Antichrist en Israël – Hoofdstuk
10
Het overblijfsel dat tot zegen zal
zijn
Het lijkt goed om
enkele gedachten uit de delen 8 en 9 kort samen te vatten:
• Het was in 33 AD niet
voorgoed gedaan met Gods bemoeienissen met het oude Israël. Integendeel,
etnisch Israël heeft nog een duidelijke plaats in Gods voornemen. De
natie zal alsnog tot een herstel komen:
Ik zal stellig de gevangenen van mijn volk, Israël en Juda,
vergaderen....en ik wil hen terugbrengen naar
het land dat ik hun voorvaders gegeven heb, en zij zullen het stellig weer in
bezit nemen. -Jr 30:3.
• WEL correctie, GEEN verdelging. –Jr 30:11
• Met hun afwijzing
van de Messias is een verharding ingetreden die tot op heden voortduurt. Maar zelfs
na dit absolute dieptepunt in hun historie zal God alsnog met een Overblijfsel
een nieuw begin maken, zoals hij dat ook telkens in het verleden deed.
Terloops
is het de moeite waard om eens en vooral af te rekenen met de dwaling dat de
uitdrukking "Overblijfsel" ook van toepassing zou kunnen zijn op
Christenen. Rest of Overblijfsel is een uitdrukking die kenmerkend is voor de
minderheid onder Gods uitverkoren volk Israël dat ten opzichte van hem van
getrouwheid blijk gaf (geeft). Wat de Christelijke Gemeente betreft, daarin is
geen sprake van een getrouw overblijfsel. Iemand is een waar christen of
helemaal geen christen. God brengt hen allen volgens Fp 1:6
tot hun bestemming.
Dit
nu is juist een heel typerend verschil tussen etnisch Israël, het Jeruzalem-beneden, en
Jeruzalem-boven, de Christelijke Gemeente (Gl 4:25, 26).
Door geboorte werd
elke Jood automatisch een lid van etnisch Israël, maar dat wilde absoluut nog
niets zeggen over die persoon wat betreft zijn geloof en getrouwe houding. Met
het oog daarop zei Paulus dan ook in Rm 9:6
dat niet allen uit Israël ook werkelijk "Israël" zijn. Werkelijk
"Israël" of het Israël Gods, zo genoemd in Gl 6:16,
wordt gevormd door personen, Joden en niet-Joden, die persoonlijk, ieder afzonderlijk,
blijk geven van geloof en getrouwheid. Etnische afstamming speelt daarin geen
rol.
• De weg die YHWH
heeft verkozen om met etnisch Israël te volgen, wordt door Paulus in Rm 11:25
terecht een geheimenis genoemd; het betreft namelijk een bijeenroeping
die loopt via de omweg van de bijeenvergadering der Heidenvolken tot de
Christelijke Gemeente.
Vanwege Israëls
verharde opstelling ten opzichte van hun Messias, kregen wij, mensen buiten
Israël - de 'Heidenen' die altijd aan de 'zijlijn' hadden gestaan, zonder hoop
en zonder god in de wereld - de gelegenheid om door roeping in de christelijke
gemeente te worden opgenomen, terwijl etnisch Israël (als volk) achterbleef.
Pas wanneer de volle
maat van Heidenbekeerlingen is binnengekomen, komt er een wending in de
gebeurtenissen (Ef 2:11-13). Die wending, bij het einde van hun
verharding, doet zich pas voor wanneer de 70ste
Jaarweek aanbreekt, de periode van de geschiedenis waarin de
Antichrist domineert op het wereldtoneel.
Er is dus wel degelijk
sprake van continuïteit met betrekking tot Abrahams zaad wat betreft zijn
nakomelingen naar het vlees, etnisch Israël. Maar tot ieders verrassing, zeker
voor Joodse mensen, kreeg ook de Christelijke Gemeente naar Gods
wilsbeschikking deel aan het zaad. Voor dat zaad is in Gods voornemen een
hoogst belangrijke toewijzing weggelegd: In jouw zaad zullen alle
Heidenvolken der aarde zich zegenen (Gn 22:18). Zie ook: Galaten 3:26-29.
