Op weg naar de Bruiloft (deel 2)
Wie is die man die ons in het veld tegemoet
komt lopen? De dienaar antwoordde: Dat is mijn heer. Toen
pakte zij haar sluier en bedekte zich.
Attentie: De gematriawaarden en de daarbij behorende zinsdelen zijn in deze kleur gearceerd.
-
Genesis 24:50-62
-
Genesis 24:62-65
- Deborah, de Voedster
- Genesis 35
-
Genesis 28, Bethel
-
Genesis 24:66
- Genesis 24:67
- De Bruiloft – Wanneer?
In deel
Ι is beslist niet alle typologie van Genesis hoofdstuk 24 aan de orde
gekomen. Een zeer belangrijk onderdeel, met name de
profetische betekenis van Rebekka's voedster Deborah,
bleef tot nu toe buiten beschouwing.
Bovendien
kwam ook het feit dat het zwaartepunt van het verhaal vooral gelegen is in het
afsluitende gedeelte nog niet voldoende in beeld.
Kijkend
naar de slotverzen constateren we het volgende:
(a.)
De
verloving werd beklonken direct op de dag dat de knecht in het huis van Laban en Bethuël gastvrij werd
ontvangen:
50 Laban
en Betuël antwoordden: Jahweh heeft dit alles zo
beschikt. Hoe zouden wij er dan tegenin kunnen gaan?
51 Hier is Rebekka. Neem haar
met u mee en laat haar de vrouw worden van de zoon van uw meester, zoals Jahweh
het wil.
52 Bij het horen van dat
antwoord boog Abrahams knecht zich diep neer voor Jahweh.
53 Hierna haalde hij zilveren en gouden sieraden en
kledingstukken te voorschijn en gaf ze aan Rebekka. Ook haar broer en haar
moeder gaf hij kostbare geschenken.
54 En nadat hij en zijn
metgezellen gegeten en gedronken hadden overnachtten ze daar.
Zodra ze de volgende morgen waren opgestaan, zei hij dat hij nu
graag terug wilde gaan naar zijn meester.
(NBV; de HEER gewijzigd in Jahweh)
Door de
'transactie' zoals beschreven in vers 53 werd Rebekka verloofd met Isaäk en was
zij in principe vanaf dat moment zijn vrouw.
Vergelijk Mt 1:18-20. Tegenover Jozef noemde de engel die hem
verscheen Maria -met wie hij tot dan toe verloofd was [of: ten huwelijk beloofd]-
reeds: Mariam, je vrouw.
De gouden
en zilveren juwelen en de klederen die de knecht aan Rebekka [de christelijke
Bruidgemeente] gaf, vormden een onderpand van haar aanstaande huwelijk en bruiloft
met Isaäk [de hemelse Bruidegom Jezus].
Vergelijk 2Ko 1:21-22 en Ef 1:3, 13-14.
Door de
kostbare geschenken die haar broer en moeder ontvingen werd voorzien in de
bruidsschat.
In 1Ko 6:20 zou Paulus daarover later aan de leden der
Gemeente schrijven: Jullie werden duur gekocht.
Uit Ef 5:25-27 wordt duidelijk hoe duur :
Gelijk ook de Messias de Gemeente liefhad en zichzelf voor haar overgaf, opdat hij haar zou heiligen, gereinigd hebbend met het
bad des waters krachtens [het] woord, opdat hij de Gemeente naast zichzelf zou
stellen, glorierijk, geen vlek of rimpel of iets dergelijks hebbend, maar opdat
zij heilig en onberispelijk zou zijn.
(b).
De knecht
bracht de nacht, volgend op de verloving, door in Rebekka's
ouderlijk huis. Maar direct de volgende morgen werd er afscheid genomen en liet
zij haar ouderlijke omgeving voorgoed achter zich (Ps
45:10).
Maar dat
niet alleen; het verslag is dusdanig opgesteld dat de lezer de indruk moet
krijgen dat ook Isaäk inmiddels op weg is gegaan, zijn
bruid tegemoet
54 … Zodra ze de volgende morgen
waren opgestaan, zei hij dat hij nu graag terug wilde gaan naar zijn meester.
58 Dus riepen ze Rebekka en
vroegen haar: Wil je met deze man meegaan? Ja, antwoordde ze.
59 Toen namen de familieleden
afscheid van Rebekka, en ook van haar voedster en van Abrahams knecht en
zijn mannen.
61
Rebekka
en haar
dienaressen maakten zich klaar, bestegen de kamelen en reden achter de
knecht aan. Zo vertrok hij, met Rebekka.
(NBV)
62 Isaäk kwam inmiddels
van de weg die naar Beër-Lachai-Roï gaat; hij woonde
namelijk in het land van de Negeb.
O.i. moet
de wijze waarop de gang van zaken hier in het verslag aan ons wordt voorgesteld,
tot de volgende conclusies leiden:
(1) De morgen die
aanbreekt ná de nacht volgend op de verloving
markeert de Eindtijdsituatie, met name Jezus'
paroesie, vroeg in het begin van de 70ste Jaarweek.
(2) Bijgevolg
vertegenwoordigt de 'nacht' de lange periode van bijna 2000 jaar, waarin de
voltallige christelijke gemeente bijeen wordt gebracht; de 'gemeente-eeuw' derhalve, waarin de opeenvolgende generaties van christenen
werden/worden geroepen, waarbij allen deel krijgen aan de verloving en
principieel succesvol richting Bruiloft worden geleid.
Zoals ook
te voren werd voorzegd:
Hij die een goed
werk in jullie begon, zal [het] voltooien tot op [de] Dag van Messias Jezus (Fp 1:6).
Voor
etnisch Israël evenwel is dit de lange 'nacht'
gebleken waarin zij diep 'slaapt' met betrekking tot haar geestelijk
waarnemingsvermogen:
Wat dan? Hetgeen Israël najaagt, heeft
het niet verkregen, maar het uitverkoren deel heeft het verkregen, en de
overigen zijn verhard, gelijk geschreven staat: God gaf hun een geest van diepe slaap, ogen om niet te zien en oren
om niet te horen, tot de dag van heden.
(Rm 11:7-8; NBG)
(3) Het slot van het verhaal
maakt de lezer daarom deelgenoot van bijzonderheden die zich vooral in de loop
van de 70ste Jaarweek zullen voordoen::
62
Isaäk
kwam inmiddels van de weg die naar Beër-Lachai-Roï
gaat; hij woonde namelijk in het land van de Negeb.
63
Isaäk
ging tegen het vallen van de avond naar buiten om te mediteren in het veld.
Toen hij zijn ogen opsloeg en zag, zie, er kwamen kamelen aan.
64 Ook Rebekka sloeg haar ogen
op en zag Isaäk; zij liet zich snel van de kameel glijden.
65 Zij zei tegen de knecht: Wie
is die man die ons in het veld tegemoet komt? De knecht antwoordde: Dat is mijn
meester. Toen pakte zij een sluier en bedekte zich.
