De Twee Vrouwgemeentes - Deel 4
De Evagemeente die Gods rust binnengaat
Het geheimenis van man en vrouw in
tegenbeeld
En God schiep de mens naar zijn beeld;
naar Gods beeld schiep hij HEM;
mannelijk en vrouwelijk schiep hij HEN.
Deze weergave van Genesis 1:27 is niet gebruikelijk in onze
Hollandse vertalingen. Gewoonlijk luidt de laatste zin: "man en vrouw
schiep hij hen". Sommige vertalingen hebben de variant: als-man en als-vrouw
schiep hij hen. Bewust geven wij
weer: Als-man en als-vrouw, aangezien er op beide plaatsen sprake is van slechts één
woord, namelijk mannelijk respectievelijk vrouwelijk.
In Engelse vertalingen komt deze (betere) weergave gewoonlijk wel tot uitdrukking. Bijvoorbeeld de ASV: Male and female created he them.
Omdat we
later op dit punt terug willen komen, geven wij hier reeds
aan hoe in de LXX "mannelijk en vrouwelijk" is vertaald, t.w.: αρσεν και θηλυ.
Wanneer
Jezus volgens Mattheüs 19:4 naar Genesis 1:27 verwijst, wordt de frase
"mannelijk en vrouwelijk" ook precies op die manier in het Grieks
door Mattheüs weergegeven.
In De Naardense Bijbel wordt Genesis 1:27 aldus vertaald: mannelijk en vrouwelijk heeft hij hen geschapen.
Wanneer we nu Genesis 1:27 in zijn context beschouwen,
bijvoorbeeld 1:27 t/m 2:3, dan is het volgende duidelijk:
1.) Dit scheppingsgebeuren vond plaats tegen het
einde van de Zesde Dag.
Terloops constateren we aan de hand van Hebreeën 4:3-4 dat met de schepping van de mens
(mannelijk en vrouwelijk) de grondlegging
der wereld had plaatsgevonden. Ook dat
gebeurde dus nog binnen de Zesde Dag. Want niet alleen was de menselijke
schepping als mannelijk en vrouwelijk voortgebracht; YHWH Elohim had hen - nog
steeds binnen die Zesde Dag - de opdracht gegeven om vruchtbaar te zijn, tot velen te worden en de aarde te
vullen.
Bovendien was die opdracht vergezeld gegaan van zijn
zegen.
Wellicht vindt u het de moeite waard eea
in gedachten te houden, in aanmerking nemend dat deze uitdrukking - de grondlegging der wereld - ook verschijnt in
Lukas 11:50;
Efeziërs 1:4;
Hebreeën 9:26;
1 Petrus 1:20;
Het loont namelijk bijzonder om de genoemde Schriftplaatsen
in het licht van Hebreeën 4:3-4 opnieuw te beschouwen en zich de implicaties
ervan te realiseren:
Want wij die tot geloof kwamen, gaan binnen in de rust,
gelijk hij gezegd heeft: Zodat ik zwoer in mijn toorn:
‘Indien zij in mijn rust zullen ingaan’, en toch waren de werken sedert de grondlegging der
wereld geschied. Want hij heeft
ergens over de Zevende [dag] aldus gezegd: En God rustte op
de Zevende [dag] van al zijn werken.
2.) Er zit een zekere ruimte aan tijd tussen het scheppen
van de mens naar Gods beeld en dat hij HEN vervolgens schiep als-man en als-vrouw.
In het zogeheten Tweede Scheppingsverslag,
opgetekend in Genesis, hoofdstuk 2, wordt dat onmiskenbaar duidelijk. In vers 7
lezen wij over de aanvankelijke vorming van de mens uit het stof van de
aardbodem (parallel met het eerste deel van Gn 1:27).
Vergelijk de beschrijving met die in Gn 2:19, niet alleen om vast
te stellen dat mens en dier gevormd zijn uit identieke basismaterialen, maar
ook om te constateren dat de Zesde Dag nog steeds voortgang vond.
Vervolgens gebeurt er het een en ander, waarna wij in de vv 21 en 22 zien dat de schepping
wordt voltooid door het voortbrengen van "mannelijk en vrouwelijk".
Zelf houden we rekening met de mogelijkheid dat tussen start
en afronding, met inbegrip van de huwelijksvoltrekking, niet minder dan 30
jaar verliepen.
Zie: Het
verloop van de Rustdag
De gedetailleerde beschrijving van de schepping van mannelijk en vrouwelijk is nogal onthullend. Terwijl de mens in
een soort narcosetoestand verkeerde, nam YHWH Elohim één van zijn ribben en
bouwde die vervolgens tot een vrouw.
Maar wat was het echte resultaat?
Dat moet in overeenstemming zijn geweest met het laatste
deel van Genesis 1:27 >> mannelijk en vrouwelijk schiep hij HEN. Er was niet
slechts een vrouw tot bestaan gekomen, er was ook een man voortgebracht. De mens
was door de ingreep getransformeerd tot een man. Bovendien had hij er
een vrouw
bij gekregen, de uitdrukking van zijn vrouwelijke zijde.
Kennis van het Hebreeuwse woord dat in deze passage met rib is
vertaald, werkt in dit opzicht verhelderend. Dat woord ( צלע ; tsela, Strongnr. 6763 ) hangt samen met een werkwoord dat "kreupel gaan" of
"mank lopen" betekent; letterlijk: "eenzijdig zijn".
Dat werkwoord vinden we terug in Genesis 32:31; Jakob
die voortaan mank ging aan zijn dijbeen nadat de gewrichtsholte tijdens de
"worsteling" met de engel was ontzet. En vervolgens nog uitsluitend
in Micha 4:6-7 en Zefanja
3:19, waar melding wordt gemaakt van het toekomstige Joodse Overblijfsel dat
vergaderd zal worden tot herstel, maar dat in de periode waarin aards Israël
opgesloten is in haar ongehoorzaamheid kreupel
gaat; een situatie die ook nu
nog steeds voortduurt. Vandaar dat het substantief eerder de gedachte aan zijde dan
aan rib oproept.
De LXX geeft het Hebreeuwse zelfstandige naamwoord weer
met πλευρα [pleura] dat vooral de
betekenis heeft van ZIJDE. Men vindt het dan ook terug in Genesis 2:21-22, maar ook in Exodus 27:7 en 2 Samuël
16:13.
Een sprekend voorbeeld is Exodus 25:12. Er moesten ringen
gemaakt worden zowel aan de ene als aan de andere kant (zijde) van de
ark. In dezelfde trant ook Exodus 27:7, "de beide zijden van
het altaar".
Ook in 2 Samuël 16:13 is het moeilijk om aan een rib te
denken: Simeï liep gelijk op met David en zijn mannen op de zijde (flank) van de berg, tegenover hen.
Conclusie? In Genesis 2:21-22 wordt inderdaad geleerd dat de
vrouw "uit de man werd genomen" (v. 23), maar wat uit hem werd
genomen was vooral zijn vrouwelijke zijde.
Geen wonder dat Mozes het hoofdstuk afsluit met Gods
verklaring: Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en
zijn vrouw aanhangen en zij zullen tot één vlees worden.
Waarom geen vreemde uitspraak?
De beide zijden van
de mens, aanvankelijk harmonieus in hem verenigd, waren nu gescheiden, maar verlangden
logischerwijs naar de eenwording. Om voortaan een harmonieus leven te kunnen
leiden waren man en vrouw op elkaar aangewezen. De gescheiden delen zouden naar
elkaar toe willen groeien.
Nog enkele opmerkingen in verband met het bovenstaande:
* Eén vlees duidt
in dit verband op de menselijke natuur. Vergelijk dit met één geest in 1Ko
6:17.