Uiteindelijk zal dit voornemen
van God verwezenlijkt worden in dat wat werkelijk "Israël" zal zijn,
het Israël Gods genoemd, een "Israël" dat bestaat uit:
a Het
hemelse
deel, het Nieuwe Jeruzalem dat tot zegen van de mensheid uit de hemel zal
neerdalen waardoor de tegenbeeldige Tent van God heel dicht bij de mensen zal
zijn (Op 21:1-4).
Als Jezus' Bruid zal
de verheerlijkte christelijke Gemeente blijkbaar een taak hebben die erop
gericht zal zijn de voorzieningen van het "water
des levens" naar de Heidenvolken te leiden, met volledige genezing als
resultaat (Op 22:1-2, 17).
En hij toonde mij een rivier van water des levens helder als
kristal, voortkomend uit de troon van God en van het Lam, in het midden van
haar brede straat; en aan deze en gene zijde van de
rivier geboomte des levens, voortbrengend twaalf oogsten, maandelijks zijn
vrucht leverend; en de bladeren van het geboomte tot genezing der Heidenvolken…
En de geest en de Bruid zeggen: Kom! En laat hij die hoort zeggen: Kom! En laat
hij die dorst heeft komen; laat hij die wil levenswater nemen om niet.
Merk op dat de rivier
van dit levenswater haar oorsprong heeft in de troon van God en van het Lam,
maar vervolgens stroomt via de brede straat van het Nieuwe Jeruzalem. Dat moet
wel duiden op een directe betrokkenheid van de "Bruid", zoals ook
vers 17 toont.
b Het
deel
op aarde, etnisch Israël.
Geheel naar de belofte
in Ex
19:4-6, zal dit deel in de 70ste Jaarweek op het religieuze
toneel der wereld zijn entree maken door een (nog) te verschijnen Overblijfsel,
maar dat kennelijk nog aangevuld zal worden door de getrouwen uit
voorchristelijke tijden, degenen die zich door een opstanding uit de doden bij
hen zullen voegen.
Hierbij mogen we
wellicht denken aan de "vorsten" [sarim] van Js 32:1-2, die eveneens tot zegen zullen zijn,
aangezien zij voor louter gerechtigheid
zullen optreden in dienst van de Koning die voor louter
rechtvaardigheid zal regeren.
Zie
ook de toelichting op Psalm 45:16
> In de plaats van je vaderen zullen je zonen zijn,
jij zult hen maken tot vorsten [sarim] in
heel het land (of: de
aarde).
Maar ook andere
voorzeggingen uit Jesaja zullen op dat aardse deel van Abrahams zaad
toepasselijk zijn; zo bijvoorbeeld Js 4:2-3.
Op die Dag zal de Spruit van YHWH tot sieraad en tot heerlijkheid
zijn, en de vrucht van het land tot trots en iets luisterrijks voor
de ontkomenen van Israël. En het zal geschieden dat wie overgebleven is in Sion, wat overgelaten is in
Jeruzalem, heilig zal heten, al wie ten leven is opgeschreven.
Vanouds wordt de
uitdrukking de Spruit van YHWH met de Messias in verband gebracht. Zie ook Jr 23:5 en Zc 3:8; 6:12.
In
een commentaar op dit Schriftgedeelte schreef William Vine:
"The escaped of Israël" will
constitute the reigning earthly power under the King of kings. It
is He who is called in verse 2 "the Branch of YHWH".....He
will be revealed as "beautiful and glorious".
Dat laat uitkomen dat
vers 2 een heel belangrijke voorzegging inhoudt. Niet alleen van het feit dat
het Overblijfsel, de
ontkomenen van Israël, de regerende aardse
macht onder de Koning Messias Jezus zal zijn, maar in het bijzonder onthult het
vers dat dit deel van etnisch Israël zich in geloof tot haar Messias zal keren.
Voor hen zal hij tenslotte - na ca 2000 jaar - alsnog de ware Messias
zijn, op wie zij in geloof zullen steunen. In hen wordt Rm 11:23-26 en bijgevolg ook Js 59:20 vervuld.
