Schriftstudies.tk
De Brief van Judas

De Brief van Judas

 

 

Opschrift (1-2)

Aanleiding tot schrijven Brief (3-4)

Waarschuwende voorbeelden (5-7)

Kenmerken der misleiders en hun geestelijke gevaren (8-16)

Vermaningen (17-23)

Doxologie (24-25)

 

 

De brief van Judas vertoont ​​een zeer sterke gelijkenis met de Tweede Brief van de apostel Petrus, met name het gedeelte 2Pt 2:1 tm 3:14.

• Beide verwijzen naar zeer goddeloze personages die infiltreren in de gelederen van de heiligen. Maar beide ontmaskeren ook hun ware aard.

Beide citeren Oudtestamentische voorbeelden bij wijze van illustratie en waarschuwing. Onder hen de engelen die zondigden, de inwoners van Sodom/Gomorra en het geval van Bileam.

Beide gebruiken zeer krachtige vergelijkingen om de lezer toch vooral te overtuigen van het grote kwaad dat zij bedreven en hem op het hart te drukken zich verre daarvan te houden.

 

De overeenkomst tussen de twee Brieven is dermate groot dat het voor de hand ligt te veronderstellen dat de auteurs óf uit dezelfde bron hebben geput, óf dat de één het geschrift van de ander raadpleegde. Terwijl men voorheen gewoonlijk de prioriteit van Twee Petrus aannam, houdt men tegenwoordig de Judasbrief voor ouder. De tekst van de laatste is namelijk uitvoeriger en bevat details van individuele aard. Ook lijkt het dat bepaalde duistere passages in Judas in Twee Petrus vereenvoudigd en verduidelijkt worden. Ook is het meer verklaarbaar dat de auteur van Twee Petrus de korte brief van Judas in een schrijven van grotere omvang opnam. Omgekeerd zou Judas immers niets oorspronkelijks te schrijven hebben.

 

Opschrift (1-2)

 

Ιουδας Ιησου Χριστου δουλος, αδελφος δε Ιακωβου, τοις εν θεω πατρι ηγαπημενοις και Ιησου Χριστω τετηρημενοις κλητοις∙ ελεος υμιν και ειρηνη και αγαπη πληθυνθειη.

 

 1-2  Judas, slaaf van Jezus Messias, broeder echter van Jakobus, aan de geroepenen die in God [de] Vader geliefd en voor Jezus Messias bewaard zijn. Mogen barmhartigheid en vrede en liefde ten aanzien van jullie vermeerderd worden.

 

Dat Judas zich bekend maakt als broeder van Jakobus is aanleiding om te veronderstellen dat Jakobus zelf inmiddels gestorven was [62 AD] en dat Judas’ brief een soort deel II is van Jakobus’ brief.

 

Vergelijk: Mt 13:55-56; Hn 12:17; 15:13; 21:18; 1Ko 15:7; Gl 1:19; 2:9; Jk 1:1

 

Schitterend is het om vast te stellen dat met deze openingsverzen feitelijk te kennen wordt gegeven dat God het gebed van zijn Zoon dat hij op de avond voor zijn dood opzond, goedgunstig verhoort. Jezus had in dat 'hogepriesterlijk gebed' de Vader verzocht: En ik ben niet langer in de wereld, en zij zijn in de wereld, en ik kom naar u toe. Heilige Vader, bewaar hen die u mij gegeven hebt in uw naam, opdat zij één mogen zijn zoals wij (Jh 17:11).

 

Voor Jezus Messias bewaard moet blijkbaar opgevat worden in de zin dat de leden van de beide gemeenten van het Israël Gods behoed worden, welke vormen van kwaad maar ook op hun weg komen. Als resultaat daarvan zullen zij -geheel overeenkomstig het doel dat God met hen heeft- volledig deel kunnen hebben aan het koninkrijk van de Messias.

Geroepen en bewaard duiden op uitverkiezing en doel (2Pt 1:10-11).

In de aanhef van zijn gebed zinspeelde Jezus reeds daarop:

 

Vader het uur is gekomen; verheerlijk uw Zoon, opdat uw Zoon u moge verheerlijken, gelijk gij hem macht gaf over alle vlees, om aan al wat gij hem gaf, eeuwig leven te schenken (Jh 17:1-2).

 

Eerst zal de koninklijke priesterschap van het ware Israël Gods blijvend leven ontvangen, maar vervolgens zal die priesterschap tijdens het Millenniumrijk van de Messias intermediair zijn als het zegenende zaad van Abraham, zodat eeuwig leven ook het deel kan worden van de Heidenvolken (Op 20:6, 11-15).