* Op grond van het voorgaande lijkt het ons alleszins
aannemelijk dat Adam, toen hij nog alleen was, een harmonieus leven in zichzelf
kon leiden. Nergens lezen we immers dat hij zich eenzaam voelde of dat hij zich
beklaagde over zijn situatie. Het was YHWH Elohim zelf die opmerkte: Het is niet goed
dat de mens alleen blijft. Ik zal een hulp voor hem maken, als zijn tegenhanger (vers 18). Waarom niet goed? Gezien Gods voornemen dat hij
in zijn Zoon, de toekomstige Messias, had opgevat.
Uit Efeziërs 5:28-32 blijkt dat YHWH in heel deze procedure
reeds aan de verhouding dacht die er duizenden jaren
later zou ontstaan tussen Christus en zijn Gemeentelichaam. In
het huwelijksverbond tussen man en vrouw zou een groot geheim worden vastgelegd
dat t.z.t. onthuld zou worden, zodat Christenen zich hun relatie tot hun Heer
zouden gaan realiseren en zich daarover zouden kunnen verheugen:
Wie zijn eigen vrouw liefheeft, heeft zichzelf lief. Want
niemand haatte ooit zijn eigen vlees, maar hij voedt en koestert het, gelijk
ook de Messias de Gemeente; omdat wij ledematen van zijn Lichaam zijn. Daarom zal een mens de
vader en de moeder verlaten en zich hechten aan zijn vrouw, en de twee zullen tot één vlees zijn. Dit
geheimenis is groot, maar ik spreek met het
oog op [de] Messias en de Gemeente.
* In Handelingen 17:26 constateert Paulus in zijn beroemde
toespraak tot de Atheense wijsgeren dat God "uit één elke natie van
mensen maakte". O.i. wordt met die uitspraak bevestigd dat mannelijk
en vrouwelijk aanvankelijk in de ene mens verenigd waren. Na de
scheiding van beide zijden konden vervolgens man en vrouw
binnen het huwelijk "vruchtbaar zijn en tot velen worden".
Voorafgaand aan die tweedeling "kende"
YHWH de vrouw "in" de mens Adam en daarmee ook het gehele toekomstige
mensengeslacht, om in stijl te blijven met Nieuwtestamentisch taalgebruik.
Vergelijk Rm 8:29; Ef 2:10; 1:4.
Bijgevolg kwam Jezus - de laatste Adam - toen hij als volmaakt mens hier op aarde verbleef, overeen met de mens en niet met de man Adam.
Zie 1 Timotheüs 2:5 >>
Want er is één God, ook één Middelaar van God en mensen, mens Messias
Jezus die zichzelf gaf een losprijs-tegenover ten behoeve van velen.
De uitdrukking overeenkomstige
losprijs, of letterlijk losprijs-tegenover, duidt o.i.
op de overeenkomst tussen de mens Jezus en Adam, zoals oorspronkelijk geschapen
naar het beeld van God; de eerste fase dus, zoals vermeld in Genesis 1:27.
Dit lijkt bevestigd te worden in 1Ko 15:45. Daar plaatst de
apostel "de laatste Adam" tegenover de Adam van Gn
2:7. De eerste mens Adam werd tot een levende ziel.
De laatste Adam tot een levendmakende geest.
Het geheimenis van
man en vrouw in tegenbeeld
Aldus zijn ook de mannen verplicht hun eigen vrouwen lief
te hebben als hun eigen lichamen. Wie zijn eigen vrouw liefheeft, heeft
zichzelf lief. Want niemand haatte ooit zijn eigen vlees, maar hij voedt en
koestert het, gelijk ook de Messias de Gemeente; omdat wij ledematen van zijn
Lichaam zijn. Daarom zal een mens de vader en de moeder verlaten en zich
hechten aan zijn vrouw, en de twee zullen tot één
vlees zijn. Dit geheimenis
is groot, maar ik spreek met het oog op [de] Messias
en de Gemeente.
Op deze passage in Efeziërs
5:28-32 willen we nu wat dieper ingaan omdat het iets heel bijzonders onthult.
Zonder dat wij als mensen ons ervan bewust waren, lag er in de verbintenis
van man en vrouw in hun onbedorven Edense situatie
een groots geheim opgesloten. Dat geheim zou pas openbaar worden in de relatie
die zou ontstaan tussen Messias Jezus en zijn Vrouwgemeente.
Het lijkt ons hier op z'n plaats om met nadruk vast te stellen dat de Vrouw in
deze verbintenis een collectief is, de Christelijke
Gemeente. Natuurlijk bestaat de gemeente uit afzonderlijke personen, zowel
mannen als vrouwen. Het is evenwel niet de bedoeling
dat wij onszelf in onze verhouding tot Christus zien als hetzij man of vrouw.
Integendeel, "in" Christus zijn wij allen zonen van God. Galaten
3:26-28 maakt dat onmiskenbaar duidelijk:
Want allen zijt
gij zonen Gods door het geloof in Messias Jezus. Want
zovelen als in Messias werden gedoopt, hebben zich met Messias bekleed; daarbij
is geen sprake van Jood of Griek, van slaaf of vrije; er is geen mannelijk en vrouwelijk (αρσεν και θηλυ) want allen zijt gij
één in Messias Jezus.
Dát is onze nieuwe geestelijke
situatie "in" de Messias, het resultaat van de "nieuwe
schepping" (Gl 6:15-16). Deze Vrouwgemeente bestaat dus uit
(geestelijke) zonen van God.
De gedachte uit 2 Korinthiërs
11:2-3 is ons ongetwijfeld erg vertrouwd: Het gevaar verdorven te worden in
onze geest door niet op onze hoede te zijn voor de subtiele verleidingen van
Satan. Maar bekijk de passage toch nog eens wat meer van nabij:
Want ik beijver mij
voor jullie met een ijver van God. Ik verloofde jullie immers aan één
man om jullie als een eerbare maagd aan de Messias aan te bieden.
Maar ik vrees dat op een of andere wijze zoals de slang in zijn listigheid Eva
bedroog jullie gedachten verdorven zouden kunnen worden, weg van de eenvoud en
de eerbaarheid die voor de Messias [passend zijn].
Als we de waarschuwing die hierin
ligt opgesloten even laten voor wat ze is, dan valt het ons wellicht op dat de
Vrouwgemeente door Paulus wordt vergeleken met Eva in haar onbedorven, Edense toestand. Wat betekent dat?
Dat die Vrouwgemeente zich
intussen al zo’n 1985 jaar in een Evasituatie bevindt;
paradijselijk derhalve, zonder de bedorvenheid en de gebrekkigheid die uit de
zondeval zijn voortgevloeid. Dit alles vanzelfsprekend bezien vanuit een
geestelijk gezichtspunt. Laten we eens nagaan hoe de Vrouwgemeente dat geluk
ten deel is gevallen.
Het lag allemaal reeds opgesloten in het geheim der schepping van mannelijk en vrouwelijk en de
huwelijksverbintenis. Maar die dingen nemen in Messias Jezus een nieuw, een geestelijk
aspect aan.
Zoals we al zagen verscheen hij
in de Eerste eeuw als de laatste Adam. Overeenkomstig zijn
eeuwige voornemen dat hij in de Messias opvatte, toen hij deze eniggeboren Zoon
voortbracht, wist YHWH reeds bij zichzelf - al de tijd die sindsdien verstreek
- dat in die "laatste Adam" de grondslag zou liggen voor het tot
bestaan brengen van de Christelijke Gemeente, de verzameling van individuen die
voor zijn Zoon als een Vrouw zou zijn. Zie Efeziërs 3:9-11.
