(1) Openbaring 11:1-2 in het licht van
Zacharia 2:1-6.
(2) Openbaring 11:2-3 in het licht van
Zacharia 3:1-4, 9
(3) Openbaring 11:4 in het licht van Zacharia
4:6, 11-14.
(1) Openbaring 11:1-
1
En mij werd een meetriet gegeven gelijk een staf, zeggend: Sta op en meet de
naos van God en het altaar en hen die daarin aanbidden.
2
En het voorhof dat buiten de naos is moet je er buiten houden en niet meten want
het is aan de Heidenen gegeven, en zij zullen de heilige Stad tweeënveertig
maanden vertreden.
In deze weergave van Openbaring 11:1-2 is het Griekse woord ναος
(naos) bewust onvertaald gelaten; dit met de bedoeling om het als themawoord
sterk te laten uitkomen in wat verder volgt. Oorspronkelijk duidde naos
[Attisch: νεως] op de woonplaats of het heilig
domein van een god; specifiek: het binnenste van een tempel waar het godenbeeld
was geplaatst. Men zou daarom de term in algemene zin kunnen weergeven met heiligdom.
In het boek Openbaring wordt het heiligdom (naos) gewoonlijk
voorgesteld onder het beeld van de Tent of Tabernakel in de wildernis, het
centrale punt waaromheen het kamp van Israël was gelegerd. Zo lezen wij
bijvoorbeeld in Op 15:5
De naos van de Tent der getuigenis in
de hemel werd geopend.
Hier wordt naos niet alleen beschreven als de Tent der getuigenis, een verwijzing naar het verplaatsbare heiligdom in de
wildernis (Exodus
25:8-9), maar wordt tevens zijn locatie nader aangeduid met de Tent der
getuigenis in de hemel. Dit is ook het geval in Op 11:19
>>
En de naos van God die in de hemel is werd geopend, en de ark van zijn
verbond werd gezien in zijn naos.
Dit wil geenszins zeggen dat in de Openbaring de naos
zich uitsluitend in de hemel bevindt. De frase in de hemel geeft veeleer aan dat de naos gedeeltelijk hemels is. Er is namelijk ook een aards deel van de naos. Waaruit
zou dat blijken?
Zoals gezegd verwijst de Openbaring met naos naar de Tent in de
wildernis.
Later, toen Israël zich in het Beloofde Land had gevestigd, stond dat
Tentheiligdom jarenlang in Silo. In 1 Samuel 1:9-10 wordt verhaald hoe de
bedroefde Hanna in de nabijheid van de Tabernakel haar hart in gebed uitstortte
voor YHWH God:
Hanna stond op, Eli de priester zat op zijn zetel
bij de deurpost van het heiligdom van YHWH, en bitter van ziel bad zij tot YHWH.
In de Hebreeuwse tekst verschijnt hier voor de eerste maal HeeKaaL voor heiligdom; in de LXX –
hier eveneens voor de eerste keer – weergegeven met naos. Duidelijk zal zijn
dat het gehele Tentcomplex, met inbegrip van het Voorhof, de naos
wordt genoemd. Eli zat immers bij de ingang ervan; niet bij die van het
eigenlijke heiligdom, maar bij de kleedachtige afscherming, of poort die
toegang verleende tot het Voorhof (Exodus 38:18-19; 40:33).
Hiermee wil gezegd zijn dat de naos oorspronkelijk uit
twee gedeelten bestond: Het eigenlijke heiligdom bestaande uit het Heilige en
het Allerheiligste, en het Voorhof. Later, toen de Tabernakel vervangen werd
door de tempel van Salomo, werd het complex uitgebreid met een groot
buitenvoorhof (1 Koningen 7:12).
Bijgevolg werd het binnenste voorhof voortaan aangeduid met het Voorhof der priesters, om het te
onderscheiden van die grote buitenvoorhof.
Maar dat toegevoegde voorhof kon niet meer tot de eigenlijke naos
gerekend worden.
De Bijbel laat uitkomen dat die oorspronkelijke naos,
bestaande uit twee gedeelten, typologisch is voor de 2 Vrouwgemeentes, cq voor
de twee bestemmingen die YHWH God in zijn voornemen met betrekking tot het zaad
van Abraham heeft gereserveerd: hemels
voor Jezus' Bruidgemeente, en aards
voor YHWHs Vrouw Israël.
Zie o.a. Deel
1 in deze serie.
De tekenen (Op
1:1-3) van de Apocalyps lijken, naast het hemelse deel, ook te zinspelen op het aardse deel van de naos. Bijvoorbeeld Op 3:12, waar aan
de getrouwe Joden van Filadelfia
het volgende werd toegezegd:
Hij die overwint, hém zal ik maken een
pilaar in de naos van mijn God en hij zal er nooit meer uitgaan. Ook zal ik op hem schrijven de
naam van mijn God en de naam van de Stad van mijn God, het Nieuwe
Jeruzalem dat uit de hemel neerdaalt vanaf mijn God, en de nieuwe naam van
mij.
Kan deze belofte werkelijk op etnisch Israël, het aardse deel van
het Israël Gods, worden toegepast? Zeker, want de boodschap is gericht tot de gemeente die te Filadelfia is. Uit vers 9 blijkt dat zij
Joden zijn en tot de synagoge van Israël behoren, in tegenstelling tot anderen
die tot de synagoge van
Satan
behoren en slechts beweren dat zij ware Joden zijn.
In vers 10 wordt ook nog gezinspeeld op de Grote Verdrukking – het uur der beproeving – waaruit de Joodse uitverkorenen gered zullen worden. –Mattheüs 24:21-25.
Zie ook Openbaring 7:14 waar getoond wordt dat de joodse Rest uit de Grote Verdrukking komt, waarmee dan tevens een bewijs wordt geleverd dat de naos
in het volgende vers (15) aards
van karakter moet zijn.
Openbaring
3:12 is om nog een andere reden interessant. In
dat Schriftdeel krijgen wij namelijk voor de eerste maal in de Apocalyps de
hint dat de naos
gelijkgesteld wordt aan de
Stad, het Nieuwe Jeruzalem. Dit is een
belangrijke sleutel tot begrip van ondermeer Openbaring 11:2.
De overwinnaars wordt immers toegezegd dat zij door Messias Jezus tot pilaren
gemaakt zullen worden in de naos,
maar ook dat hij de naam van de Stad op hen zal schrijven. Dat impliceert
kennelijk dat het Nieuwe Jeruzalem niet alleen een Stad is maar ook een naos.
Hoe kan dat? Omdat volgens Op
21:22 God zelf de naos
van het Nieuwe Jeruzalem is.
Maar nu terug naar het tekstgedeelte van de inleiding: De daad van
het meten is uiteraard zinnebeeldig, maar het duidt wel op iets dat een bezit
van God is. Hij geeft daarmee te kennen dat het te meten object hem toebehoort,
zijn eigendom, bestemd voor zijn gebruik.
Tot Johannes wordt gezegd: Sta op, meet de
naos, d.i.
het ware Israël Gods, of ook wel: het ware Jeruzalem – de Stad Gods (Psalm 46:5;
48:2-3)
- gevormd door het Jeruzalem dat boven
en door het Jeruzalem dat van beneden
is. –Galaten 4:25-26.
In Openbaring 11 bevinden we ons kennelijk bij het begin van de 70ste
Jaarweek van Daniël 9. De volheid der Heidenen
is ingegaan, wat wil zeggen dat de
Vrouwgemeente van Masjiach Yeshua geroepen en bijeengebracht is; dus voltallig
is (Romeinen 11:25).
Op aarde vertegenwoordigd door de voorste afdeling van de naos,
het Heilige met het reukaltaar, is die Gemeente – het Jeruzalem dat boven is – bij het begin
van de Jaarweek de hemel zelf binnengegaan door de
Opname. Of, om het met de woorden van Paulus in 1 Thessalonicenzen 4:17
aan te geven: weggerukt in wolken, de Heer tegemoet in de lucht.
Dat deel van de naos - het hemelse deel - is dan
volledig opgebouwd en kan gemeten worden. Vandaar de opdracht aan Johannes: Sta op en meet de naos van God en het altaar en hen die daarin
aanbidden.