Het komt
ons voor dat we hier qua tegenbeeld niet
moeten denken aan de tocht die de leden van de Bruidgemeente door de eeuwen
heen in deze wereld moesten afleggen terwijl zij op weg waren naar hun hemelse
bestemming. Nee; het beeld dat in deze slotpassage wordt geschilderd, brengt
ons eerder in de sfeer van 1Th 4:15-17
Want de Heer zelf zal neerdalen van de hemel, met een bevelende
roep, met de stem van een aartsengel en met Gods trompet; en de doden in [de] Messias, zullen eerst
opstaan; daarna zullen wij, de levenden die
overblijven
[tot het aanbreken
van de paroesie],
tezamen met hen in wolken
worden weggerukt, de Heer tegemoet in de lucht; en zo zullen wij altijd met de
Heer zijn.
De
bruidegom daalt af vanuit de hemel om zijn bruid in de lucht te ontmoeten!
Aangezien
de bruid in wolken
wordt weggerukt, wordt zij onttrokken aan het oog van aardse
toeschouwers; in het verhaal voorgesteld door het 'gesluierd' zijn.
Tot dan
toe heeft de Rebekkagemeente openlijk gediend als pilaar en
ondersteuning van de waarheid (1Tm
3:15).
Maar dan,
wanneer de
Opname plaats vindt, zal men op aarde bemerken dat haar werkzaamheid -
en dat voortdurend onder de bovennatuurlijke invloed van Gods geest - tot een
einde is gekomen.
Zie: De
Laatste trompet
De consequentie daarvan zal zijn
dat er voor een korte periode een geestelijk vacuüm op aarde ontstaat met grote
consequenties: de barrière die de geest tijdens de gemeente-eeuw opwierp tegen
ongebreidelde demoneninvloed, valt tijdelijk weg (2Th
2:1-8).
Een gunstig gevolg kan evenwel zijn dat de
nieuwe situatie die daardoor binnen het religieuze toneel van de wereld
ontstaat een ommekeer teweeg brengt in het denken van oprechte joodse mensen.
Er is immers sprake van een belangrijk leermoment voor de mensheid die dan op
aarde achterblijft, in het bijzonder voor Israëls Rest. Tot op die tijd heeft
Israël Jezus als haar Messias versmaad; maar dan komen zij te weten dat de
christelijke gemeente wel degelijk aan God welgevallig was, juist omdat de
leden ervan leefden vanuit geloof jegens de Messias
die in de eerste plaats voor Israël was bestemd (Hn
3:17-20).
Maar hoe
staat het in die periode van de 70e Week met de
vrouwen die Rebekka vergezellen? In vers 59 -bij het vertrek uit de ouderlijke
omgeving- wordt één van die vrouwen met name genoemd: haar voedster.
In vers 61
evenwel wordt ons verteld dat Rebekka vertrok in het
gezelschap van haar
dienaressen.
Hoe dan
ook, zij reden allen tezamen weg op de kamelen.
Daarmee
geeft het verslag te kennen dat in de leden van dat gemêleerde gezelschap alle
dingen die tevoren in het profetische Woord ten aanzien van hen waren
aangekondigd, tot een vervulling komen. Profetie en profetisch beeld,
regelrechte voorzeggingen en 'schaduwen' worden tot tastbare werkelijkheden, met name in de eindtijd.
Zie wat in
deel 1 over de typologie der kamelen is gezegd ( onder
I - 2 ).
We stelden
reeds vast dat in Psalm 45 ten tijde van de Bruiloft
de maagdelijke metgezellinnen van de Bruid tot de Bruidegom worden geleid die
inmiddels het koningschap in het Messiasrijk heeft aanvaard. Met het bruidspaar
gaan zij het paleis [Nieuw Jeruzalem] van de koning binnen:
Stralend wacht de koningsdochter binnen, van goudbrokaat is haar
mantel. Een kleurige stoet brengt haar naar de koning, in haar gevolg de
meisjes [maagden], haar vriendinnen.
Zij worden naar hem toe gebracht; begeleid door gejuich en
vreugdezang gaan zij het paleis van de koning binnen.
(Ps 45:13-15; NBV)
In Deel 1
( onder
I - 5 ) hebben wij hen vereenzelvigd met de wijze maagden uit de parabel (Mt 25).
Maar
vervolgens lezen we dan in vers 16 van de Psalm:
In de plaats van je vaderen zullen je zonen zijn,
jij zult hen maken tot vorsten [sarim] in heel het
land (of: de aarde).
Moeten wij
ook hier, gezien het verband met het voorgaande, nog steeds denken aan de
joodse Rest die de bruidsstoet op aarde zal opluisteren en het bruiloftsfeest
zal meevieren in het koninklijk paleis (Mt 25:10)?
In
aanmerking nemend dat het slotgedeelte van Genesis 24 onderscheid maakt tussen Rebekka’s dienaressen en haar voedster, gaan wij er vanuit dat ook
hier, in Psalm 45, sprake is van twee van elkaar onderscheiden groepen van
personen en dat voor laatstgenoemde, 'Deborah', vers 16 geldt.
Die
gevolgtrekking ligt te meer voor de hand omdat de joodse Rest van
'bruidsmeisjes' pas in de eindtijd, tijdens de laatste (70e)
Week voor Israël, op het religieuze wereldtoneel verschijnt, terwijl de
tegenbeeldige 'Deborah' als verzorgster van de Rebekkagemeente al vóór
Pinksteren 33 AD in beeld was.
Voedsters
(verzorgsters) werden in de bijbelse
oudheid zeer gerespecteerd; bijvoorbeeld de verzorgster van Jonathans zoon Mefibóseth en die van de latere koning Joas.
Zie 2Sm 4:4 en 2Kn 11:2.
In het Ruthverhaal wordt Naomi de verzorgster van Obed, de zoon die uit het zwagerhuwelijk van Boaz met Ruth
werd geboren. Hoewel Ruth baart, zeggen de vrouwen: Aan Naomi is een
zoon geboren! Beide vrouwen worden als de moeder van hetzelfde
kind beschouwd (Rt 4:16-17).
Deborah, de Voedster
Eigenlijk
komen we pas in Gn 35:8 aan de weet dat het bij Rebekka’s voedster (verzorgster) om Deborah gaat:
Toen stierf Deborah, Rebekka's
voedster, en zij werd begraven beneden Bethel, onder de eik; en die werd
genoemd de Eik van geween
[Allon-Báchut].
De Eik van geween waaronder Deborah werd
begraven heeft een getalswaarde van 515 en dat is weer opmerkelijk, want
zoals we al zagen vertegenwoordigt die GW ook de optelling van de waarden voor Isaäk
en Rebekka, resp.: 208 + 307
= 515.
Zie Deel 1
( onder
I - 8 ).
Dat
rechtvaardigt de gevolgtrekking dat Deborah onverbrekelijk, ja, over het graf
heen, met de Bruidegom Jezus en zijn bruidgemeente verbonden is.
Deborah op zich heeft een
GW (getalswaarde) van 211.
Die waarde
wordt aangetroffen in Psalm 112, een acrostichon, dat wil zeggen alfabetisch
opgebouwd.
Vers 1
begint aldus: Looft Jah! Gezegend de man die
Jahweh vreest
(GW 211)
En in vers
2 lezen we : Machtig
(GW 211) op aarde zal zijn zaad worden.
En in vers
7 (onder noen) : Zijn
hart is standvastig vertrouwend op Jahweh (GW 211).