Daarom lezen wij in 1 Korinthiërs
15:45 >> De eerste mens, Adam, werd tot een levende ziel; de laatste
Adam tot een levendmakende geest.
Daaruit kunnen wij afleiden dat de
Messias het beginsel is van het nieuwe leven dat de leden van zijn Gemeente
gaan ervaren. Zoals we zagen noemt de Bijbel dit een nieuwe schepping.
Die uitdrukking komt niet alleen
voor in Galaten 6:15, maar ook in 2 Korinthiërs 5:17-18 >>
Nu dan, indien iemand in [de] Messias is, [is
hij] een nieuwe schepping; de dingen van oudsher gingen voorbij; zie! nieuwe dingen ontstonden. Maar alle dingen zijn uit God.
De oorsprong van al het nieuwe
ligt dus te allen tijde bij God. Hij is de oorsprong van alles, ook van de
nieuwe schepping. Nadat de apostel Paulus in Efeziërs 2:8-9 eerst heeft
aangetoond dat redding, dus het leven, Gods gave is, een vrije gunst van hem,
los van 's mensen eigen inspanningen, zegt hij vervolgens in vers 10 >>
Want zijn maaksel zijn
wij, in Messias Jezus geschapen [met het oog] op goede werken die God tevoren bereid heeft, opdat wij
daarin zouden wandelen.
Verderop in de Efezebrief wordt
echter aangetoond dat die schepping zich op de Evawijze voltrekt: YHWH schiep
Eva, maar Adam lag aan haar schepping ten grondslag. Eén van zijn zijden lag
aan de basis van Gods scheppingsdaad.
Hetzelfde geldt voor de
Vrouwgemeente. De leden ervan zijn Gods zonen. Als kinderen van God zijn zij niet uit
bloed noch uit een vleselijke wil noch uit de wil van een man geboren, maar uit
God. -Johannes 1:12-13.
Dus geboren uit God, maar wel op
basis van Christus' loskoopoffer.
Dat lezen wij in Efeziërs 5:25
>>
Mannen, hebt jullie vrouwen
lief, zoals ook de Messias de Gemeente liefhad en zichzelf voor haar overgaf [in
de dood die het karakter had van een verzoenend slachtoffer].
Merk op dat Messias Jezus zich
aan een offerandelijke dood heeft overgeleverd en dat hij dit in de eerste plaats
deed voor zijn Vrouwgemeente. Natuurlijk heeft de kracht van zijn slachtoffer
een veel verder reikend effect, maar ze was toch allereerst en vooral bedoeld
voor zijn Bruid, de Evagemeente.
Vergelijk 1 Johannes 2:2
>> Hij is
verzoening voor onze zonden; doch niet voor de onze alleen, maar ook voor
geheel de wereld.
Wat dit bijzondere punt betreft -
overeenkomsten tussen Eva en de Gemeente - kunnen wij elkaar ook herinneren aan
het verslag dat Johannes heeft opgetekend over Jezus' lijden en dood in Johannes,
hoofdstuk 19.
Na eerst vermeld te hebben, in 19:31-33,
dat de Joden haast hadden om de drie dode lichamen van de executiepalen te
verwijderen, reden waarom men ertoe overging de beenderen van de twee
misdadigers te breken - wat in Jezus' geval niet nodig bleek - verhaalt
Johannes vervolgens wat een Romeinse soldaat deed om zich van Jezus' dood te
vergewissen (vers 34):
Maar één der soldaten
stak met een speer in zijn zijde [πλευρα, pleura, zoals in de LXX, Genesis
2:21-22] en terstond kwam er bloed en
water uit.
Het is belangwekkend te
constateren dat de Bijbel hier verband legt tussen het uiterlijke bewijs van
Jezus' dood en één van zijn lichaamszijden. Het is waar dat met de handeling
door de soldaat een profetie in vervulling ging (zie vers
37 en Zacharia 12:10),
maar het lijkt ons niet ondenkbaar dat er tegelijkertijd sprake is van een
verwijzing naar Genesis, hoofdstuk 2.
Als we nu weer de draad oppakken
in Efeziërs 5, vanaf vers 26 t/m 32, dan kunnen we zien dat Messias Jezus zijn
Vrouwgemeente niet alleen het leven heeft gegeven, maar haar vervolgens ook
gereed maakt om haar te zijner tijd, bij de paroesie, aan zichzelf te kunnen
aanbieden:
Hij heeft zich voor haar
overgegeven opdat hij haar zou heiligen, [haar] gereinigd hebbend door het
waterbad in het woord, opdat hij de gemeente glorierijk zou kunnen aanbieden
aan zichzelf, geen vlek of rimpel of iets dergelijks hebbend, maar dat zij
heilig zij en zonder smet.
Opdat hij haar zou heiligen; op deze manier wordt hier het doel
van Jezus’ offerdood aangegeven: opdat
hij de Gemeente in heerlijkheid aan zichzelf – de Bruidegom – zou kunnen aanbieden.
In dit verband kunnen wij ook
denken aan de sublieme gedachte van Hebreeën 10:14 waar hetzelfde beginsel
wordt verwoord: Want door één offergave
heeft hij voor altijd tot volmaaktheid gebracht hen die geheiligd worden.
Christenen leven vanuit geloof,
een geloof dat steunt op het loskoopoffer. Op grond
van dat geloof wordt een christen gerechtvaardigd, of voor altijd tot volmaaktheid gebracht. Heiliging evenwel
is een voortgaand proces en voltrekt zich aan
elk lid van de Gemeente in de mate dat hij zich onder Christus' leiding
openstelt voor de krachtige invloed van Gods geest en woord. Dat elke christen
daarmee ernst dient te maken, moge blijken
uit het beginsel in Hebreeën 12:14 >>
Streeft vrede na met allen; ook de heiliging, zonder welke
niemand de Heer zal zien.
In 1 Thessalonicenzen 4:3
verklaart Paulus met nadruk dat dit Gods expliciete wil ten aanzien van de
christen is: Dit immers is Gods wil:
jullie heiliging. Waarom? Omdat de christen daardoor geschikt wordt om zijn Heer op een
waardige wijze te vertegenwoordigen. Hij kan dan op een aanvaardbare manier als
zijn getuige optreden (Hn 1:8).
Ook bevindt hij zich dan in de
positie om de grote daden bekend te
maken van hem die jullie uit de duisternis heeft geroepen tot zijn wonderbaar
licht .
(1Pt 2:9).
Terwijl heiliging onder leiding van onze Messias een voortgaande zaak
is, heeft hij ons wel door één offerdaad voor altijd tot volmaaktheid gebracht,
zoals we al aan de hand van Hb 10:14 constateerden.
De "nieuwe schepping" is daarom OK, om het
populair uit te drukken. Net zo OK als de vrouw Eva toen zij als schepping
verscheen. Vandaar Paulus’ vergelijking van de Vrouwgemeente met de vrouw Eva
in 2 Korinthiërs 11:2-3 >>
Want ik
beijver mij voor jullie met een ijver van God. Ik verloofde jullie immers aan
één man om jullie als een eerbare maagd aan de Messias aan te bieden.
Maar ik vrees dat op een of andere wijze zoals de slang in zijn listigheid Eva
bedroog jullie gedachten verdorven zouden kunnen worden, weg van de eenvoud en
de eerbaarheid die voor de Messias [passend
zijn].
In haar verbondenheid met Adam, kende
Eva eveneens geen enkel obstakel in haar verhouding tot God. Zij was immers op
een volmaakte wijze door YHWH Elohim voortgebracht uit Adam. Maar om de nieuwe
schepping perfect te laten zijn, moest er eerst een verzoenend offer worden
gebracht. Pas toen konden al onze zonden, zowel die uit het verleden als alle
toekomstige, op grond van ons geloof worden weggedaan.
