Antichrist
& Israël – Hoofdstuk 3
Het
mysterie der wetteloosheid
In Deel
1 en Deel
2 hebben we getracht enig inzicht te verschaffen in het fenomeen
Antichrist, de mysterieuze figuur die in de eindtijd zo'n heel
bijzondere rol gaat vervullen in Gods voornemen. Bij wijze van samenvatting een
opsomming van enkele basisbegrippen:
• In zijn optreden
plaatst hij zich TEGENOVER de ware Christus en IN DE PLAATS van hem; de dubbele
betekenis van het Griekse anti [αντι - χριστος].
Dus enerzijds verzet, anderzijds misleiding.
• Hij is in principe geestelijk
qua natuur, d.i. een geestelijke, bovennatuurlijke macht; een macht daarom die
uit de demonenwereld voortkomt.
• DE Antichrist [αντιχριστος]
is een macht van de eindtijd, maar reeds vanaf
Johannes' dagen zijn er op het wereldtoneel schijnchristenen geweest die niet
de juiste belijdenis hebben afgelegd omtrent de historische persoon
Jezus Messias, de Zoon van God, die weliswaar geestelijk van natuur is, maar
die tijdelijk op aarde heeft vertoefd als mens. Toen dan ook een werkelijk menselijke
persoon die bijgevolg zijn volmaakte menselijke leven kon geven als een
verzoenend slachtoffer.
• Deze
schijnchristenen die een afwijkende belijdenis hebben in vergelijking met de
belijdenis van Petrus, zijn antichristelijke elementen die het juiste
fundament waarop de Messias zijn gemeente bouwt - het petrafundament
– ondermijnen (Mt 16:18).
• Dit antichristelijk
denken is in feite afvalligheid, maar is op zichzelf, hoe gevaarlijk ook, nog
maar een voorproefje van de Grote Afval die zich in de eindtijd zal
manifesteren.
En die conclusie
brengt ons rechtstreeks naar het hoofdstuk in de Bijbel dat de komst
van DE Antichrist voor het eerst vrij uitvoerig heeft beschreven, redelijk
gedetailleerd en verhelderend.
Wij doelen op 2 Thessalonicenzen,
hoofdstuk 2.
Met
name gaat het om het gedeelte 1 t/m 12, een
Bijbelpassage die ook wel is aangeduid met de term "de apocalyps" van Paulus' Twee Thessalonicenzenbrief.
Volledigheidshalve
moeten we hieraan toevoegen dat de Antichrist niet pas in die Brief voor
het eerst in de Bijbel wordt vermeld. Want wij zagen al in Deel
1 dat reeds in Genesis 3:15 op hem
werd gezinspeeld. En zelfs vrij uitvoerig wordt hij opgevoerd in de
Profetenboeken van het Oude Testament. Te denken valt aan Jesaja, Ezechiël
en (vooral) ook Daniël. Maar in die profetische beschrijvingen bleef hij toch -
ook voor de Joden - erg geheimzinnig; een heel mysterieuze figuur.
Te beginnen met
Paulus' behandeling van het thema werden dan ook voor het eerst zaken
verduidelijkt; facetten van het mysterie werden ontsluierd.
Het lijkt daarom
wenselijk om 2 Thessalonicenzen 2:1-12 vers-voor-vers door
te nemen. Voordat we dit gaan doen, het volgende: In Deel 1 stelden we vast dat
de Antichrist een replica is van de Anti-god Satan,
de Duivel. Zoals we weten zijn er twee aspecten van Satans wezen die in
de bijbel vooral worden beklemtoond, t.w.:
1. De
brute tegenstander van christengelovigen die rondgaat als een brullende
leeuw, op zoek om te verslinden (1Pt 5:8).
2. De
slang die door listigheid iemands geest probeert te verderven (2Ko 11:3).
Of
samengevat: INTIMIDATIE en MISLEIDING.
Het verbaast dus
absoluut niet dat we dit tweevoudige aspect, dit dualisme, ook bij de
Antichrist aantreffen. Bovendien is dit dualisme zo kenmerkend dat we daarop te
zijner tijd beslist dieper moeten ingaan. Het punt is namelijk dat de ene keer
het accent ligt op het aspect bruutheid of intimidatie, een andere keer op
misleiding cq bedrog, wanneer de bijbelschrijvers hem typeren.
De lezer kan voor
zichzelf nagaan welk van de twee aspecten in Paulus' beschrijving dominant
aanwezig is.
Wij verzoeken jullie
echter, broeders, met betrekking tot de paroesie van onze Heer Jezus Messias en
onze bijeenvergadering tot hem, dat jullie niet vlug van je denkvermogen
geschud noch verschrikt worden, hetzij door een geest of door een woord of door
een brief als door ons, alsof de Dag van de Heer aangebroken is.
Uit deze
openingsverzen valt af te leiden dat de broeders van de gemeente te Thessalonika sterk waren gefocust op de wederkomst.