 

Zie: Johannes 17:1-26

 

Juist met het oog daarop is Judas’ bede dat barmhartigheid en vrede en liefde ten aanzien van hen [de priesterschap] vermeerderd mogen worden. In de mate dat zij met kwade dingen geconfronteerd worden, in die mate ook zullen Gods barmhartigheid, vrede en liefde hun ten deel vallen. Dat houdt een grote geruststelling voor hen in aangezien alles er op wijst dat Judas schrijft met het oog op eindtijdomstandigheden. Oók in dat opzicht zijn de boeken Judas en Twee Petrus beide eschatologisch gericht.

 

Vergelijk: Js 41:8-9; 65:13-15; 66:5; Jr 3:14-17; Mt 24:22-24, 31; 1Pt 2:9; 2Pt 1:16-19.

  

Aanleiding schrijven Brief (3-4)

 

Αγαπητοι, πασαν σπουδην ποιουμενος γραφειν υμιν περι της κοινης ημων σωτηριας αναγκην εσχον γραψαι υμιν παρακαλων επαγωνιζεσθαι τη απαξ παραδοθειση τοις αγιοις πιστει.

 

3  Geliefden, met alle ijver bezig zijnde jullie te schrijven omtrent onze gemeenschappelijke redding, zag ik me genoodzaakt jullie te schrijven met de aansporing onvermoeid te strijden voor het geloof dat eens voor altijd aan de heiligen werd overgeleverd.

 

Het moet beslist iets alarmerends zijn geweest wat Judas ertoe noodzaakte van thema te veranderen. Dat hij niettemin melding maakt van zijn oorspronkelijke onderwerp -de redding welke het Israël Gods gemeenschappelijk heeft- veronderstelt dat er sprake is van een zeer ernstig gevaar waardoor die redding bedreigd wordt. Hun vertrouwen in de geloofswaarheden omtrent de Messias zal onder zware druk komen te staan; Satans handlangers zullen er alles aan doen dat vertrouwen aan te tasten en zo mogelijk onderuit te halen.

 

Vergelijk: Js 45:17-25; Lk 1:1-2; Hn 4:12; Hb 2:3-4.

 

"Het [pakket van geloofswaarheden betreffende de Messias] werd overgeleverd aan de heiligen; niet aan de apostelen en profeten, maar door hun tussenkomst aan de heiligen. Het zijn bijgevolg de heiligen die zijn beheerders zijn, en niet slechts de prominente of begaafde mensen onder hen. Dit is een feit dat van het diepste belang is. Het geloof spreekt het geloof van een ieder van ons aan. Elk van ons moet het ontvangen en het begrijpen, maar ook dient elk van ons toe te zien op de handhaving er van en er zonodig voor strijden.

In het licht hiervan kan men inzien hoe rampzalig het idee is geweest dat men het juist heeft geacht om in de kerk een speciale klasse van officieel benoemde mensen te hebben, hetzij priesters hetzij bedienaren, tot wie al zulke dingen zouden behoren. Dit is in werkelijkheid een meesterzet van de tegenstander gebleken, want waar dat idee de overhand kreeg, is de grote massa van heiligen alle activiteit binnen de geloofsstrijd ontnomen en in een staat van geestelijke kindsheid gehouden."

(F. B. Hole, Jude)

 

παρεισεδυσαν γαρ τινες ανθρωποι, οι παλαι προγεγραμμενοι εις τουτο το κριμα, ασεβεις, την του θεου ημων χαριτα μετατιθεντες εις ασελγειαν και τον μονον δεσποτην και κυριον ημων Ιησουν Χριστον αρνουμενοι.

 

4  Want er zijn bepaalde mensen heimelijk binnengeslopen -reeds lang tevoren tot dit oordeel opgeschreven- goddelozen, die de genade van onze God veranderen in losbandigheid en onze enige Meester en Heer, Jezus Messias, verloochenen.

 

Hier beginnen we de overeenkomsten met de Twee Petrus-brief duidelijk te onderscheiden: Er stonden echter ook valse profeten op onder het volk, zoals er ook onder jullie valse leraren zullen zijn, die heimelijk verderfelijke sekten zullen invoeren en de Meester die hen kocht verloochenen, een snelle vernietiging over zichzelf brengend (2Pt 2:1).

 

Reeds lang tevoren tot dit oordeel opgeschreven…

Genoemd oordeel komt blijkbaar overeen met dat van vers 6, het oordeel van de Grote Dag, ook genoemd in 2Pt 2:4.