Vormt dit
op zich al een indicatie voor de richting waarin wij moeten denken qua
tegenbeeld, de getalswaarde van het zinsdeel Deborah
Rebekka’s voedster, namelijk 1118,
biedt nog meer aanknopingspunten.
Die GW
wordt namelijk teruggevonden in enkele (voor ons thema) betekenisvolle
Bijbelverzen:
(1) Zullen
twee tezamen wandelen tenzij zij het eens zijn
geworden (Am 3:3)
(2) Hoor
Israël Jahweh onze God, Jahweh één (Dt
6:4)
De
eerste mens van wie in het Bijbelverslag wordt verhaald dat hij met God wandelde, was
Henoch: Henoch
wandelde met God; daarna was hij niet, want God nam hem weg (Gn 5:24).
En dat is
vooral betekenisvol omdat Henoch het strafgericht over de
goddelozen aankondigde dat voltrokken gaat worden wanneer de mensheid zich op
de drempel van het Millennium bevindt (Judas 1:14-15).
Bovendien
werd Henoch weggenomen.
In
Hb 11:5 wordt die gebeurtenis aldus beschreven: In geloof werd Henoch
overgebracht om [de] dood niet te zien, en hij werd nergens gevonden, omdat God hem
overbracht; want vóór de overbrenging heeft hij getuigenis ontvangen dat hij aan
God welgevallig was.
Zonder de
dood te hoeven smaken werd Henoch overgebracht. Waar naar toe? Kennelijk naar het
moment van zijn opstanding, de opstanding der rechtvaardigen, welke tevens een opstanding des levens
is (Hn 24:15; Jh 5:29).
Wanneer
Henoch tot (blijvend) leven op aarde terugkeert zal
hij dat ervaren alsof er geen onderbreking in zijn levensloop had
plaatsgevonden.
Maar wat
Henoch ervoer is van de grootste betekenis voor de christelijke
Rebekkagemeente. Volgens 1 Th 4:17 zal bij de paroesie van
hun Bruidegom, vroeg in de 70ste Jaarweek, de laatste generatie
christenen welke tot op dat tijdstip in leven is gebleven worden weggerukt, de Heer
tegemoet in de lucht. [Overigens tezamen met
alle vorige generaties die eerst opstaan]. Daarna zullen zij onvindbaar zijn
op aarde.
Zij delen
de ervaring van Henoch. Toen God hem wegnam (M), of overbracht (LXX), werd hij
nergens gevonden. Blijkbaar hebben de mensen in Henochs
omgeving enige tijd naar hem gezocht.
Zonder de dood
te zien -of die te 'smaken' - zullen ook de laatste leden van Jezus'
Gemeentelichaam worden 'overgebracht'. In een ondeelbaar ogenblik,
vergelijkbaar met een knippering van het oog, zullen
zij veranderd worden (1Ko 15:51-52).
Dat zal
een belangrijk leermoment zijn voor de mensheid die dan op aarde achterblijft,
in het bijzonder voor Israëls Rest.
Tot op die
tijd heeft Israël Jezus als haar Messias versmaad; maar dan komen zij te weten
dat de christelijke gemeente wel degelijk aan God welgevallig was, juist omdat
de leden ervan leefden vanuit geloof jegens hun
Messias, en op die grondslag in rechtvaardigheid met God wandelden:
Daarom houden ook wij, van de dag af dat wij ervan hoorden, niet
op voor jullie te bidden en te vragen dat jullie vervuld mogen worden met de
verdiepte kennis van zijn wil, in alle wijsheid en geestelijk inzicht; om de
Heer waardig te wandelen tot alle welbehagen, in elk goed werk vrucht dragend en
groeiend door de verdiepte kennis van God.
(Ks 1:9-10)
Behalve
van Henoch wordt nog slechts van één andere, afzonderlijk persoon gemeld dat
hij wandelde met God, namelijk Noach (Gn 6:10). Maar
niet alleen Henoch en Noach waren in dit opzicht opvoedende voorbeelden van geloof voor de
Rebekkagemeente. In Hebreeën, hoofdstuk 11, zijn zij slechts twee van zulk een wolk van getuigen, getrouwe mannen en
vrouwen die, voorafgaand aan het verschijnen van de Rebekkagemeente, wegens hun
geloof op eervolle wijze in Gods woord worden vermeld (Hb
12:1).
Om die
reden geloven wij dat er alle reden is om aan te nemen dat Deborah
een afbeelding is van de getrouwen vanaf Abel
tot en met Johannes de Doper en dat voor die tegenbeeldige 'Deborah' Ps 45:16 geldt:
In de plaats van je vaderen zullen je zonen zijn, jij zult hen
maken tot vorsten in heel de aarde.
Ook zij zullen de Bruiloft door hun
aanwezigheid opluisteren en evenals de maagdelijke metgezellinnen van de Bruid
het paleis van de koning binnengaan. Hoe? Doordat zij rond de tijd van die bijzondere
gebeurtenis uit de dood worden opgewekt. Zoals ook aan de getrouwe Daniël werd
toegezegd:
Maar jij, ga het einde tegen, en je zult rusten en opstaan tot
je bestemming aan het einde der dagen.
(Dn 12:13)
Tot Daniël
sprak God over een speciale bestemming voor hem ná
zijn opstanding. Blijkbaar in de zin van Psalm 45.
Zoals we
zagen wordt daar profetisch aan de Messias betreffende zijn voorvaderen deze
belofte gedaan:
In de plaats van je vaderen zullen je zonen zijn, jij zult hen
maken tot vorsten [sarim]
in
heel de aarde.
Maar die
speciale bestemming geldt niet alleen voor Daniël, maar ook voor de gehele
'Deborah'-klasse.
In het
boek Jesaja wordt eveneens aangekondigd dat de Messias in zijn Millenniumrijk
vorsten (sarim)
tot zijn beschikking zal hebben, tot welzijn van het volk:
Zie, een koning zal regeren in gerechtigheid en vorsten zullen
heersen naar het recht; en ieder van hen zal zijn als een beschutting tegen de
wind en als een toevlucht tegen de stortbui, als waterstromen in een dorre
streek, als de schaduw van een machtige rots in een dorstig land.
(Js 32:1-2; nbg)
Zoals het
geval was met zijn voorgangers, de koningen die vanaf David en Salomo als messiassen in Israël -later Juda- regeerden,
zal ook Jezus tijdens zijn Messiaanse heerschappij vorstelijke
vertegenwoordigers op aarde hebben die nuttige diensten zullen verrichten.
Vergelijk 1Kr 23:1-2; 2Kr 12:5-6; 17:7-9.; 30:2, 12, 23-27.
Zie ook de
Studie: Tot leven komen - Wat
wordt daarmee bedoeld?