Dat is de strekking van Hebreeën
9:25-26.
De Messias hoefde niet telkens
weer, generatie na generatie, het offer van zichzelf te brengen. Integendeel,
toen hij zich bij de voleinding der eeuwen manifesteerde, heeft hij eens
voor altijd het toereikende offer gebracht om allen die voor loskoop in
aanmerking komen - van alle generaties vóór hem, zowel als van alle generaties
ná hem - van hun zonde te kunnen bevrijden: Nu is hij eens voor altijd, bij de voleinding der eeuwen, openbaar gemaakt voor
terzijdestelling van de zonde door zijn slachtoffer (vers 26).
Die ver terugwerkende kracht van het
offer wordt treffend getypeerd in Openbaring 13:8; in de uitdrukking: Het Lam geslacht zijnde vanaf de grondlegging der
wereld.
Vandaar dat we vol vertrouwen
kunnen zijn, zoals Hebreeën 10:22 ook aanmoedigt:
Laten wij met een waarachtig hart naderen, in volle
verzekerdheid van het geloof, de harten door besprenkeling ontdaan van een boos
geweten en het lichaam gebaad zijnde met rein water.
Door ons geloof in Messias Jezus
als de door God Gezondene, zijn wij van de dood overgegaan tot het leven (Johannes 5:24). Door vervolgens
ook verder een leven vanuit dat geloof te leiden, kunnen wij in vol vertrouwen
tot God naderen: Voor hen die in Messias Jezus zijn is er namelijk geen veroordeling
(Rm 8:1).
De onbelemmerde toegang tot God
welke daarmee samenhangt, biedt de gelovige nog een andere bijzondere
gelegenheid: Samen - met God - rust houden op de Zevende Dag, zijn Rustdag. Zoals ons, zowel de
gelovigen van het Israël-Boven
(Jezus’ Gemeentelichaam) als van Israël-Beneden (de Joodse- aardse Gemeente), wordt
verzekerd in Hebreeën 4:3-4 >>
Want wij die tot
geloof kwamen, gaan binnen in de rust, gelijk hij gezegd heeft: "Zodat ik
zwoer in mijn toorn: ‘Indien zij in mijn rust zullen
ingaan’", en toch waren de werken sedert de grondlegging der wereld
geschied. Want hij heeft ergens over de Zevende [dag] aldus gezegd: "En God rustte op de Zevende [dag] van al zijn werken".
Ja inderdaad, christenen gaan
Gods Rust binnen, d.i. de Rust van de 7e Dag die nu al duizenden jaren
voortduurt vanaf de grondlegging der wereld (Genesis 2:2-3). Daarin gaan de
leden van de hemelse christelijke Gemeente hen die tot de toekomstige aardse
Joodse Gemeente zullen behoren vooraf. En waarom gaan zij als eersten die grote
Sabbatsrust binnen?
Omdat zij al sinds Pinksteren 33
AD (4036 AM) geloof oefenen in Messias Jezus, hun Heer, en daardoor in de
positie zijn gekomen vergelijkbaar met die van de vrouw Eva in haar (nog)
volmaakte staat, niet bedorven door de smet van de zonde.
Als eersten kunnen (of: konden)
zij gehoor geven aan de aanmoediging: Laten
wij met een waarachtig hart naderen, in volle verzekerdheid van het geloof, de harten
door besprenkeling ontdaan van een boos geweten en het lichaam gebaad zijnde
met rein water.
Ons christenen wordt telkens weer
verzekerd dat wij in [verbondenheid met] Messias Jezus vrije toegang tot God genieten. Die omstandigheid
alleen reeds maakt onze positie voor het aangezicht
van God vergelijkbaar met die van Adam en Eva in hun volmaakte paradijsstaat.
Die eerste mensen verheugden zich
met God in zijn Zevende Dag van Rust. Diezelfde vreugde valt christenen ten
deel.
Wanneer YHWH Elohim dan ook in
Psalm 95:11
de natie Israël eraan herinnert dat Hij de wildernisgeneratie had gezworen dat
zij nimmer zijn rustplaats – dat wil zeggen het beloofde land Kanaän – zouden
binnen gaan (vergelijk Numeri 14:22-23), kon
die Kanaänrust hooguit typologisch zijn. Zelfs voor
de Israëlieten die zich niet weerspannig gedroegen tijdens alle omzwervingen in
de wildernis, en die door Jozua het land werden binnengeleid, was Kanaän niet
de plaats van de ware Rust (Hebreeën 4:8).
Het tegenbeeld van de Kanaänrust zal aards Israël ervaren tijdens het Millennium.
Door Jezus Mashiach, die groter is dan Jozua, zullen zij – te
beginnen met het Overblijfsel – die Rust worden binnengeleid. –Jozua 22:4.
Die Millenniumrust valt derhalve samen met de laatste 1000 jaar van Gods grote
Sabbatrust op de Zevende Dag.
De mogelijkheid om met God
(echte) Rust te genieten, de Rust van de Zevende Dag, wordt door de auteur van
de Hebreeënbrief aangesneden in de hoofdstukken 3 en 4. Vooral het gedeelte van
3:16 t/m 4:11 verschaft sleutelpunten tot begrip.
Desondanks wordt algemeen erkend
dat juist dit gedeelte moeilijk te doorgronden is. De volgende punten worden om
die reden slechts ter beoordeling aan u aangeboden:
1. Na haar schepping ging de vrouw
Eva automatisch de Rust binnen. Er waren voor haar geen belemmeringen. Zij
genoot vrede met God en kon in haar verbondenheid met Adam vrijelijk tot God
naderen. Door hun daad van opstand die tot uitdrukking kwam in ongehoorzaam
gedrag, daarbij blijk gevend van een gebrek aan vertrouwen c.q. geloof, ging
die situatie voor Adam en zijn vrouw al snel verloren. Echter niet alleen voor
hen, maar ook voor ons, al hun nakomelingen. Het is precies datgene wat
wij in Adam zijn kwijtgeraakt,
maar ook precies datgene wat in Christus aan zijn
Vrouwgemeente [als eersten van Adams nageslacht]
wordt hersteld.
2. Het is duidelijk dat het Gods
wens is dat zijn kinderen de Rust binnengaan. Dat blijkt ondermeer uit Hb 4:1. Zich richtend tot - in het bijzonder - de aardse,
Joodse Gemeente, schreef de apostel >>
Laten wij dan vrezen, aangezien
er een belofte overblijft om in te gaan in zijn Rust, dat niemand van jullie
ooit zou blijken achtergebleven te zijn.
In feite is dit een geïnspireerde
aanmoediging om een eerbiedige vrees te koesteren dat niemand van ons
achterblijft; dus ons niet opnieuw identificeren met onze vroegere levenswijze
toen wij nog los van Messias Jezus waren.
Yeshua zelf zou zeggen: Weest indachtig de vrouw
van Lot
(Lukas 17:32).
Lots vrouw draalde en bleef achter,
terwijl er een belofte/gelegenheid was tot ontkomen. Zo is er ook thans, in het
Heden (Hb 4:7) d.i. in het christelijke tijdperk, de belofte,
ja, een uitnodiging, de Rust van God binnen te gaan.
Hb 4:1 is een duidelijke
voortzetting van Hb 3:18-19 >>
Aan wie dan zwoer hij dat zij niet zouden ingaan in zijn rust? Niet aan
hen die ongehoorzaam waren? Zo zien wij dat zij niet konden ingaan vanwege
ongeloof.
Er wordt een conclusie getrokken
uit wat voorafging, uit de vermelding dat Israël het Land der Belofte - de hun
in het vooruitzicht gestelde (typologische) Rust - niet kon binnengaan.