Gezien de context (vers 6) en de overeenkomsten met 2Pt 2:1-4, is het niet denkbeeldig dat de ultieme dreiging in de 'laatste dagen' zal komen van de zijde der demonen, de gevallen engelen, die zich in de dagen voorafgaande aan de Vloed materialiseerden tot manlijke wezens. Weliswaar bevinden zij zich sindsdien opgesloten in de Tartarussituatie, maar blijkbaar ontvangen zij in de 70ste Week alsnog een laatste gelegenheid om zich gematerialiseerd onder de mensen te begeven. Dan zal voor iedereen duidelijk worden met welk doel God hen voor het oordeel heeft bewaard.

 

Gn 6:1-4; 2Tm 3:1, 6-8; 1Pt 3:19-20.

Zie ook: De Vloed en de gevangenis en Daniël 2:43

 

Waarschuwende voorbeelden (5-7)

 

Υπομνησαι δε υμας βουλομαι, ειδοτας υμας παντα, οτι [ο] κυριος απαξ λαον εκ γης Αιγυπτου σωσας το δευτερον τους μη πιστευσαντας απωλεσεν. αγγελους τε τους μη τηρησαντας την εαυτων αρχην αλλα απολιποντας το ιδιον οικητηριον εις κρισιν μεγαλης ημερας δεσμοις αιδιοις υπο ζοφον τετηρηκεν·

 

 5-6  Maar ik wens jullie eraan te herinneren, ofschoon gij alle dingen eens voor altijd weet, dat de Heer -nadat hij een volk uit het land Egypte redde- naderhand hen die niet geloofden ombracht. Zo ook engelen die hun oorspronkelijke situatie niet bewaarden maar de geëigende woonplaats verlieten, heeft hij tot het oordeel van de grote dag met eeuwige boeien onder duisternis bewaard.

 

Uit 2Ko 5:2 kan afgeleid worden dat het bij οικητηριον (oikètèrion) gaat om een woonplaats welke eigen is aan het schepsel, hetzij mens (vleselijke of stoffelijke natuur), hetzij engel (geestelijke natuur). De menselijke natuur kan een heilige ναος (tempelheilgdom) worden wanneer God door middel van zijn geest daarin wil wonen, een woonplaats [κατοικητηριον] van God in geest (Ef 2:21-22).

 

ως Σοδομα και Γομορρα και αι περι αυτας πολεις, τον ομοιον τροπον τουτοις εκπορνευσασαι και απελθουσαι οπισω σαρκος ετερας, προκεινται δειγμα πυρος αιωνιου δικην υπεχουσαι.

 

7  Zoals Sodom en Gomorra en de steden daaromheen -die op overeenkomstige wijze als dezen grove ontucht bedreven en andersoortig vlees achternagingen- daar liggen als bewijs doordat zij een vonnis van eeuwig vuur ondergaan.

 

De mannen van Sodom begeerden vleselijke gemeenschap met de engelen die zich tot manlijke gestalten hadden gematerialiseerd en die door Lot gastvrij waren ontvangen. Zoals de gevallen engelen in de periode vóór de Vloed in hun gematerialiseerde situatie zondigden met 'de mooie dochters der mensen' (ander vlees), zo wensten de perverse mannen van Sodom te zondigen met de engelen (ander vlees) die bij Lot verbleven.

 

Nog altijd liggen beide goddeloze steden daar als toonbeeld voor een ieder die wil inzien dat Gods gerechte straf voor zulke personen eeuwige ondergang inhoudt, absolute levenloosheid (2Th 1:9).

 

Kenmerken der misleiders en hun geestelijke gevaren (8-16)

 

Ομοιως μεντοι και ουτοι ενυπνιαζομενοι σαρκα μεν μιαινουσιν, κυριοτητα δε αθετουσιν, δοξας δε βλασφημουσιν.

 

8   Niettemin bezoedelen ook deze dromers op gelijke wijze vlees; zij verwerpen niet alleen heerschappij maar lasteren ook heerlijkheden.

 

"Dromers" is een participiumvorm van het werkwoord ενυπνιαζομαι dat dromen betekent, maar in Dt 13:1-3 (LXX) wordt gebruikt voor de valse profeten die in Israël zouden opstaan. Volgens de M-tekst lezen we daar:

 

Als in uw midden een profeet opstaat of iemand die dromen heeft, en u een teken of wonder geeft, en dat teken of dat wonder waarvan hij tot u gesproken had, komt en hij zegt: Laten we achter andere goden aan gaan, die u niet kent, en laten we die dienen, luister dan niet naar de woorden van die profeet of naar hem die die dromen heeft! Want JHWH, uw God, stelt u dan op de proef om te weten of u JHWH, uw God, liefhebt met heel uw hart en met heel uw ziel.