Met name onder 1. In de Openbaring
Dat de
Oudtestamentische getrouwen door opstanding aanwezig kunnen zijn bij de
Bruiloft kan ook geconcludeerd worden uit wat Jezus zei tot zijn ongelovige
joodse broeders:
Iemand nu zei tot hem: Heer, zijn degenen die gered worden weinigen? Hij nu zei tot hen: Strijdt om
binnen te gaan door de nauwe deur; want velen, zeg ik jullie, zullen trachten
binnen te gaan en niet in staat zijn. Wanneer de Meester van het huis
eenmaal is opgestaan en de deur heeft afgesloten, zullen jullie beginnen buiten
te staan en op de deur te kloppen en te zeggen: Heer, doe ons open. Maar als
antwoord zal hij tot jullie zeggen: Ik weet niet vanwaar jullie zijn. Dan
zullen jullie beginnen te zeggen: Wij hebben in uw bijzijn gegeten en
gedronken, en gij hebt in onze straten onderricht
gegeven. En hij zal zeker tot jullie zeggen: Ik weet niet
vanwaar jullie zijn; gaat weg van mij, al jullie werkers van ongerechtigheid. Daar
zal het geween zijn en het tandengeknars, wanneer jullie Abraham en Isaäk
en Jakob zullen zien en al de profeten in het koninkrijk van God, maar jullie buitengesloten.
(Lk 13:23-28)
De
strekking van het parabelachtige antwoord vertoont veel overeenkomst met de
parabel van de dwaze en wijze
maagden in Mt 25:1-14 en is daarom
eindtijdgericht. De vervulling komt danook ten tijde
van Jezus’ paroesie (Mt 24:3).
Daar zal het geween zijn en het tandengeknars…
Wat is het
verschil tussen de twee? Wenen
is een uitdrukking van verdriet; tandengeknars
echter van boosaardigheid. Dit laat zien dat de Joden die buitengesloten worden
van het koninkrijk, niet huilen van verdriet over hun onberouwvol hart.
Integendeel, zij jammeren in hun verstoktheid over de vooruitzichten die zij
zichzelf hadden toegedicht, maar die zij nu verloren zien gaan.
Zij worden
namelijk geconfronteerd met de verschijning van degenen op wie zij zich altijd
hadden beroemd: de aartsvaders en de profeten, de OT-getrouwen
van wie zij de verbonden en de beloften hadden overgeërfd. Maar in plaats dat
zij met hen verenigd worden, ervaren zij voor zichzelf diskwalificatie en
buitensluiting.
Blijkbaar
zullen zij, met de rest van de mensenwereld, op de drempel van het Millennium,
nog voordat de Messias het oordeel voltrekt, getuige zijn van de opstanding der rechtvaardigen.
Vergelijk Js 26:19-21 waar die volgorde in het verloop van de eindtijdgebeurtenissen
lijkt te zijn aangegeven.
Op het
eerste gezicht lijkt het vreemd om de belangrijke aanvullende persoonsgegevens omtrent Deborah niet in Genesis hoofdstuk 24, maar pas in
hoofdstuk 35 aan te treffen. Bij nadere beschouwing blijkt een en ander niet
vreemd maar eerder zeer betekenisvol te zijn.
In
hoofdstuk 35 wordt namelijk verhaald hoe Jahweh patriarch Jakob, toen deze in
de penibele situatie was geraakt door de actie van
zijn beide zonen Simeon en Levi te Sichem, opdracht
gaf om naar Bethel te trekken en daar opnieuw een altaar op te richten zoals
hij enkele tientallen jaren daarvoor ook al had gedaan toen hij op de vlucht
was voor de wraak van zijn broeder Esau.
Vergelijk
Genesis, de hoofdstukken 28 en 34.
Van al die
tussenliggende jaren had Jakob het grootste deel doorgebracht buiten Kanaän,
namelijk te Paddan-Aram, in het huis van Bethuël, de vader van zijn moeder Rebekka en van haar broer
Laban.
Maar die
vroegere, ouderlijke omgeving van Rebekka waar ook Abrahams knecht (Gods geest)
tijdelijk verbleef, ademde sindsdien niet meer dezelfde sfeer.
Tijdens
zijn verblijf aldaar werd Jakob geconfronteerd met het
gechicaneer van zijn oom Laban. Deze kwam met Jakob
overeen hem zijn jongste dochter Rachel tot vrouw te geven in ruil voor zeven
jaar dienst. Maar Laban bedroog Jakob door in diens
huwelijksnacht de oudere dochter Lea voor Rachel in de plaats te geven. Hij
schoof Jakobs protesten terzijde door zich op de
plaatselijke gewoonte te beroepen en bood Jakob vervolgens Rachel als tweede
vrouw aan, mits Jakob hem nog eens zeven jaar zou dienen. Toen Jakob tenslotte wilde vertrekken, drong Laban
er bij hem op aan te blijven en hem nog verder te dienen voor een bepaalde
hoeveelheid kleinvee als loon. Maar die oorspronkelijke overeenkomst werd
gedurende de daaropvolgende jaren geregeld door Laban
ten eigen bate veranderd, zodat Jakob naderhand tot
hem kon zeggen:
Al die twintig jaar dat ik bij u was,
hebben uw ooien en uw geiten geen enkele misdracht gehad, nooit heb ik ook maar
één ram van uw kudde gegeten. Met de verscheurde dieren ben ik nooit bij u
aangekomen: ik moest ze zelf vergoeden. En ook eiste u van mij een vergoeding
voor al het gestolen vee, of het nu overdag was gestolen of 's nachts. Wat heb
ik niet moeten doorstaan? Overdag werd ik bevangen door de hitte, 's nachts
door de kou, en ik deed geen oog dicht. Twintig jaar ben ik bij u geweest:
veertien jaar heb ik voor u gewerkt om uw twee
dochters, en zes jaar om uw vee. En u hebt mijn loon keer op keer veranderd.
Als de God van mijn vader, de God van Abraham, de God voor wie Isaäk diep
ontzag heeft–als die God mij niet geholpen had, dan had u mij nu met lege
handen weggestuurd. Maar hij heeft gezien wat ik te verduren had en hoe hard ik
heb gewerkt
(Gn 31:38-41; nbv)
In het
tegenbeeld voor 'Jakob' (het volk Israël als natie) zouden we dit derhalve kunnen vergelijken met de 'eeuw' waarin het zich in
den vreemde van de diaspora onder vele ontberingen moet ophouden.
Maar in
hoofdstuk 35 komt, in voorafbeelding, het keerpunt voor Jakob/Israël.
Toen hij
voor de eerste keer te Bethel (Luz) verbleef had hij
een droom gehad van een ladder waarvan de top tot in de hemel reikte en
waarlangs engelen van God opklommen en afdaalden. In die setting had Jahweh,
die bovenaan stond, tot hem gezegd:
Ik ben Jahweh, de God van je vader Abraham en de God van Isaäk.
Het land, waarop je ligt, aan jou zal ik het geven en aan je zaad. Jouw zaad
zal zijn als het stof der aarde; je zult je uitbreiden naar het westen en het oosten,
naar het noorden en het zuiden. En in jou en in jouw zaad zullen alle families
van de aardbodem gezegend worden.
(Gn 28:13-14).
In Jesaja
66:1 worden we herinnerd aan dat tafereel: Aldus spreekt Jahweh: De hemel is mijn troon, en
de aarde de voetbank voor mijn voeten.
Jahweh
zelf verbindt in eigen Persoon hemel en aarde, iets wat vooral werkelijkheid
zal worden in de tempelstad Nieuw Jeruzalem.
