De Brief van Judas
Opschrift (1-2)
Aanleiding tot schrijven Brief (3-4)
Waarschuwende voorbeelden (5-7)
Kenmerken der misleiders en hun geestelijke
gevaren (8-16)
Vermaningen (17-23)
Doxologie (24-25)
De brief van Judas vertoont een zeer sterke gelijkenis met
de Tweede Brief van de apostel Petrus, met name het gedeelte
2Pt 2:1 tm 3:14.
•
Beide verwijzen naar zeer goddeloze personages die infiltreren in de gelederen van de heiligen.
Maar beide ontmaskeren ook hun ware aard.
• Beide citeren Oudtestamentische voorbeelden bij wijze van illustratie en waarschuwing. Onder hen de engelen die
zondigden, de inwoners van Sodom/Gomorra
en het geval van Bileam.
• Beide gebruiken zeer krachtige vergelijkingen
om de lezer toch vooral te overtuigen van het grote kwaad dat zij bedreven en hem op het hart te drukken zich verre
daarvan te houden.
De overeenkomst tussen de twee
Brieven is dermate groot dat het voor de hand ligt te veronderstellen dat de
auteurs óf uit dezelfde bron hebben geput, óf dat de één het geschrift van de
ander raadpleegde. Terwijl men voorheen gewoonlijk de prioriteit van Twee
Petrus aannam, houdt men tegenwoordig de Judasbrief voor ouder. De tekst van de
laatste is namelijk uitvoeriger en bevat details van individuele aard. Ook
lijkt het dat bepaalde duistere passages in Judas in Twee Petrus vereenvoudigd
en verduidelijkt worden. Ook is het meer verklaarbaar dat de auteur van Twee
Petrus de korte brief van Judas in een schrijven van grotere omvang opnam.
Omgekeerd zou Judas immers niets oorspronkelijks te schrijven hebben.
Opschrift (1-2)
Ιουδας
Ιησου Χριστου
δουλος,
αδελφος δε
Ιακωβου, τοις
εν θεω πατρι
ηγαπημενοις
και Ιησου
Χριστω τετηρημενοις
κλητοις∙ ελεος υμιν
και ειρηνη και
αγαπη
πληθυνθειη.
1-2 Judas, slaaf van Jezus Messias, broeder echter van
Jakobus, aan de geroepenen die in God [de]
Vader geliefd en voor Jezus Messias bewaard zijn. Mogen barmhartigheid en vrede en liefde ten aanzien van jullie
vermeerderd worden.
Dat Judas zich bekend maakt als broeder van Jakobus is
aanleiding om te veronderstellen dat Jakobus zelf inmiddels gestorven was [62
AD] en dat Judas’ brief een soort deel II is van Jakobus’ brief.
Vergelijk: Mt 13:55-56; Hn 12:17; 15:13; 21:18; 1Ko 15:7; Gl
1:19; 2:9; Jk 1:1
Schitterend is het om vast te stellen dat met deze
openingsverzen feitelijk te kennen wordt gegeven dat God het gebed van zijn
Zoon dat hij op de avond voor zijn dood opzond, goedgunstig verhoort. Jezus had
in dat 'hogepriesterlijk gebed' de Vader verzocht: En ik ben niet langer in de wereld, en zij zijn in de wereld, en
ik kom naar u toe. Heilige Vader, bewaar hen die u mij gegeven hebt in uw
naam, opdat zij één mogen zijn zoals wij (Jh 17:11).
Voor Jezus Messias bewaard moet blijkbaar opgevat worden
in de zin dat de
leden van de beide gemeenten van het Israël Gods behoed worden, welke vormen van kwaad maar ook op hun weg komen. Als
resultaat daarvan zullen zij -geheel overeenkomstig het doel dat God met hen
heeft- volledig deel kunnen hebben aan het koninkrijk van de Messias.
Geroepen en bewaard duiden
op uitverkiezing en doel (2Pt 1:10-11).
In de aanhef van zijn gebed zinspeelde Jezus reeds daarop:
Vader het uur is gekomen; verheerlijk uw Zoon, opdat uw Zoon u
moge verheerlijken, gelijk gij hem macht gaf over alle
vlees, om aan al wat gij hem gaf,
eeuwig leven te schenken (Jh 17:1-2).
Eerst zal de koninklijke priesterschap
van het ware Israël Gods blijvend leven ontvangen, maar vervolgens zal die
priesterschap tijdens het Millenniumrijk van de Messias intermediair zijn als
het zegenende zaad van Abraham, zodat eeuwig leven ook het deel kan worden van
de Heidenvolken (Op 20:6, 11-15).
Zie: Johannes
17:1-26
Juist met het oog daarop is Judas’ bede dat barmhartigheid en vrede en
liefde ten aanzien van hen [de priesterschap] vermeerderd mogen worden. In de mate dat zij met kwade dingen geconfronteerd
worden, in die mate ook zullen Gods barmhartigheid, vrede en liefde hun ten
deel vallen. Dat houdt een grote geruststelling voor hen in aangezien alles er
op wijst dat Judas schrijft met het oog op eindtijdomstandigheden. Oók in dat
opzicht zijn de boeken Judas en Twee Petrus beide eschatologisch gericht.
Vergelijk: Js 41:8-9; 65:13-15; 66:5; Jr 3:14-17; Mt 24:22-24, 31; 1Pt 2:9;
2Pt 1:16-19.
Aanleiding schrijven Brief (3-4)
Αγαπητοι,
πασαν σπουδην
ποιουμενος
γραφειν υμιν περι
της κοινης
ημων σωτηριας
αναγκην εσχον
γραψαι υμιν
παρακαλων επαγωνιζεσθαι
τη απαξ
παραδοθειση
τοις αγιοις
πιστει.