Kennelijk waren zij na de ontvangst van Paulus' Eerste
brief dienaangaande ongefundeerde verwachtingen gaan koesteren. Met 1Thessalonicenzen 4:15-17, het belangrijke Schriftdeel
over de
Opname, waren zij blijkbaar "aan de haal" gegaan: De reeds gestorven broeders zouden opstaan en tezamen met
de levenden opgenomen worden, de Heer tegemoet in de lucht.
Speculaties omtrent de nabijheid van die gebeurtenis veroorzaakten
zowel schrik als opwinding voor wat betreft De Dag van de Heer; want die Dag
was niet alleen de tijd voor de paroesie maar ook een Dag van oordeel
en vergelding.
Zie 1Th 5:1-3.
Kortom, door de
geruchtenstroom die op gang was gekomen en wat Paulus OF gezegd OF geschreven
zou hebben over het onderwerp, hadden zij hun nuchtere kijk zo goed als
verloren en concludeerde men zelfs: "Het is zover, de Dag van de Heer is
daar!".
Sommigen waren om die
reden gestopt met het verrichten van werelds werk en gaven zich over aan een
ongeregeld leven. Zie 2Th 3:10-11.
Hoog tijd dus voor
Paulus om hen met de nuchtere feiten te confronteren:
Laat niemand jullie
op enigerlei wijze misleiden, want wanneer niet eerst de afval komt en de Mens
der Wetteloosheid wordt geopenbaard, de Zoon der Vernietiging [is
de Dag van de Heer nog geen realiteit], hij die
weerstaat en zich verheft boven al wat god of voorwerp van verering heet,
zodat hij zich neerzet in het tempelheiligdom van de [ware] God, zichzelf tonend
dat hij goddelijk is.
Het zal duidelijk zijn
wat Paulus hier vaststelt. De Dag van de Heer is pas zichtbaar wanneer zich
twee belangrijke zaken voordoen: de Afval en het verschijnen van de
Antichrist.
Opmerkelijk is dat de
apostel helemaal geen verdere uitleg geeft, noch omtrent de
Afval noch over de Antichrist, door hem aangeduid als de Mens der
Wetteloosheid, d.i. de belichaming van wetteloosheid. Hieruit moeten wij wel
afleiden dat deze zaken bij deThessalonicenzen bekend
waren, en dat dit zo is blijkt inderdaad uit wat volgt in de verzen 5 en 6.
Eerst moeten we echter
vaststellen dat Paulus in de verzen 3 en 4 verschillende kwalificaties gebruikt
om de Antichrist nader te typeren; aanduidingen die ons ondanks de summiere
toelichting toch behoorlijke aanknopingspunten verschaffen om te begrijpen om
wie of wat het allemaal gaat.
1. De Mens der Wetteloosheid.
Die benaming wijst er
op dat hij de Wetteloosheid in persoon zal zijn. Maar daarmee wordt zijn
activiteit ook meteen heel duidelijk in de eindtijd geplaatst. Waarom? Omdat
Jezus in zijn "eindtijdrede" onder meer het volgende aankondigde: En
wegens het
toenemen der wetteloosheid
zal de liefde der velen verkoelen.
Vandaar de terechte
conclusie dat de Antichrist de sinistere figuur van de "de laatste
dagen" zal zijn (Mt 24:12).
Voor de verklaring van
1 Johannes 2:18, waarin Johannes reeds in zijn dagen
waarschuwde voor antichristelijke leringen, verwijzen wij de lezer naar
a Waarschuwingen
tegen antichristelijke leringen
b De
Antichrist in Johannes brieven
2. De Zoon der Vernietiging.
Die aanduiding typeert
de Antichrist als een verrader. Want de enige andere keer dat deze uitdrukking
in de Schrift wordt gebruikt, wordt ze toegepast op Judas, de verrader. Jezus zelf noemde hem in Jh 17:12 de
zoon der vernietiging. De betekenis van de uitdrukking
gaat evenwel verder, zoals zal blijken in
vers 8. Zijn aanwezigheid op het aardse toneel zal heel kort zijn. Zodra hij
geopenbaard wordt, is ook zijn einde vrijwel nabij. Op
17:8 laat dat punt wel heel nadrukkelijk uitkomen, met de voorzegging dat
het Beest op het punt staat uit de afgrond op te
stijgen, en het gaat heen in vernietiging.
3. De Tegenstander.
Hij verheft zich
namelijk arrogant boven alles wat
god of voorwerp van verering heet, zodat hij zich neerzet in het
tempelheiligdom van de [ware] God, zichzelf tonend dat hij
goddelijk is.
Vooral die typering is
onthullend.
a Omdat
ze in overeenstemming is met het meest opvallende kenmerk waaraan de Antichrist
te herkennen zal zijn, een kenmerk dat vrijwel steeds opduikt zodra hij ergens
in de Bijbel wordt opgevoerd, namelijk zijn mateloze arrogantie
tegenover de ware God zelf, tegen wie hij zich aanmatigend verzet, in
grootspraak en in optreden.