Welnu,
toen Jakob terugkeerde naar Bethel en opnieuw een altaar oprichtte, begon God
weer aan hem te verschijnen, maar in die context lezen we ook over de dood en
begrafenis van Deborah, beneden Bethel, onder de eik; en die werd genoemd de Eik van geween
[Allon-Báchut] (Gn
35:1-15).
Conclusie:
'Deborah'
is (wegens de GW 515 van Allon-Báchut)
niet alleen onverbrekelijk -tot over het graf heen-
verbonden met de Bruidegom Jezus en zijn Bruidgemeente, maar ook met het Huis
van God waarin hemel en aarde samenkomen.
De plaats Luz werd om die reden door Jakob voortaan Bethel genoemd,
want: Hoe
ontzagwekkend is deze plaats. Dit is niets anders dan een Huis van God, en dit
is de poort van de hemel (Gn
28:16-19).
Genesis 28 - Bethel
Voor hen die
in het gematria-aspect zijn geïnteresseerd het
volgende: Luz heeft GW 43
en Bethel 443.
De toevoeging van de waarde 400 maakte Luz
derhalve tot Bethel, Huis van God.
Waarom?
(a) 400 is de waarde van de laatste
letter van het Hebreeuwse alfabet en daarom de waarde die de grens aangeeft van
het aardse.
(b) In Job
22:12 wordt tot Job gezegd: Is God niet hemelhoog (Letterlijk: hoogte der
hemel; GW 400).
(c) Vanuit het Huis van God,
Nieuw Jeruzalem, zal God in het Millennium de mensheid grote gunst en
barmhartigheid bewijzen op basis van Jezus’ plaatsvervangend sterven voor haar,
zoals we ook in Ps 145:8 lezen: Goedgunstig en barmhartig Jahweh (GW
400).
Die gunst
zal zich zelfs uitstrekken tot zulk een persoon als de rover die naast Jezus
werd terechtgesteld.
In zijn
uiterste nood smeekte hij hem die hij kennelijk als de Messias van Israël begon
te zien: Jezus,
denk aan mij wanneer gij in uw koninkrijk gekomen zijt.
Jezus beloofde
die berouwvolle man toen een opstanding in het paradijs dat tijdens het
Millennium wordt hersteld: Voorwaar, ik zeg je: Heden zal jij met mij in het paradijs zijn.
Jezus en ook de
rover stierven beide nog op diezelfde dag. Jezus werd al vlug opgewekt, maar de
opstanding van de rover laat nog altijd op zich wachten, Tot de tijd van zijn
opstanding 'slaapt' hij in het graf (Jh 11:11-13); de
tijd gaat ongemerkt aan hem voorbij. Voor zijn beleving zal het daarom zijn dat
zijn opstanding als het ware plaats vindt op dezelfde dag als die waarop hij
stierf.
Maar
hiermee komen we ook terug op Bethel, het Huis van God.
Toen
Abraham op 75-jarige leeftijd Haran
verliet, de Eufraat overstak en het land Kanaän
binnenging, vestigde hij zich tussen Bethel en Ai (Gn
12:1-8).
Zoals we
hierboven al zagen is de GW van Bethel 443.
Die van Ai is 85.
De
'afstand' tussen beide plaatsen bedraagt derhalve 358
[443
minus 85].
Maar GW 358
is een bekende waarde, namelijk die van Messias, en dus worden we met
Abrahams’ vestiging in het Beloofde land bij voorbaat verplaatst naar het
Messiasrijk in het Millennium.
En Abraham
sloeg tussen die twee steden zijn tent op en bouwde daar een altaar
voor Jahweh. Op de plaats derhalve met de waarde 179
[358 gedeeld 2 = 179].
Welnu GW 179
vertegenwoordigt het paradijs: Tuin in Eden (Gn
2:8).
-Laban, de listige, bedrieglijke figuur
die het verblijf in den vreemde voor Jakob dikwijls zo verdrietig maakte, heeft
GW 82.
-Omgekeerd gelezen
wordt Laban tot Nabal -uiteraard
ook GW 82- de 'nietswaardige' boer met wie David in zijn
ballingschap buiten Israël te maken kreeg (1 Samuël
25).
-In Psalm 38,
waarin David al het lijden opsomt dat hij onderging als de vertegenwoordiger
van zijn volk Israël en als voorafbeelding van Messias Jezus, heeft vers 20 de
waarde 3-082
En zij die kwaad voor goed vergelden weerstaan mij omdat ik het
goede najaag
66 De knecht vertelde Isaäk al de
dingen die hij gedaan had.
Als we ook
hier aan de knecht blijven denken als voorafbeelding van de werkzaamheid van
Gods geest, hoeft het ons niet te verwonderen dat hij in verband met de
voltooiing van zijn opdracht niet allereerst verslag uitbracht aan Abraham,
degene die hem ten behoeve van zijn zoon had uitgezonden, maar aan die zoon
zelf.
Uit het
verhaal weten wij dat de knecht zowel over Abraham als over Isaäk sprak als mijn meester.
En zoals we reeds vaststelden correspondeert een en
ander met Jezus’ uitspraak over de geest in Jh
16:12-15 (Zie Deel 1, onder
I - 3).
Dat de
geest zowel God als zijn Zoon ter beschikking staat als 'bron van informatie'
wordt op treffende wijze aan ons getoond in de Openbaring, met
name in de taferelen die in de hfdst 4 en 5
worden geschetst van de situatie nabij Gods troon:
En vanuit de troon komen voort bliksemstralen en stemmen en donderslagen;
en voor de troon zeven lampen van vuur brandend, welke zijn de zeven geesten
Gods.
(Op 4:5)
God
bedient zich van de volledige werkzaamheid van zijn geest, hier voorgesteld
door zeven vurige lampen die zorgen voor de geestelijke verlichting van Gods
dienaren.
In Op 1:4
waren die zeven
geesten ook al vermeld om de zeven gemeenten liefderijke gunst
en vrede toe te wensen. Volgens sommigen de Spiritus
septiformis, d.i. de heilige geest in
zijn zeven gaven.
Vergelijk Js 11:2-3.
En in het midden van de troon en van de vier levende wezens en
in het midden van de oudsten zag ik een lam staande, als zijnde geslacht,
hebbend zeven horens en zeven ogen, welke zijn de zeven geesten Gods,
uitgezonden tot de gehele aarde.
(Op 5:6)
Ook nu is
de volledige werkzaamheid van Gods geest in beeld, en dat die geest hier wordt
voorgesteld door de (zeven) ogen van het Lam, laat uitkomen dat hij met een
volmaakt onderscheidingsvermogen de joodse eindtijdheiligen op aarde leidt door
de geest.
Maar ook
doorziet hij volkomen wat de antichristelijke vijand intussen tegen hen
beraamt.
Het is
overigens opmerkelijk dat de volheid van de geest hier wordt vereenzelvigd met
de zeven ogen van het Lam. In Zc 4:2, 6 en 10 is
namelijk ook sprake van de krachtige werking van Gods geest, maar daar wordt
hij aangeduid met de zeven ogen van Jahweh. Opnieuw een aanwijzing dat God en
zijn Zoon op gelijke wijze kunnen beschikken over de werkzaamheid van de geest teneinde de vele aspecten van Gods voornemen te
verwezenlijken.