3 Geliefden, met alle ijver
bezig zijnde jullie te schrijven omtrent onze gemeenschappelijke redding, zag
ik me genoodzaakt jullie te schrijven met de aansporing onvermoeid te strijden
voor het geloof dat eens voor altijd aan de heiligen werd overgeleverd.
Het
moet beslist iets alarmerends zijn geweest wat Judas ertoe noodzaakte van thema
te veranderen. Dat hij niettemin melding maakt van zijn oorspronkelijke
onderwerp -de redding welke het Israël Gods gemeenschappelijk heeft-
veronderstelt dat er sprake is van een zeer ernstig gevaar waardoor die redding
bedreigd wordt. Hun vertrouwen in de geloofswaarheden omtrent de Messias zal
onder zware druk komen te staan; Satans handlangers zullen er alles aan doen
dat vertrouwen aan te tasten en zo mogelijk onderuit te halen.
Vergelijk: Js 45:17-25; Lk 1:1-2; Hn 4:12; Hb 2:3-4.
"Het [pakket van
geloofswaarheden betreffende de Messias] werd overgeleverd aan de heiligen;
niet aan de apostelen en profeten, maar door hun tussenkomst aan de
heiligen. Het zijn bijgevolg de heiligen die zijn beheerders zijn, en niet
slechts de prominente of begaafde mensen onder hen. Dit is een feit dat van het
diepste belang is. Het geloof spreekt het geloof van een ieder van ons
aan. Elk van ons moet het ontvangen en het begrijpen, maar ook dient elk van
ons toe te zien op de handhaving er van en er zonodig voor strijden.
In het licht hiervan kan men
inzien hoe rampzalig het idee is geweest dat men het juist heeft geacht om in
de kerk een speciale klasse van officieel benoemde mensen te hebben, hetzij
priesters hetzij bedienaren, tot wie al zulke dingen zouden behoren. Dit is in
werkelijkheid een meesterzet van de tegenstander gebleken, want waar dat idee
de overhand kreeg, is de grote massa van heiligen alle activiteit binnen de
geloofsstrijd ontnomen en in een staat van geestelijke kindsheid gehouden."
(F. B. Hole, Jude)
παρεισεδυσαν
γαρ τινες
ανθρωποι, οι
παλαι προγεγραμμενοι
εις τουτο το
κριμα, ασεβεις,
την του θεου ημων
χαριτα
μετατιθεντες
εις ασελγειαν
και τον μονον
δεσποτην και
κυριον ημων
Ιησουν Χριστον
αρνουμενοι.
4 Want er zijn bepaalde mensen
heimelijk binnengeslopen -reeds lang tevoren tot dit oordeel opgeschreven-
goddelozen, die de genade van onze God veranderen in losbandigheid en onze
enige Meester en Heer, Jezus Messias, verloochenen.
Hier beginnen we de overeenkomsten met
de Twee Petrus-brief duidelijk te onderscheiden: Er stonden echter ook valse
profeten op onder het volk, zoals er ook onder jullie valse
leraren zullen zijn, die heimelijk verderfelijke sekten zullen invoeren
en de Meester die hen kocht verloochenen, een snelle vernietiging over zichzelf
brengend
(2Pt 2:1).
Reeds lang tevoren tot dit
oordeel opgeschreven…
Genoemd oordeel komt blijkbaar overeen met dat van vers 6, het oordeel van de Grote Dag, ook genoemd in 2Pt 2:4.
Gezien de context (vers 6) en de overeenkomsten met 2Pt 2:1-4,
is het niet denkbeeldig dat de ultieme dreiging in de 'laatste dagen' zal komen
van de zijde der demonen, de gevallen engelen, die zich in de dagen
voorafgaande aan de Vloed materialiseerden tot manlijke wezens. Weliswaar
bevinden zij zich sindsdien opgesloten in de Tartarussituatie, maar blijkbaar
ontvangen zij in de 70ste Week alsnog een laatste gelegenheid om
zich gematerialiseerd onder de mensen te begeven. Dan zal voor iedereen
duidelijk worden met welk doel God hen voor het oordeel heeft bewaard.
Gn 6:1-4; 2Tm 3:1, 6-8; 1Pt 3:19-20.
Zie ook: De
Vloed en de gevangenis en Daniël
2:43
Waarschuwende voorbeelden (5-7)
Υπομνησαι
δε υμας
βουλομαι,
ειδοτας υμας
παντα, οτι [ο]
κυριος απαξ λαον
εκ γης
Αιγυπτου σωσας
το δευτερον
τους μη πιστευσαντας
απωλεσεν.
αγγελους τε
τους μη
τηρησαντας την
εαυτων αρχην
αλλα
απολιποντας το
ιδιον οικητηριον
εις κρισιν
μεγαλης ημερας
δεσμοις αιδιοις
υπο ζοφον
τετηρηκεν·
5-6 Maar ik wens jullie eraan
te herinneren, ofschoon gij alle dingen eens voor altijd weet, dat de Heer
-nadat hij een volk uit het land Egypte redde- naderhand hen die niet geloofden
ombracht. Zo ook engelen die hun oorspronkelijke situatie niet bewaarden maar
de geëigende woonplaats verlieten, heeft hij tot het oordeel van de grote dag
met eeuwige boeien onder duisternis bewaard.
Uit 2Ko 5:2 kan afgeleid worden
dat het bij οικητηριον (oikètèrion) gaat om een
woonplaats welke eigen is aan het schepsel, hetzij mens (vleselijke of
stoffelijke natuur), hetzij engel (geestelijke natuur). De menselijke natuur
kan een heilige ναος (tempelheilgdom) worden wanneer God
door middel van zijn geest daarin wil wonen, een woonplaats [κατοικητηριον]
van God in geest (Ef 2:21-22).
ως Σοδομα
και Γομορρα
και αι περι
αυτας πολεις,
τον ομοιον
τροπον τουτοις
εκπορνευσασαι
και απελθουσαι
οπισω σαρκος
ετερας,
προκεινται
δειγμα πυρος
αιωνιου δικην
υπεχουσαι.