Het Voorhof buiten de naos – dat voorlopig niet gemeten
moet worden - wordt in deze context blijkbaar gevormd door het Voorhof
der priesters. Merk op dat niet wordt gesproken over het buitenste voorhof, maar [letterlijk naar
het Grieks] over het voorhof het buiten de naos, dus buiten het heiligdom
zelf. Zoals hierboven al toegelicht had de Tent of Tabernakel in de wildernis
slechts één Voorhof. De GNB geeft daarom niet ten onrechte de vertaling:
Maar sla het plein voor de tempel over; meet het niet op, want het is
in handen van de Heidenen gegeven. Zij zullen de heilige stad vertrappen,
tweeënveertig maanden lang.
Welnu, het Voorhof moet nu nog niet gemeten worden. Waarom
niet? Daarvoor bestaan enkele redenen.
Zoals wij begrepen zullen hebben, staat het bouwen van de naos
gelijk met het bouwen van mensen,
het volk van God. Vergelijk Efeziërs 2:20-22, de naos wordt in het
Messiaanse tijdperk opgebouwd uit mensen tot een woonplaats van God in geest.
Het meten van de tegenbeeldige Voorhof is om die reden bij het
begin van de 70ste Week nog
niet aan de orde (Exodus 40:8,
33), aangezien
a. pas op de helft van die Week
met Israël het Nieuwe Verbond zal worden gesloten, op basis waarvan
afzonderlijke Joden de geboorte van boven kunnen ontvangen door de
werking van de heilige geest in hen (Ez
36:24-27; Jr
31:30-34;
b. uitdrukkelijk wordt verklaard
dat God toestaat dat het voorhof dat
buiten de naos is nog 42 maanden door de Heidenvolken mag worden vertreden. Op de
helft van de Week komen de
Tijden der Heidenen - na een periode van 4200 jaar, gerekend vanaf
de Spraakverwarring - tot een officieel einde. De Heidense overheersing moet
namelijk plaats maken voor het Koninkrijk Gods dat dan in werking zal komen.
Maar dat wil niet zeggen dat er geen Heidense activiteit meer zal zijn. Uit Opb
13:5-7 blijkt het tegendeel:
En hem werd een mond gegeven om
grote dingen en lasteringen te spreken, en hem werd macht gegeven om tweeënveertig maanden te handelen. En het opende zijn mond in
lasteringen tegen God, om zijn naam te lasteren en zijn Tent, zij die in de hemel verblijven. En hem werd gegeven oorlog te
voeren met de heiligen [op aarde] en hen te overwinnen. En hem werd macht geven over elke
stam en volk en taal en natie.
Zie: Taalverwarring
en de Zeven Tijden.
Een andere reden waarom het aardse deel van de Stad Gods (nog) niet
gemeten dient te worden, vernemen wij uit Zacharia 2:1-6
Ik sloeg mijn ogen op, zag toe, en
ziedaar: een man met een meetsnoer in zijn hand. Ik zei: Waar ga je heen?
Hij zei tot mij: Jeruzalem meten om te zien, wat haar breedte wordt
en wat haar lengte. En zie, de engel die met
mij sprak verscheen, terwijl een andere engel hem tegemoet ging en tot hem
zei: Ga ijlings, spreek tot die jongeman: Gelijk open dorpen zal Jeruzalem
wonen vanwege de menigte aan mensen en vee in haar midden; en ikzelf, spreekt YHWH, zal een wal van
vuur rondom haar zijn en tot heerlijkheid zal ik worden in haar
midden. Op; op; vlucht uit het land van het Noorden, luidt het woord van YHWH.
Want naar de vier windstreken des hemels heb ik jullie verstrooid; luidt het
woord van YHWH.
Waarom moet de engel die uitleg gaf aan Zacharia zich haasten naar
de jongeman die Jeruzalem wilde meten? Jeruzalem wordt inderdaad alsnog
door YHWH God verkozen en de stad zal gebouwd en bewoond worden, zoals
telkens wordt verzekerd [Zc 1:17; 2:12 en 3:2], maar de jongeman loopt in
zijn onervarenheid vooruit op de gebeurtenissen die in Zc 1:16 worden
aangekondigd:
Daarom spreekt YHWH aldus: Ik zal
beslist met
barmhartigheden tot Jeruzalem terugkeren; mijn Huis zal in haar worden gebouwd, spreekt YHWH der legerscharen, en een meetsnoer zal over Jeruzalem
worden gespannen.
Een zelfde verzekering dat Jeruzalem weer zal worden gebouwd,
zonder ooit nog omvergehaald te worden, wordt in Jeremia 31:38-40
gevonden. Dan ook breekt de tijd aan dat het meetsnoer een groot gebied dat iets heiligs voor JHWH zal zijn, zal afbakenen of insluiten.
Vergelijk Ezechiël 43:12;
Joël 3:17.
Dat we in verband met Sion of Jeruzalem weer aan mensen moeten denken, blijkt uit
Jesaja 4:3.
Maar bij het begin van de 70ste Week is het duidelijk
zover nog niet. De hemel kan weliswaar geplant worden, maar de aarde wordt
voorlopig nog gegrondvest, overeenkomstig Jesaja 51:16
>>
Ik heb mijn woord in uw mond gelegd en
met de schaduw van mijn hand heb ik u bedekt, om de hemelen te planten en de aarde te grondvesten, en om tot Sion te zeggen: Mijn volk
zijt gij.
In dit stadium moet Jeruzalem derhalve (nog) niet worden gemeten.
De stadsuitbreiding zal zo intens zijn dat er van een omwalling geen sprake kan
zijn. Als open dorpen – plattelandsgebied – wordt het aanzien van de Stad. De
verwachting is namelijk dat de gezamenlijke diaspora zal ‘terugkeren’, waarbij
we niet noodzakelijk hoeven te denken aan een geografische verplaatsing.
Een menigte van mensen zal zich mettertijd in haar midden
bevinden. En niet te vergeten de velen die zullen terugkeren uit een heel ander
gebied, het land van de vijand, de Dood!
Vergelijk Deuteronomium 30:1-4 >>
Het zal gebeuren, wanneer al deze dingen,
de zegen en de vervloeking die ik u voorgehouden heb, over u komen, dat u het
weer ter harte zult nemen onder alle volken waarheen YHWH, uw God, u verdreven
heeft. En u zult terugkeren tot YHWH, uw God, en zijn stem gehoorzaam zijn, u
en uw kinderen, met heel uw hart en met heel uw
ziel, overeenkomstig alles wat ik u heden gebied.
Dan zal YHWH, uw God, een ommekeer brengen in uw gevangenschap en zich over u
ontfermen. Hij zal u weer bijeenbrengen uit al de volken waarheen YHWH, uw
God, u verstrooid had. Al bevonden uw verdrevenen zich aan het einde van de
hemel, toch zal YHWH, uw God, u vandaar bijeenbrengen en u vandaar
weghalen.
Het
vooruitlopen op de tijd die God voor de vervulling van zijn voornemens heeft
bestemd, is een terugkerend verschijnsel onder Gods volk. Denk aan Mozes die 40
jaar te vroeg op eigen initiatief tot actie overging ten behoeve van zijn
verdrukte volk.
Handelingen
7:23-25,
30–36.
Werkelijk
herstel komt pas wanneer de geest van God hen tot een nieuwe schepping maakt (Ez
36:24-27). Alles wat mensen op dit terrein door eigen krachtsinspanningen
zullen trachten te bereiken, hoe goed bedoeld dat ook moge schijnen, is
voorbarig handelen en daarom tot mislukken gedoemd.
(2) Openbaring 11:2-
2
En het voorhof dat buiten de naos is moet je er buiten houden en niet meten
want het is aan de Heidenen gegeven, en zij zullen de heilige Stad
tweeënveertig maanden vertreden.
3 En ik zal aan mijn twee
getuigen [opdracht] geven en zij zullen, gehuld in zakkleding, 1260 dagen
profeteren.
en
Zc 3:1-4, 9 luidt >>
Hij toonde mij Jozua, de hogepriester, staande voor de engel van
YHWH, terwijl de Satan aan zijn rechterhand stond om hem te beschuldigen.
Maar [de engel van] YHWH zei tot de Satan:
YHWH bestraffe u, Satan! YHWH, die Jeruzalem uitverkoren heeft, bestraffe
u! Is deze niet een uit het vuur gerukt brandhout?
Jozua nu was met vuile gewaden bekleed terwijl hij daar voor de engel
stond. Deze nam het woord en zei tot hen die voor hem stonden: Doet die smerige
gewaden van hem af! En hij zei tot hem: Zie, ik heb uw schuld laten
voorbijgaan. Ik bekleed u met feestgewaden, en ik zeg: Laat men een reine
tulband op zijn hoofd zetten!… Want zie! de steen die ik vóór Jozua heb
gegeven: op die ene steen zijn zeven ogen. Zie! ik heb zijn graveerwerk
gegraveerd, spreekt YHWH der legerscharen. En ik zal de schuld van dat land op
één dag wegnemen.
