De Twee Steden in de Openbaring - Geïdentificeerd
Klik hier
voor ‘smal’ lezen
Nieuw Jeruzalem - De Heilige Stad
En de koningen der aarde die hoererij met haar bedreven en losbandig leefden, zullen wenen en zich over haar in droefheid slaan, wanneer zij de rook van haar brand zullen zien, van verre staande vanwege de vrees van haar pijniging, terwijl zij zeggen: Wee, wee, de Grote Stad, Babylon de sterke Stad, want in één uur kwam je oordeel.
Op 18:9-10
Er is altijd veel gespeculeerd over de identiteit van Babylon, de Grote Stad, een duistere benaming voor een mysterieuze organisatie, prominent in beeld in de Apocalyps, het Bijbelboek Openbaring.
De andere plaatsen zijn:
14:8
En een andere, een tweede engel volgde, zeggend: [Ze] viel; [ze] viel, het Grote Babylon, van wie alle natiën dronken van de wijn der toorn van haar hoererij.
16:19
En de Grote Stad werd tot drie delen; ook de steden der natiën stortten in. En Babylon de Grote werd voor Gods aangezicht in gedachtenis gebracht om haar de beker te geven van de wijn van de toorn van zijn gramschap.
17:4-6
En de Vrouw was gehuld in purper en scharlaken en rijk versierd met goud en edelgesteente en parels, in haar hand hebbend een gouden beker die vol was van gruwelen en de onreinheden van haar hoererij. En op haar voorhoofd een naam geschreven, een mysterie: Babylon de Grote, de Moeder der hoeren en van de gruwelen der aarde. En ik zag de Vrouw dronken zijnde uit het bloed der heiligen en uit het bloed der getuigen van Jezus.
18:2
En hij riep met een sterke stem uit zeggend: Ze viel, Babylon de Grote viel, en zij werd een woonplaats van demonen en een hol van elke onreine geest en een hol van elke onreine en verafschuwde vogel.
18:21
En één sterke engel nam een steen op als een grote molensteen, en wierp [die] in de zee, zeggend: Zo zal Babylon, de Grote Stad, met een plotselinge actie worden neergeworpen, en ze zal beslist niet meer gevonden worden.
Daarnaast zijn er nog enkele plaatsen in de Openbaring waar alleen melding wordt gemaakt van een stad, maar die eveneens schijnt te verwijzen naar het Grote Babel:
11:8
En hun lijk op het plein van de Grote Stad die in geestelijke zin Sodom en Egypte wordt genoemd, alwaar ook hun Heer werd terechtgesteld.
11:13
En in dat uur geschiedde een grote aardbeving, en het tiende van de Stad viel, en in de aardbeving werden zeven duizend namen van mensen gedood
16:19
En de Grote Stad werd tot drie delen; ook de steden der natiën stortten in. En Babylon de Grote werd voor Gods aangezicht in gedachtenis gebracht om haar de beker te geven van de wijn van de toorn van zijn gramschap.
17:18
En de Vrouw die je zag is de Grote Stad die een koninkrijk op de koningen der aarde heeft.
18:16
Wee, wee, de Grote Stad, die gehuld was in fijn linnen en purper en scharlaken, en rijk versierd met goud en edelgesteente en parels.
18:18-19
Welke [stad] was aan de Grote Stad gelijk!
En zij wierpen stof op hun hoofden en riepen, wenend en rouw bedrijvend, zeggend: Wee, wee de Grote Stad, waarin allen die schepen op zee hadden rijk werden vanwege haar kostbaarheden, want in één uur werd zij verwoest!
Bij het nagaan van die plaatsen zullen we bemerken dat het woord stad nog vaker in de Apocalyps verschijnt maar dan betrekking blijkt te hebben op Gods Stad, zijn Tempelstad Nieuw Jeruzalem, t.w:
3:12
Hij die overwint, hem zal ik maken tot een pilaar in het tempelheiligdom van mijn God en hij zal er nooit meer uitgaan. En ik zal op hem schrijven de naam van mijn God en de naam van de Stad van mijn God, het Nieuwe Jeruzalem dat vanaf mijn God neerdaalt uit de hemel, en de nieuwe naam van mij.
11:2
En het voorhof dat buiten het tempelheiligdom is moet je er buiten houden en niet meten want het is aan de Heidenen gegeven, en zij zullen de heilige Stad tweeënveertig maanden vertreden.
14:20
En de wijnpers werd getreden buiten de Stad, en er kwam bloed uit de wijnpers tot aan de tomen der paarden, vanaf 1600 stadiën.
20:9
En zij trokken op over de breedte der aarde en omsingelden het kamp der heiligen en de geliefde Stad. En vuur daalde neer uit de hemel en verslond hen.
21:2
En de heilige Stad, Nieuw Jeruzalem, zag ik neerdalend uit de hemel vanaf God, toebereid als een Bruid, versierd voor haar echtgenoot.
21:10
En hij voerde mij in geest weg op een grote en hoge berg, en hij toonde mij de heilige Stad Jeruzalem neerdalend uit de hemel vanaf God.