7 Zoals Sodom en Gomorra en
de steden daaromheen -die op overeenkomstige wijze als dezen grove ontucht
bedreven en andersoortig vlees achternagingen- daar liggen als bewijs doordat
zij een vonnis van eeuwig vuur ondergaan.
De mannen van Sodom begeerden vleselijke gemeenschap met de
engelen die zich tot manlijke gestalten hadden gematerialiseerd en die door Lot
gastvrij waren ontvangen. Zoals de gevallen engelen in de periode vóór de Vloed
in hun gematerialiseerde situatie zondigden met 'de mooie dochters der mensen'
(ander vlees), zo wensten de perverse mannen van Sodom te zondigen met
de engelen (ander vlees) die bij Lot verbleven.
Nog altijd liggen beide goddeloze steden daar als toonbeeld voor
een ieder die wil inzien dat Gods gerechte straf voor zulke personen eeuwige
ondergang inhoudt, absolute levenloosheid (2Th 1:9).
Kenmerken der misleiders en hun geestelijke gevaren
(8-16)
Ομοιως
μεντοι και
ουτοι
ενυπνιαζομενοι
σαρκα μεν
μιαινουσιν,
κυριοτητα δε
αθετουσιν,
δοξας δε βλασφημουσιν.
8 Niettemin bezoedelen ook
deze dromers op gelijke wijze vlees; zij verwerpen niet alleen heerschappij
maar lasteren ook heerlijkheden.
"Dromers" is een participiumvorm van het werkwoord
ενυπνιαζομαι dat dromen
betekent, maar in Dt 13:1-3 (LXX) wordt gebruikt voor de valse profeten die
in Israël zouden opstaan. Volgens de M-tekst lezen we daar:
Als in uw midden een profeet opstaat of iemand die dromen heeft,
en u een teken of wonder geeft, en dat teken of
dat wonder waarvan hij tot u gesproken had, komt en hij zegt: Laten we achter
andere goden aan gaan, die u niet kent, en laten we die dienen, luister dan niet naar de woorden van die
profeet of naar hem die die dromen heeft! Want JHWH, uw God, stelt u dan op de proef om te weten of u JHWH, uw God, liefhebt met heel uw
hart en met heel uw ziel.
Die 'dromenzieners' zouden niet meegevoerd worden door heilige
geest, maar eerder speelbal zijn van beelden die in henzelf opstegen of die zij
uit occulte bron ingegeven kregen (2Pt 1:21). Zij konden hun dromen immers ook
vergezeld laten gaan van tekenen die zouden uitkomen. Met het oog daarop is er
reden om eerder te denken aan demonische invloeden, er op gericht leden van
Gods uitverkoren volk tot afval te brengen. Die verderfelijke invloeden zijn
door alle tijden heen een geestelijke bedreiging voor Israël gebleken en zullen
zich in de eindtijd opnieuw met grote intensiteit doen gelden.
Vergelijk: Dt 18:20; Jr 23:25-32; 27:9-10; Zc 10:2; 2Tm 3:1,
6-9; 2Pt 2:1.
In Hn 2:17 wordt deze betekenis
van het werkwoord echter ook in gunstige zin gebruikt als resultaat van de
uitstorting van Gods geest (Jl 2:28).
Vergelijk: Gn 28:12-16; 37:5-10;
hfdst 40 en 41; Nm 12:6; Rc 7:13-14; Jb 33:14-16; Dn hfdst 2.
Deze dromers bezoedelen ook op
gelijke wijze vlees…
Die 'dromers' sluiten hun oren voor de krachtige waarschuwingen
die in de genoemde drie oordelen opgesloten liggen. In plaats dat zij zich
daardoor laten afschrikken, bevorderen zij juist op gelijke wijze de bezoedeling
van vlees; dat wil zeggen naar het patroon van de gevallen engelen en de
perverse mannen in Sodom.
Zij verwerpen niet alleen
heerschappij maar lasteren ook heerlijkheden…
Wie worden met heerlijkheden
bedoeld? Gelet op het contextuele verband denken we aan goddelijke
heerschappij, én aan mensen en engelen die deze heerschappij dienen en
vertegenwoordigen en die bijgevolg met een mate van heerlijkheid zijn bekleed.
Aangezien we in vers 14 van de Brief verplaatst worden naar de
tijd van Gods definitieve afrekening met alle goddeloosheid, hebben we reden om
aan te nemen dat in de ultieme vervulling de gematerialiseerde demonen in de
eindtijd de leiding zullen nemen in het lasteren en verachten van de Messiaanse
heerschappij, daarbij ook de getrouwe engelen en de leden van het ware Israël
Gods beschimpend. Zie: Op 4:4-8; 13:5-6, en vergelijk Nm 14:1-4; 16:1-3, 12.
Vergelijk ook: Het
probleem Diotrefes
ο δε Μιχαηλ ο
αρχαγγελος,
οτε τω διαβολω
διακρινομενος
διελεγετο περι
του Μωυσεως
σωματος, ουκ
ετολμησεν
κρισιν
επενεγκειν
βλασφημιας,
αλλα ειπεν, Επιτιμησαι
σοι κυριος.
9 Toen de aartsengel
Michaël evenwel een geschil had met de Duivel en disputeerde over het lichaam
van Mozes, durfde hij geen oordeel van lastering uit te brengen, maar zei: Moge
de Heer je bestraffen!
Michaël is één van de speciale aanduidingen voor Gods Zoon,
Messias Jezus, in het bijzonder in zijn geestelijke, hemelse staat:
a In 1Th 4:16 wordt hij
kennelijk vereenzelvigd met de Heer zelf die neerdaalt
vanaf de hemel met de stem ener aartsengel
b Vooral Dn 12:1 is
doorslaggevend voor de identificatie van Michaël:
Te dien tijde zal Michaël opstaan, de grote vorst,
die de zonen van uw volk terzijde staat; en er zal een tijd van grote
benauwdheid zijn, zoals er niet geweest is sinds er volken bestaan, tot op die
tijd toe. Maar in die tijd zal uw volk ontkomen: al wie in het boek geschreven
wordt bevonden.