Voorts wordt in vers 3
van Js 4 over het toekomstige Joodse Overblijfsel vastgesteld dat zij heilig zullen
heten, wat blijkbaar duidt op het feit dat zij geschikt
zullen zijn voor een vorm van priesterlijke dienst. Het doet denken aan de
oorspronkelijke roeping van Israël volgens Ex 19:6 Gij
zult mij een koninkrijk van priesters en een heilige natie worden.
Beschouw ook Js 61:6.
Het is de moeite
waard dieper in te gaan op Jesaja 4 om dat het hoofdstuk ook in de verzen die
volgen een verder beeld schetst hoe het Israël van God als de kern van de
nieuwe aarde tot zegen van de Heidenvolken werkzaam zal zijn.
Js 4:4
Wanneer de Heer het vuil der dochters van Sion zal hebben afgewassen
en de bloedvlekken van Jeruzalem daaruit zal hebben weggespoeld door de geest
van gericht en van uitdelging.
Onder etnisch Israël
moet eerst de onreine chaos, veroorzaakt door het schrikbewind van de
Antichrist, worden verwijderd. Dat zal gebeuren door de
geest (of: stormwind) van
gericht, d.i. het oordeel.
Te denken valt aan wat
Johannes de Doper later over de Messias zou aankondigen in Mt 3:11 > die
zal jullie dopen ....in vuur.
Om een indruk te
krijgen van de tirannieke situatie die in Israël zal ontstaan onder de
heerschappij van de Antichrist, mogen wij verwijzen naar Js 3:1-7.
Complete anarchie en volkomen willekeur zullen heersen wanneer YHWH God als een
vergelding voor de totale afvalligheid van het slechte deel van zijn volk steun
en stut wegneemt, zich dus volledig van hen afkeert.
Js 4:5
Dan zal YHWH over elke plaats op de berg Sion en over de
samenkomsten ervan overdag een wolk scheppen en rook, en 's nachts een
schijnsel van vlammend vuur; ja, over alles wat heerlijk is, zal een
beschutting zijn.
Hier wordt
gesuggereerd dat YHWH God een beschutting zal zijn over de berg Sion en haar
plaats van samenkomst, d.i. het dan bestaande heiligdom dat vorm zal aannemen
in de tempelstad Nieuw Jeruzalem. Hij zal op dezelfde wijze te werk gaan zoals
hij tijdens de uittocht uit Egypte het volk vergezelde en beschutte in de
wildernis:
YHWH ging vóór hen uit, overdag in een wolkkolom om hun de weg te
wijzen, en 's nachts in een vuurkolom om hun licht te geven, zodat zij dag en
nacht verder konden trekken. Zonder ophouden bleef de wolkkolom des daags en de
vuurkolom des nachts aan de spits van het volk (Ex 13:21-22).
Maar wellicht steunt
het beeld dat hier wordt opgeroepen vooral op Nm 9:15-16.
Op de dag nu der oprichting van de
tabernakel bedekte de wolk de tabernakel, de tent der getuigenis, en des avonds
was zij op de tabernakel als een vuurverschijnsel tot aan de morgen. Zo was het
voortdurend: de wolk bedekte hem, en het vuurverschijnsel des nachts.
Na de oprichting van
het heiligdom, de Tabernakel, was Gods tegenwoordigheid in zichtbare vorm
aanwezig door de wolk en het vuurverschijnsel. In het nu nog toekomstige
tegenbeeld zal YHWH met zijn beschermende hand van macht over de berg Sion
zijn, over de zetel van het aardse deel van het koninkrijk.
Hoe zal Hij dit doen? Door
als het ware over die plaats van heiligdom en hen die daar voor heilige dienst
zijn bijeengebracht een wolk bij dag en een rook
te scheppen, en het schijnsel van een vlammend vuur bij nacht.
Het hier gebruikte
werkwoord ברא (bara)
betekent scheppen. Er is dus in feite sprake van een scheppingsdaad, net zoals
in Gn 1:1, waar dit werkwoord het eerst verschijnt. En die gedachte sluit dan
weer aan bij Js 65:17, t.w. de schepping van nieuwe hemelen en een
nieuwe aarde, waartoe ook zal behoren
het scheppen van Jeruzalem tot een reden voor
blijdschap en haar volk tot een reden voor uitbundige vreugde
(vers 18).