 

Die 'dromenzieners' zouden niet meegevoerd worden door heilige geest, maar eerder speelbal zijn van beelden die in henzelf opstegen of die zij uit occulte bron ingegeven kregen (2Pt 1:21). Zij konden hun dromen immers ook vergezeld laten gaan van tekenen die zouden uitkomen. Met het oog daarop is er reden om eerder te denken aan demonische invloeden, er op gericht leden van Gods uitverkoren volk tot afval te brengen. Die verderfelijke invloeden zijn door alle tijden heen een geestelijke bedreiging voor Israël gebleken en zullen zich in de eindtijd opnieuw met grote intensiteit doen gelden. 

Vergelijk: Dt 18:20; Jr 23:25-32; 27:9-10; Zc 10:2; 2Tm 3:1, 6-9; 2Pt 2:1.

 

In Hn 2:17 wordt deze betekenis van het werkwoord echter ook in gunstige zin gebruikt als resultaat van de uitstorting van Gods geest  (Jl 2:28).

Vergelijk: Gn 28:12-16; 37:5-10; hfdst 40 en 41; Nm 12:6; Rc 7:13-14; Jb 33:14-16; Dn hfdst 2.

 

Deze dromers bezoedelen ook op gelijke wijze vlees…

Die 'dromers' sluiten hun oren voor de krachtige waarschuwingen die in de genoemde drie oordelen opgesloten liggen. In plaats dat zij zich daardoor laten afschrikken, bevorderen zij juist op gelijke wijze de bezoedeling van vlees; dat wil zeggen naar het patroon van de gevallen engelen en de perverse mannen in Sodom.

 

Zij verwerpen niet alleen heerschappij maar lasteren ook heerlijkheden…

Wie worden met heerlijkheden bedoeld? Gelet op het contextuele verband denken we aan goddelijke heerschappij, én aan mensen en engelen die deze heerschappij dienen en vertegenwoordigen en die bijgevolg met een mate van heerlijkheid zijn bekleed.

Aangezien we in vers 14 van de Brief verplaatst worden naar de tijd van Gods definitieve afrekening met alle goddeloosheid, hebben we reden om aan te nemen dat in de ultieme vervulling de gematerialiseerde demonen in de eindtijd de leiding zullen nemen in het lasteren en verachten van de Messiaanse heerschappij, daarbij ook de getrouwe engelen en de leden van het ware Israël Gods beschimpend. Zie: Op 4:4-8; 13:5-6, en vergelijk Nm 14:1-4; 16:1-3, 12.

 

Vergelijk ook: Het probleem Diotrefes

 

ο δε Μιχαηλ ο αρχαγγελος, οτε τω διαβολω διακρινομενος διελεγετο περι του Μωυσεως σωματος, ουκ ετολμησεν κρισιν επενεγκειν βλασφημιας, αλλα ειπεν, Επιτιμησαι σοι κυριος.

 

9  Toen de aartsengel Michaël evenwel een geschil had met de Duivel en disputeerde over het lichaam van Mozes, durfde hij geen oordeel van lastering uit te brengen, maar zei: Moge de Heer je bestraffen!

 

Michaël is één van de speciale aanduidingen voor Gods Zoon, Messias Jezus, in het bijzonder in zijn geestelijke, hemelse staat:

 

a  In 1Th 4:16 wordt hij kennelijk vereenzelvigd met de Heer zelf die neerdaalt vanaf de hemel met de stem ener aartsengel

 

b  Vooral Dn 12:1 is doorslaggevend voor de identificatie van Michaël:

 

Te dien tijde zal Michaël opstaan, de grote vorst, die de zonen van uw volk terzijde staat; en er zal een tijd van grote benauwdheid zijn, zoals er niet geweest is sinds er volken bestaan, tot op die tijd toe. Maar in die tijd zal uw volk ontkomen: al wie in het boek geschreven wordt bevonden.

 

Een vergelijking met Dn 11:20-21 leert dat dit opstaan de betekenis heeft van koning worden; de strekking van die uitdrukking komt overeen met Dn 2:44 en 7:14. Dat er op dit opstaan een tijd van grote benauwdheid volgt kan verklaard worden uit Op 12:5-12 waar Michaël eveneens in beeld komt; uit de samenhang blijkt dat de geboorte van het manlijk kind duidt op de oprichting en in actie komen van het Messiaanse koninkrijk: En ik hoorde een grote stem in de hemel, zeggend: Thans is geschied de redding en de kracht en het koninkrijk van onze God en de macht van zijn Messias, aangezien de beschuldiger van onze broeders die hen dag en nacht voor onze God beschuldigt, werd geworpen

 

Het ligt zeer voor de hand dat de koning zelf de strijd in de hemel leidt en daarin zijn engelen aanvoert; in vers 7 wordt die rol aan Michaël toegeschreven

Vergelijk: Mt 16:27 en 25:31.