21:14-23
En de muur van de Stad heeft twaalf fundamenten en daarop twaalf namen van de twaalf apostelen van het Lam. En hij die met mij spreekt hanteerde als maatstaf een gouden rietstok om de Stad en haar poorten en haar muur te meten. En de Stad ligt [als een] vierkant, even lang als breed. En hij mat de Stad met de rietstok op twaalfduizend stadiën; haar lengte, breedte en hoogte zijn gelijk. En hij mat haar muur: honderd vier en veertig el, mensenmaat, welke is van een engel. En het bouwmateriaal van haar muur jaspis, en de Stad zuiver goud gelijk zuiver glas. De fundamenten van de muur der Stad versierd met allerlei kostbaar gesteente… En de brede straat der Stad zuiver goud, als doorzichtig glas. En een tempelheiligdom zag ik niet in haar, want de Heer God, de Almachtige, is haar tempelheiligdom, en het Lam. En de Stad heeft de zon noch de maan nodig om haar te beschijnen, want de heerlijkheid van God verlichtte haar, en haar lamp het Lam.
22:14
Gelukkig zij die hun gewaden wassen, opdat de beschikkingsmacht op het geboomte des levens van hen zal zijn en zij door de poorten de Stad zouden binnengaan.
22:19
En indien iemand afneemt van de woorden van het Boek van deze profetie, zal God zijn aandeel afnemen van het geboomte des levens en uit de heilige Stad.
Aan de hand van het bovenstaande kunnen we nu al een eerste conclusie formuleren: Er is nauwelijks een groter verschil denkbaar dan tussen die der beide Steden:
- Het Grote Babel een hoerachtige, moordzuchtige, op rijkdom en macht beluste decadente Vrouw.
- Nieuw Jeruzalem daarentegen een heilige, bij God geliefde Bruid, de reine, schitterend versierde Vrouw van het Lam, Gods Zoon.
Laten we de frase Babylon, de Grote Stad eens analyseren door enkele feiten te memoreren:
- Een stad is een samenleving van mensen.
- Een grote stad is een samenleving van zeer veel mensen.
- De Grote Stad is een (specifieke) samenleving van zeer veel mensen.
- Babylon, de Grote Stad, is een religieuze samenleving van zeer veel mensen onder demoneninvloed. Zie Openbaring 18:2 waar de Grote Stad Babylon in haar apocalyptische staat wordt getekend: gevallen en een woonplaats van demonen.
Overigens hebben de demonen vanaf de Spraakverwarring te Babel (LXX: Babylon) door de actieve tussenkomst van deze religieuze samenleving van zeer veel mensen altijd een Rijk - een grote invloed en macht derhalve - over de koningen der aarde gehad. Uiteraard niet via al die massa’s van mensen maar door de macht die religieuze leiders konden uitoefenen: En de Vrouw die je zag is de Grote Stad die een koninkrijk op de koningen der aarde heeft (Op 17:18).
Dit laatste kan verder afgeleid worden uit
a Op 17:1-2; Vrouwe Babylon heeft altijd geestelijk gehoereerd met die koningen der aarde: De Grote Hoer die op vele wateren is gezeten, met wie de koningen der aarde hoererij bedreven en zij die de aarde bewonen dronken werden gemaakt uit de wijn van haar hoererij, en
b Op 17:9-10; de 7 wereldmachten verschijnen als de 7 "koppen" van het Beest, de demonische Antichrist: De zeven koppen zijn zeven bergen, waar de Vrouw op hen zit. Ook zijn zij zeven koningen; de vijf vielen, de één is, de andere kwam nog niet, en wanneer hij komt moet hij een korte tijd blijven.
Vergelijk Daniël 10:13, 20.
En zie: Michaël, de aartsengel, in conflict met Satans Rijk
Nieuw Jeruzalem - De Heilige Stad
Een analyse van de andere Stad in de Openbaring – Nieuw Jeruzalem – moge dienen als contrast waardoor de bovenvermelde details nog sterker uitkomen:
* De heilige Stad is – van oudsher – Jeruzalem, de Stad van de grote Koning. Mattheüs 4:5; 5:35.
Zie ook Psalm 48:2-3; Jesaja 52:1; Nehemia 11:1.
* In de Apocalyps is Nieuw Jeruzalem een samenleving van zeer veel personen die door heilige geest worden gestuurd onder de leiding van de Messias.
Die heilige Stad wordt altijd voorgesteld als neerdalend vanaf God, uit de hemel. Zie Op 3:12; 21:2, 10.
* Ze is samengesteld, niet slechts uit mensen maar uit personen. Vanwaar dit onderscheid? Omdat ze wordt gevormd door de Twee Vrouwgemeentes die samen het Israël Gods vormen, t.w.
(1) de Gemeente van Jezus, de Bruid (Vrouw) van het Lam, het Jeruzalem dat boven is, en
(2) de Gemeente van Jahweh God, Israël naar het vlees, het Jeruzalem van beneden.
Zie: De Allegorie en Op 21:12-14, 17.