Overigens treffen we
de volgorde van de gebeurtenissen van Jesaja 4 - eerst Gods oordeel dat
voltrokken wordt aan het opstandige, afvallige deel, en vervolgens herstel en
zegen voor het betere deel, het overblijfsel van etnisch Israël - ook in andere
passages van Jesaja aan.
In Deel
9 maakten we al melding van Js 66:6-10. Ook in dat Schriftdeel wordt eerst gericht
gehouden over Gods vijanden (vers 6), waarna de geboorte volgt van het
mannelijk kind.
Maar reeds in Js 1:24-28 werd door Jesaja hetzelfde beeld opgeroepen:
De ineenstorting van hen die zich definitief van YHWH afkeren, maar herstel
voor Sion; merkbaar onder meer doordat er weer rechters voor haar worden
teruggebracht "zoals eerst".
De tegenstanders die
de Antichrist hebben gevolgd, zullen als schuimslakken door smelting
uitgezuiverd en als afvalproducten verwijderd worden. Maar het godvruchtige
Overblijfsel gaat het koninkrijk van 1000 jaar binnen.
Zo zien we dat vanaf
het eerste tot en met het laatste hoofdstuk van Jesaja er sprake is van een
consequente lijn, een zelfde richting waarin de profetieën zich bewegen.
Het wonder van Israël
Zó mogen we het gerust
zien: een compleet wonder, wanneer etnisch Israël in de 70ste Week
alsnog tot geloof in haar Messias komt, ná zoveel eeuwen van verharding en een
ongelovig afwijzen van hem.
In Rm
11:33 ziet de apostel Paulus zich bijgevolg genoodzaakt uit
te roepen: O de diepte van Gods rijkdom en wijsheid en kennis. Hoe ondoorgrondelijk
zijn oordelen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen!
De wijze waarop de
apostel daar Gods wijsheid verheerlijkt, kunnen we gemakkelijk onderschrijven.
Maar gewoonlijk zien we dat dan breed, in zijn algemeenheid. Maar ook in
dit geval komt Paulus' uitspraak voort uit het verband, t.w. het voorafgaande
gedeelte waarin hij uitweidde over het mysterie van Gods aanpak in verband met
Israël. We beschouwen de context.
Rm 11:28
Naar het Evangelie zijn zij [de Joden] weliswaar vijanden omwille van jullie [christenen], maar naar de verkiezing geliefden vanwege
de vaderen
Paulus verwijst naar
het Israël van zijn dagen, maar ook naar dat van nu. Wat hij duidelijk maakt is
dat men de Joden op tweeërlei wijze kan beoordelen. God zelf doet dat ook. Voor
wat betreft het Evangelie gedragen zij zich als vijanden van hem, omdat zij het
afwijzen. Overigens is die afwijzing wel ten goede gekomen aan ons, de Heidenvolken.
In vers 12
had de apostel dat reeds duidelijk gemaakt:
De misstap van de zijde der Joden leidde tot rijkdom voor de wereld.
Maar men kan Israël
ook benaderen vanuit een andere invalshoek, die der uitverkiezing. Als het
uitverkoren volk dat voortkwam uit Abraham, Isaäk en Jakob, blijven zij voor
God geliefden omwille van die vaderen. Die uitverkiezing blijft geldig. Hoe dat
zo?
Rm 11:29
Want onberouwlijk [zijn] de genadegaven en de roeping van God
YHWH God heeft nooit
spijt van de beslissingen waarop zijn voornemen berust. Daarom zal hij ook
nooit de gaven die hij goedgunstig aan Israël schonk, terugnemen. Evenmin zal
hij hun roeping tenietdoen. Gelukkig maar voor ons, christenen! Want indien God
zou kunnen terugkomen op een roeping, zou dat ook voor ons kunnen gelden; maar
dat is uiteraard, en gelukkig maar, absoluut niet het geval!
De gunsten die God aan
zijn uitverkoren volk schonk, werden al eerder door Paulus opgesomd in Rm
9:3-5.
