijk opzettelijk vaag gehouden) begon hij er uit te zien als een
roofvogel: Zijn haar werd lang als de veren der arenden
en zijn nagels als de klauwen der
vogels (Dn 4:33).
Ook dit
tafereel – waarin ons Nebukadnezars vernedering en
ontluistering wordt getoond - verbindt de zeven 'tijden' met het verslag van de
Spraakverwarring.
De
situatie namelijk waarin Nebukadnezar kwam te verkeren was het gevolg van zijn
snoeverij. Terwijl Daniël hem nog zo had geadviseerd om alle ongerechtigheid te
mijden en veeleer van barmhartigheid blijk te geven - vooral jegens
de armen onder zijn volk - bralde hij na verloop van een jaar, in een uiting
van grote hoogmoed (en overmoed): Is Babel niet
indrukwekkend, de koningsstad die ik door
mijn grote macht heb gebouwd tot eer van mijn majesteit? (Dn
4:27-32; nbv).
Welnu, de
Spraakverwarring was eveneens een reactie van God geweest op de hoogmoed van
Nimrod en diens aanhang. In hun vijandschap jegens God
hadden zij tot elkaar gezegd:
Laten we een stad bouwen met een
toren die tot in de hemel reikt. Dat zal ons beroemd maken, en dan zullen we niet over de hele aarde verspreid raken
(Gn 11).
Zoals God
diep ingreep in het brein van de torenbouwers zodat ze verward werden in hun
onderlinge communicatie, veroorzaakte hij evenzo een toestand van totale
ontreddering in het verstand van Nebukadnezar.
Vergelijk Jesaja
14 waar ons profetisch wordt getoond hoe de eindtijdkoning van Babylon
definitief vernederd zal worden, helemaal tot in Sjeool, volgend op zijn
grootspraak:
12
O morgenster, zoon van de
dageraad,
hoe diep ben je uit de hemel
gevallen.
Overwinnaar
van alle volken,
hoe smadelijk lig je daar geveld.
13
Je zei bij jezelf: Ik stijg op
naar de hemel,
boven Gods sterren plaats ik mijn
troon.
Ik
zetel op de toppen van de Safon,
de berg waar de goden bijeenkomen.
14
Ik stijg op tot boven de wolken,
ik evenaar de Allerhoogste.
15
Nee! Je daalt af in het
dodenrijk,
in de allerdiepste put.
Juist door de profetie van de Zeven Tijden kunnen de Tijden
der Heidenvolken op hun juiste (negatieve) impact worden getaxeerd. Zoals
in Daniël het ene hoofdstuk na het andere over heerschappij gaat, waarbij
uiteindelijk de tijdelijke (slechte) menselijke regeringen vervangen zullen
worden door het koninkrijk van de Mensenzoon, zo ook in Daniël, hoofdstuk 4. Achter de 'pantomime' van
Nebukadnezar gaan grote Messiaanse waarheden schuil.
-.-.-.-