 

c  Als de Michaël van Dn 12:1 -de grote vorst die de zonen van Daniëls volk terzijde staat- verschijnt hij altijd wanneer Israël in Gods programma vooraan in beeld komt. In zijn voormenselijk bestaan vergezelde hij als de engel van JHWH het volk Israël op haar tocht door de wildernis (Ex 13:21-22; 14:19, 24; 23:20-23; 32:34; Jz 5:13-15).

 

In Op 10:1-2, waar hij getooid of bekleed is met een wolk, herkennen wij hem eveneens als de oudtestamentische engel van JHWH, gezien het feit dat die engel vereenzelvigd wordt met de wolk overdag en de vuurkolom des nachts die voor het volk uitging; met het oog daarop was het vrijwel een vanzelfsprekende zaak dat juist die engel in een geschil geraakte met de Duivel bij het begraven van Mozes’ lichaam (Dt 34:6). Even vanzelfsprekend was zijn verschijning als de vorst van het leger van JHWH aan Jozua toen deze voorbereidingen trof om tegen Jericho op te trekken en een begin te maken met de verovering van het land der belofte.

 

Zie ook de Studie: Michaël - de aartsengel - in conflict met Satans Rijk

 

Moge de Heer je bestraffen!  

Vergelijk: Zc 3:1-2 en 2Pt 2:11

 

ουτοι δε οσα μεν ουκ οιδασιν βλασφημουσιν, οσα δε φυσικως ως τα αλογα ζωα επιστανται, εν τουτοις φθειρονται.

 

10  Dezen echter lasteren alles wat zij niet kennen, maar alles wat zij van nature weten, zoals de redeloze levende wezens, daarin verderven zij zich.

 

Evenals de redeloze dieren beperken de verleiders hun belangstelling tot de dingen die zij op natuurlijke wijze kennen, vooral wat met het geslachtsleven te maken heeft, alsook met eten, drinken en overig zingenot. Daarmee stellen zij hun waardigheid op één lijn met het redeloze vee (Mt 8:30-32; Jk 3:15; 2Pt 2:12).

 

Maar terwijl de dierenwereld door louter instinct wordt geleid, propageren deze verleiders bewust allerlei soort van moreel verderf, in deze tijd als voorbode vooral zichtbaar in de seksindustrie en krachtig bevorderd door de entertainers die op TV het grote publiek moeten vermaken. In de eindtijd, wanneer de demonen weer te midden van de mensen zullen verkeren, zal dit meer dan ooit dagelijks recept zijn. Maar dat rusteloos streven naar zingenot zal niet tot meer menselijk geluk leiden, doch integendeel eerder op ondergang uitlopen.

 

Vergelijk: Gn 19:4-5, 23-25; Ps 92:5-7; 2Tm 3:1-9, 13; Tt 1:12; 2Pt 2:6-10.

 

ουαι αυτοις, οτι τη οδω του καιν επορευθησαν, και τη πλανη του βαλααμ μισθου εξεχυθησαν, και τη αντιλογια του κορε απωλοντο.

 

11  Wee hun, want zij zijn de weg van Kaïn gegaan en hebben zich voor loon in de dwaling van Bileam gestort en vergingen in het verzet van Korach.

 

In de joodse literatuur wordt Kaïn voorgesteld als het prototype van de zinnelijke en geestelijk dode mens, de verachter en bespotter van al het bovennatuurlijke. Bij uitbreiding zijn die kwalificaties goed toepasbaar op de harteloze demonen die zich nog bij God durven te beklagen over hun levenslot (Gn 4:13-14; 1Jh 3:12; Jd 16).

Evenals Kaïn zijn de demonen bestemd voor Gehenna, het equivalent van het meer van vuur (Mt 23:33, 35; 25:41; Op 19:20; 20:10).

 

Zij hebben zich voor loon in de dwaling van Bileam gestort …

Letterlijk zegt de tekst dat de verleiders zich hebben uitgestort in de dwaling, naar het patroon van Bileam die zich in zijn hebzucht -tegen alle goddelijke aanwijzingen in- op een dwaalweg begaf omdat hij het loon van onrecht liefhad.