Een vergelijking met Dn 11:20-21 leert dat dit opstaan de betekenis heeft van koning
worden; de strekking van die uitdrukking komt overeen met Dn 2:44 en 7:14.
Dat er op dit opstaan een tijd van grote
benauwdheid volgt kan verklaard worden uit Op 12:5-12 waar Michaël eveneens
in beeld komt; uit de samenhang blijkt dat de geboorte van het manlijk kind
duidt op de oprichting en in actie komen van het Messiaanse koninkrijk: En ik hoorde een grote stem in de hemel, zeggend: Thans is
geschied de redding en de kracht en het
koninkrijk van onze God en de macht van zijn Messias, aangezien de beschuldiger van onze
broeders die hen dag en nacht voor onze God beschuldigt, werd geworpen
Het ligt zeer voor de hand dat de koning zelf de strijd in de
hemel leidt en daarin zijn engelen aanvoert; in vers 7 wordt die rol aan
Michaël toegeschreven
Vergelijk: Mt 16:27 en 25:31.
c Als de Michaël van Dn 12:1 -de grote vorst die de zonen van Daniëls volk terzijde staat- verschijnt hij altijd
wanneer Israël in Gods programma vooraan in beeld komt. In zijn voormenselijk
bestaan vergezelde hij als de engel van JHWH het volk Israël
op haar tocht door de wildernis (Ex 13:21-22; 14:19, 24; 23:20-23; 32:34; Jz
5:13-15).
In Op 10:1-2, waar hij getooid
of bekleed is met een wolk, herkennen wij hem eveneens als de
oudtestamentische engel van JHWH, gezien het feit dat die engel
vereenzelvigd wordt met de wolk overdag en de vuurkolom des nachts die voor het
volk uitging; met het oog daarop was het vrijwel een vanzelfsprekende zaak dat
juist die engel in een geschil geraakte met de Duivel bij het begraven
van Mozes’ lichaam (Dt 34:6). Even vanzelfsprekend was zijn verschijning als de vorst van het leger van JHWH aan Jozua toen deze
voorbereidingen trof om tegen Jericho op te trekken en een begin te maken met
de verovering van het land der belofte.
Zie ook de Studie: Michaël
- de aartsengel - in conflict met Satans Rijk
Moge de Heer je bestraffen!
Vergelijk: Zc 3:1-2 en 2Pt 2:11
ουτοι δε οσα
μεν ουκ
οιδασιν
βλασφημουσιν,
οσα δε φυσικως
ως τα αλογα ζωα
επιστανται, εν
τουτοις φθειρονται.
10 Dezen echter lasteren
alles wat zij niet kennen, maar alles wat zij van nature weten, zoals de
redeloze levende wezens, daarin verderven zij zich.
Evenals de redeloze dieren beperken de verleiders hun
belangstelling tot de dingen die zij op natuurlijke wijze kennen, vooral
wat met het geslachtsleven te maken heeft, alsook met eten, drinken en overig
zingenot. Daarmee stellen zij hun waardigheid op één lijn met het redeloze vee
(Mt 8:30-32; Jk 3:15; 2Pt 2:12).
Maar terwijl de dierenwereld door louter instinct wordt geleid,
propageren deze verleiders bewust allerlei soort van moreel verderf, in deze
tijd als voorbode vooral zichtbaar in de seksindustrie en krachtig bevorderd door
de entertainers die op TV het grote publiek moeten vermaken. In de eindtijd,
wanneer de demonen weer te midden van de mensen zullen verkeren, zal dit meer
dan ooit dagelijks recept zijn. Maar dat rusteloos streven naar zingenot zal
niet tot meer menselijk geluk leiden, doch integendeel eerder op ondergang
uitlopen.
Vergelijk: Gn 19:4-5,
23-25; Ps 92:5-7; 2Tm 3:1-9, 13; Tt 1:12; 2Pt 2:6-10.
ουαι αυτοις, οτι
τη οδω του καιν
επορευθησαν, και
τη πλανη του
βαλααμ μισθου
εξεχυθησαν, και
τη αντιλογια
του κορε
απωλοντο.
11 Wee hun, want zij zijn de
weg van Kaïn gegaan en hebben zich voor loon in de dwaling van Bileam gestort
en vergingen in het verzet van Korach.
In de joodse literatuur wordt Kaïn voorgesteld als het prototype van de zinnelijke en geestelijk
dode mens, de verachter en bespotter van al het bovennatuurlijke. Bij
uitbreiding zijn die kwalificaties goed toepasbaar op de harteloze demonen die
zich nog bij God durven te beklagen over hun levenslot (Gn 4:13-14; 1Jh 3:12;
Jd 16).
Evenals Kaïn zijn de demonen bestemd voor Gehenna, het
equivalent van het meer van vuur (Mt 23:33, 35; 25:41; Op 19:20; 20:10).
Zij hebben zich voor loon in de
dwaling van Bileam gestort …
Letterlijk zegt de tekst dat de verleiders zich hebben uitgestort in de dwaling, naar het patroon van Bileam die zich in zijn hebzucht -tegen
alle goddelijke aanwijzingen in- op een dwaalweg begaf omdat hij het loon van onrecht liefhad.
Hoewel hij door God gedwongen werd het volk Israël te zegenen in
plaats van te vervloeken, gaf hij koning Balak niettemin het advies
Midianitische vrouwen in te zetten om de mannen van Israël tot ontucht
en afgoderij te verleiden. Bijgevolg is Bileam het prototype van alle
dwaalleraars en gewetenloze hebzuchtigen geworden. Oók in die 'kwaliteiten'
lopen de demonen voorop.