In
Deel 1 ( onder
I – 6 ) hebben wij uitvoerig stilgestaan bij de betekenis van de put (bron)
genaamd Beër-Lachai-Roï [ Put van de
Levende die mij ziet ] met GW 462.
Isaäk
bleek nauwe betrekkingen te hebben met die put. Maar het was wel de Put van de Levende die mij ziet,
en die Levende
is uiteraard God.
Welnu, de
conclusie dat zowel God als zijn Zoon nauw betrokken zijn bij de put wordt
bevestigd door de som van de getalswaarden Abraham en Isaäk:
248 + 6
+ 208 = 462
De
knecht vertelde Isaäk al de dingen die hij gedaan had…
De GW van
dit vers is 2-263, een waarde die op treffende correspondeert met de
Spreuk (25:25):
Als koele wateren is een goed bericht uit een ver
land.
Isaäk
kreeg destijds voor het eerst te horen hoe het de knecht was vergaan in het
volvoeren van zijn missie. Dat kon ook niet anders; er was toen geen moderne
berichtgeving.
Wat de
tegenbeeldige vervulling betreft moeten wij vanzelfsprekend niet menen dat de
grotere Isaäk nu voor het eerst werd geïnformeerd over de wederwaardigheden van
de werking van Gods geest in verband met het roepen en bijeenbrengen van de
voltallige Rebekkagemeente.
Jezus zélf is gedurende de gehele Gemeente-eeuw ten nauwste
betrokken bij die taak, en het is veeleer zó dat de geest daarbij het directe
instrument is waardoor hij werkt in de leden van zijn Gemeentelichaam in
wording.
Denk
bijvoorbeeld aan zulke uitdrukkingen als Messias in jullie.
Zie
daarvoor ondermeer Rm 8:9-10.
En
vergelijk ten bewijze van dat feit ook zulke
schriftpassages als in Ef 4: 15-16.
Maar laten wij, in elk opzicht waarheid sprekend, in liefde
opgroeien naar hem toe die het Hoofd is, [de] Messias, uit wie elk lichaam -samengevoegd en
bijeengehouden door elke ondersteunende verbinding, naar [de] werking die elk deel is
toegemeten- de groei van het Lichaam bewerkt tot opbouw van zichzelf in liefde.
Tot slot lezen
we in Genesis 24:
67 Toen bracht Isaäk haar in de
tent van zijn moeder Sara. En hij nam Rebekka en zij werd hem tot vrouw en hij
had haar lief. Zo vond Isaäk troost na [de dood van] zijn moeder.
De apostel
Paulus noemde in zijn brief aan de Galaten, hoofdstuk 4, Sara de vrije vrouw die
de zinnebeeldige moeder (Vrouwe Sion) wordt van al Gods kinderen die, op grond
van het Abrahamitische Verbond, tot de belofte behoren.
Krachtens de nieuwe geboorte zal het zaad van deze vrije vrouw tenslotte
het gehele Israël Gods omvatten (Gl 6:15-16).
Isaäk was veertig
jaar oud toen hij zijn Bruid in de tent van zijn moeder Sara bracht, drie jaar
na haar dood. Aangezien Isaäk in 2108 AM werd geboren, vond een en ander dus
plaats in 2148 AM (Gn 25:20).
In Ezra 6:18 lezen we met
betrekking tot het herstel van de priesterlijke dienst in de herbouwde tempel:
Ook plaatsten zij de priesters
in hun afdelingen en de Levieten in hun klassen, met het oog op de dienst van
God die in Jeruzalem woont, naar het voorschrift van het boek van Mozes.
De
GW van dit vers bedraagt 3875, wellicht op te vatten als 3875 jaren die
verlopen vanaf 2148 AM tot de Opname van de Gemeente in 6023 AM (2148 + 3875).
Wanneer de
Rebekkagemeente door de Opname van de aarde is verdwenen, breekt in de loop van
de 70ste Week het moment aan dat Sion vele nieuwe zonen zal baren (Js 66:7-8).
Voor
Israël betekent dat de wedergeboorte van de natie, en het is veelbetekenend dat
dit gebeuren zich zal voltrekken binnen een context van nieuwe hemelen en een nieuwe
aarde. Vergelijk Js 65:17-18 en
66:22.
Dan zal
het Jeruzalem beneden
de zelfde vrijheid genieten zoals het Jeruzalem boven al sinds
Pinksteren 33 AD geniet.
Want uit
de wijze waarop Paulus Js 54 :1
toepast, hebben beide gemeentes principieel de zelfde 'moeder'.
Jeruzalem boven is al
sinds Pinksteren als nieuwe schepping in wording. Maar wanneer in de 70ste Week
met Israël het Nieuwe Verbond wordt gesloten, zal ook een gelovige Rest door de
beloofde uitstorting van de geest tot een nieuwe schepping worden gemaakt (Jl 2:28-32; Ez 36:24-28).
Voor het
hele Israël Gods, hemels en aards, is namelijk het verwekt zijn naar de geest
essentieel. Het is de enige weg waarlangs de erfenis van Abraham komt, en naar
de belofte tot zijn zegenend zaad te gaan behoren.
Maar
wanneer dat onderdeel van Gods voornemen volledig zijn beslag zal hebben
gekregen komt logischerwijs de taak van Vrouwe Sion, zij die eens onvruchtbaar
was, teneinde (Js 54:1).
Voor de
grotere Isaäk, Bruidegom Messias Jezus, breekt dan de tijd aan om zijn Bruid, de
Rebekkagemeente, in haar 'tent' te brengen: Nieuw Jeruzalem, dat vanaf God uit
de hemel neerdaalt, toebereid
als een bruid, versierd voor haar echtgenoot.
In zijn
visioen hoorde Johannes wat daarvan het effect zal zijn op aarde:
En ik hoorde een luide stem vanuit de troon, zeggend: Zie! De
Tent van God met de mensen, en hij zal bij hen verblijven en zij zullen zijn
volken zijn, en God zelf zal met hen zijn. En hij zal elke traan uit hun ogen
wegwissen, en de Dood zal niet meer zijn, noch rouw noch geschreeuw noch pijn
zal er nog zijn; de eerste dingen zijn heengegaan
Opmerking:
Het is
zeer betekenisvol dat aansluitend op dit vers (67), waarin we vernemen dat
Isaäk zijn bruid in de tent van zijn overleden moeder Sara brengt, we in het eerste
vers van hoofdstuk 25 lezen dat Abraham zich opnieuw een vrouw neemt, Qetoerah.
Door velen
wordt verondersteld dat Qetoerah niemand anders is
dan Hagar, maar dan in een nieuwe positie, niet alleen in waardigheid hersteld
maar zelfs daarin verhoogd, precies datgene wat Israël zal ervaren krachtens het Nieuwe Verbond dat met haar wordt gesloten.
Binnen dat
Nieuwe Verbond komt Israël in de positie om in het Millennium alsnog het
zegenende zaad van Abraham op aarde te worden.
Qetoerahs naam betekent reukwerk; offerrook.