Openbaring 20:7-9 levert een bewijs dat het Nieuwe Jeruzalem, hoewel het uit de hemel vanaf God neerdaalt, ook een aardse dimensie heeft. Want aan het einde van het Millennium, wanneer Satan uit zijn gevangenis wordt losgelaten en erin slaagt de natiën opnieuw tot rebellie te brengen, zal een talrijke menigte – als het ware als zand der zee in aantal – optrekken over de breedte der aarde en het kamp der heiligen met de geliefde Stad, insluiten.
Natuurlijk leidt dit tot de ondergang van die opstandelingen. Daar zij blijkbaar weer zijn vervallen tot een bekrompen, vleselijke zienswijze, ontgaat hun kennelijk het feit dat het kamp der [aardse] heiligen slechts een deel is van de geliefde Stad, precies zoals het geval is met het Voorhof dat buiten de naos is in Op 11:1-2, en aldaar trouwens wordt aangeduid met de heilige Stad.
Wanneer wij de diverse beelden van de Apocalyps combineren, vertoont zich met betrekking tot de heilige Stad, het Nieuwe Jeruzalem, aan ons het volgende beeld:
(a) Wanneer de Stad vanaf God uit de hemel neerdaalt, betekent dit dat de Tent van God bij de mensen is; dat God zelf voortaan bij hen woont (Op 21:2-3).
(b) Die geliefde Stad is het middelpunt van het kamp der heiligen: Zij trokken op over de breedte der aarde en omsingelden het kamp der heiligen en de geliefde Stad (Op 20:9).
(c) In Op 21:22 vermeldt Johannes dat hij in de Stad geen naos zag. Waarom niet? Omdat de Heer God haar naos is, ook het Lam.
Conclusie: In dit alles herkennen we het exacte tegenbeeld van Israëls woestijn- of wildernissituatie zoals getekend in de hoofdstukken 2 en 3 van het boek Numeri. Gelegerd rondom de Tabernakel in de binnenste ring:
* Oostzijde: Het Huis van Aäron.
* Zuidzijde: De Levietenfamilie van Kehath.
* Westzijde: De Levietenfamilie van Gerson.
* Noordzijde: De Levietenfamilie van Merari.
In de buitenste ring telkens 3 stammen:
* Oostzijde: Zebulon-Juda-Issaschar
* Zuidzijde: Gad-Ruben-Simeon
* Westzijde: Benjamin-Efraïm-Manasse
* Noordzijde: Naftali-Dan-Aser
In beide gevallen 4 groepen, gelegerd volgens de 4 windstreken. Vandaar dat het niet bevreemdt te lezen dat de natiën die het kamp der heiligen omsingelen, zich in de vier hoeken der aarde bevinden en van daaruit actie ondernemen.
Omdat het moeilijk aan te nemen is dat op het einde van het Millennium nog iets van een wildernistoestand op aarde zou bestaan, ligt het voor de hand om de aarde dan vanuit een kosmisch standpunt te bezien, rekening houdend met Jobs geïnspireerde verklaring: Hij spant het Noorden uit boven woeste leegte. De term woeste leegte beschrijft volgens Deuteronomium 32:10 de aard van midbar, woestijn of wildernis, het terrein van Israëls verblijf gedurende 40 jaar.
Wij suggereren wat de tegenbeeldige betekenis betreft, het volgende:
De binnenste ring vertegenwoordigt het Tweeledige zaad van Abraham
(1) hemels, de Christelijke Vrouwgemeente, voorschaduwd door Aärons priesterlijke familie, en
(2) aards, de Gemeente van etnisch Israël, voorschaduwd door de 3 families der Levieten.
Alleen zij die behoren tot die twee Gemeentes - tezamen vormend het ene Israël Gods – verrichten dienst binnen de Heilige Stad, als de tegenbeeldige priesterschap en hun helpers, de Levieten.
De buitenste ring zou dan typologisch zijn voor de positie die de natiën (Heidenvolken) ten opzichte van de Tent der Samenkomst innemen.
Het geheel zou dan de situatie op aarde schetsen gedurende de Millenniumperiode: Allen nemen een positie in ten opzichte van de Tent oftewel de Stad, het Nieuwe Jeruzalem.
Die plaats of positie wordt door geen enkel persoon zelf uitgekozen. Het is een toegewezen plaats volgens Gods soevereine keuze. Aldus bezien zou waarschijnlijk nergens duidelijker dan in dit beeld het beginsel van Gods (positieve) voorbeschikking tot uitdrukking komen. Verhelderend is het commentaar van C.A. Coates in zijn werk Outline of Numbers:
There
is a particular place assigned to each, which determines his relations to his
neighbours, and to all Israel, and to "the tent of meeting". One
cannot disregard with impunity the Lord’s appointments in this way. There is no
room for individual choice or preference; no option as to where we
"encamp"; the place where we actually take
up our relation to "the tent of meeting" is assigned in the
providential ordering of God, and has to be accepted… We are not
unattached units with liberty to do as we please. Where we
"encamp" is always to have reference to "the tent of
meeting" and it is always to be divinely ordered, so that there is nothing
casual or accidental about the way in which we take up our local relations with
the brethren.