De Vrouwgemeente van Israël, vertegenwoordigd door de getrouwe Rest,
kan blijkbaar met Jozua, de hogepriester worden vereenzelvigd die door de Satan
beschuldigd wordt vanwege zijn bevuilde kleren. Nóg een reden waarom het
Voorhof dat het werkterrein der Levieten was, niet moet worden
gemeten.
Het Overblijfsel moet nog door een moeilijke tijd heen en is
aanvankelijk niet getooid in reine klederen.
Gezien de achtergrond van vele eeuwen, verstrooid temidden van de
wereldse natiën, is Haggaï 2:14 op hen van toepassing:
Zo is dit volk, zo is het met deze natie in mijn ogen gesteld,
geeft YHWH te kennen. Zo is ook al het werk van hun handen, en dat waarmee zij
naderen: Het is onrein.
In Zacharia 3 bevinden wij ons kennelijk in een bepaald stadium
van Israëls geschiedenis: Een rechtszitting die teneinde loopt. Satan is als
aanklager opgetreden. Ogenschijnlijk heeft hij een terechte beschuldiging
ingebracht: Jozua de hogepriester staat daar blootshoofds met besmeurde
kleding.
Nergens zegt de tekst evenwel dat die toestand Jozua’s
persoonlijke schuld is. Eerder lijkt Jozua daar te staan als een
verzinnebeelding van de schuld, de verontreiniging en nood van het gehele
volk.
Dat we op die wijze tegen deze zaak moeten aankijken, toont
blijkbaar vers 9, want zijn
reiniging loopt eveneens uit op de reiniging van het volk. In ieder geval wijst
de engel de aanklacht van Satan in scherpe bewoordingen af:
YHWH bestraffe u, Satan; YHWH, die
Jeruzalem heeft verkozen, bestraffe u! Is deze niet als een stuk hout,
dat uit het vuur is gerukt? –Zacharia 3:2
Na eeuwen van verstrooiing en ballingschap, keert YHWH God zich
alsnog in gunst tot Jeruzalem. Jozua die het volk vertegenwoordigt, is
symbolisch een uit het vuur gerukt stuk hout. Met het oog dáárop reageert God
met geduld en barmhartigheid op de berouwvolle houding van het Overblijfsel. De
Israëlitische Rest valt reiniging ten deel, precies zoals het geval is met
Jozua:
Ontdoet hem van die smerige
kleren!…Zie, ik heb uw ongerechtigheid aan u voorbij laten gaan. Ik
bekleed u met feestgewaden! (vers 4).
Het verwisselen van besmeurde- voor reine kleding komt overeen met
de gerechtigheid ontvangen op basis van geloof in de Masjiach. Om die reden is
YHWH God voortaan met hen en zegent hij hen in hun activiteit binnen het
tegenbeeldige, priesterlijke Voorhof. In vers 9 komt dat goed tot uitdrukking:
Want zie! de steen die ik vóór Jozua
heb gegeven: op die ene steen zijn zeven ogen. Zie! ik heb zijn graveerwerk
gegraveerd, spreekt YHWH der legerscharen. En ik zal de schuld van dat land op één
dag wegnemen.
Blijkbaar is hier de Steen
van Psalm 118:22
in beeld (in Deel
2 uitvoeriger
behandeld): Het aardse deel
van het Israël Gods dat van geen belang werd geacht, maar nu tot een speciale
Steen wordt verheven: De
hoofdhoeksteen die ten grondslag komt te liggen aan de maatschappij die in
het Millennium op aarde zal bestaan.
Zie het verband met Zc
4:7-10.
Maar eerst hebben zij een taak te vervullen: Met Gods zegen en de
onweerstaanbare kracht van zijn geest profeteren zij in zakkleding gedurende de
42 maanden van de Tweede helft van de 70ste Week. Gehuld daarin als
zinnebeeld voor een profeet die een onaangename boodschap te verkondigen heeft,
stellen zij onverbloemd al het bedrog aan de kaak dat samenhangt met de opkomst
van een Pseudomasjiach. Terwijl de vaak zo aangeduide apocalyptische
ruiters uitrijden, leggen zij zijn ware aard bloot en maken alom bekend
dat hij een ramp voor de mensheid is en zal zijn (Op
6:1-8).
Zie voor een uitvoeriger bespreking Openbaring
11:3-4.
(3) Openbaring 11:4 in het licht van Zacharia 4:6, 11-14.
4
Dit zijn de twee olijfbomen en de twee lampenstandaarden die voor het aangezicht
van de Heer der aarde staan.
en
Zc 4:6, 11-14
Daarop antwoordde hij en zei tegen mij:
Dit is het woord van YHWH tot Zerubbabel: Niet door kracht en niet
door geweld, maar door mijn geest, zegt YHWH van de legermachten…
Daarna antwoordde ik en zei tegen hem: Wat betekenen die twee
olijfbomen aan de rechterkant van de kandelaar en aan de linkerkant ervan? En voor de tweede keer antwoordde ik en zei tegen hem: Wat
betekenen die twee olijftakken die door twee gouden buisjes gouden olie uit
zich weg laten lopen?
Toen sprak hij tot mij: Weet u
niet wat deze dingen betekenen? Ik zei: Nee, mijn Heer.
Daarop zei hij: Dat zijn de twee gezalfden, die bij de Heer van heel de
aarde staan.
De Twee getuigen worden gelijkgesteld met de 2 olijfbomen, of letterlijk
de 2 oliezonen uit Zacharia 4, die vóór de Heer van de gehele
aarde staan.
Ook is er sprake van 2 lampenstandaarden.
Op grond van Zacharia 4, waaraan die beelden zijn ontleend, kunnen
we dan denken aan Jozua, de hogepriester en Zerubbabel, de bestuurder van Juda,
die beide – gesterkt door Gods geest – de tempelbouw ter hand namen en daaraan
leiding gaven.
Zie Haggaï 2:4-5.
Dat moet wel betekenen dat de activiteit der Twee getuigen erop
gericht is om mensen te
bouwen, tot een naos, een verblijfplaats van God in geest.
Maar het betekent eveneens dat er, te midden van een wereld in
duisternis, in die cruciale wereldperiode door een gelovig Joods Overblijfsel
licht zal worden uitgestraald. Zij zijn zinnebeeldig immers ook de twee kandelaars die staan vóór de Heer van de gehele aarde.
Bijgevolg zal de wereld in die licht
uitstralende kandelaars de
vervulling meemaken van Jesaja 59:20 – 60:3. Volgens de wv78 lezen we daar:
Maar als verlosser komt hij naar Sion, naar alle zonen van Jakob die
hun weerspannigheid opgeven, zo luidt de godsspraak van YHWH. Wat mij betreft,
dit is mijn verbond met hen, zegt YHWH.
Mijn geest,
die op u rust, en
de woorden die ik in uw mond gelegd heb, zullen niet wijken uit uw mond noch
uit de mond van uw nakomelingen, noch uit die van hun nakomelingen, zegt YHWH,
van nu af en tot in eeuwigheid.
Sta op en schitter, want uw licht is gekomen, de glorie van
YHWH gaat over u op. En zie, de duisternis
bedekt de aarde, en donkerte de volken, maar over u gaat YHWH lichtend op, zijn glorie verschijnt over u. En
volkeren komen naar uw licht, koningen naar de glans van uw dageraad.
Dit Schriftdeel impliceert dat hun profeteren met de activiteiten
van nog twee andere historische personen in verband kan worden gebracht:
5
En indien iemand hun schade wil toebrengen komt er vuur voort uit hun mond en
het verslindt hun vijanden; en indien iemand hun schade wil toebrengen moet hij
aldus gedood worden.
6
Dezen hebben de bevoegdheid de hemel te sluiten, zodat er geen regen valt in de
dagen van hun profetie; en zij hebben macht over de wateren, om die in bloed te
veranderen en om de aarde te slaan met allerlei plagen, zo dikwijls zij willen.
Duidelijk zijn Elia en Mozes hier in beeld. Dat bevreemdt zeker
niet, aangezien die beide mannen ook verschijnen in het transfiguratievisioen
waarin Jezus wordt getoond in koninkrijksheerlijkheid tijdens zijn paroesie.