In
Maleachi, een boek dat profetisch geheel op de eindtijd is gericht, lezen we
dat de tijd komt dat Jahwehs naam groot zal zijn
onder de Heidenen [gojim]:
Want van de opkomst der zon tot waar hij ondergaat, zal mijn
naam groot zijn onder de Heidenen; in elke plaats zal aan mijn naam offerrook gebracht worden, ja, een
reine gave. Voorzeker, mijn naam zal groot zijn onder de Heidenen, spreekt
Jahweh der legerscharen.
(Ml 1:11)
Zoals Sara
eens stond voor het Abrahamitische Verbond en Hagar voor het Wetsverbond (Gl 4:21-25), zal het Nieuwe Verbond een binding hebben met
Abrahams derde vrouw 'Qetoerah'.
Jezus, de
grotere Isaäk, is immers de Middelaar van het Nieuwe Verbond, en Isaäk had in
minstens twee opzichten een binding met Hagar. Beide hebben
niet alleen de zelfde GW (208), maar beide hadden ook een
relatie met Beër-Lachai-Roï, [ Put
van de Levende die mij ziet ].
Dat aan
het einde van hoofdstuk 24 expliciet wordt vermeld dat Isaäk, toen hij op weg
was naar de ontmoeting met Rebekka, van de weg kwam die naar Beër-Lachai-Roï voert, terwijl enkele verzen verder (in
25:1) wordt verhaald dat Abraham Qetoerah tot vrouw
nam, is in joodse kringen opgevat als een aanwijzing dat Hagar door Isaäk werd
teruggebracht naar zijn vader.
Zoals
gezegd heeft Hagar GW 208, maar Qetoerahs
waarde is 320.
Het is dus
de waarde 112 die Hagar tot Qetoerah
'maakt' [320 minus 208].
Ongetwijfeld
moet die waarde te maken hebben met Gods liefderijke
gunst waardoor voor het Hagar-Israël tijden van herstel
kunnen komen.
En dat
brengt ons bij Psalm 119, waar de Psalmist in vers 88 God smeekt:
Naar uw liefderijke goedheid [112] herstel mij tot leven, en ik zal de getuigenissen van uw mond
onderhouden.
We kunnen
ook denken aan Ps 37:40, waar de redding van de
rechtvaardigen door Jahweh zeker gesteld wordt:
En Jahweh helpt hen en hij bevrijdt hen. Hij zal hen bevrijden
van de goddelozen en hen redden. Want zij
zoeken toevlucht bij hem. [112].
Overigens,
en niet onbelangrijk voor het leggen van verbanden, constateren wij
nog dat geheel vers
Dat Isaäk,
op weg naar de ontmoeting met Rebekka, van de weg kwam die naar Beër-Lachai-Roï voert, kan tevens een aanwijzing inhouden
dat rond de tijd der Opname van de christelijke Gemeente de actualiteit van
Genesis 16:12 meer dan ooit gestalte zal krijgen:
Hij [Ismaël,
van wie Hagar op dat moment zwanger was] zal een wilde ezel van een mens
zijn; zijn hand zal tegen allen zijn en de hand van allen tegen hem, en voor
het aangezicht van al zijn broeders zal hij wonen.
In de
Tanakh geldt dat vroege gebeurtenissen in het leven van een stamvader vaak de
toon zetten voor de wijze waarop veel later door het nageslacht van die
stamvader wordt opgetreden, zelfs door zeer verre nakomelingen en na vele
generaties.
Zie de
Studie: Het
lange termijneffect van Genesis 16:12 betreffende Ismaël
De Bruiloft – Wanneer?
Uit het
voorgaande moge duidelijk zijn dat de "Bruiloft van het Lam" niet
onmiddellijk aanbreekt bij de Opname. Een voorname conclusie die ook getrokken
kan worden uit de chronologische volgorde waarin volgens de Openbaring de gebeurtenissen
die tot de Bruiloft moeten leiden, zich voltrekken.
In
tegenstelling tot wat velen denken is het niet
de christelijke Gemeente die in de Openbaring centraal staat. Want merk op, in
Op 1:1, wie de geadresseerden zijn:
Openbaring van Jezus Messias die God hem gaf om aan zijn slaven
de dingen te tonen die vlug moeten geschieden
De
Openbaring is bestemd voor de slaven van hem die de bron
van alle openbaring is, God. Messias belijdende Joden van de eindtijd zijn hier
die 'slaven'.
De
gebeurtenissen die Johannes in visioenen te zien kreeg voltrekken zich namelijk
voor een groot gedeelte in de 70e Jaarweek van het
joodse volk, wanneer Jahweh de draad der geschiedenis in verband met zijn
uitverkoren volk weer oppakt (Dn 9:24-27; Op 1:10).
Omdat de
beschreven gebeurtenissen in hoofdstuk 4 tot en met hoofdstuk 19 zich binnen
een bestek van zeven jaar gaan voltrekken, wordt er gezegd dat ze vlug [εν ταχει]
moeten verlopen.
Vergelijk
ook Op 22:6 en Hn 12:7; 22:18.
Het is een
verzekering aan de Joden dat de verdrukkingen die ze stellig gaan ondervinden,
met name de Grote Verdrukking
in de tweede helft van de Jaarweek, zich binnen een betrekkelijk korte periode
zullen voordoen. Dus niet dat ze eindeloos lijken zoals voorafgaand aan de
eindtijd het geval was, gedurende het tijdperk van hun opsluiting in ongehoorzaamheid
(Rm 11:31, 32).
Aangezien
de Gemeente, naar het zich laat aanzien, vroeg in de 70ste Week de Opname zal
ervaren, wordt het nog duidelijker dat het niet allereerst om christenen gaat
in de Openbaring.
De
christelijke Gemeente bevindt zich in de Openbaring zelfs niet meer op aarde.
In de
openingsscène van hoofdstuk 4 zien we hen daarom van meet af, onder het
zinnebeeld van de 24 Oudsten, rondom Gods troon in de hemel:
Na deze dingen [de
zeven boodschappen die Johannes moest overbrengen aan de joodse
eindtijdgemeenschap] zag ik, en zie een deur die geopend was in de hemel; en de
eerste stem die ik als een trompet met mij had horen spreken, zei: Stijg op
hierheen, en ik zal je de dingen tonen die na deze dingen moeten geschieden.
Onmiddellijk geraakte ik in geest; en zie een troon rustte in de
hemel, en op de troon iemand zittend. En hij die op de troon is gezeten van
aanzien gelijk een jaspis- en sardissteen, en een
regenboog rondom de troon, van aanzien gelijk een smaragd.
En rondom de troon vierentwintig tronen, en op de tronen zittend
vierentwintig oudsten gekleed in witte bovenklederen, en op hun hoofden gouden
kronen.
Voor meer
details hierover, zie:
Wat
is de identiteit van de 24 Oudsten in de Openbaring?
Als de 24
Oudsten in de hemel vervullen zij het beeld van Israëls priesterschap, dat
vanaf de tijd van David was onderverdeeld in 24 afdelingen.
Ten
bewijze daarvan lezen wij bijvoorbeeld in hoofdstuk 5 dat zij de gebeden van de
joodse heiligen die in de eindtijd op aarde zijn, onder het zinnebeeld van reukwerk
in gouden schalen voor de troon van God brengen. Vergelijk Lk
1:5, 9-10.