De situering rondom de Tabernakel, destijds in de wildernis, is ook een hulp om de aankondiging die Jezus destijds volgens Mt 19:28 deed, te begrijpen. Aan zijn getrouwe leerlingen deed hij de belofte:
Voorwaar, Ik zeg
u, gij, die
Mij gevolgd zijt, zult in de wedergeboorte, wanneer
de Zoon des mensen
op de troon zijner heerlijkheid
zal zitten, ook op twaalf tronen
zitten om
de twaalf stammen van Israel te richten (NBG).
Wedergeboorte is in die tekst de vertaling van het Griekse woord παλιγγενεσια. Behalve hier, in Mt 19, komt het ook nog voor in Titus 3:5.
Over christenen, schrijft Paulus dat zij bij hun roeping het volgende ondervonden:
Maar
toen de goedgunstigheid en de mensenliefde van onze Redder, God, openbaar werd,
redde hij ons - niet op grond van werken in gerechtigheid die wij deden, maar
naar zijn barmhartigheid - door het
bad der wedergeboorte [palinggenesia] en de
vernieuwende kracht van heilige geest, die hij rijkelijk op ons uitstortte door
Jezus Messias, onze redder.
Zie: Titus
3
Maar buiten christenen zullen in de toekomst ook anderen een wedergeboorte of herschepping ervaren.
In feite wacht de hele mensheid daarop, zoals Paulus schreef in Rm 8:20-22
Want de
schepping werd aan de vruchteloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar door
hem die haar onderwierp, op [basis van] hoop dat ook de
schepping zelf bevrijd zal worden van de dienstbaarheid van het verderf tot de
glorierijke vrijheid van de kinderen Gods. Want wij weten dat heel de
schepping tezamen zucht en tezamen in barensnood verkeert, tot nu toe.
Dat heel de schepping in barensnood verkeert, betekent dat ze wacht op de herschepping (of: wedergeboorte). Gods ‘scheppingsplan’ verloopt in twee fases!
T.w. :
1ste > Opgesloten onder de zonde, waarbij de schepping in slaafse onderworpenheid verkeert aan de vruchteloosheid, onderhevig aan verderf.
2de > Op basis van Jezus’ zondeverzoenend slachtoffer ‘gebaard worden’ tot een nieuwe schepping die bevrijd zal zijn van alle slaafse dienstbaarheid en zich verheugt in de glorierijke vrijheid welke kenmerkend is voor Gods ware kinderen.
In verband met die wedergeboorte of
herschepping heeft elk mens zijn lot in eigen hand. Hij kan zelf kiezen voor
het leven dat in de Messias beschikbaar is gekomen.
Hij kan in geloof steunen op diens vrijkopend offer en leven, maar hij kan het
ook afwijzen. Het zal zijn persoonlijke keuze zijn (Rm 6:23; Jh 3:36).
Door de regeling van de voortplanting was dat niet mogelijk, maar wel in de tweede fase van het scheppingsproces.
Allle Adamieten moeten, willen zij ook in de toekomst leven, in de herschepping, de tweede fase van het scheppingsproces, een hergeboorte ervaren!
Volgens Mt 19:28 sprak Jezus over die fase als een vanzelfsprekendheid. Zonder enige nadere inleiding of toelichting zei hij tot de leerlingen:
Ik
verzeker jullie, bij de wedergeboorte, wanneer de Mensenzoon op de troon
van zijn heerlijkheid zetelt, zullen ook jullie
die mij gevolgd zijn op twaalf tronen zetelen, om te oordelen over de twaalf
stammen van Israël (wv).
Op de vooravond van zijn dood zei Jezus tegen de overgebleven elf leerlingen die hem trouw waren gebleven iets soortgelijks:
Maar
jullie zijn degenen die voortdurend bij mij zijn gebleven in mijn beproevingen.
En ik beschik jullie, gelijk mijn Vader mij heeft beschikt, een koninkrijk;
opdat jullie in mijn koninkrijk aan mijn tafel mogen eten en drinken, en op
tronen mogen zitten, oordelend de twaalf stammen van Israël.
(Lk 22:28-30)
Jezus’ plechtige woorden hebben veel weg van een testamentaire beschikking.
Hij sprak over een toekomstige tijd die gekenmerkt zal zijn door een intimiteit vergelijkbaar met die welke zij in dat uur met elkaar genoten.
Maar dan, op de helft van de 70ste Jaarweek, wanneer alle leden van de Christelijke Gemeente zich – naar het ons toeschijnt - al 3½ jaar bij hem in de hemel bevinden, zal het Messiasrijk echt in werking komen. En dan zullen niet alleen die elf getrouwen op tronen zitten maar ook alle opgewekte christenen, zij die in Op 4:4 op tronen worden gezien als de klasse der 24 Oudsten.
En dat oordelen van de twaalf stammen van Israël moeten wij kennelijk zien in het licht van wat Paulus aan christenen schreef in 1Ko 6:2 >
Of
weten jullie niet dat de heiligen
de wereld zullen oordelen? En indien de
wereld in jullie geoordeeld zal worden, zijn jullie [dan] ongeschikt
voor onbeduidende rechtsgedingen?