Zie Mt
17:2-3, 9; Lk 9:27-31. Voor commentaar, zie Lukas
9.
Toen Petrus namelijk enkele tientallen jaren later op die
bijzondere ervaring terugblikte, maakte hij daarvan melding:
Want niet door
vernuftig verzonnen fabels na te volgen maakten wij jullie de kracht en paroesie van onze Heer Jezus Messias bekend, maar doordat wij ooggetuigen van diens grootsheid
werden. Want hij ontving van God [de] Vader eer en heerlijkheid, toen van de
Verheven Heerlijkheid een zodanig stemgeluid tot hem werd overgebracht: ‘Deze
is mijn zoon, de geliefde, in wie ik welbehagen heb gevonden’; en wij hebben dit
stemgeluid uit de hemel overgebracht horen worden, toen wij met hem op de heilige berg waren.
(2Pt 1:16-18)
Petrus onthulde hiermee dat het
transfiguratietafereel een voorglimp bood van Yeshua’s toekomstige
koninkrijksheerlijkheid. Ook Lukas had daarop al gewezen in zijn verslag: Naast
Masjiach Yeshua verschenen ook Mozes en Elia in heerlijkheid (Lk
9:27-31).
En dat is precies wat wij ook hier, in de Openbaring, terugzien. Er rust
duidelijk een mate van heerlijkheid op de Twee
Getuigen.
De betekenis van hun profeteren
moet breed worden gezien. In de Bijbel is profeteren niet noodzakelijk of zelfs
niet in de eerste plaats voorzeggingen uiten. Eerder heeft de term betrekking
op de bekendmaking van de raad en de gedachten van God; het uiteenzetten en
verduidelijken daarvan.
Om die reden wilde de apostel Paulus
dat er binnen de gemeente te Korinthe bij voorkeur werd geprofeteerd: de zaken die met God verband
houden verklaren, toelichten, er betekenis inleggen, de waarde ervan doen
uitkomen; kortom mensen opbouwen en zonodig vermanen.
1 Korinthiërs 14:1-3.
Hun profeteren roept een vijandschap op die uitmondt in
vervolging. Velen zullen blijkbaar niet gediend zijn van hun wijze van
profeteren. Te denken valt aan de Joodse aanhang van de Antichrist.
Jesaja 66:5 schijnt daarvan een indruk te geven:
Hoort het woord van YHWH, jullie die voor zijn woord beven. Jullie [joodse] broeders die jullie haten, die jullie
verstoten, omwille van mijn naam, hebben gezegd: YHWH worde verheerlijkt! Maar
hij zal in jullie vreugde verschijnen en zij zullen beschaamd staan.
Vijandschap dus van de zijde van hun eigen volksgenoten. Maar de Twee Getuigen schijnen
een tijd lang onaantastbaar te zijn. Indien nodig komt er vuur uit hun mond,
volgens het principe van Jr
5:14, boodschappen die op hun vijanden de uitwerking hebben alsof zij vuur
uitademen. Vergelijk Nm
16:1-3, 35 en 2Kn
1:9-12; Zc
2:5.
Hun bevoegdheid om de hemel te
sluiten, zodat er geen regen valt, wijst terug naar de tijd van Achab en diens moordzuchtige vrouw
Izebel, toen Israël diep verzonken was geraakt in de Baälcultus. Op Elia’s
woord werd in vervulling van Dt
28:23-24 de hemel boven Israël 3½ jaar toegesloten zodat er geen regen
viel.
Zie 1Kn
17:1; Lk
4:25; Jk
5:17-18.
Het effect op de Israëlitische maatschappij was ruïneus (1Kn
18:5). Dit kan betekenen dat er tijdens de overeenkomstige periode van 3½
jaar voor Gods vijanden absolute geestelijke droogte zal heersen; dat er
wat hen betreft geen sprake zal zijn van ook maar enige geestelijke verfrissing
voor de ziel, zoals ook aangegeven in de profetische verklaringen van Js
65:13 en Am
8:11.
Zie: Elia,
een mens van dezelfde gevoelens als wij
Over 'Elia' zei de Messias zelf:
Zeker, Elia
komt, en zal alle dingen herstellen (Mt 17:10-11).
Hieruit valt af te leiden dat het werk van de Twee Getuigen
onder meer het herstel van alle dingen door 'Elia' omvat. Zie ook Hn
3:20-21.
Tijdens hun speciale periode van activiteit in de 70ste
Week richt de Masjiach zijn aandacht opnieuw op het aardse deel van het Israël
Gods teneinde leiding te geven aan het door de profeten voorzegde herstel.
'Elia' zal daarin zijn menselijke instrument zijn.
In het boek Maleachi was profetisch al een indruk gegeven van dat
Eliawerk:
Zie, ik zend mijn bode, die voor mijn aangezicht een weg zal
bereiden.
Plotseling zal tot zijn tempel [naos,
LXX] komen de
Heer die gij zoekt, en de engel van het Verbond, in wie gij behagen hebt. Zie,
hij komt, zegt YHWH der legerscharen…..
Zie, ik zend u Elia de profeet,
voordat de grote en geduchte dag van YHWH komt. En hij zal het hart der vaderen
keren tot zonen en het hart der zonen tot hun vaderen; opdat ik niet kom en het
land met een banvloek sla.
(Ml 3:1; 4:5-6).
Zoals zo vaak aan de orde is, kregen
ook deze aankondigingen bij het aanbreken van de Messiaanse tijd een
toepassing. In dit geval in de bediening van Johannes de Doper. Johannes kwam,
zoals Gods engel aan zijn vader Zacharias had voorzeg in de geest en de
kracht van Elia
(Lukas
1:16-17):
En
hij zal
velen van de zonen van Israël doen terugkeren tot de Heer, hun God. En zelf zal
hij voor zijn aangezicht uitgaan in
[de] geest en kracht van Elia,
om harten der vaderen te doen terugkeren tot kinderen en ongehoorzamen in een
gezindheid van rechtvaardigen, om voor de Heer een toegerust volk gereed te
maken.
Wanneer we dus stilstaan bij de
"Elia" cq de Twee getuigen cq de gelovige Joodse Rest van de
Eindtijd, dan kunnen we bepaalde kenmerken mbt het optreden van Johannes daarin
betrekken:
a
Na afloop van zijn dienst werd Johannes door Herodes ter dood
gebracht.
b
De vraag naar zijn identiteit werd door Johannes zelf beantwoord met een
verwijzing naar Jesaja 40:3, een herstelprofetie bij uitstek: Ik ben een stem van
iemand die in de wildernis roept: Maakt de weg van de Heer recht (Jh 1:23).
De voorzegging dat zij macht hebben over de wateren,
om die in bloed te veranderen en om de aarde te slaan met allerlei plagen, gaat specifiek terug op Mozes
ten tijde van de Exodus. Als Gods afgezant die het volk Israël uit Egypte moest
leiden, raakte hij in hevig conflict met de arrogante en halsstarrige Farao.
Dat laat uitkomen dat de situatie van de Twee getuigen daarmee
vergelijkbaar zal zijn. In de voleinding van de eeuw – ten tijde van de
tirannieke heerschappij van de Antichrist - moet het oude Godsvolk opnieuw
uitgeleid worden, maar dan uit de landen waarheen zij verstrooid werden en
waarin zij dikwijls verdrukt werden.
(Ez
20:34-36).
Het effect van de plagen op de mensen zal groot zijn. Als de
instrumenten van de hemel zullen de Twee getuigen die plagen voor de mensen
beschrijven en/of verklaren, precies zoals Mozes deed. Met Gods zegen en
de onweerstaanbare kracht van zijn geest zullen zij onverbloemd al het bedrog
van de Antichrist aan de kaak stellen. Zij zullen de ware aard van zijn
zogenaamde wonderwerken en leugenachtige tekenen bloot leggen. Zie het
commentaar op Op
8:7.
Niets zal oprechte toeschouwers méér de indruk geven dat God met
hen is en dat zijn zegen op hen rust, dan dit spreken [profeteren]
krachtens zijn geest.
Gezien dan ook de belangrijke, veelomvattende dienst die de Twee
Getuigen verrichten, verbaast het ons niet dat er een mate van heerlijkheid
op hen rust die zelfs voor de Antichrist onaantastbaar is.
Pas wanneer Gods hand van bescherming wordt teruggetrokken, zullen
zij - vergelijkbaar met wat er in Yeshua’s geval gebeurde - "gedood"
kunnen worden. In hun geval door het Beest dat uit de afgrond
opstijgt.