Hoewel hij door God gedwongen werd het volk Israël te zegenen in plaats van te vervloeken, gaf hij koning Balak niettemin het advies Midianitische vrouwen in te zetten om de mannen van Israël tot ontucht en afgoderij te verleiden. Bijgevolg is Bileam het prototype van alle dwaalleraars en gewetenloze hebzuchtigen geworden. Oók in die 'kwaliteiten' lopen de demonen voorop.

 

Vergelijk: Nm hfdst 22-25; 31:15-16; 2Pt 2:15-16; Op 2:14. 

Zie ook: 2Ko 11:13-15; Gl 1:8.

 

Korach is de grote opstandeling die opstond tegen het leiderschap van Mozes en het priesterschap van Aäron, maar in dat verzet ten onder ging (Nm 16:1-4, 8-11). Op dezelfde wijze ziet het geestesoog van de geïnspireerde Judas de ondergang der misleiders als reeds voltrokken.

In zijn opstand streed Korach met zijn vergadering tegen JHWH, iets wat slechts op ondergang kon uitlopen. Daarmee werd hij met zijn aanhang tot een teken voor allen die zich opstandig tegen JHWH keren.

 

Vergelijk: Nm 16:31-35; 26:9-10; Ps 2:2-3, 10-12; Js 11:4; 66:24; 2Th 2:3-4, 8.

 

ουτοι εισιν οι εν ταις αγαπαις υμων σπιλαδες συνευωχουμενοι αφοβως, εαυτους ποιμαινοντες, νεφελαι ανυδροι υπο ανεμων παραφερομεναι, δενδρα φθινοπωρινα ακαρπα δις αποθανοντα εκριζωθεντα,

 

12  Dezen zijn de schandvlekken bij jullie liefdemaaltijden, die zonder vrees meebrassen en zichzelf weiden; waterloze wolken, door winden voorbij gedreven, bomen in de late herfst zonder vrucht, tweemaal gestorven, ontworteld;

 

Dezen zijn de schandvlekken…

Grieks: σπιλαδες, klippen die onder water verborgen zijn en waarop schepen kunnen stoten en ten onder kunnen gaan; in de parallelle tekst 2Pt 2:13 wordt echter σπιλοι (vlekken) gebruikt

 

Eν ταις αγαπαις, bij jullie liefdemaaltijden, doelend op bijeenkomsten waar de dood des Heren werd bekendgemaakt door een avondmaalsviering die gehouden werd in combinatie met een gewone maaltijd. Te Korinthe werden zulke vieringen in Paulus’ dagen tot een aanfluiting gemaakt door hen die zich te buiten gingen aan voedsel en wijn -zich daarbij in het geheel niet bekommerend om hun arme medechristenen- zo ook de verleiders: door hun schandelijk gedrag tijdens de agapen werd de waardigheid er van omlaag gehaald (1Ko 11:20-26).

 

Zie de Studie:  Blijft dit tot een gedachtenis aan mij doen

 

Waterloze wolken, door winden voorbij gedreven, bomen in de late herfst zonder vrucht, tweemaal gestorven, ontworteld…

Van de zijde der verleiders is niets goeds te verwachten; met de uitdrukking tweemaal gestorven, ontworteld kan gezinspeeld worden op de wisselende situatie der demonen: toen de Vloed kwam werden zij gedwongen hun menselijke materialisatie op te geven; zij werden gestraft door opsluiting in de gevangenis (Tartarus).

In de eindtijd zullen zij, zeer tijdelijk, uit die gevangenschap worden losgelaten, een gelegenheid om voor de tweede keer manlijke gestalten aan te nemen; als zij echter Gods doel in het oordeel hebben gediend zullen zij aan hun einde komen, voorgoed 'ontworteld', of: met wortel en tak uitgeroeid.

 

Vergelijk: Gn 6:1-4; Ml 4:1-2; 1Pt 3:19; 2Pt 2:4; Jd 6; Op 9:1-3 (na vijf maanden komen sprinkhanen aan hun einde; Jl 2:20; Op 9:4-5)

 

κυματα αγρια θαλασσης επαφριζοντα τας εαυτων αισχυνας, αστερες πλανηται οις ο ζοφος του σκοτους εις αιωνα τετηρηται.

 

13  woeste golven der zee, die hun eigen schandelijkheden opschuimen; dwaalsterren, voor wie de diepste duisternis voor eeuwig is weggelegd.

 

Terwijl de goede leraren onder de Joden door hun inzicht in de eindtijd zullen schitteren als de sterren, zijn de misleiders te vergelijken met dwaalsterren, in de joodse literatuur zinnebeeldig voor gevallen engelen (Dn 12:3).