Vergelijk Deuteronomium 12:9.
En hoe luidt de conclusie? Dat
een gepaste vrees op z'n plaats is. Waarom?
Vanwege het gevaar tot ongeloof
te vervallen. Israël ging immers niet binnen wegens ongeloof. Hierop wordt
dieper ingegaan in Hb 4:2 >> Want ook aan ons zijn goede tijdingen verkondigd, zoals
destijds ook aan hen; maar het woord dat zij hoorden baatte hun niet, daar zij
niet door het geloof verenigd waren met hen die [voordien] hadden gehoord.
Ook aan etnisch Israël was evangelie of goed
nieuws bekendgemaakt. Maar wat zij vernamen baatte hun niet. Zij stelden niet
echt geloof in de beloften van God; zij hadden hun twijfels daaromtrent.
Het gevolg? Zij vielen terug in hun vroegere manier van leven. Zie als bewijs
daarvoor o.a. Numeri 14:2-4.
Vrees dus ongeloof!
Vergelijk
Romeinen 11:19-20 met precies dezelfde gedachte:
Jij zult dan zeggen: Er werden takken weggebroken, opdat ik
zou worden geënt. Juist! Wegens ongeloof werden zij weggebroken; jij echter
staat door het geloof. Zin niet op hoge dingen, maar vrees.
3. Kanaän was niet de echte Rust (4:8),
maar was slechts typologisch. Jozua was namelijk niet te vergelijken met
Christus. Ook met betrekking tot Jozua is Mashiach Yeshua veel groter, zoals
hij dat ook is ten aanzien van de engelen (1:4),
Mozes (3:4-6),
Aäron (7:11),
etc. Bovendien werden in de typologische rustplaats in het kader van het
Wetsverbond offers gebracht die niet toereikend waren. Wat verloren was gegaan
met de zondeval, t.w. volmaaktheid en vrije toegang tot God, kon door de
dierlijke offers niet teruggebracht worden; daarvoor misten die offers de
kracht.
Zie Hebreeën 9:6-9;
11-14.
4. Hoe ziet het leven van een
christen die met God rust houdt op zijn Zevende Dag er eigenlijk uit? Het
schriftdeel 4:9-10 verschaft het belangwekkende antwoord op die vraag:
Er blijft dus een
sabbatsrust over voor het volk van God. Want wie inging in zijn Rust, rustte
ook zelf van zijn werken zoals God van de zijne.
Ongetwijfeld één van de
belangrijkste verklaringen die in de Bijbel te vinden zijn: Een revolutionair
nieuw principe van leven volgens welke de mens eigenlijk altijd al had moeten
functioneren, van het begin af. Het is die wijze van leven waarvan wij door de
zonde zijn afgevallen, maar waartoe wij, christenen, als eersten in Mashiach Yeshua zijn hersteld.
Maar wat zou de betekenis kunnen
zijn van de verklaring “Hij die inging in zijn Rust, rustte ook zelf van
zijn werken zoals God van de zijne”?
We kunnen onmogelijk uitgaan van
de veronderstelling dat God ooit rust van goede, juiste werken. De Rots, volmaakt
is zijn activiteit, heeft Mozes opgemerkt volgens Deuteronomium 32:4. Op zijn beurt zei
Jezus: Mijn
Vader is tot nu toe blijven werken, en ik blijf werken. -Johannes
5:17.
De wekelijkse sabbat - die de
Joden telkens weer herinnerde aan de grote Sabbatsrust van YHWH, hun Elohim -
weerhield Jezus er niet van om op die dag voortreffelijke werken te verrichten.
Wat de mens betreft, is de zaak duidelijker. Er zijn werken waarvan
hij behoefte heeft dat hij ze voortaan niet meer verricht, er voorgoed van
‘rust’, t.w.:
a. Verdorven activiteiten die
verricht worden in verzet tegen God, dode werken die ook in Hebreeën worden
vermeld (6:1
en 9:14).
Onder dode werken kunnen
we verstaan alle pogingen, vooral van de zijde der Joden, die erop gericht zijn
rechtvaardig voor God te worden op grond van eigen verdienste. Zelfs de werken der Wet vallen daaronder, aangezien niemand daardoor rechtvaardig
kan worden bij God. Vergelijk Hb 9:13-14.
Paulus heeft zulke werken
opgesomd in Romeinen 1:29-32,
onder vermelding van het
gerechtelijke vonnis van God dat zij die zulke dingen beoefenen, des doods
waardig zijn.
b. Waarschijnlijk het meest voor de hand liggend in onze context: het
verrichten van werken om onze eigen (vermeende) rechtvaardigheid te bewerken.
Rusten van zulke werken
impliceert rust vinden in een leven van volledige afhankelijkheid van God in
Christus, overeenkomend met de levenswijze die Paulus zo vaak in zijn Brieven
beschrijft, namelijk een leven leiden vanuit geloof in Christus in plaats van
de ijdele inspanningen om de werken der Wet te verrichten.
Vanuit dit gezichtspunt benaderd
is het niet zo moeilijk meer om te onderscheiden wat 4:10 bedoelt te zeggen,
t.w.: Zoals God rustte van datgene waarmee hij zich tot en met de Zesde Dag had
beziggehouden - zijn scheppingsactiviteiten – gaat evenzo een mens Gods Rust
binnen door op te houden
waarmee hij bezig was: Trachten op eigen kracht en
inspanningen verdiensten bij God te verkrijgen en aldus – geheel op zijn eigen
manier en ‘inzichten’ – zelf zijn redding bewerken.
Overgaan op zo'n
nieuwe levenswijze is feitelijk bijzonder begeerlijk! Waarom?
Omdat die gang van zaken
uitsluitend tot vrede met God leidt; alsook het beoefenen van een bevredigende
aanbidding van God. Men geniet dan vrije toegang tot Hem, niet gehinderd, noch
afgeleid door welke doelloze religieuze riten maar ook. Vandaar de
slotaanmoediging in 4:11 >>
Laten wij ons dan beijveren in
die Rust in te gaan!
Gezien het waarschuwende
voorbeeld van Israël, waarop Paulus telkens weer bereid is te wijzen - t.w. hun
steeds terugkerend patroon van ongehoorzaamheid met al de catastrofale gevolgen
van dien – is het alleen maar geestelijk gezond om die slotaanmoediging ter
harte te nemen!
Door het optreden van de
Antichrist in de Eindtijd zal het naamchristendom naar verwachting meegesleept
worden in een ongekende afvalligheid van Christus. Vergelijk Numeri 13:32-33 en
14:28-30, waar wij vernemen dat de ziekelijke vrees van Israël voor de Nefilim - een indrukwekkend reuzengeslacht in hun dagen -
leidde tot hun afvalligheid en bijgevolg tot Gods eed dat zij zijn Rust niet
zouden binnengaan.
Wat ons, christenen betreft, in
het huidige tijdperk – de eeuw der Gemeente – stoelt ons ‘rusten met
God’ op ons geloof in de ware Messias.
Dat soort geloofsvertrouwen zal
uiteraard ook nodig zijn bij allen – Jood en Griek – die in de 70ste
Week voor Israël de opkomst van de Pseudo-Messias zullen gaan meemaken. Ongetwijfeld
een grote beproeving voor die allen! Oók voor hen
staat dan heel wat op het spel, zoals nu nog voor ons in het aeon van de
Gemeente!
Wat zal ons, thans, helpen om tot de
paroesie te leven binnen het door God bedoelde patroon van ‘Rust’ van de
Zevende Dag? Blijkbaar verschaft het volgende vers, 4:12, het antwoord op die
vraag:
Want levend is het
Woord Gods; alsook werkzaam en scherper dan elk tweesnijdend zwaard,
doordringend tot scheiding van zowel ziel en geest, als van gewrichten en merg.