Uit hoofdstuk
13 van de Openbaring vernemen we dat het opstijgen van het
antichristelijke Beest uit de zee [afgrond], volgt op de neerwerping van de
Satanische Draak en zijn engelen op de helft van de Jaarweek. Want dan weet de
Duivel met zekerheid dat hem nog weinig tijd rest, namelijk nog slechts een tijd en tijden en een halve
tijd; 3½ jaar
derhalve, de periode die ook in Dn
7:25 wordt genoemd, waarin de Kleine Horen de gelegenheid krijgt het Overblijfsel van Israël voortdurend te
bestoken doordat die heiligen in zijn hand worden overgegeven. Vergelijk Op 13:5-7.
Wanneer zij hun getuigenis hebben voltooid zal het Beest dat uit
de afgrond opstijgt oorlog met hen voeren, en het zal hen overwinnen en hen
doden.
Het Beest, de valse Masjiach, krijgt tenslotte de ruimte om de
Elia-getuigen dodelijk aan
te vallen. Of, om het met de profetische woorden van Dn 12:7 te omschrijven: Hij verplettert de macht [lett.: hand] van het heilige volk.
Zij waren een constante doorn in de zijde van Satan en zijn demonen.
Zij hielden niet op de mensen de waarheid te vertellen over wat er werkelijk in
de wereld aan de hand was: De antichristelijke macht die, door het beeld van de
Vier ruiters te vervullen, was uitgereden om de hele wereld onder zijn
schrikbewind te brengen.
Zie: Op
6:1-8.
Nu mag die tiran die twee getuigen uiteindelijk tot zwijgen
brengen, maar alleen omdat God zijn hand van bescherming die over hen was
terugtrekt, én niet nadat hij alle dingen die in verband met hen waren
voorbestemd, succesvol heeft volbracht, met name een belangrijk deel van het
Eliawerk.
Omdat de laatste generatie christenen, tezamen met hen die werden
opgewekt, reeds bij het begin van de Jaarweek tot hemels leven werden veranderd in de
Opname, kwam
vanaf dat moment het joodse Overblijfsel in het brandpunt der belangstelling
van de hele wereld te staan (1Ko
15:51-52).
En hun lijk op het plein van de grote stad die in geestelijke zin
Sodom en Egypte wordt genoemd, alwaar ook hun Heer werd terechtgesteld. En [mensen] uit
de volken en stammen en talen en natiën kijken naar hun lijk drie dagen en een
halve [dag] en zij staan niet toe dat hun
lijken in een gedenkgraf worden gelegd. En de bewoners der aarde verheugen zich
over hen en vieren feest en zij zullen elkaar geschenken sturen, aangezien deze
twee profeten hen die op de aarde wonen hebben gepijnigd.
Het tafereel dat hier wordt geschilderd is in hoge mate
zinnebeeldig en het is niet eenvoudig vast te stellen hoe de beelden
geïnterpreteerd moeten worden. Het geheel doet denken aan het wereldbeeld zoals
het zal bestaan ten tijde van het schrikbewind door de Antichrist. Een
toekomstige wereldsituatie derhalve, wellicht vooral gezien vanuit een Joodse
invalshoek.
Dat het om een wereldsituatie moet gaan zou blijken uit het feit
dat de Twee Getuigen - de joodse Rest - wereldwijd actief zijn geweest. Zij
hebben immers de bewoners der aarde met hun profeteren gekweld. Voorts zijn er
mensen - blijkbaar Joodse personen - die vanuit alle delen der aarde naar hun
‘dode lichaam’ kijken.
Verder constateren we het volgende:
(1) Hun lijk
[enkelvoud, hetgeen wijst op een georganiseerd lichaam] ligt op het plein van de Grote Stad, die volgens Op
18:10, 16, 18-19, 21 Babylon, de Moeder der
hoeren, is (Op
17:5); een religieuze samenleving van zeer veel mensen onder
demoneninvloed (Op
18:2).
(2) Die Grote Stad wordt gelijkgesteld met 'Sodom',
symbool van decadentie en vooral
seksuele ontucht (Js
1:4-6, 9-10) en ook met 'Egypte', zinnebeeldig voor de hele wereld, destijds
onder de tirannieke, onderdrukkende heerschappij van de Farao, maar in de
Openbaring onder demonenheerschappij (Op
17:9-11).
(3) Omdat er – in bedekte termen weliswaar – sprake
is van een "Jeruzalem", alwaar ook hun Heer werd
terechtgesteld, lijkt daarmee gezinspeeld te worden op de funeste rol die
de Joodse aanhang van hun valse masjiach wereldwijd zal vervullen ten aanzien
van de gelovige Rest, hun broeders die zij haten (Js
66:5). Handelend naar het voorbeeld van hun voorvaders, vertegenwoordigen
zij in het bijzonder "Jeruzalem" als de moordzuchtige stad (Mt
23:32-33, 37a; Hn
7:52).
Ook in dit geval is "Jeruzalem" een nadere typering van
de Grote Stad. En dus moet niemand zich verwonderen over het
feit dat men binnen die samenleving, naast een zedeloze en onderdrukkende,
ook een moordzuchtige geest aantreft. Vooral zij die getuigenis afleggen
van Yeshua en de praktijken van de antichristelijke macht aan de kaak stellen,
ondervinden die moordzuchtige geest (Op
2:10; 6:9-11;
14:13).
De geschiedenis herhaalt zich. Zoals in het geval van Yeshua de verdorven
religieuze leiders het vuile werk overlieten aan de Romeinse overheerser, zo
ook in de Eindtijd: De Joodse aanhang van het Beest weet te bewerkstelligen dat
hij de getrouwe Rest uitschakelt. Vandaar de nadere bepaling: alwaar ook hun Heer werd terechtgesteld, d.i. aan een paal ter dood
gebracht.
Op die Joden wordt dan ook gedoeld wanneer gezegd wordt:
[mensen] uit de volken en stammen en talen
en natiën kijken naar hun lijk drie dagen en een halve [dag] en zij staan niet toe dat hun lijken in een gedenkgraf worden
gelegd.
Wanneer die frase wordt gebruikt hebben we, zoals eerder bleek,
aan de diaspora te denken. Vergelijk Op
5:9 en 7:9.
(4) En de
bewoners der aarde verheugen zich over hen en vieren feest en zij zullen elkaar
geschenken sturen, aangezien deze twee profeten hen die op de aarde wonen
hebben gepijnigd.
Over de hele wereld feliciteren de aardsgezinde mensen elkaar.
Want juist die morele klasse, uitsluitend levend voor aardse geneugten, werd
door het profeteren der Elia-getuigen en de plagen die daarmee vergezeld
gingen, pijnlijk getroffen. Zie het commentaar bij Op
8:13. Zij die de leugen liefhebben kunnen het gewoon niet verduren
(2Th
2:9-12).
Bij feestelijke gelegenheden elkaar geschenken zenden, verwijst
weer terug naar gebruiken in OT tijden. Zie Nh
8:12.
Ook toen de Joden bij de ondergang
van Haman, één van de prototypen van de Antichrist, feest vierden, spraken zij
af dit elk jaar te herhalen en elkaar over-en-weer geschenken te sturen (Es
9:19).
Maar wat kan er voor die Eindtijd 'feestvierders' verwacht worden;
zij die in werkelijkheid een Pseudomasjiach aanhangen? Hun schrik zal groot
zijn als het volgende gebeurt:
En na de drie en een halve dag kwam levensgeest van God in hen,
en zij gingen op hun voeten staan, en grote vrees viel op hen die hen
aanschouwden. En zij hoorden een luide stem uit de hemel tot hen zeggen: Stijgt
hierheen op! En zij stegen op tot in de hemel, in de wolk, terwijl hun
vijanden hen aanschouwen. En in dat uur geschiedde een grote aardbeving, en het
tiende van de Stad viel, en in de aardbeving werden zeven duizend namen van
mensen gedood.
Tot grote ontzetting van de aanhang van de Beestachtige Antichrist
vindt er iets volkomen onverwacht plaats: De dood gewaande getuigen herleven.
Zij gaan op hun voeten staan, klaar voor actie!
Verschijnen zij om opnieuw een pijnigende boodschap over te
brengen? Dat is blijkbaar niet het geval. Zij worden veeleer verheerlijkt
doordat zij tot een hogere en nieuwe positie worden geroepen, naar het schijnt
in een Elisa-setting. Die hemelhoge verheffing bekrachtigt de waarheid en Gods
gunst achter hun profeteren tijdens de tweede 3½ jaar helft.