 

Dat voor de verleiders de diepste duisternis voor eeuwig is weggelegd duidt wederom op volledige ondergang. In vers 6 werd hun huidige duistere toestand geschilderd; in die penibele situatie verkeren zij –nu reeds zo’n 4360 jaar- op de rand van ondergang. De diepste duisternis van dit vers -letterlijk de donkerheid der duisternis- daarentegen is ernstiger omdat ze afsnijding van elke vorm van bestaan verzinnebeeldt (2Pt 2:17).

 

De opeenstapeling van de meest ernstige ondeugden in de vv 8 tm 13 schetst een beeld dat te extreem is om toegepast te worden op louter een groepje zogenaamde christenen in de Eerste eeuw. Hoewel het waar is dat die verleiders heimelijk in de christelijke gelederen waren binnengedrongen en er op uit waren onder de dekmantel van de goddelijke genade en de verworven geestelijke vrijheid allerlei losbandigheid te bedrijven en dat ook bij anderen te bevorderen, en die bijgevolg zeer zeker een groot geestelijk gevaar vormden, is het moeilijk om uitsluitend aan menselijke figuren te denken.

 

Juist de zinsnede voor wie de diepste duisternis voor eeuwig is weggelegd wijst op een oordeel dat JHWH God al lang geleden in principe geveld moet hebben ten aanzien van de ware misdadigers in het universum: de nefilim of gevallen engelen, ook aangeduid als de onreine geesten, die op buitensporige wijze onnoemlijk veel slechtheid hebben bedreven, nu reeds millennia lang.

De beschreven situatie stemt overeen met het beeld dat Johannes in zijn eerste Brief schetst voor 'het laatste uur':

 

Kinderen, het is [een] laatste uur en zoals jullie hoorden dat [een] Antichrist komt, zijn ook nu vele antichristen opgestaan, waaruit wij weten dat het [een] laatste uur is. Uit ons kwamen zij voort, maar zij waren niet uit óns; want, indien zij uit ons waren, waren zij wel met ons gebleven; maar zij moesten openbaar gemaakt worden aangezien niet allen uit ons zijn.

 

(Zie: 1Jh 2:18-19)

 

Προεφητευσεν δε και τουτοις εβδομος απο Αδαμ Ενωχ λεγων, Ιδου ηλθεν κυριος εν αγιαις μυριασιν αυτου, ποιησαι κρισιν κατα παντων και ελεγξαι πασαν ψυχην περι παντων των εργων ασεβειας αυτων ων ησεβησαν και περι παντων των σκληρων ων ελαλησαν κατ αυτου αμαρτωλοι ασεβεις.

 

14-15  Maar ook Henoch, zevende vanaf Adam, profeteerde over dezen, zeggend: "Zie, de Heer is gekomen te midden van zijn heilige tienduizenden, om gericht te houden tegen allen en alle ziel schuldig te verklaren omtrent al hun werken van goddeloosheid die zij goddeloos bedreven hebben, en omtrent alle harde dingen die goddeloze zondaars tegen hem gesproken hebben".

 

De woorden die Henoch gesproken zou hebben, zijn niet te vinden in Genesis 5; wél treffen we ze aan in het apocriefe boek Henoch dat rond de Eerste eeuw vóór Christus is ontstaan; de Ethiopische tekst daarvan luidt:

 

"En zie, hij komt met tienduizenden heiligen, om over hen het oordeel te spreken, en hij zal de goddelozen vernietigen en alle vlees terechtwijzen wegens alles wat de zondaars en goddelozen tegen hem gedaan en bedreven hebben".

 

De Griekse tekst luidt:

 

"Hij komt men zijn tienduizenden en met zijn heiligen om gericht te houden over allen en alle goddelozen te vernietigen, en hij zal alle vlees terechtwijzen wegens alle goddeloze werken die zij bedreven hebben, en wegens alle vermetele woorden, die zij uitspraken, en wegens alles wat de goddeloze zondaars tegen hem hebben gezegd".

 

Over de oorsprong van de tekst schreef Barnes:

 

There is no clear evidence that he [Judas] quoted it from any book extant in his time. There is, indeed, now an apocryphal writing called "the Book of Enoch," containing a prediction strongly resembling this, but there is no certain proof that it existed so early as the time of Jude, nor, if it did, is it absolutely certain that he quoted from it.

Both Jude and the author of that book may have quoted a common tradition of their time, for there can be no doubt that the passage referred to was handed down by tradition.