Vergelijk: Nm hfdst 22-25; 31:15-16; 2Pt 2:15-16; Op 2:14.
Zie ook: 2Ko 11:13-15; Gl 1:8.
Korach is de grote opstandeling die
opstond tegen het leiderschap van Mozes en het priesterschap van Aäron, maar in
dat verzet ten onder ging (Nm 16:1-4, 8-11). Op dezelfde wijze ziet het
geestesoog van de geïnspireerde Judas de ondergang der misleiders als reeds
voltrokken.
In zijn opstand streed Korach met zijn vergadering tegen JHWH,
iets wat slechts op ondergang kon uitlopen. Daarmee werd hij met zijn aanhang
tot een teken voor allen die zich opstandig tegen JHWH keren.
Vergelijk: Nm 16:31-35; 26:9-10; Ps 2:2-3, 10-12; Js 11:4;
66:24; 2Th 2:3-4, 8.
ουτοι εισιν
οι εν ταις
αγαπαις υμων
σπιλαδες συνευωχουμενοι
αφοβως, εαυτους
ποιμαινοντες,
νεφελαι
ανυδροι υπο
ανεμων παραφερομεναι,
δενδρα
φθινοπωρινα
ακαρπα δις
αποθανοντα
εκριζωθεντα,
12 Dezen zijn de
schandvlekken bij jullie liefdemaaltijden, die zonder vrees meebrassen en
zichzelf weiden; waterloze wolken, door winden voorbij gedreven, bomen in de
late herfst zonder vrucht, tweemaal gestorven, ontworteld;
Dezen
zijn de schandvlekken…
Grieks: σπιλαδες, klippen die onder water verborgen zijn en waarop
schepen kunnen stoten en ten onder kunnen gaan; in de parallelle tekst 2Pt 2:13
wordt echter σπιλοι (vlekken) gebruikt
Eν
ταις αγαπαις, bij jullie liefdemaaltijden, doelend op bijeenkomsten waar de dood des Heren
werd bekendgemaakt door een avondmaalsviering die gehouden werd in combinatie
met een gewone maaltijd. Te Korinthe werden zulke vieringen in Paulus’ dagen
tot een aanfluiting gemaakt door hen die zich te buiten gingen aan voedsel en
wijn -zich daarbij in het geheel niet bekommerend om hun arme medechristenen-
zo ook de verleiders: door hun schandelijk gedrag tijdens de agapen werd
de waardigheid er van omlaag gehaald (1Ko 11:20-26).
Zie de Studie: Blijft
dit tot een gedachtenis aan mij doen
Waterloze wolken, door winden
voorbij gedreven, bomen in de late herfst zonder vrucht, tweemaal gestorven,
ontworteld…
Van de zijde der verleiders is niets goeds te verwachten; met de
uitdrukking tweemaal
gestorven, ontworteld kan gezinspeeld worden op de wisselende situatie der demonen:
toen de Vloed kwam werden zij gedwongen hun menselijke materialisatie op te
geven; zij werden gestraft door opsluiting in de gevangenis (Tartarus).
In de eindtijd zullen zij, zeer tijdelijk, uit die gevangenschap
worden losgelaten, een gelegenheid om voor de tweede keer manlijke gestalten
aan te nemen; als zij echter Gods doel in het oordeel hebben gediend zullen zij
aan hun einde komen, voorgoed 'ontworteld', of: met wortel en tak uitgeroeid.
Vergelijk: Gn 6:1-4; Ml 4:1-2; 1Pt 3:19; 2Pt 2:4; Jd 6; Op 9:1-3
(na vijf maanden komen sprinkhanen aan hun einde; Jl 2:20; Op 9:4-5)
κυματα
αγρια θαλασσης
επαφριζοντα
τας εαυτων αισχυνας,
αστερες
πλανηται οις ο
ζοφος του
σκοτους εις
αιωνα
τετηρηται.
13 woeste golven der zee,
die hun eigen schandelijkheden opschuimen; dwaalsterren, voor wie de diepste
duisternis voor eeuwig is weggelegd.
Terwijl de goede leraren onder de Joden door hun inzicht in de
eindtijd zullen schitteren als de sterren, zijn de misleiders te vergelijken
met dwaalsterren, in de joodse literatuur zinnebeeldig voor gevallen engelen
(Dn 12:3).
Dat voor de verleiders de diepste duisternis voor
eeuwig is weggelegd duidt
wederom op volledige ondergang. In vers 6 werd hun huidige duistere toestand
geschilderd; in die penibele situatie verkeren zij –nu reeds zo’n 4360 jaar- op
de rand van ondergang. De diepste duisternis van dit vers -letterlijk de donkerheid der duisternis- daarentegen is ernstiger
omdat ze afsnijding van elke vorm van bestaan verzinnebeeldt (2Pt 2:17).
De opeenstapeling van de meest ernstige ondeugden in de vv 8 tm
13 schetst een beeld dat te extreem is om toegepast te worden op louter een
groepje zogenaamde christenen in de Eerste eeuw. Hoewel het waar is dat die
verleiders heimelijk in de christelijke gelederen waren binnengedrongen en er
op uit waren onder de dekmantel van de goddelijke genade en de verworven
geestelijke vrijheid allerlei losbandigheid te bedrijven en dat ook bij anderen
te bevorderen, en die bijgevolg zeer zeker een groot geestelijk gevaar vormden,
is het moeilijk om uitsluitend aan menselijke figuren te denken.
Juist de zinsnede voor wie de diepste duisternis
voor eeuwig is weggelegd wijst op een oordeel dat JHWH God al lang geleden in principe
geveld moet hebben ten aanzien van de ware misdadigers in het universum: de
nefilim of gevallen engelen, ook aangeduid als de onreine geesten, die op buitensporige wijze onnoemlijk veel
slechtheid hebben bedreven, nu reeds millennia lang.