Mijn broeders, mijn
verwanten naar [het]
vlees, die Israëlieten zijn; aan wie het zoonschap en de heerlijkheid en de
verbonden en de wetgeving en de dienst voor God en de beloften [behoren],
van wie de vaderen [zijn], en uit wie de Messias [is] wat
het vlees betreft. Hij die over alles is, God, gezegend tot in eeuwigheid.
Amen!
We beperken ons nu
tot de verbonden en de
meest belangrijke gunst, de Messias.
YHWH God wordt nooit ontrouw, dus ook niet aan zijn verbond met Abraham en
evenmin aan zijn verbond met Israël en zijn verbond met David. En aangezien ook
wij, christenen, steunen op het Abrahamitische verbond, kunnen we blij zijn de
zekerheid te hebben dat God nimmer van gedachten verandert.
Zie: Rm 9:1-5.
Maar als leden van
Israël ontvingen de Joden in de Eerste eeuw ook de Messias. Met welk doel? In
Rm 15:8 beantwoordt Paulus die vraag: Teneinde de beloften
die God aan hun voorvaders had gedaan, waar te maken.
En met die uitspraak
wordt nogmaals beklemtoond dat God de Joden niet heeft laten 'vallen'
als zijn Volk; Israël, dat reeds vanaf de Sinaï als
eerste een afzonderlijke gemeente voor God werd (Hn (7:37-38).
Zijn waarachtigheid
eist gewoon dat hij zulke beloften als Gn 22:18 aan hen vervult: En in jouw zaad
zullen alle Heidenvolken der aarde gezegend worden, omdat je mijn stem
gehoorzaam geweest bent.
Rm 11:30, 31
Zoals jullie immers
eens God ongehoorzaam waren, maar [aan wie] nu barmhartigheid werd bewezen wegens de ongehoorzaamheid
van dezen, zo werden ook dezen nu ongehoorzaam wegens de
jullie [betoonde] barmhartigheid, opdat ook aan hen [eens]
barmhartigheid bewezen zou worden.
Dit klinkt wat
ingewikkeld, maar Paulus bedoelt gewoon dat de Joden thans in de toestand zijn
waarin de Heidengelovigen voorheen verkeerden, toen zij nog een leven van
ongeloof leidden en bijgevolg in ongehoorzaamheid verkeerden jegens
God.
Vroeger, toen de
joden in zekere zin gehoorzaam waren doordat
zij in een verhouding tot God stonden en in geloof naar hem opzagen, was de
Heidenwereld totaal van hem vervreemd. In het algemeen gesproken
waren zij geheel overgeleverd aan hun afgodendienst en leefden zij dus
voortdurend in een toestand van ongehoorzaamheid. Daarin zaten zij als het ware
opgesloten; in zekere zin waren zij Gods gevangenen.
Zoals
Paulus schreef, in Ef 2:11-13, leefden zij in die tijd zonder God, zonder
de belofte van een Messiaanse bevrijder; waren zij vervreemd van Israëls
burgerschap; kortom, zij leefden zonder enige hoop in deze wereld. Maar
met de komst van Messias Jezus [Yeshua] openden zich voor hen voor het eerst
een schitterend perspectief: door geloof in Jezus deel krijgen aan Gods
barmhartigheid.
En precies dat
gebeurde ook, bovendien in de hand gewerkt doordat de Joden zich terugtrokken
in een bastion van ongeloof.
Door die opstelling
raakten de Joden op hun beurt in een toestand van opgesloten zijn in
ongehoorzaamheid. Dat laatste is evenwel niet gebeurd zonder
hoopvolle vooruitzichten. Op de tijd die God daarvoor in zijn voornemen heeft
bepaald - wanneer de 70ste Jaarweek aanbreekt - zal ook aan hen barmhartigheid
bewezen worden. Blijkbaar tegen die tijd zullen de Joden, althans een gelovig
Overblijfsel van hen, tot de slotsom komen dat zij bij God niet rechtvaardig
kunnen worden op grond van eigen verdienste, maar dat zij net als alle andere
mensen simpelweg Gods barmhartigheid nodig hebben.
Na vele eeuwen van
verharding en opgesloten geweest te zijn in
hun eigenzinnige opstelling, zullen zij tenslotte hun les geleerd hebben.