De volgende Schriftgedeelten geven
daarvan een impressie:
Daniël 7:8,
20; 8:11, 25 en Openbaring 13:5-6.
b Omdat
Paulus hier teruggrijpt op Daniël 11:36-37 waar sprake is van de Koning van het Noorden die optreedt
in de eindtijd.
Deze koning is de
centrale figuur in het resterende deel van Daniël, hoofdstuk 11, de verzen 36 tm 45. En die zogeheten Koning van
het Noorden is ook al zo'n mysterieus
figuur die Bijbelverklaarders altijd hoofdbrekens heeft gegeven.
Maar één punt is
helder: De Mens der Wetteloosheid, alias de Antichrist, wordt –hoewel
hij een geestelijke macht is - in de verzen 36 en 37 van Daniël 11
getekend als een KONING, een politiek heerser derhalve.
Die conclusie
ontkracht derhalve de opvatting dat de
Antichrist al in een ver verleden op (vooral) het religieuze toneel der wereld
verschenen zou zijn, met name in de vorm van de christenheid met haar klasse
van geestelijken. De voornaamste reden die sommige religieuze denominaties voor
die opvatting hebben is de geloofsafval die zich vanaf ongeveer de Derde eeuw
na Christus inzette. Die afvalligheid van het ware Christendom
zou dan de vervulling zijn van de voorzegde geloofsafval waarop 2Th 2:3 zinspeelt.
Maar de Antichrist zal
zich naast een godheid vooral opwerpen als een politiek heerser, niet als een
klasse van afvallige geestelijke leiders. De opvatting dat de Antichrist al
heel lang geleden zou zijn verschenen, vertegenwoordigt derhalve
een heel gevaarlijke visie. Ze geeft namelijk niet alleen voedsel aan een
zelfgenoegzame houding, maar houdt ook in het geheel geen rekening met de
geestelijke gevaren die in de naaste toekomst zullen opdoemen. De gedachte aan
een naderend geestelijk gevaar is dan immers totaal afwezig.
Herinneren jullie je niet dat ik, toen ik nog bij jullie was,
deze dingen met jullie placht te bespreken? En nu weten jullie wat [hem] weerhoudt, opdat hij op zijn
eigen tijd geopenbaard wordt.
Paulus zegt dus zoveel
als "Waar zit jullie geheugen? We hebben het toch vaak genoeg
met elkaar over deze zaken gehad. Maar goed, nu jullie herinnering is opgefrist
weten jullie ongetwijfeld weer dat de paroesie er gewoon nog niet kan
zijn en ook dat de Dag van de Heer nog niet is aangebroken; de Opname heeft derhalve nog niet plaats gevonden. En waarom het nog niet
zover is weten jullie eveneens: Er is immers van een belemmering sprake zodat
hij niet maar kan verschijnen wanneer hij dat zelf wenst. Absoluut niet. God
heeft de regie in handen, wat inhoudt dat die
arrogante pseudo-god pas eerst geopenbaard wordt
wanneer de tijd daarvoor in Gods voornemen is aangebroken".
De Thessalonicenzen waren
dus best goed geïnformeerd; en wij zouden dat ook wel willen, want wij blijven
toch wel met enkele vragen zitten, zoals de kardinale vraag
die Bijbelonderzoekers zich alle eeuwen door hebben gesteld: Wat is
precies datgene wat de Antichrist tegenhoudt; welke belemmering verhindert tot
op heden zijn verschijning op het wereldtoneel? Het
volgende vers geeft wel enige indicatie dienaangaande, maar lost het probleem
niet echt op.
Want het geheimenis der wetteloosheid is reeds
werkzaam; alleen die weerhoudt, totdat hij uit het midden geraakt.
Niet alleen de
Antichrist is een Bijbels mysterie, maar ook het taalgebruik van de
apostel klinkt heel geheimzinnig. Wat we vanuit vers 7 wijzer zijn geworden is
dat
a
er reeds antichristelijke activiteit merkbaar is, maar dat feit was zelfs reeds
bij ons niet geheel onbekend, gelet op 1Jh 2:18, en
b
er iets speciaals is wat het verschijnen van de Antichrist verhindert.
In
vers 6 wat weerhoudt, verbonden met een zaak [το κατεχον],
maar hier (in vers 7) die weerhoudt,
verbonden met een persoon [ο κατεχων].
Wat de betekenis
daarvan ook moge zijn, aan de woorden in 2:11 kan in ieder geval niet worden
voorbijgegaan. Daar immers zal de apostel het volgende schrijven: En
om die reden zendt God hun een werking van dwaling zodat
zij geloof hechten aan de leugen.
God zelf heeft dus
blijkbaar in de eerste plaats te maken met dat wat de Antichrist nog weerhoudt.
Tevens wordt het feit van zijn uiteindelijke verschijning in verband gebracht
met een werking van dwaling die God bewust tot de mensen laat gaan. Maar daarover
meer in Deel
4.
-.-.-.-