Uit het voorgaande, maar vooral ook uit de wijze van legering rond de Tabernakel destijds in de wildernis, kan afgeleid worden dat Israëls twaalf stammen model staan voor de hele mensenwereld.
De buitenste ring was blijkbaar typologisch voor de positie die de natiën (Heidenvolken) ten opzichte van de tegenbeeldige Tent, de Tempelstad Nieuw Jeruzalem, in het Millennium zullen innemen.
Met zijn toenmalige terechtwijzing aan christenen te Korinthe zinspeelde Paulus dus op de geweldige toewijzing die christenen wacht om in het Millenniumrijk een taak te vervullen bij de rechtspraak die in Openbaring 20:11-15 gedetailleerd wordt beschreven.
Maar terug naar de uitdrukking Gog en Magog.
Het gebruik daarvan in Openbaring 20, om de mensen der natiën nader aan te duiden die aan het einde van het Millennium alsnog in opstand komen, geeft aan dat er - wat men noemt - een herhaling van zetten plaats vindt. Duizend jaar eerder had zich al een zelfde gebeuren vertoond. De Antichrist manoeuvreerde toen ook vele volken tegen het herstelde Israël over wie Gods Tabernakel was.
Zie: Openbaring 19:17-21 en 20:7-10.
En vergelijk: Ezechiël 37:25-27 en 38:14-16, 18.
Ik zal met hen een verbond des vredes sluiten, een eeuwig verbond met hen zal het zijn; ik zal hun een plaats geven, hen talrijk maken en mijn Heiligdom voor eeuwig in hun midden stellen. Mijn Tabernakel zal over hen zijn; Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen mij tot een volk zijn …
Daarom, profeteer, Mensenzoon, en zeg tot Gog: Zo zegt de Heer YHWH: Zult gij het niet gewaarworden, op die dag wanneer mijn volk Israël in gerustheid woont? Dan zult gij komen uit uw woonplaats uit het verre Noorden, gij en vele volken met u, allen ruiters, een grote gemeente, ja, een talrijk leger, en gij zult optrekken tegen mijn volk Israël als een wolk die het land overdekt. In het laatst der dagen zal het geschieden, dat Ik u doe optrekken tegen mijn land, opdat de natiën mij leren kennen, wanneer Ik mij voor hun ogen aan u, o Gog, de Heilige betonen zal …
En het zal geschieden op die dag, wanneer Gog komt in het land van Israël, luidt het woord van de Heer YHWH, dan zal mijn grimmigheid opstijgen in mijn neus.
Zie ook: Gog en Magog, een vergelijking
Ook de uitdrukking breedte der aarde wijst in dezelfde richting terug in de tijd. In Jesaja hoofdstuk 8 wordt de aanval door de Antichrist eveneens aangekondigd maar daar in een andere setting. Jesaja profeteert namelijk dat de koning van Assyrië als een machtige rivier – of eerder nog als een tsunami – dwars door Juda zal trekken om de breedte van het land van Immanuël te vullen. Zie Jesaja 8:7-8, 13-14.
Daarom, zie, YHWH doet over hen opkomen de machtige en geweldige wateren van de Rivier, de koning van Assyrië en al zijn heerlijkheid. Deze zal boven al zijn beddingen stijgen en buiten al zijn oevers treden, binnendringen in Juda, overstromen en steeds verder om zich heen grijpen, reiken tot aan de hals; ja, de uitspreiding van zijn vleugels zal de breedte van uw land vullen, o Immanuël …
YHWH der legerscharen, hem zult gij heilig achten en hij moet het voorwerp van uw vrees zijn en hij moet het zijn die u doet beven. En hij zal tot een Heiligdom zijn.
Tenslotte is het in hoge mate interessant om aan de hand van Openbaring 20:7-9 verder te constateren dat aan het einde van het Millennium alle personen op aarde die niet tot de twee Gemeenten van het Israël Gods behoren, nog steeds worden aangeduid met de term natiën [Gr.: εθνη].
Deze consequente verdeling in drie groepen
1. Christus’ Bruidgemeente, 2. YHWH’s Vrouwgemeente Israël, en 3. de natiën
steunt op de opmerkelijke voorkennis van God die tot uitdrukking kwam in de profetie die door Noach ná de Vloed werd uitgesproken ten aanzien van zijn drie zonen Jafeth, Sem en Cham (vermeld in leeftijdvolgorde), opgetekend in Genesis 9:24:27
En Noach ontwaakte uit zijn wijn en vernam wat zijn jongste zoon hem had aangedaan en hij zei: Vervloekt zij Kanaän, een knecht der knechten worde hij voor zijn broeders. En hij voegde er aan toe: Gezegend zij YHWH, Sems God, en laat Kanaän hun tot knecht worden. Moge God Jafeth uitbreiden, en hij zal wonen in de tenten van Sem, en laat Kanaän hun tot knecht zijn.
Noach zegent YHWH als Sems God, de Verbondsgod van Israël, de Hebreeën (Genesis 10:21). Uit de lijn van Sem kwam dus de eerste Gemeente voort, YHWH’s Vrouwgemeente (Ezechiël 16:8).