Want God sloot hen allen op in ongehoorzaamheid opdat hij aan
allen barmhartigheid zou bewijzen.
In deze slotconclusie
vond Paulus reden om uit te roepen: Wat
is God toch wijs!
En wellicht begrijpen
wij nu beter dat de apostel terecht daartoe aanleiding meende te hebben. Israël
is het uitverkoren volk, maar ook zij moeten tot het besef komen dat zij er in
principe bij God - wat redding betreft - niet beter voorstaan dan de
Heidenvolken.
Eerder in de
Romeinenbrief had Paulus al de juiste conclusies getrokken. Zie bijvoorbeeld 3:9
dat gedeeltelijk luidt:
Hebben
wij iets voor? Volstrekt niet! Wij beschuldigden immers eerder [in
het gedeelte vanaf Rm 2:1] én
Joden én Grieken dat zij allen onder zonde zijn.
Samen met de
Heidenvolken hebben de Joden de paradijstoestand verloren, d.i. het deelhebben
aan Gods heerlijkheid. In Rm 3:23-25 had Paulus het aldus verwoord:
Want allen zondigden en
komen tekort aan de heerlijkheid Gods, en naar zijn
liefderijke gunst worden zij vrijelijk gerechtvaardigd door de verlossing die
in Messias Jezus [is].
Hem stelde God als verzoendeksel door het geloof in zijn bloed, tot betoon van
zijn rechtvaardigheid, door voorbij te gaan aan de zonden die vroeger hadden
plaatsgevonden tijdens de verdraagzaamheid van God.
Tot nu toe geloven de
Joden niet dat zij Jezus’ verzoenend slachtoffer nodig hebben en dat destijds
werd gesymboliseerd door het verzoendeksel [kappooreth] op de ark van het Verbond.
Gewoonlijk is hun
reactie op hem furieus, vooral vanwege de gedachte dat zij het offer van zijn
ziel nodig zouden hebben en dat hij bijgevolg aanvankelijk optrad als een
lijdende Messias. Bovendien worden zij bij hun voortdurende Torahstudie
bevestigd in de mening dat zij zich door eigen inspanningen kunnen opwerken tot
een voor God aanvaardbaar niveau.
Die houding komt
eigenlijk neer op: Ik heb geen hulp nodig. Ik kan het alleen af. Een ieder die
zo denkt, snijdt zich echter af van Gods barmhartigheid die hij de mensheid in
Jezus betoont. De Joden moeten daarom gaan inzien dat zij op hun zelfverzekerde
houding dienen terug te komen. En Gods wijsheid bestaat nu hierin dat hij door
zijn speciale aanpak hen tenslotte tot dat
nederige besef zal brengen.
Het is van het
grootste belang ons deze kijk op de Joodse zaak eigen te maken. Hoe dat zo?
a
De hierboven geschetste situatie is vanaf de Eerste eeuw zichtbaar in het
historische wereldgebeuren. Wellicht dat velen zich de implicatie daarvan niet
realiseren, maar in werkelijkheid betekent een en ander dat we al die tijd God
zelf aan het werk hebben gezien. In dat opzicht waren zijn activiteiten
voortdurend zichtbaar voor ons. Misschien hebben wij ons vaak verwonderd over
die onbuigzame opstelling van de Joden. Zij worden gewoon "mad" als
het om Christus gaat. Er is werkelijk geen volk dat zo massaal afwijzend staat
tegenover het Evangelie.
In het licht van de
Schrift onderkennen wij evenwel hun
situatie. Terwijl wij ons als Jezus' leerlingen in vrijheid verheugen, zien wij
dat de Joden als natie opgesloten zitten in hun ongeloof, equivalent aan
ongehoorzaamheid.
b
Wij kennen wellicht de profetische woorden van Zc 8:23. Voor de Eindtijd geldt:
In die dagen zullen tien mannen uit allerlei heidense talen de zoom
van een joodse man grijpen onder de uitroep: 'Wij willen met u meegaan, want
wij hebben gehoord dat God met u is'.
Voor redding zullen de
Heidenvolken zich dus genoodzaakt zien zich bij het Joodse Overblijfsel aan te
sluiten.