En tot oordeel in staat van gedachten en overleggingen van [het] hart.
Aangezien ongeloof een kwestie
van het hart is, kan het gemakkelijk verborgen blijven voor menselijke
waarneming, maar nooit voor God. Zijn Woord is levend; krachtig in z’n uitwerking en scherper dan enig tweesnijdend zwaard.
Ja, zo intens in zijn uitwerking
dat het helemaal tot de binnenste delen van iemands persoonlijkheid kan
doordringen.
In dit vers gebruikte de auteur
van Hebreeën het woord kritikos (κριτικος) dat rechter betekent. Toegepast op het Woord van God houdt eea in dat dit Woord de macht bezit zowel de
ideeën/opvattingen als de mentale neigingen van het hart te [be]oordelen. Het is in staat om de morele waarde van een
mens vast te stellen.
Gods Woord dat in Oude tijden door de profeten werd gesproken
bezat reeds een innerlijke kracht, maar het Woord dat
God met het aanbreken van het Messiaanse tijdperk door zijn Zoon heeft gesproken daarna uitgewerkt door de
apostelen, heeft zo'n dynamiek dat het bij de gelovige hoorders iets geheel
nieuws kan scheppen: God, die in de oudheid veelvuldig en op veel manieren tot de vaders
sprak in de profeten, sprak op het laatst van deze
dagen tot ons in [een] Zoon die hij tot erfgenaam van alle dingen stelde (Hb
1:1-2).
Zie ook Romeinen
1:16 >> Het is in feite Gods
kracht tot redding voor een ieder die gelooft. En ook 1 Petrus 1:23 >> Gij hebt een nieuwe geboorte ervaren, niet uit vergankelijk
maar uit onvergankelijk zaad, door het levende en blijvende woord van God.
Wat kan derhalve
verstandiger zijn dan ons gewillig door dit Woord te laten leiden? Psalm 95
bijvoorbeeld die in Hebreeën, hoofdstuk 4, herhaaldelijk wordt geciteerd, is
niet een dode letter gebleken, ondanks de ongehoorzaamheid van de meeste
Israëlieten.
Door het Evangelie heeft het daarentegen een nieuwe en blijvende gelding gekregen. Met de
komst van de Messias is een nieuw Heden aangebroken [dat trouwens nog
steeds voortduurt], waarin de gelegenheid openstaat om alsnog die
begerenswaardige Rust van God binnen te gaan en volledig te beleven.
Aan de hand van Efeziërs 5:30-32
stelden we hierboven al eerder vast dat er destijds, in de schepping van mannelijk en vrouwelijk een
"groot geheim" lag opgesloten. De vele aspecten van dat geheimenis zijn
in het werk van Christus met betrekking tot zijn Vrouwgemeente volledig aan het
licht gekomen.
We zijn nu dan ook beter in staat
te begrijpen waarom Paulus Genesis 2:24 een
geheimenis noemde.
YHWH Elohim onthulde namelijk niet
meteen de diverse facetten van zijn voornemen i.v.m. de huwelijksverbintenis
van mannelijk en vrouwelijk.
In het OT verschenen naderhand wel hints en aanwijzingen dat het menselijke
huwelijk overeenkwam – of: moest komen - als de relatie tussen God en zijn
volk.
Doch pas toen Christus verscheen
werd het geheim pas echt in zijn details ontvouwd. Het wachten was al die tijd
geweest op de openbaring van Christus en zijn Gemeente. Bijgevolg vormt het Christendom de sleutel voor de ontsluiting van het mysterie.
Evenzo maakt het Christendom ons begrip van het
huwelijksverbond volledig.
Naar wij verwachten zal bij het
begin van de 70ste Jaarweek de vervulling aanbreken van 1
Thessalonicenzen 4:15-18 >>
Want dit zeggen
wij jullie op gezag van [het] woord van [de] Heer: Wij, de levenden, die overblijven tot in de
paroesie van de Heer, zullen de ontslapenen beslist niet voorgaan. Want de Heer
zelf zal met een bevelend roepen, met [de] stem van [de] aartsengel en met trompet Gods neerdalen vanaf [de] hemel en de
doden in [de] Messias zullen eerst opstaan. Daarop zullen wij, de
levenden die overblijven, tezamen met hen in wolken worden weggerukt, de Heer tegemoet in de lucht;
en zo zullen we altijd met [de] Heer zijn.
Blijft elkaar aldus in deze woorden vertroosten.
Dit schriftdeel waarin de opname/wegvoering van
de gemeente wordt beschreven, onthult dat de Heer zelf
bij zijn wederkomst zijn Vrouwgemeente tot zich zal roepen. Allen, levenden en
doden, worden veranderd en gaan de Heer tegemoet in de lucht. Vervolgens moet niet lang
daarna in de hemel de aankondiging gehoord worden van Openbaring 19:7-9
>>
Laten wij ons verheugen en jubelen, en hem [de
Heer onze God, de Almachtige] de
heerlijkheid geven, want de bruiloft van het Lam brak aan en zijn Vrouw bereidde
zichzelf. En het werd haar gegeven dat zij zich zou tooien in helder, rein fijn
linnen, want het fijne linnen zijn de rechtvaardige daden der heiligen. En hij
zegt tegen mij: Schrijf! Gelukkig zij die geroepen zijn tot het avondmaal van
de bruiloft van het Lam! Ook zegt hij tot mij: Dit zijn de waarachtige woorden
van God.
Vanzelfsprekend zijn de
genodigden tot het bruiloftsmaal zeer gelukkig te noemen; de grootse waarheden daaromtrent
die zo lang achter het menselijke huwelijk schuilgingen, kunnen pas echt dan naar
waarde geschat worden. Ook kan ze ons misschien helpen een voor velen moeilijk
te verteren waarheid te verwerken, namelijk datgene wat Jezus zelf over de toekomst van het huwelijk heeft
aangekondigd volgens Lukas 20:34-36 >>
De zonen van deze eeuw huwen en worden ten huwelijk
gegeven. Zij echter die waardig zijn geacht aan die eeuw deel te krijgen en aan
de opstanding uit de doden, huwen niet noch worden zij
ten huwelijk gegeven, want zij kunnen ook niet meer sterven; want zij zijn aan
engelen gelijk, en zijn zonen van God, daar zij zonen van de opstanding zijn.
De zonen van dit aeon (deze eeuw) huwen, maar....
Alleen al de speciale manier
waarop Jezus zich uitdrukt wijst er op dat huwen beperkt is tot het huidige
tijdperk dat gekenmerkt wordt door onze verbondenheid met Adam vanwege onze
afstamming van hem.
Thans zijn alle mensen
nog zonen van dat Adamitische tijdperk en derhalve
wordt er gehuwd, althans de mogelijkheid daartoe staat open, nog
steeds. Maar in het aeon dat aanstaande is - het Millennium – zal
voor allen die dan de gelegenheid ontvangen op aarde te leven, het huwelijk
niet meer aan de orde zijn.
De context van deze
passage laat zien dat Jezus reageerde op een vraag van de Sadduceeën die
eropuit waren de opstandinggedachte belachelijk te maken. Hun vraag had betrekking
op een vrouw die in het kader van het leviraatbeginsel
zevenmaal gehuwd was geweest. Van wie zou zij in de
opstanding de echtgenote zijn, want de zeven broers hadden haar allen tot vrouw
gehad (Lk 20:27-33).
De vragenstellers
associeerden hun (fictieve) probleem duidelijk met de aardse opstanding, en wij zijn bijgevolg van mening dat
Jezus hun ook vanuit dat gezichtspunt van repliek diende.