Zulke groepen personen als de Gibeonieten, heidense Kanaänieten (Cham), werden Israël (Sem) tot knecht (Jozua 9:25-27). Maar naderhand ook andere groepen Kanaänieten, uit de Amorieten, de Hethieten, de Ferezieten, de Hevieten en de Jebusieten, dienden in de tijd van koning Salomo als knechten voor Israël (1 Koningen 9:20-21).
De toepassing van dit beginsel – dat mensen uit de natiën Israël tot knechten worden – wordt voortgezet in de profetieën m.b.t. de Joodse Rest.
Zie Jesaja 49:22-23; 60:10; 61:5; Zacharia 2:9.
Op eigen initiatief sluiten zij zich bij het Overblijfsel aan om hun dienstbaar te zijn. Zie Jesaja 14:1-2; Zacharia 2:11; 8:23.
Jezus heeft getoond hoe zulke profetieën in de Eindtijd vervuld zullen worden ten aanzien van de rechtvaardigen uit de natiën die bij de overgang naar het Millennium door hem als de Koning-rechter aan zijn rechterhand (van gunst) worden geplaatst. Waarom? Omdat zij zich ten tijde van de Grote Verdrukking met zijn (Joodse) broeders identificeren en die te hulp komen.
Zie: Schapen en Bokken
en vergelijk: Jeremia 30:7; Daniël 11:33-34a; Openbaring 12:15-16.
Ook had Noach door Gods geest gesproken over de uitbreiding van Jafeth, de oudste der drie broers en daarbij voorzegd dat hij zou verblijven in de tenten van Sem. De naties die wat gebied betreft de grootste uitbreiding hebben gekend in de wereldgeschiedenis, stamden van Jafeth af. Daartoe kunnen de Grieken en de Romeinen worden gerekend en de naties die uit de Romeinse wereldmacht zijn voortgekomen (Daniël 7:23-24a).
Maar de geestelijke vervulling van Noachs voorzeggingen m.b.t. Jafeth is van veel groter gewicht. In het gebied van Jafeths nakomelingen heeft de christelijke gemeente haar grootste groei ervaren. De boeken van het NT werden dus niet toevalligerwijs in een Jafethitische taal, het Grieks, opgetekend, hoewel door Semitische vingers. Jafeth heeft dan ook tot op heden beslist "in de tenten van Sem gewoond".
Zie: God schonk overvloedig ruimte aan Jafeth
Vooral Paulus’ uitspraak in Romeinen 11:17-18 is in dit opzicht betekenisvol: De leden van de Christelijke gemeente, voor het merendeel bestaande uit niet-Joden, zijn als takken van een wilde olijf door enting overgebracht op de gekweekte olijfboom en hebben met etnisch Israël deel gekregen aan de wortel der vetheid.
De tweede gemeente in Gods voornemen - Jezus’ Bruidgemeente - kan derhalve haar herkomst helemaal naar Jafeth herleiden.
Dat de scheiding tussen de twee Gemeenten van het Israël Gods enerzijds en de natiën anderzijds blijft bestaan, zou ook blijken uit Zacharia 14:21
En op die dag zal er geen Kanaäniet meer zijn in het Huis van YHWH der legerscharen.
Blijkbaar wil hiermee gezegd zijn dat de scheiding betrekking heeft op het dienen van YHWH binnen de naos van het Nieuwe Jeruzalem. Daartoe hebben alleen leden van het Israël Gods toegang. Dezelfde gedachte wordt kennelijk tot uitdrukking gebracht in Joël 3:17; Ezechiël 44:9 en Openbaring 22:15.
In Ezechiël 44 schijnen de 3 partijen in hun samenhang tijdens het Millennium getekend te worden, maar dan in een volgorde gerekend vanuit de buitenste ring van het kamp:
a. De natiën (vers 9). En vervolgens naar de binnenste ring:
b. De tegenbeeldige Levieten, t.w. de Vrouwgemeente van etnisch Israël; dezen worden met terugwerkende kracht berispt vanwege hun ontrouwe houding waardoor zij ver verwijderd raakten van YHWH.
Gedoeld wordt blijkbaar op de periode van vele eeuwen tussen de 69ste en 70ste Jaarweek, toen Israël was opgesloten in ongehoorzaamheid (de vv. 10-14).
c. De tegenbeeldige Zadok-priesterschap in de vorm van Jezus’ Vrouwgemeente waarvan de leden in de periode van de Joodse verharding de plicht ten aanzien van het Heiligdom waarnamen (de vv. 15-31).
Terloops stellen we aan de hand van het voorgaande vast dat de Stad van Openbaring 11:8 hemelsbreed verschilt van de Stad van Op 11:2, want de laatste is de heilige Stad, terwijl de eerste als buitengewoon onheilig bestempeld moet worden. In beide gevallen vertegenwoordigen zij evenwel mensen die in de 70ste Week naast elkaar op aarde leven, te midden van het wereldbeeld, of zo men wil: de wereldsituatie ten tijde van de overheersing door het Beest, dat ook zelf een 8e [koning] is. Zie Op 17:11.
Bijgevolg kunnen de Twee Getuigen – behorend tot de Stad van Op 11:2 – als dode lichamen liggen op de weidse plaats [πλατεια] van de Stad van Op 11:8.