De beschreven situatie stemt overeen met het beeld dat Johannes
in zijn eerste Brief schetst voor 'het laatste uur':
Kinderen, het is [een] laatste uur en zoals
jullie hoorden dat [een] Antichrist
komt, zijn ook nu vele antichristen opgestaan, waaruit wij weten dat het [een] laatste uur is. Uit ons kwamen zij voort,
maar zij waren niet uit óns; want, indien zij uit ons waren, waren zij wel met
ons gebleven; maar zij moesten openbaar gemaakt worden aangezien niet allen uit
ons zijn.
(Zie: 1Jh
2:18-19)
Προεφητευσεν
δε και τουτοις
εβδομος απο
Αδαμ Ενωχ
λεγων, Ιδου
ηλθεν κυριος
εν αγιαις
μυριασιν
αυτου, ποιησαι
κρισιν κατα
παντων και
ελεγξαι πασαν
ψυχην περι
παντων των
εργων ασεβειας
αυτων ων
ησεβησαν και περι
παντων των
σκληρων ων
ελαλησαν κατ
αυτου αμαρτωλοι
ασεβεις.
14-15 Maar ook Henoch, zevende
vanaf Adam, profeteerde over dezen, zeggend: "Zie, de Heer is gekomen te
midden van zijn heilige tienduizenden, om gericht te houden tegen allen en alle
ziel schuldig te verklaren omtrent al hun werken van goddeloosheid die zij
goddeloos bedreven hebben, en omtrent alle harde dingen die goddeloze zondaars
tegen hem gesproken hebben".
De woorden die Henoch gesproken zou hebben, zijn niet te vinden
in Genesis 5; wél treffen we ze aan in het apocriefe boek Henoch dat rond de
Eerste eeuw vóór Christus is ontstaan; de Ethiopische tekst daarvan luidt:
"En zie, hij komt met tienduizenden heiligen, om over hen het
oordeel te spreken, en hij zal de goddelozen vernietigen en alle vlees
terechtwijzen wegens alles wat de zondaars en goddelozen tegen hem gedaan en
bedreven hebben".
De Griekse tekst luidt:
"Hij komt men zijn tienduizenden en met zijn heiligen om
gericht te houden over allen en alle goddelozen te vernietigen, en hij zal alle
vlees terechtwijzen wegens alle goddeloze werken die zij bedreven hebben, en
wegens alle vermetele woorden, die zij uitspraken, en wegens alles wat de
goddeloze zondaars tegen hem hebben gezegd".
Over de oorsprong van de tekst schreef Barnes:
There is no clear evidence that he [Judas] quoted it from any book extant in his time. There is, indeed,
now an apocryphal writing called "the Book of Enoch," containing a
prediction strongly resembling this, but there is no certain proof that it
existed so early as the time of Jude, nor, if it did, is it absolutely certain
that he quoted from it.
Both Jude and the author of that book may have quoted a common tradition
of their time, for there can be no doubt that the passage referred to was
handed down by tradition.
Henoch, zevende vanaf
Adam…
Oók deze frase, afgeleid uit Gn 5:3-20, wordt in het boek Henoch
aangetroffen, maar wat daarmee gezegd wil worden is niet direct
duidelijk. Werd Henoch die titel toegevoegd om hem te onderscheiden van de
Henoch die de zoon van Kaïn was? Het valt in ieder geval op dat, wanneer
Henochs aankondiging van het strafgericht over de goddelozen wordt vervuld,
daarmee ook de zevende periode van 1000 jaar -dat is de Millenniumsabbat-
aanbreekt in Gods grote Sabbat van rust, gerekend vanaf de schepping van Eva (Gn 2:1-3; Mr
2:28; Hb 4:3-4).
Henoch werd immers door God overgebracht om [de] Dood niet te zien, en hij werd
nergens gevonden, omdat God hem overbracht; want vóór de overbrenging heeft hij
getuigenis ontvangen dat hij God welgevallig was, reden waarom hij in het
Millennium -wellicht reeds bij het begin- uit de dood zal worden opgewekt (Gn
5:21-24; Dn 12:13; Hb 11:5).
Het boek Judas wordt gekenmerkt
door enkele citaten die kennelijk zijn ontleend aan boeken die niet tot de
canon van de bijbel zijn gaan behoren, zoals bijvoorbeeld ook vers 9: Michaël,
de aartsengel, waagde het niet zich in arrogante bewoordingen uit te laten
tegenover de Duivel. Origenes schijnt beweerd te hebben dat Judas zich baseerde
op een zeker geschrift, genaamd De hemelvaart van Mozes.
Wanneer Judas, behalve
vers 9, ook de citaten in de vv 14 en 15 aan de pseudepigrafen heeft ontleend,
is dat enigszins vergelijkbaar met de wijze waarop Paulus in zijn Areopaagrede
aan een Griekse dichter refereerde, en in 1Ko 15:32 Menander aanhaalde. Maar
noch Paulus noch Judas gaven daarmee te kennen dat die bronnen daardoor in hun
geheel betrouwbaar waren. Belangrijk is dat de heilige geest alle (eventuele)
verwijzingen naar andere bronnen heeft geautoriseerd, in de Handelingen, in Paulus’
geschriften en ook in het Bijbelboek Judas.
Dat Henoch als Gods profeet al die woorden ook zelf heeft
gesproken, behoeft op zich in het geheel geen verbazing te wekken, want hij
leefde in een tijd van extreme goddeloosheid, en daarnaast is er nog iets wat
veelal over het hoofd wordt gezien: toen deze man van geloof 65 jaar was werd
hij vader van Methusalah. In Gn 5:22 wordt gesuggereerd dat Henoch in het
bijzonder vanaf die gebeurtenis met God wandelde. Waarom?