Vergelijk Mattheüs
25:37-40. En zie aub de Studie: Schapen
en Bokken.
Niettemin is het
begrijpelijk dat iemands eerste reactie - kijkend naar de Joodse situatie van
dit moment - is: Onmogelijk. Zoiets is onbestaanbaar.
Het heeft er veel van
weg dat YHWH God ook die houding heeft voorzien: het voor onmogelijk houden dat
er na ca 2000 jaar een kentering intreedt en Israël zich alsnog tot haar
Messias zal wenden. In de Oudtestamentische profetieën over Israëls
herstel, heeft God geanticipeerd op juist die reactie.
Een sprekend voorbeeld
vinden wij in Zacharia, hdst. 8. Hierboven hebben we al vers 23 uit dat
hoofdstuk geciteerd. We verwijzen er evenwel opnieuw
naar, omdat de profetische woorden in dat vers duiden op een eschatologische
context.
Vandaar dat het
gedeelte van 8:1-6 verder reikt dan de situatie onder de Joden van die
tijd.
De gebeurtenissen van
de 70ste Jaarweek zijn veeleer in beeld. Merk bijvoorbeeld op hoe de
profetie vooral handelt over de stad Jeruzalem en over de Joodse mensen die de
stad zullen bevolken: het kernpunt uit de profetie der Jaarweken.
Ter herinnering Daniël 9:24 > Zeventig
weken zijn toebedeeld betreffende jouw volk en betreffende jouw heilige stad.
1 Het woord van YHWH der legerscharen kwam aldus:
2 Zo spreekt YHWH der legerscharen: Ik ijver voor Sion met grote
vurigheid, met grote grimmigheid ijver ik voor haar.
3 Zo spreekt YHWH: Ik keer terug
naar Sion, neem in Jeruzalem mijn intrek; Jeruzalem zal de betrouwbare Stad
heten, de berg van YHWH der legerscharen: de heilige Berg!
4 Zo spreekt YHWH der legerscharen: Weer zullen op Jeruzalems
pleinen oude mannen en vrouwen zitten, ieder met de stok in zijn hand om de
last van zijn jaren;
5 de pleinen der stad zullen vol zijn van jongens en meisjes,
spelend op haar pleinen.
6 Zo spreekt YHWH der legerscharen: Omdat het in die dagen
wonderbaar zal zijn in de ogen van de Rest van dit volk, zal het daarom ook
wonderbaar zijn in mijn ogen? - godsspraak van YHWH der legerscharen.
Het antwoord op de
vraag in vers 6 is uiteraard: Nee!
Voor YHWH Elohim is de
zaak noch wonderbaar noch te moeilijk. Hij weet precies hoe zijn voornemen in
elkaar steekt en ook hoe hij het gaat verwezenlijken, ook al is dat tegen
ieders verwachting in. Denk maar aan Jezus' uitspraak in Lk 18:27:
De dingen die bij
mensen onmogelijk zijn, zijn mogelijk bij God
Let overigens ook eens
op - in de verzen 2 en 3 - hoe we daar opnieuw dezelfde volgorde kunnen
onderscheiden waarover wij het al eerder in deze aflevering hebben gehad,
t.w. eerst Gericht (oordeel) voor het ontrouwe
deel van Israël en vervolgens herstel en zegen voor de getrouwe Rest. Want
pas nadat YHWH met grote grimmigheid voor Sion of Jeruzalem heeft geijverd, zal
hij in de Stad zijn intrek nemen. Vanaf die tijd is Jeruzalem de betrouwbare
Stad en de berg van YHWH de heilige Berg.
De termen die Zacharia
daarbij hanteert keren opvallend terug in bepaalde uitspraken van Jezus zelf
met betrekking tot de "laatste dagen".
Zie onder meer Mt 24:31, 21-22. De Antichrist lijdt de nederlaag.
Israël herleeft voor Gods voornemen:
Zo spreekt YHWH der legerscharen: Zie, Ik zal mijn volk redden
uit het land van zonsopgang en uit het land van zonsondergang. Ik breng hen
terug, zodat zij weer in Jeruzalem wonen. Zij zullen mijn volk en Ik wil hun
God zijn, in trouw en gerechtigheid.