Bij wijze van contrast verwijzen we naar Op 22:1-2, waar ons wordt getoond dat het Nieuwe Jeruzalem eveneens een πλατεια heeft, maar op die weidse plaats liggen geen "lijken". Integendeel, in het midden ervan stroomt een rivier van water des levens, zonder enige verontreiniging: helder als kristal. Op de oevers van de rivier bevinden zich bomen des levens die maandelijks een oogst aan vruchten leveren, terwijl de bladeren tot genezing der natiën zijn. Een bewijs temeer dat er in Op 11:2, 8 sprake is van twee zeer verschillende "steden".
Maar kijk vervolgens ook eens naar de kwalificaties die aan de Stad van Op 11:8 gegeven worden:
Ze is onder meer decadent. Daarop wijst het feit dat ze wordt aangeduid met "Sodom". Een passende aanduiding overigens, gelet op de eindtijdvoorzegging m.b.t. etnisch Israël in Jesaja 1:4-6, 9-10 ≥
Wee de zondige natie, het volk met schuld beladen, zaad van kwaaddoeners, zonen die verderf brengen. Zij hebben YHWH verlaten, Israëls Heilige veracht, hem de rug toegekeerd. Waarom wordt gij nog steeds geslagen; zult gij uw opstand voortzetten? Het gehele hoofd is ziek, het gehele hart is verzwakt. Van de voetzool af tot het hoofd toe is niets gaaf …
Indien YHWH der legerscharen ons niet een gering overblijfsel had gelaten, zou het ons als Sodom zijn vergaan, zouden wij aan Gomorra gelijk zijn geworden. Hoort het woord van YHWH, gij vorsten van Sodom, geeft gehoor aan de Wet van onze God, gij volk van Gomorra.
Opmerkelijk is dat de decadentie door Jesaja in de eerste plaats wordt geprojecteerd op de toestanden onder zijn eigen volk: Wee de zondige natie…Zij hebben YHWH verlaten, Israëls Heilige veracht.
Met het verschijnen van de Antichrist en de acceptatie van hem - Satans werktuig - als de langverwachte Messias, zal de meerderheid van het volk YHWH definitief de rug hebben toegekeerd. De 70ste Jaarweek is dan weliswaar aangebroken, de klok is voor het Jodendom weer gaan lopen, maar de meeste Joodse mensen zetten hun opstand tegen YHWH onverminderd voort. Hun leiders ontpoppen zich als vorsten van Sodom, zelf identificeren zij zich als volk van Gomorra. Met deze kwalificaties moet wel gezinspeeld worden op de algemene en grote verdorvenheid waardoor het antichristelijke wereldbeeld gekenmerkt zal worden.
Dat dit de wijze is waarop Jesaja onder inspiratie de toon zet voor de laatste fase van Israëls geschiedenis, is veelbetekenend. Die laatste periode van volkomen afvalligheid in verbondenheid met de Antichrist, tekent niet alleen de laatste fase voor het afvallige deel Israël, maar ook die van het wereldwijde Babylon. We moeten immers niet vergeten dat volgens Openbaring 17:1-5, 18 en 18:2 die Grote Stad een pact sluit met het Beest en dat zij daardoor tot een woonplaats van demonen wordt.
Die beslissing zal tot haar grote ontsteltenis tot haar ondergang leiden. Het Beest, tezamen met de 10 horens zullen haar – door een onweerstaanbare, goddelijke sturing – zo intens gaan haten dat zij zich in hun volle demonische woede tegen haar zullen keren en totaal zullen verdelgen. Een vernietiging die vergelijkbaar zal zijn met die van Izebel (2 Koningen 9:30-37):
Want de [ware] God legde in hun hart zijn bedoeling te volbrengen, ja, één doel te verwezenlijken en hun Rijk aan het Beest te geven, totdat de woorden van God worden voleindigd (Op 17:16-17).
De Grote Stad van Op 11:8 zal daarom ook een wereldbeeld vertegenwoordigen dat uitblinkt in tirannieke heerschappij, gezien de verwijzing naar "Egypte". Egypte, de Eerste wereldmacht (in relatie tot Israël), is vooral berucht geworden doordat haar Farao tezamen met zijn opzichters Gods volk ongemeen tiranniseerde en slavendienst liet verrichten. Daarbij steunde hij en zijn natie op een menigte van valse godheden. Demonische praktijken werden beoefend onder de leiding van een legertje van magiebeoefenende priesters.
Zoals destijds onder leiding van Mozes plaats vond, moet het oude Gods volk derhalve opnieuw uit "Egypte" c.q. "Babylon" worden uitgeleid.
Gaat uit van haar mijn volk (Op 18:4) geldt wederom de Joden, zoals ook het geval was toen het oude Babylon in 539 v.Chr. viel voor Cyrus de Pers. Die val luidde toen het einde van Israëls ballingschap in (Jeremia 51:45).
Mijn volk [Grieks: ο λαος μου in Op 18:4] is een term die specifiek voor etnisch Israël geldt.