Hoogstwaarschijnlijk had dit te maken met de betekenis van de
naam van zijn zoon; volgens Arthur Pink betekende Methusalah wanneer hij dood is zal het gezonden
worden, d.i. het oordeel van de Vloed; op zich al een hint inhoudend
van een komend strafgericht over de goddelozen.
En inderdaad kwam de dood van Methusalah in het jaar van de
Vloed.
(Gleanings in Genesis, blz 78).
Metusalah
had toen de leeftijd van 969 jaar bereikt; hij stierf dus 669 jaar na de dood
van zijn vader Henoch (Gn 5:21-27). Verminderen we dat met de bekende 3½-jaar periode
welke vooraf zal gaan aan Gods Grote Dag van oordeel aan het einde van Israëls
70e Jaarweek, dan komen we [wellicht niet toevallig] uit op het
getal van het Beest (666). De verschijning van het Beest immers volgt in de
7-jaar periode ná de Opname van de Gemeente, van welke gebeurtenis de
’overbrenging’ van Henoch een profetisch beeld werd.
Zie
1Th 4:15-17 en Hebreeën
11, vanaf vers 5. (In geloof werd Henoch
overgebracht om geen Dood te zien, en hij werd nergens gevonden omdat God hem
overbracht; want vóór de overbrenging heeft hij getuigenis ontvangen dat hij
God welgevallig was).
Bedenk
daarbij ook dat Henoch de 7e en Noach de 10e vanaf Adam
werd.
Zie
voor het komend oordeel ook: Mt 24:30; Lk 17:26-30; 2Th 1:7-10; Op 13:4-7, 18.
Ουτοι
εισιν
γογγυσται,
μεμψιμοιροι,
κατα τας επιθυμιας
εαυτων
πορευομενοι,
και το στομα
αυτων λαλει
υπερογκα,
θαυμαζοντες
προσωπα
ωφελειας
χαριν.
16 Dezen zijn murmureerders,
klagers over hun lot die wandelen naar hun begeerten, en hun mond spreekt
opgeblazen dingen, terwijl zij ter wille van voordeel persoonlijkheden
bewonderen.
Vergelijk: Nm 16:11 (tot Korach); Jk 2:1,
9 (begunstiging).
Dat de demonen zich beklagen blijkt ook uit Mr 1:24; 5:7; Lk
4:34
Vermaningen (17-23)
Υμεις δε,
αγαπητοι,
μνησθητε των
ρηματων των
προειρημενων
υπο των
αποστολων του
κυριου ημων
Ιησου Χριστου·
οτι ελεγον
υμιν οτι Επ
εσχατου [του]
χρονου εσονται
εμπαικται κατα
τας εαυτων επιθυμιας
πορευομενοι
των ασεβειων.
17-18 Maar jullie, geliefden,
denkt terug aan de uitspraken die tevoren zijn gesproken door de apostelen van
onze Heer Jezus Messias, dat zij steevast tot jullie zeiden: "In het
laatst der tijd zullen er spotters zijn, die naar hun eigen goddeloze begeerten
wandelen".
Judas kan zulke uitspraken als in Hn 20:29-30; 1Tm 4:1-2; 2Tm
3:1-9, 13 in gedachten hebben gehad. Maar in het bijzonder 2Pt 3:3-4
Dit allereerst wetend dat op de
laatste der dagen, te midden van spotdrijverij, bespotters zullen komen, die naar hun eigen begeerten
wandelen en zeggen: Waar [is] de belofte van zijn paroesie? Want sinds de
vaderen zijn ontslapen blijven alle dingen precies zo als vanaf begin [der] schepping.
In het laatst
der tijd
komt overeen
met de laatste dagen; voor Joden in het bijzonder de 70e Jaarweek (Dn
9:24-27).
Jezus’ paroesie is dan een feit. Dat de spotters het dan zullen
doen voorkomen dat dit een volkomen belachelijk idee is, leert ons op indirecte
wijze dat de Mensenzoon niet zichtbaar wederkomt, in tegenstelling tot wat
velen binnen de christenheid beweren.
Ουτοι εισιν
οι
αποδιοριζοντες
ψυχικοι,
πνευμα μη εχοντες.
υμεις δε,
αγαπητοι,
εποικοδομουντες
εαυτους τη
αγιωτατη υμων
πιστει, εν
πνευματι αγιω
προσευχομενοι,
εαυτους εν
αγαπη θεου
τηρησατε, προσδεχομενοι
το ελεος του
κυριου ημων
Ιησου Χριστου
εις ζωην
αιωνιον. και
ους μεν ελεατε
διακρινομενους,
ους δε σωζετε
εκ πυρος
αρπαζοντες,
ους δε ελεατε
εν φοβω,
μισουντες και
τον απο της
σαρκος
εσπιλωμενον χιτωνα.
19-23 Dezen zijn het die
scheidingen veroorzaken, zinnelijke mensen die [de] geest niet
bezitten. Maar jullie, geliefden, jezelf opbouwend op jullie allerheiligst
geloof, biddend in heilige geest, moeten jezelf in Gods liefde bewaren, verwachtend de barmhartigheid
van onze Heer Jezus Messias tot eeuwig leven.
En weest ook
barmhartig jegens hen die in tweestrijd verkeren, redt [hen] door [hen] uit het vuur te
rukken; maar bewijst barmhartigheid aan anderen in vrees, het onderkleed hatend
dat door het vlees bezoedeld is.
Judas confronteert zijn lezers wederom met de gevaren die van de
misleiders zullen uitgaan. In hun zinnelijkheid zullen zij er slechts op uit
zijn om binnen de gelederen van het joods-christelijke overblijfsel zo veel
mogelijk verdeeldheid te zaaien en gevoelens van onzekerheid te bevorderen.