Dat Jezus hier, in
Lukas 20, in zijn antwoord het huidige en het toekomstige aeon in
zijn antwoord betrok - hetgeen niet het geval is in de
parallelverslagen van Mattheüs
22 (te beginnen bij vers 23) en Markus
12 (vanaf vers 18) - moeten wij waarschijnlijk toeschrijven aan Lukas’
lezerskring die voornamelijk Hellenistisch geweest zal zijn.
Maar wat is dan de betekenis van
de zinsnede want zij kunnen ook niet meer
sterven; want zij zijn aan engelen gelijk?
Het antwoord schijnt te zijn: Zij
zijn niet langer Adams zonen en kunnen dus ook niet
meer de Adamitische dood sterven. Er is intussen n.l. het een en ander gebeurd
waardoor zij niet meer Adams zonen, maar Gods zonen zijn.
Zoals alle engelen afzonderlijk
door God zijn geschapen, hebben ook allen die dan op aarde zijn - ieder
afzonderlijk - een herschepping ervaren; of zij nu tot de
overlevenden of tot de opgewekten uit de doden behoren. In beide gevallen is God met zijn
grote macht tussenbeide gekomen (Mt 19:28; 22:29-30; Mr 12:24-27).
De vervulling van andere hoogst
belangrijke zaken - hoewel reeds lang in petto - is
dan van start gegaan, zoals die van Romeinen 8:19-22 >>
Het reikhalzend verlangen van de
schepping wacht de openbaarmaking van de zonen Gods af.
Want de schepping werd aan de zinloosheid onderworpen,
niet vrijwillig, maar door hem die haar daaraan onderwierp, op [basis van] hoop dat ook de
schepping zelf bevrijd zal worden van de slavernij van het verderf tot de
glorierijke vrijheid van de kinderen Gods. Want wij weten dat heel de schepping
tezamen zucht en tezamen in barensnood verkeert, tot
nu toe.
In dat Schriftdeel
ontvangen wij een extra argument voor de verwachting dat bij de intrede van het
Millennium het huwelijk en het baren van kinderen tot het verleden zullen
behoren. Waarom? Omdat de tijd is aangebroken dat het huwelijk in de hemel –
waar het menselijke huwelijk naar vooruitwees – vruchtbaar moet worden. En dat
nu hangt precies samen met het feit dat de zonen Gods – Christus’ Vrouwgemeente
in de hemel - openbaar worden gemaakt. Dat wil zeggen dat hun heilzame invloed
zich naar de mensen op aarde begint uit te strekken als het Nieuwe Jeruzalem
dat vanaf God uit de hemel neerdaalt (Openbaring 21:2-4).
Naar
het schijnt heeft het boek Ruth om deze reden een plaats in de Bijbel gekregen,
aangezien twee van de drie hoofdfiguren in dat verhaal vrouwen zijn: Naomi en
Ruth. Bovendien steunen beide vrouwen wat hun vooruitzichten in het leven
betreft, op de derde hoofdfiguur, Boaz die voor hen
een losser of vrijkoper wordt. Het ligt daarom voor de hand om Boaz in zijn tegenbeeldige betekenis te vereenzelvigen met
Jezus Christus, de loskoper van de twee Vrouwgemeentes die in de Bijbel een
plaats hebben, tezamen vormend het zaad van Abraham.
Zie
Deel
Terwijl de Ruthgemeente
door de aanvankelijke adoptie deel krijgt aan wat werkelijk Israël is (Rm 9:6), en in die situatie de eerstelingen der geest bezit als onderpand van
de erfenis die komt, wacht zij niettemin vurig op de volledige adoptie: De verlossing [door losprijs] van het lichaam (Rm 8:23; 2Ko 1:22;
5:5).
Wanneer die gebeurtenis door de
verandering tot hemels leven plaats vindt, kan ook het huwelijk met Messias
Jezus, de tegenbeeldige Boaz, in de hemel worden
voltrokken.
Dit begrip omtrent
de Twee Vrouwgemeentes werpt licht op enkele moeilijke Bijbelse vraagstukken,
t.w.:
a. Wie is eigenlijk de onvruchtbare vrouw van Jesaja 54:1?
De context (54:1-10)
wijst duidelijk in de richting van aards Israël, maar in Galaten
4:26-31, in de Allegorie, brengt Paulus de profetie in verband met
de Christelijke Gemeente en spreekt hij over het Jeruzalem dat boven is,
de moeder van christenen als een vrije vrouw die
met de onvruchtbare Sara wordt gelijkgesteld.
b. Welke ‘Vrouw’ wordt vertegenwoordigd door Op 12:1-2 >>
En
er werd een groot teken in de hemel gezien: een Vrouw bekleed met de zon en de
maan onder haar voeten; en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren; en zij
is zwanger, en zij schreeuwt het uit in haar weeën en pijnen om te baren
Ogenschijnlijk is zij hemels want
Johannes ziet haar in de omlijsting van een
groot teken in de hemel. In vers 5 evenwel
lezen wij dat die Vrouw een zoon baart, een αρσεν d.i.
een mannelijk [kind],
verwijzend naar Jesaja 66:7-8.
Vervolgens vlucht zij naar de
wildernis (de verzen 6 en 14) en zien we haar kennelijk in een aardse setting:
De Draak (slang) braakt de Vrouw water achterna, een rivier gelijk om haar
daardoor te doen verdrinken. De aarde komt de vrouw
echter te hulp, opent haar mond en verzwelgt de rivier (de verzen 15 en 16).
Waarschijnlijk is de oplossing
gelegen in het feit dat het in genoemde Schriftgedeelten steeds gaat om één
Vrouw, namelijk het ene Israël
Gods van Galaten 6:15-16 >>
Want noch besnijdenis is iets noch voorhuid, maar een
nieuwe schepping. En allen die volgens deze regel het spoor zullen houden,
vrede op hen en barmhartigheid; ja, op het Israël Gods.
Maar die ene vrouw zien we in de praktijk terug in twee
uitdrukkingswijzen: aards Israël en hemels (of: geestelijk)
Israël.
In Romeinen 11 heeft Paulus op
afdoende wijze de basis voor die opvatting toegelicht door uit te leggen dat er
sprake is van de ene olijfboom "Israël" waarvan de takken
uiteindelijk gevormd zullen worden door de leden van de beide Vrouwgemeentes. En zo zal heel Israël worden gered! –Romeinen 11:17, 24-26.
Zie voor een uitgebreidere
behandeling van dit leerpunt:
Leviticus hoofdstuk 12 - Welke waarheden gaan schuil
achter de reinigingsprocedures?
Tot slot keren we terug naar het
menselijke huwelijk en het grootse geheim dat daarin al sinds Adam en Eva heeft
opgesloten gelegen (Ef
5:31-32).
We stelden vast dat het mysterie
onthuld wordt in de verbintenis tussen Mashiach Yeshua en zijn Evagemeente.
Nu is het een Bijbelse regel dat
wanneer de werkelijkheden verschijnen de schaduwen of voorafbeeldingen hun tijd
gehad hebben en daarom moeten verdwijnen. Om die reden zijn we wat dieper
ingegaan op Lukas 20:34-36 waar Jezus het tot een einde
komen van het menselijke huwelijk heeft geleerd.
Dat leerpunt geeft echter
aanleiding tot de volgende vraag: Zal de beëindiging van de instelling van het
huwelijk ook inhouden dat het principe van mannelijk en vrouwelijk wordt
teruggedraaid? Dit lijkt geen onterechte vraag, immers:
1. Over de schepping van de mens hebben we in
Genesis 1:27 het volgende gelezen: En God schiep de
mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep hij hem; mannelijk en vrouwelijk schiep
hij hen.