Geheel vervuld van vrees zijn hun vijanden getuige van een
gebeurtenis die even indrukwekkend is als het ten hemel opnemen van Elia.
Volgens de LXX-versie van 2Kn
2:11 werd Elia in een wervelwind opgenomen als het ware tot in de
hemel. Naar naderhand bleek werd hij overgezet in het koninkrijk Juda
waar de goede koning Josafat regeerde (2Kr
21:12). In tegenstelling tot hetgeen algemeen wordt aangenomen bereikte
Elia niet werkelijk de heilige hemelen van Gods verblijfplaats. Jezus zelf
bevestigde naderhand dat feit: Er is nog nooit iemand naar de
hemel opgestegen, alleen hij die van de hemel is neergedaald: de Mensenzoon (Jh
3:13; GNB 1996)
Naar dat profetische patroon worden ook de Elia-getuigen van de
Eindtijd niet letterlijk gedood. YHWH staat het Beest slechts toe een einde te
maken aan een voor hem en zijn aanhang pijnlijke activiteit. Nadat zij
gedurende een korte periode met smaad zijn overladen, worden zij verheven, als
het ware tot in de hemel, in de wolk. Blijkbaar is dat
zinnebeeldig voor de heerlijkheid die hen ten deel valt binnen het Messiaanse
koninkrijk dat eerder al, op de helft van de Week werd opgericht, en door hen
vervolgens als goede tijdingen werd gepredikt, tot een getuigenis voor alle Heidenvolken voordat het einde komt (Mt 24:14; Op
14:6-7).
De 3½ dag van een op de
dood gelijkende inactiviteit als gevolg van de actie door het Beest, is dan ook
zinnebeeldig op te vatten en lijkt overeen te komen met Elia’s vlucht voor de
moordzuchtige Izebel; een periode van meer dan 40 dagen waarin hij als het ware
dood of inactief was voor zijn eigen volk Israël (1Kn
19:1-5).
Ook toen was een periode van 3½ jaar verstreken waarin Elia Gods voornemen met betrekking tot hem
volledig had vervuld, ondermeer gekenmerkt door de vuurproef op de Karmel
waarna de profeten van de valse god Baäl werden afgeslacht (1Kn
18:21-40).
Op zijn vlucht voor Izebel bereikte Elia tenslotte de berg Horeb.
Ontmoedigd reageerde hij op Gods vraag wat hij daar wel te zoeken had met de
woorden:
Ik heb vurig geijverd voor YHWH, de God der legerscharen. De Israëlieten
hebben uw verbond verlaten, uw altaren omvergehaald en uw profeten met het
zwaard gedood; ik alleen ben overgebleven en nu zoeken zij mijn ziel om die weg
te nemen.
Maar daarin vergiste Elia zich. In zijn reactie zei YHWH onder
meer tot hem: Ik heb laten overblijven in
Israël zevenduizend,
alle knieën die zich niet gebogen hebben voor de Baäl, en elke mond die hem
niet heeft gekust (1Kn
19:9-10, 18; Rm
11:1-4).
Ook in die vermelding hebben wij een sleutel om inzicht te krijgen
in de 7000 namen van mensen die in de aardbeving werden
gedood. Er is
sprake van een Rest of Overblijfsel, Joodse gelovigen die zich afkeren van het
Grote Babel en toevlucht zoeken bij hun God YHWH en diens Messiaanse Zoon (Op
18:1-8).
De Stad die door de aardbeving wordt getroffen moet de Grote Stad zijn
van vers 8, Babylon, de Grote Stad waarvan in Op
14:8 vastgesteld wordt dat zij –voorafgaande aan haar volledige
ondergang – eerst een geestelijke val ervaart. De val waarvan hier sprake is, in Op
11:11-14 – verzinnebeeld door een tiende deel
- is goed nieuws omdat dit voor Gods volk de poorten opent naar religieuze
vrijheid en verlossing (Op
18:4; Er
1:1-4).
Dat
7000 namen
van mensen werden gedood wil blijkbaar zeggen dat een compleet Joods Overblijfsel
'sterft' in haar relatie tot die Grote Stad. Zij geven tijdig gehoor aan de oproep:
En ik hoorde een andere stem uit de hemel, zeggend: Komt uit, mijn volk, uit haar; opdat jullie niet mede
deelhebben aan haar zonden en uit haar plagen niet ontvangen. Want haar zonden
werden opgestapeld tot aan de hemel en God bracht zich haar ongerechtigheden te
binnen (Op 18:4-5).
Verheven worden tot de hemel wijst dus, wat het Overblijfsel
betreft, op het ontvangen van een nieuwe status, waarbij hun een mate van
autoriteit en invloed wordt verleend die zij op gepaste wijze moeten
uitoefenen. Ten aanzien van wie? In overeenstemming met Gods wil, jegens de
mensen der natiën, voor wie zij tot zegen moeten worden als het aardse
deel van Abrahams zaad.
Krachtig komt in deze verrassende ontwikkeling der gebeurtenissen
de vervulling van Psalm 118:22 tot uitdrukking, de gang van zaken waarop we in Deel 2 al diep zijn ingegaan:
De Steen, die de
bouwlieden verachtten, is tot hoofd van de hoek geworden. Vanwege YHWH is dit:
Een wonder in onze ogen!
We herinneren ons wellicht de veronderstelde betekenis van deze
tot een spreekwoord uitgegroeide tekst: Wat
aanvankelijk als niets wordt beschouwd, wordt naderhand van
overwegend belang.
Toegepast binnen de context van hoofdstuk 11 van de Apocalyps:
Israëls Rest, een smaad voor hun met rancune vervulde "broeders",
gerehabiliteerd en hemelhoog verheven voor het oog van alle volken te midden
waarvan zij diep vernederd waren. En dat vanwege YHWH God die hen tot de
hoeksteen maakt van een nieuwe en gezonde wereldorde. Om Yeshua’s woorden van
Johannes 4:22 gestand te doen: Redding is uit de Joden.
Zie: Psalm
118
In Openbaring 11:4 worden de Twee
Getuigen ondermeer voorgesteld als de 2 lampenstandaarden en de 2
olijfbomen. Daarmee wordt verwezen naar Jozua en Zerubbabel die beide leiding
gaven aan de herbouw van de tempel na de ballingschap. Ter ondersteuning
en aanmoediging van dat kolossale werk, profeteerden in die dagen de profeten
Haggaï en Zacharia.
Het is dan ook zeker geen toeval te noemen dat zij in de naar hen
genoemde Bijbelboeken profetisch melding maakten van de eervolle verhoging die
deze twee mannen, die door God op een opvallende wijze bij de restauratie van
de tempel werden gebruikt, ten deel zou vallen:
En het woord van YHWH kwam een tweede maal tot Haggaï op de 24e van
de maand, zeggende: Spreek tot Zerubbabel, bestuurder van Juda, en zeg: Ik schud de hemel en de aarde. Omverwerpen zal ik tronen van
koninkrijken en verdelgen de sterkte van de koninkrijken der natiën. Omverwerpen zal ik wagens met
hen die erop rijden, en de paarden en hun ruiters zullen neerstorten, een ieder
door het zwaard van zijn broeder. Op die dag – kondigt YHWH der legerscharen
aan – zal ik u nemen, Zerubbabel, de
zoon van Sealthiël, mijn knecht – verklaart YHWH – en plaats
ik u als een zegel, want u heb ik verkozen, zo maakt YHWH der legerscharen bekend.
(Haggaï 2:20-23)
Daarna gaf de engel van YHWH aan Jozua
een plechtige verzekering, zeggend:
Aldus spreekt YHWH der legerscharen: Indien gij in mijn wegen zult
wandelen, en gij mijn dienst in acht neemt, dan ook zult gij het zijn die mijn Huis zal oordelen en mijn voorhoven
bewaken;
en ik zal u toegang geven onder dezen die hier staan.
(Zacharia 3:6-7)
De verhoging van Zerubbabel wordt gesitueerd in de periode dat
YHWH hemel en aarde schudt;
een typisch eschatologisch gegeven. De apostel Paulus bevestigt dit in Hebreeën
12:25-28,
door het schudden van de hemel en de aarde in verband te brengen met de verwijdering
van de dingen die worden geschokt, dat wil zeggen de ineenstorting van het
door mensen opgebouwde wereldsysteem. Alleen het koninkrijk Gods zal dan
standhouden, aangezien die regering niet geschokt kan worden door de
wereldomvattende beving van de Eindtijd. Zie ook Openbaring 6:12-17.