Van de
Bruiloft is in dit stadium van de Openbaring voorlopig niets te bespeuren.
Vele
andere zaken moeten namelijk eerst hun beslag krijgen, waaronder de ondergang
van het grote Babel (de Hoer) een zeer voorname is. Maar daarover lezen we pas
in hoofdstuk 19:
Na deze dingen hoorde ik als een grote stem van een talrijke
menigte in de hemel, zeggend: Looft Jah! De redding
en de heerlijkheid en de kracht
[is] van onze God,
want waarachtig en rechtvaardig [zijn] de oordelen van hem. Want hij heeft de
grote Hoer geoordeeld die de aarde verdierf in haar hoererij; en hij heeft het
bloed van zijn slaven van haar hand gewroken. En een tweede maal zeiden zij:
Looft Jah! En de rook van haar stijgt op tot in alle
eeuwigheid. En de oudsten, de vierentwintig, en de vier levende wezens vielen
neer en zij aanbaden God die op de troon is gezeten, zeggend: Amen! Looft Jah!
En een stem ging uit vanaf de troon, zeggend: Prijst onze God,
alle slaven van hem, en zij die hem vrezen, de kleinen en de groten. En ik
hoorde als een stem van een talrijke menigte en als een geluid van vele wateren
en als een geluid van krachtige donderslagen, zeggend: Looft Jah! Want de Heer onze God, de Almachtige, heeft zijn
koningschap tot uitdrukking gebracht. Laten
wij ons verheugen en jubelen, en hem de heerlijkheid geven, want de bruiloft
van het Lam is aangebroken en zijn vrouw heeft zichzelf bereid.
Met de
eliminatie van de Hoer is de "Bruiloft van het Lam" zeer nabij
gekomen, maar ook dan nog steeds geen voldongen feit. Hoe komt dat?
Uit de
veel geciteerde Psalm 45 kan namelijk afgeleid worden dat de bruidsstoet pas het paleis van de Koning
binnengaat wanneer de koning ten oorlog is uitgereden (Ps
45:1-5, 13-15).
En dat nu
is precies datgene wat we ook verder lezen in dit hoofdstuk van de Openbaring:
En hij zegt tegen mij: Schrijf! Gelukkig zij die geroepen zijn
tot het avondmaal van de Bruiloft van het Lam!
En ik zag de hemel geopend, en zie! Een wit paard en hij die
erop gezeten is, wordt Getrouw genoemd en Waarachtig. En hij oordeelt en voert
oorlog in rechtvaardigheid. Zijn ogen nu als een vuurvlam, en op zijn hoofd
vele diademen, hebbend een naam geschreven welke niemand kent dan hijzelf. En hij
is gehuld in een bovenkleed dat met bloed besprenkeld is, en zijn naam werd
genoemd: Het Woord van God. En de legers in de hemel volgden hem op witte
paarden, gekleed zijnde in wit, rein fijn linnen. En uit zijn mond komt een
scherp zwaard te voorschijn om daarmee de Heidenen te slaan, en hijzelf zal hen
weiden met een ijzeren staf. Oók treedt hijzelf de
wijnpers van de toorn der gramschap van God de Almachtige. En op zijn
bovenkleed en op zijn dij heeft hij een naam geschreven: Koning der koningen en Heer
der heren.
Ook al is
met de ondergang van de Hoer de weg vrijgekomen voor het vieren van de Bruiloft
van het Lam, toch ziet Johannes eerst iets geheel anders gebeuren: in plaats
van op een feest wordt zijn geestesoog gericht op oorlog! Pas in hoofdstuk 21,
bij het neerdalen van Nieuw Jeruzalem uit de hemel, vindt het Bruiloftsfeest
plaats. Na de verwoesting van Babylon zijn namelijk nog tal van vijanden
overgebleven die vooral voor de bruiloftsgasten op aarde een bedreiging vormen.
Daarom
moet eerst de oude regeling waarbij de demonen achter de schermen van
onzichtbaarheid heersten over de verdorven maatschappij op aarde, geheel uit
het zicht verdwijnen en plaats maken voor het Messiaanse koninkrijk als de
enige macht, op aarde, zichtbaar vertegenwoordigd door het volk der heiligen van het
Opperwezen (Dn 2:44-45; 7:14, 27):
En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de eerste
hemel en de eerste aarde waren heengegaan, en de zee is niet meer. En de
heilige Stad, Nieuw Jeruzalem, zag ik neerdalen uit de hemel vanaf God,
toebereid als een bruid, versierd voor haar echtgenoot. En ik hoorde een luide
stem vanuit de troon, zeggend: Zie! De Tent van God met de mensen, en hij zal
bij hen verblijven en zij zullen zijn volken zijn, en God zelf zal met hen
zijn. En hij zal elke traan uit hun ogen wegwissen, en de Dood zal niet meer
zijn, noch rouw noch geschreeuw noch pijn zal er nog zijn; de eerste dingen
zijn heengegaan
(Op
21:1-4)
Deze
nieuwe aardse maatschappij is van meet af stabiel; de rusteloze, opstandige
mensenzee is dan namelijk met de eeuwige afsnijding van de ‘bokken’ voorgoed
verleden tijd (Mt 25:33, 41, 46).
In
Openbaring hoofdstuk 20 wordt het verloop van het Millennium geschetst
vanuit het gezichtspunt van opstanding en oordeel. Er zal dan een omvangrijk
opvoedkundig programma werkzaam zijn, maar hier, in hoofdstuk 21, wordt de 1000
jaar vanuit een andere visie benaderd, de periode waarin het Bruiloftsfeest
wordt gevierd.
Gelet op
de vreugdevolle kenmerken van die gebeurtenis -geen tranen, dood, pijn,
geschreeuw [van verdriet]- kunnen we denken aan de vervulling van Js 25:6-9, waar wordt voorzegd dat op de 'Berg' van Gods
koninkrijk een feestmaal voor alle volken wordt aangerecht.
Daarom
zien we de Bruid nu
echt haar intrede doen. Ze komt bij God vandaan uit de hemel, wat laat zien dat
ze daar al verbleef; de Opname had, zoals gezegd, al eerder plaats gevonden.
De Bruid
is nu volledig toebereid om in het Millennium haar taak aan de zijde van haar echtgenoot,
het Lam Jezus Messias, te vervullen. Als degene die, naast een Vredevorst, ook
een Eeuwige Vader
is, zal hij de verbintenis vruchtbaar maken (Js 9:5).
Voor de
Vrouw van het Lam is de taak weggelegd om zijn aardse 'kinderen' tot de
volwassen staat te leiden. Naar die situatie ziet de kreunende en zuchtende
schepping al sinds de val in Eden reikhalzend uit:
Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het
openbaar worden der zonen Gods. Want de schepping is aan de vruchteloosheid
onderworpen, niet vrijwillig, maar door hem, die haar [daaraan] onderwierp, in de hoop dat
ook de schepping zelf van de dienstbaarheid aan de verderfelijkheid bevrijd zal
worden tot de glorierijke vrijheid van de kinderen Gods. Want wij weten dat de
hele schepping tezamen zucht en tezamen in barensnood verkeert, tot nu toe.
(Rm 8:19-22)
======