Met het oog op het huwelijk werd
de aanvankelijk geschapen mens tot mannelijk en vrouwelijk geschapen.
2. In Romeinen 8:22 leert de Bijbel dat de
schepping nog altijd in barensnood verkeert! Betekent die uitspraak dat de
schepping nog op afronding wacht?
Een citaat:
All creation is pregnant in strained
expectancy awaiting the revelation of the sons of God, sighing and groaning in
travail pains.
Wat valt er dan in dat verband te
zeggen over Jeremia 31:22?
Hoe lang zult gij u her- en derwaarts
wenden, o afkerige dochter. Want YHWH schept iets nieuws op de aarde:
Vrouwelijk zal manlijk omvangen.
Heel geheimzinnige taal.
Duidelijk is alleen het volgende:
a. Er wordt profetisch een beroep
gedaan op etnisch Israël om zich weer tot haar echtgenoot YHWH te keren, en
zich niet langer tot andere "Baäls" te
wenden. Hierbij dienen we te bedenken dat dit een passage is binnen hoofdstuk 31, het hoofdstuk waarin het Nieuwe Verbond wordt aangekondigd (v. 31 t/m
34), dat bedoeld is om als een
hernieuwd huwelijksverbond te dienen.
Nu reeds
weten wij bij voorbaat dat een getrouwe Rest op grond van die regeling tot een
hernieuwde relatie zal geraken met YHWH God.
b. YHWH schept iets totaal nieuws op aarde. Het zou niet vreemd zijn als
het nieuwe gezien moet worden in het kader van het Nieuwe Verbond. De verzen 22
en 31 bevinden zich in een zelfde context.
c. Beschouwd vanuit Genesis 1:27b, is hier alleen het woord vrouwelijk gebruikt.
Het woord mannelijk [Hebreeuws: ZaaKaaR]
verschijnt niet in vers 22.
In plaats daarvan wordt het Hebreeuwse woord GeBeR
gebruikt dat niet zomaar man
betekent, maar eigenlijk betrekking heeft op een man die sterk wordt
geacht; sterk in de zin dat hij zich onderscheidt van vrouwen,
kinderen, en andere personen die niet fysiek sterk of strijdbaar zijn.
Niettemin houden wij het zeker
niet voor onmogelijk dat de oorspronkelijke tweedeling van de eerste mens, in
manlijk en vrouwelijk zal worden ‘teruggedraaid’.
Hierboven hebben wij al beredeneerd dat Adam
dankbaar reageerde op het feit dat God hem en zijn vrouw genadig was. Op grond
daarvan was er weer toekomst voor het echtpaar. Maar dat niet alleen, YHWH
Elohim wenste de man vervolgens ook te begunstigen als de eerste mens die
namens zijn Schepper profetische uitspraken mocht doen:
Hierna gaf Adam zijn vrouw de naam Eva [Levende], omdat zij de moeder zou worden van een ieder die leeft.
Adams
reactie kwam kennelijk voort uit de manier waarop hij het profetische woord van
vers 15 had verstaan: Ik zal
vijandschap stellen tussen jou en de vrouw en tussen jouw zaad en haar zaad.
Hij zal jou in de kop vermorzelen en jij zult hem in de hiel vermorzelen.
De aanwijzing voor die
veronderstelling blijkt uit het feit dat hij er nu toe overging de naam van
zijn vrouw te wijzigen. Aanvankelijk was haar naam niet Eva. Toen zij, zijn
vrouwelijke zijde, uit hem werd genomen noemde Adam haar Isjsjaah,
Hebreeuws voor Vrouw, maar letterlijk: Uit
Man (Gn 2:23).
Maar nu wijzigt hij haar naam op grond van Gods belofte in Chawaah, letterlijk Leven, wat in ons taalgebruik tot Eva is geworden. Daarna wordt er in de Bijbel nog uitsluitend met die naam naar haar verwezen: Eva [Leven].
Gewoonlijk wordt deze
naamswijziging uitgelegd alsof Adam nu begrepen zou hebben dat uit zijn vrouw
een geslacht van mensen zou worden voortgebracht. Maar dat lijkt niet
waarschijnlijk, want dát was immers van meet af helder op grond van de opdracht
die God hen volgens Gn 1:28 had gegeven: Weest vruchtbaar en wordt tot velen.
Bedenk dat YHWH Elohim ook nog tot
Adam had gezegd: In
het zweet van je aangezicht zul je brood eten, totdat
je tot de aardbodem terugkeert, want daaruit werd je genomen. Want je bent stof
en tot stof zul je terugkeren.
Adam moest uit al die informatie wel afleiden dat hij in zijn nieuwe situatie de vader van een geslacht zou worden dat bij voorbaat gedoemd was te sterven. Vanwege zijn overtreding lag voor al zijn nakomelingen de dood in het verschiet en dat van hun geboorte af.
Toch verandert hij de naam van zijn
vrouw in Leven! Waarom? Omdat hij - en uiteraard ook
zijn vrouw - God ook hadden horen zeggen: Ik
zal vijandschap stellen tussen jou en de vrouw en tussen jouw zaad en haar
zaad. Hij zal jou in de kop vermorzelen en jij zult hem in de hiel vermorzelen.
Ik zal de smart van je zwangerschap zeer doen toenemen; met barensweeën zul je
kinderen voortbrengen
Zoals gezegd had Eva die belofte ook gehoord en er geloof in gesteld. Welnu, als een mens die weliswaar schuldig voor God staat wegens zonde maar geloof stelt in diens belofte, gaat hij/zij principieel over van dood naar leven. Op grond van datgene wat God belooft is er weer toekomst.
Vandaar dat Adam de naam van zijn vrouw wijzigde in Leven: Want zij zou de moeder worden van alle levenden. Dat wil zeggen van een lijn van nakomelingen die, op grond van geloof, met name in de belofte van Gn 3:15, zouden overgaan van dood naar leven.
Bij uitbreiding dus het geloof dat gekenmerkt wordt door het onvoorwaardelijk vertrouwen dat er een zaad zou verschijnen dat uiteindelijk de Slang in de kop zou vermorzelen, maar daarvoor eerst als mens plaatsvervangend voor de schuld van de mens zou sterven.
Interessant is hoe het
gematria-beginsel die conclusies bevestigt, t.w.:
Gn 3:17 |
En tot Adam zei hij: ”Omdat je naar
de stem van je vrouw luisterde en van de boom ging eten waaromtrent ik je
geboden had: Daarvan mag je niet eten, is de aardbodem ter wille van jou
vervloekt. Met smart zul je de opbrengst ervan eten al de dagen van je leven. |
6338 |
En doorns en distels zal hij je voortbrengen, en je zult de
plantengroei van het veld eten. |
2758 |
|
In het zweet van je aangezicht zul je
brood eten, totdat je tot de aardbodem terugkeert, want daaruit werd je
genomen. Want je bent stof en tot stof zul je terugkeren”. |
4191 |
De
getalswaarden (GW) van de drie verzen totaal bedraagt 13287, en die GW wordt
verder alleen nog gevonden in Hn 24:21, waar de apostel
Paulus melding maakte van de toekomstige, algemene opstanding >>
Of het moest zijn dit ene woord, dat ik, in
hun midden staande, uitriep:
Ter zake van de
opstanding der doden sta ik heden voor u terecht!
Een
en ander gecombineerd moet wel betekenen dat ook die eerste twee mensen in het
Millenniumrijk van de Messias een opstanding zullen ervaren!
Voor
het leerstuk van de algemene opstanding, zie: Openbaring
20:11-15.
-.-.-.-