Een beving – naar het voorbeeld van het indrukwekkende beven der
aarde door Gods stem bij de Sinaï (Exodus 19:18)
- had Haggaï al eerder in Hg
2:6-9 namens God aangekondigd.
Als resultaat van het feit dat YHWH God niet alleen de hemel, de
aarde, de zee en het droge land, maar ook alle
natiën zou schudden, zouden de begeerlijke dingen van
alle natiën te
voorschijn gebracht worden teneinde Gods Huis, de naos, met heerlijkheid te
vervullen. Kennelijk een zinspeling op het belangrijke thema dat in de Eindtijd
- in de wereldberoering van het Antichrist tijdperk - een Israëlitische Rest
bijeenvergaderd zal worden.
Mocht al de indruk gewekt worden dat niet zij maar mensen uit de
Heidenvolken met hun kostbaarheden komen – het zilver en het goud – teneinde
het Huis van God tot grote luister te brengen, dan moet dit toch gezien worden
in het licht van andere profetische uitspraken, zoals Jesaja 49:22
Zo spreekt de Heer YHWH: Zie, Ik zal mijn hand opheffen tot de
Heidenvolken en voor de volken hef ik mijn banier; uw zonen zullen zij brengen in de boezem, en uw dochters zullen op de schouder gedragen worden.
Het beeld dat hier door de profeet Jesaja wordt opgeroepen wijst
op een spectaculaire ommekeer in de toestand van Israëls ballingschap. De
Heidenvolken in wier midden Israël in een dienstbare afhankelijkheid verkeerde,
worden nu de dienaren van hen die zij eens onderdrukten. Aangezien Gods
heerlijkheid opgaat over Sion als blijk van zijn gunst, worden mensen uit alle
natiën tot dat licht getrokken. Bijgevolg tonen zij zich gaarne bereid zich
dienstbaar te maken aan het volk van wie YHWH de God is. Met zorg worden dan
ook Sions zonen door [notabene] de Heidenen naar hun homeland teruggeleid. Zie
Jesaja 60:3-4.
Specifiek luidde Gods belofte tot Zerubbabel: Op die dag…zal
ik u nemen…en plaats ik u als een zegel. Hoe moet dit worden opgevat?
Die Dag hangt samen met het tot vernietiging toe schudden van de
koninkrijken der natiën. Een nieuwe eeuw (aeon) wordt op grond van Gods
eeuwige voornemen ingevoerd; een nieuw tijdperk dat gekenmerkt wordt door de
bouw van een nieuw Huis, een nieuw heiligdom of naos. En binnen die
nieuwe regeling wordt "Zerubbabel" als een zegel geplaatst, dat wil
blijkbaar zeggen: tot een vorstelijke positie verheven.
Door de meeste vertalers wordt het Hebreeuwse woord voor zegel
gewoonlijk opgevat als duidend op een zegelring, een symbool voor het verlenen
van uitvoerende macht. Omdat YHWH "Zerubbabel" dan zou dragen als een
zegelring zou deze zich voortdurend verheugen in Gods nabijheid en
aandacht.
Zerubbabels grootvader Jojachin werd tot een zegelring die van
Gods hand werd weggerukt, verworpen wat betreft de uitoefening van vorstelijke
heerschappij (Jeremia 22:24).
Met Zerubbabel komt evenwel een keer in Gods handelen en
breekt een tijd van zegen aan, uitdrukkelijk aangegeven met de woorden: Want u heb ik verkozen.
De belofte die aan Jozua werd gedaan komt er eveneens op neer dat
bij gebleken getrouwheid er sprake zou zijn van een verhoging: Dan ook zult
gij het zijn die mijn Huis zal oordelen en mijn voorhoven bewaken.
De verheffing is anders van aard dan die van Zerubbabel en dat
ligt voor de hand. Terwijl bij "Zerubbabel" de nadruk ligt op het uitoefenen
van heerschappij in een vorstelijke
positie, moeten de nieuwe voorrechten van "Jozua" logischerwijs in de
priesterlijke sfeer gezocht worden:
Hij krijgt het opzicht in de nieuwe naos; hij zal op rechterlijke wijze uitmaken
wat bijvoorbeeld rein en onrein (profaan) is, wat Gods wil wél en niet omvat.
Maar YHWHs engel had hem ook nog het volgende betuigd: En ik zal u
toegang geven onder dezen die hier staan. Dat
wil blijkbaar zeggen dat hij onbeschroomd voor Gods aanzicht zal mogen komen,
vergelijkbaar met de getrouwe engelen, dezen die hier
staan.
Tot hier toe hebben wij geprobeerd om ons aan de hand van de
boeken Haggaï en Zacharia een beeld te vormen van de betekenis van Openbaring
11:12 waar tot de "Elia" van de Eindtijd met een luide stem wordt
gezegd: Stijgt hierheen op!
De beschouwing van de Schriftdelen Haggaï 2:20-23 en Zacharia
3:6-7, wijzen in combinatie op:
(1) een nieuwe,
verhevener taak die het Overblijfsel krijgt toegewezen, gericht op het vervullen
van Gods voornemen: Om ná afloop van de 70ste Jaarweek, en in het bijzonder tijdens het
Millenniumrijk van de Messias, tot zegen te zijn van de mensen der natiën; en
(2) een toewijzing die
tweeledig van aard is, vorstelijk en priesterlijk. Binnen de koninklijke
priesterschap zullen zij zowel als koningen en als priesters dienen onder hun
koning en hogepriester Masjiach Yeshua (Op 20:4, 6).
Zie ook: Hebreeën
7 – Naar de orde van Melchizedek
In de hoofdstukken 44, 45 en 46 van het boek Ezechiël lijkt die
tweevoudige taak tot in bijzonderheden te worden uitgewerkt. Maar de daar
gebruikte beelden worden in een apocalyptische omlijsting aan ons, lezers,
gepresenteerd.
In dát Bijbelgedeelte is immers sprake van een visionaire tempel, de gedetailleerde uitwerking van de
belofte gegeven in Ez 37:26-27.
Ik zal met hen een verbond des vredes sluiten, een eeuwig verbond
met hen zal het zijn; ik zal hun een plaats geven, hen vermeerderen en mijn Heiligdom voor eeuwig te midden van hen stellen. Mijn Tabernakel zal bij hen
zijn; ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen mij tot een volk zijn.
Men kan daarom slechts gissen naar de diepere betekenis ervan.
Wellicht wijst dat op het feit dat thans Gods tijd nog niet is gekomen
om die verborgenheden (volkomen) te doorgronden.
Aan hoofdstuk 47 lijken wij (voorlopig) nog de meeste houvast te
hebben.
In het gedeelte 47:1-12
wordt immers, naar analogie van Openbaring 22, een rivier van water des levens beschreven die zijn bron heeft
in de tempel en overal waar ze komt leven en gezondheid brengt.
Precies zoals het geval is met de bomen des levens van Openbaring
22:2, dienen de vruchten van de bomen aan weerszijden van de stroom tot voedsel
en hun gebladerte tot genezing. Duidelijk is daarom dat deze tempel tot zegen
zal zijn in het Millennium.
Binnen joodse kringen heerst de opvatting dat eerst
"Elia" moet komen. Dan zal deze de details verklaren.
Wellicht
is het van betekenis dat Ezechiël, volgens Ez
40:1, het visioen ontving op 10 Nisan, de datum waarop Israël onder Jozua’s
leiding over de Jordaan trok (Jozua
4:19).
Op
diezelfde datum, in het jaar 33, ging Jezus de tempel te Jeruzalem binnen en
reinigde die. Gods Huis moest een Huis van gebed voor alle natiën zijn (Markus
11:15-18).
Dit wil geenszins zeggen dat we in de Bijbel geen andere
aangrijpingspunten zouden hebben om meer duidelijkheid te verkrijgen over
de positie die Gods uitverkorenen, de heiligen van het aardse deel van
het Israël Gods, in het Millennium zullen innemen.
Gods bedoeling ten aanzien van hen werd reeds bij de Sinaï onthuld
in de bekende woorden van Exodus 19:6
En gij zult mij een koninkrijk van
priesters worden en een heilige natie.