In die penibele situatie kunnen zij slechts standhouden als zij
zich bewaren in de liefde die God
hen in Messias Jezus betoont, daarbij steunend op de krachtige effecten van
diens verzoenend offer.
Zij moeten beseffen dat het hoogst belangrijk is dat zij
zichzelf blijven opbouwen op hun allerheiligst geloof, het geloof dat niet slechts
een leer is maar ook een levenshouding. Verder kunnen zij zich in Gods liefde bewaren wanneer zij door gebeden
-waarin de leiding van de heilige geest wordt gevolgd- in nauw geestelijk
contact met hem blijven. Wanneer de Mensenzoon dan komt voor het oordeel zullen
zij van hem barmhartigheid ondervinden.
Op hun beurt dienen zij meedogend te zijn jegens hun broeders
die in de eindtijd in tweestrijd verkeren over de vraag wie de ware Messias is;
zelfs hen die geneigd zijn de Antichrist te volgen, zullen zij niet zondermeer
laten vallen, maar eerder ook die broeders barmhartig bejegenen; doch in
vrees, d.i. met de nodige voorzichtigheid, wakend voor geestelijke
bezoedeling en/of dwaling.
Wat betreft de aanmoediging om
zich in Gods liefde te bewaren, worden de lezers herinnerd aan de openingswoorden van vers 1,
waar zij - de geroepenen – al de verzekering kregen dat
zij in God [de] Vader geliefd en voor
Jezus Messias bewaard worden. Aldus wordt door God
het ‘hogepriesterlijk gebed’ van zijn Zoon verhoord (Jh 17:11). Maar dat thema
verschijnt dus hier, op het einde van de Brief, opnieuw zodat de lezers er echt
van doordrongen kunnen zijn dat JHWH God hen in zijn liefde alle steun biedt
opdat zij het Messiaanse doel mogen bereiken. In de doxologie die volgt wordt
dat zelfs meer dan ooit volkomen helder:
Doxologie (24-25)
Τω δε
δυναμενω
φυλαξαι υμας
απταιστους και
στησαι
κατενωπιον της
δοξης αυτου
αμωμους εν
αγαλλιασει,
μονω θεω
σωτηρι ημων
δια Ιησου
Χριστου του
κυριου ημων
δοξα
μεγαλωσυνη
κρατος και
εξουσια προ
παντος του
αιωνος και νυν
και εις παντας
τους αιωνας
αμην
24-25 Aan hem nu die bij machte
is jullie voor struikelen te behoeden en te doen staan in het aangezicht van zijn heerlijkheid,
onbezoedeld in vreugdevol gejubel, aan [de] enige God onze Redder, door
Jezus Messias onze Heer, [zij] heerlijkheid, majesteit,
kracht en macht, vóór alle eeuw, en nu, en tot in alle eeuwen! Amen.
Judas’ dankbare conclusie in verband met alle geestelijke
dreigingen die hem vanaf vers 3 voor ogen stonden: God is machtig genoeg om het
overblijfsel uit alle gevaren te redden en hen te behoeden voor de bezoedeling waarop de Antichrist aanstuurt; het
geestesoog van de profeet Micha heeft dat gevaar en de redding er uit eveneens
van tevoren gezien:
En nu worden vele natiën tegen je vergaderd, die zeggen: Laat zij bezoedeld worden, en laat ons
oog op Sion neerzien! Maar zij kennen de overleggingen van Jahweh niet, noch
hebben zij enig inzicht in zijn raadsbesluit: hen bijeenbrengen als garven op
de dorsvloer.
(Mc 4:11-12)
De Antichrist is geen werkelijke god, ook al zal hij zich
daarvoor aanmatigend uitgeven:
Dat niemand jullie op enigerlei wijze misleide, want eerst moet
de Afval komen en de Mens der Wetteloosheid worden geopenbaard, de Zoon der
Vernietiging, de Tegenstander, en die
zich verheft boven al wat god of voorwerp van verering heet, zodat hij in de
tempel Gods gaat zitten, zichzelf tonend dat hij god is.
(2Th 2:3-4)
Al zijn snode plannen worden door Jahweh God teniet gedaan.
Hijzelf behoedt zijn heiligen voor
alle valkuilen van de misleider en diens aanhang. Hij is de enige, de echte
God; buiten hem bestaat er eenvoudig geen god. Hem komt alle heerlijkheid (uitstraling van zijn
goddelijk wezen), majesteit (alles
overtreffende grootheid en waardigheid), kracht (oppermacht waartegen geen andere macht iets kan
uitrichten) en macht (bevoegdheid
en recht om alles te besturen) toe.
Al die attributen worden rechtens aan hem toegeschreven, want
die komen hem volledig toe, nu, in het huidige wereldtijdperk, maar ook in alle
tijden daarvoor en erna.
Naast het werkwoord bewaren [Gr: τηρεω; tèreoo], gebruikt Judas,
opnieuw naar de wijze van het ‘hogepriesterlijk gebed’, eveneens het werkwoord behoeden [Gr: φυλασσω; fulassoo]. Nadat Jezus in Jh 17:11 zijn Vader verzocht
had zijn leerlingen te bewaren, voegde hij er in het volgende vers (12) aan toe: Toen ik met hen in de wereld
was, bewaarde ik hen steeds in uw naam die u mij gegeven hebt, en ik behoedde [of: waakte].
Het overblijfsel krijgt in de eindtijd met intense verdrukkingen
te maken, maar zij worden zowel bewaard als behoed. Hun wacht uiteindelijk
grote vreugde, zoals voorzegd:
Geliefden, weest niet bevreemd
door de vuurgloed die in uw midden woedt,
u tot beproeving, alsof u
iets vreemds overkomt,
nee, verheugt u naarmate ge deel hebt
aan al het lijden van de Christus,
dan zult ge ook in de openbaring
van zijn heerlijkheid u jubelend
verheugen!
(1Pt 4:12-13; NB)
-.-.-.-.-