Het feit dat in Op 11:8 over de Grote Stad wordt vermeld dat zij in geestelijke zin Sodom en Egypte wordt genoemd, is een aanwijzing te meer dat met die Stad Babylon de Grote wordt bedoeld. Blijkbaar komt het πνευματικως (in geestelijke zin) van Op 11:8 overeen met het μυστηριον (geheimenis) van Op 17:5, waar wordt vastgesteld dat de naam die de Hoer draagt een geheimenis, iets raadselachtigs, inhoudt: Babylon de Grote. Alleen geestelijke mensen kunnen begrijpen welke realiteiten schuil gaan achter die naam. Zie 1 Korinthiërs 2:14, de enige andere plaats in het NT waar πνευματικως voorkomt.
Omdat er wat de Grote Stad betreft – in bedekte termen weliswaar – ook sprake is van een "Jeruzalem", alwaar ook hun Heer werd terechtgesteld, lijkt er voorts in Op 11:8 gezinspeeld te worden op de funeste rol die de Joodse aanhang van de Antichrist wereldwijd zal vervullen ten aanzien van de in Messias Jezus gelovige Rest, hun broeders die zij haten. Handelend naar het voorbeeld van hun voorvaders, vertegenwoordigen zij in het bijzonder "Jeruzalem" als de moordzuchtige stad. Vergelijk Mattheüs 23:32-37; Handelingen 7:52.
Ook in dit geval is "Jeruzalem" een nadere typering van de Grote Stad, die religieuze samenleving van zeer veel mensen. En dus moet niemand zich verwonderen over het feit dat men binnen die samenleving naast een zedeloze en onderdrukkende, ook een moordzuchtige geest aantreft. Vooral zij die getuigenis afleggen van Jezus en de praktijken van de Antichrist aan de kaak stellen, zullen die moordzuchtige geneigdheid ondervinden. –Openbaring 2:10; 6:11; 14:13; 20:4.
Dit leidt verder tot de conclusie dat het Beest slechts het werktuig zal zijn om de religieuze haat van verdorven, zedeloze, autoriteit misbruikende mensen om te zetten in een beslissende daad: het "doden" van de Twee getuigen.
De geschiedenis herhaalt zich. Want ook in het geval van Jezus lieten de verdorven religieuze leiders het vuile werk over aan de Romeinse overheerser. Vandaar de nadere bepaling: alwaar ook hun Heer werd terechtgesteld [εσταυρωθη, aan een paal ter dood werd gebracht].
In hun opgetogenheid dat hun pseudo-Messias hun broeders tot een dood lichaam [Grieks: πτωμα, enkelvoud] heeft gemaakt, vieren zij feest, wensen elkaar geluk met hun vermeende succes en zenden elkaar over en weer geschenken. Dat is een typische verwijzing naar een Joods gegeven, te vinden in Esther 9:19
Daarom vieren de Joden van het platteland, die in niet-ommuurde steden wonen, de 14e dag van de maand Adar, met vreugde en feestmaal, een goede dag waarop men elkaar geschenken zendt
Letterlijk: elkaar delen zendt.
Gedoeld wordt waarschijnlijk op eetbare producten, lekkernijen. Een gebruik dat nog steeds door joodse mensen in stand wordt gehouden bij het vieren van het Poeriem.
Indien Op 11:8 inderdaad terugverwijst naar de gebeurtenissen beschreven in het boek Esther, doet zich het bizarre feit voor dat de Joodse aanhang van de Antichrist het uitschakelen van de Joodse Rest zal gelijkstellen met de overwinning die de Joden destijds behaalden op de mensen der natiën die bereid waren het goddeloze doel van Haman te dienen om het Joodse volk volledig te verdelgen. Bizar vooral, omdat Haman met zijn 10 zonen het Beest met zijn 10 horens voorschaduwde.
Zie: Esther, zij die zich verborgen hield
Maar tot hun grote geluk zal de uitschakeling van de getrouwe Joodse Rest slechts heel tijdelijk zijn:
En na de drie en een halve dag kwam levensgeest van God in hen, en zij gingen op hun voeten staan, en grote vrees viel op hen die hen aanschouwden. En zij hoorden een luide stem uit de hemel tot hen zeggen: Stijgt hierheen op! En zij stegen op tot in de hemel in de wolk terwijl hun vijanden hen aanschouwen. En in dat uur geschiedde een grote aardbeving, en het tiende van de Stad viel, en in de aardbeving werden zeven duizend namen van mensen gedood, en de overigen werden bevreesd en zij gaven heerlijkheid aan de God des hemels. Het tweede Wee is voorbij. Zie! Het derde Wee komt vlug.
Zie Openbaring 11:11-14 om te zien welke verhoging het Overblijfsel in Gods dienst ten deel zal vallen. Bovendien zullen zij bij de overgang naar het Millenniumrijk van de Messias de poorten van die Heilige Stad, Nieuw Jeruzalem, binnengaan om vervolgens 1000 jaar te dienen tot zegen der Heidenvolken.
Zie: Openbaring 22:14-16 en het commentaar daarop.
En eventueel ook: Een mogelijk verloop van de Zeventigste Jaarweek
-.-.-.-.-