In Daniël 7:26
lezen wij over Gods oordeel over de Antichrist: Zijn heerschappij wordt hem
ontnomen waarna hij volkomen wordt verdelgd. Aan wie valt nu de heerschappij
over de aarde toe? Volgens Openbaring 11:15
aan de Messias, de Mensenzoon, zoals op grond van Daniël 7:13-14
ook verwacht mocht worden. Maar Dn 7:27
geeft blijkbaar te kennen dat de Messias een representant op aarde zal hebben,
de exponent van zijn heerschappij, waardigheid en koninklijke macht:
Dan zal het koningschap, de heerschappij en de luister van al de
Rijken onder de hemel gegeven worden aan het volk van de
heiligen van de Allerhoogste. Zijn koningschap is een eeuwig koningschap en alle machten zullen
hem dienen en gehoorzamen. -wv78
Deze regeling, waarin de heerschappij van de Mensenzoon op aarde
zal worden vertegenwoordigd door de Joodse heiligen, wordt blijkbaar ook in de
Openbaring getekend.
Zie Openbaring 5:9-10, waar de 24 Oudsten een nieuw
lied zingen, gericht tot het Lam:
Waardig zijt gij de boekrol in ontvangst te nemen en zijn zegels te
openen, want gij werd geslacht en kocht voor God in uw bloed [mensen] uit elke stam en taal en volk en
natie; en gij maakte hen voor onze God een koninkrijk en
priesters, en zij zullen als koningen regeren op de aarde!
Hoewel binnen de christenheid vrij algemeen de opvatting wordt
gehuldigd dat hier de Christelijke Gemeente in beeld is, sluiten wij ons niet bij
die zienswijze aan. De woorden die Johannes door de 24 Oudsten tot het Lam
hoorde richten hebben betrekking op zijn Joodse broeders. De 24 Oudsten spreken
niet over zichzelf, wat in een afwijkende lezing wél wordt gesuggereerd: en gij maakte ons… en wij zullen als koningen regeren op [of: over] de aarde!
In de 70ste Week zal Yeshua er een begin mee maken de
heiligen tot een koninkrijk van priesters te maken. Zij delen in het
Millenniumrijk zijn troon: Hem die overwint zal ik geven om met mij op mijn troon plaats te
nemen, gelijk ook ik overwon en met mijn Vader plaats nam op zijn troon (Op 3:21).
Als koningen fungeren zij in relatie tot mensen, als priesters in
relatie tot God.
Vergelijk: Openbaring 1:5b-6, waar in vers 6 - en hij [Messias
Jezus] maakte ons een koninkrijk, priesters voor zijn God en Vader – kennelijk op het hele Israël
Gods wordt gedoeld, aangezien in de Eerste eeuw de vorming van de koninklijke
priesterschap met de roeping van de Christelijke Gemeente reeds een aanvang had
genomen.
In 2 Samuel 8:18
vermeldt de Bijbel dat Davids zonen priesters werden. Vanzelfsprekend hadden zij als
zodanig toegang tot de koning. Aangezien zij geen priesters konden zijn in de
Levitische zin, duidt hun priesterschap op iets anders. Zij waren Davids zonen
en om die reden kwamen zij er voor in aanmerking zijn vertrouwelingen te zijn
in staatsaangelegenheden.
De paralleltekst in 1 Kronieken 18:17
laat dat wellicht uitkomen. Daar wordt van Davids zonen gezegd dat zij de eersten [of: de voornaamsten] waren aan de zijde van de koning. Zij hadden een vorm van toegang tot de koning die voor anderen
niet mogelijk was.
Wellicht moeten we hieruit afleiden dat naast David ook andere
leden van zijn Huis als rechters optraden. Als staatsdienaren hadden zij
blijkbaar ook de bevoegdheid om recht te spreken. Vergelijk Psalm 122:5.
Al deze omstandigheden wijzen er kennelijk op dat in het
Millennium – binnen het Nieuwe Jeruzalem - het oude onderscheid tussen
priesters en volk, waarin de priesters dichter bij God stonden en het volk meer
verwijderd van hem was, zal verdwijnen. Het volledige Israël Gods zal toegang
tot hem hebben; alle leden zullen hem zeer nabij mogen komen. Dag en
nacht zullen zij hem in zijn naos dienen.
Tot slot nog eenmaal terug naar Openbaring 11:11-12.
Wanneer de Twee Getuigen tot leven komen en in heerlijkheid (de
wolk) tot de hemel worden verhoogd, leidt dat tot een schrikreactie bij hun
vijanden:
Grote vrees viel op hen die hen aanschouwden. En zij hoorden een luide stem uit
de hemel tot hen zeggen: Stijgt hierheen op! En zij stegen op tot in de hemel
in de wolk, terwijl hun vijanden hen aanschouwden.
Voor hen die de Twee Getuigen haten en die zich vrolijk maken over
hun vermeende uitschakeling, komt precies het tegenovergestelde van hetgeen zij
verwachten. De typologische gebeurtenissen van het boek Esther gaan inderdaad
in vervulling, maar dan ten gunste van de joodse Rest:
In de twaalfde maand, de maand Adar, op de dertiende dag, toen het
besluit en bevel van de koning moest worden uitgevoerd, op die dag waarop de
vijanden van de Joden gehoopt hadden hen te kunnen overweldigen, gebeurde juist
het omgekeerde: de Joden overweldigden hun belagers … Niemand kon hun
weerstaan, want alle volken waren door vrees
voor hen aangegrepen. Alle bestuurders van de provincies, de satrapen, de stadhouders
en de ambtenaren van de koning namen het op voor de Joden, want de vrees voor
Mordekai had hen aangegrepen. Mordekai immers had grote invloed in het
koninklijk paleis en zijn faam verbreidde zich in alle provincies …
Ook de andere Joden, die in de provincies van de koning woonden,
hadden zich aaneengesloten. Zij verdedigden zich, zij kregen rust van hun vijanden en zij doodden
vijfenzeventigduizend van hun belagers. Dat gebeurde op de dertiende dag van de
maand Adar. Op de veertiende dag rustten zij uit en maakten die dag tot een dag
van maaltijden en van vreugde … Daarom vieren de Joden die over het land
verspreid in de niet-ommuurde steden wonen, de veertiende dag van de maand Adar
met vreugde en maaltijden, als een feestdag, waarop men elkaar
porties van de maaltijden stuurt.
Esther 9:1-19; wv95
Juist het omgekeerde gebeurde! Dit zal de ervaring zijn van de verbeten aanhang van de
Antichrist die zich tot het einde zal verzetten tegen de rechtmatige Masjiach. Gezien
het feit dat in Openbaring 1:6-7 de verhoging van de joodse Rest tot een koninkrijk, priesters voor zijn God en Vader, geplaatst is in relatie met
de onverwachte komst tot het oordeel van de Mensenzoon, bestaat er kennelijk
een verband tussen de schrikreactie van Op 11:11-12 en die van Op 1:6-7
En hij maakte ons een koninkrijk, priesters voor zijn God en Vader… Zie! Hij komt
met de wolken en elk oog zal hem zien, ook zij die hem doorstaken en vanwege
hem zullen
alle stammen der aarde zich in weeklacht slaan. Ja! Amen!
In zijn grote profetie over zijn paroesie en de voleinding der eeuw had Yeshua al het zelfde
verband gelegd: Grote schrik bij zijn vijanden die tot hun ontsteltenis
ontdekken dat zij de masjiach van Satan adoreerden:
En dan zal het teken van de Mensenzoon verschijnen in de hemel en
dan zullen alle stammen der aarde zich in weeklacht
slaan en
zij zullen de Mensenzoon zien, komende op de wolken des hemels, met kracht en
veel heerlijkheid. En hij zal zijn engelen uitzenden met luid bazuingeschal en
zij zullen zijn uitverkorenen bijeenbrengen uit de vier windstreken, vanaf
uitersten der hemelen tot de uitersten er van.
(Mattheüs 24:30-31)
Wat de Israëlitische Vrouwgemeente betreft, tot aan de voleinding
zal er onderscheid zijn tussen een getrouw, gelovig Overblijfsel en een
onvermurwbaar deel dat altijd de heilige geest weerstaat. Handelingen 7:51.
Want al ware uw volk, o Israël, als het zand der zee, een Rest daarvan keert terug. Tot een volledig einde is
vastbesloten: overvloeiende rechtvaardigheid. Want een volledig einde waartoe
vastbesloten is voltrekt de Heer, YHWH der legerscharen, in het midden van het
gehele land.
(Jesaja 10:22-23)
-.-.-.-.-.-