 

Henoch, zevende vanaf Adam… 

Oók deze frase, afgeleid uit Gn 5:3-20, wordt in het boek Henoch aangetroffen, maar wat daarmee gezegd wil worden is niet direct duidelijk. Werd Henoch die titel toegevoegd om hem te onderscheiden van de Henoch die de zoon van Kaïn was? Het valt in ieder geval op dat, wanneer Henochs aankondiging van het strafgericht over de goddelozen wordt vervuld, daarmee ook de zevende periode van 1000 jaar -dat is de Millenniumsabbat- aanbreekt in Gods grote Sabbat van rust, gerekend vanaf de schepping van Eva (Gn 2:1-3; Mr 2:28; Hb 4:3-4).

 

Henoch werd immers door God overgebracht om [de] Dood niet te zien, en hij werd nergens gevonden, omdat God hem overbracht; want vóór de overbrenging heeft hij getuigenis ontvangen dat hij God welgevallig was, reden waarom hij in het Millennium -wellicht reeds bij het begin- uit de dood zal worden opgewekt (Gn 5:21-24; Dn 12:13; Hb 11:5).

 

Het boek Judas wordt gekenmerkt door enkele citaten die kennelijk zijn ontleend aan boeken die niet tot de canon van de bijbel zijn gaan behoren, zoals bijvoorbeeld ook vers 9: Michaël, de aartsengel, waagde het niet zich in arrogante bewoordingen uit te laten tegenover de Duivel. Origenes schijnt beweerd te hebben dat Judas zich baseerde op een zeker geschrift, genaamd De hemelvaart van Mozes.

 Wanneer Judas, behalve vers 9, ook de citaten in de vv 14 en 15 aan de pseudepigrafen heeft ontleend, is dat enigszins vergelijkbaar met de wijze waarop Paulus in zijn Areopaagrede aan een Griekse dichter refereerde, en in 1Ko 15:32 Menander aanhaalde. Maar noch Paulus noch Judas gaven daarmee te kennen dat die bronnen daardoor in hun geheel betrouwbaar waren. Belangrijk is dat de heilige geest alle (eventuele) verwijzingen naar andere bronnen heeft geautoriseerd, in de Handelingen, in Paulus’ geschriften en ook in het Bijbelboek Judas.

 

Dat Henoch als Gods profeet al die woorden ook zelf heeft gesproken, behoeft op zich in het geheel geen verbazing te wekken, want hij leefde in een tijd van extreme goddeloosheid, en daarnaast is er nog iets wat veelal over het hoofd wordt gezien: toen deze man van geloof 65 jaar was werd hij vader van Methusalah. In Gn 5:22 wordt gesuggereerd dat Henoch in het bijzonder vanaf die gebeurtenis met God wandelde. Waarom?

 

Hoogstwaarschijnlijk had dit te maken met de betekenis van de naam van zijn zoon; volgens Arthur Pink betekende Methusalah wanneer hij dood is zal het gezonden worden, d.i. het oordeel van de Vloed; op zich al een hint inhoudend van een komend strafgericht over de goddelozen.

En inderdaad kwam de dood van Methusalah in het jaar van de Vloed.

(Gleanings in Genesis, blz 78).

 

Metusalah had toen de leeftijd van 969 jaar bereikt; hij stierf dus 669 jaar na de dood van zijn vader Henoch (Gn 5:21-27). Verminderen we dat met de bekende 3½-jaar periode welke vooraf zal gaan aan Gods Grote Dag van oordeel aan het einde van Israëls 70e Jaarweek, dan komen we [wellicht niet toevallig] uit op het getal van het Beest (666). De verschijning van het Beest immers volgt in de 7-jaar periode ná de Opname van de Gemeente, van welke gebeurtenis de ’overbrenging’ van Henoch een profetisch beeld werd.

Zie 1Th 4:15-17 en Hebreeën 11, vanaf vers 5. (In geloof werd Henoch overgebracht om geen Dood te zien, en hij werd nergens gevonden omdat God hem overbracht; want vóór de overbrenging heeft hij getuigenis ontvangen dat hij God welgevallig was).

Bedenk daarbij ook dat Henoch de 7e en Noach de 10e vanaf Adam werd.

Zie voor het komend oordeel ook: Mt 24:30; Lk 17:26-30; 2Th 1:7-10; Op 13:4-7, 18.

 

Ουτοι εισιν γογγυσται, μεμψιμοιροι, κατα τας επιθυμιας εαυτων πορευομενοι, και το στομα αυτων λαλει υπερογκα, θαυμαζοντες προσωπα ωφελειας χαριν.

 

16  Dezen zijn murmureerders, klagers over hun lot die wandelen naar hun begeerten, en hun mond spreekt opgeblazen dingen, terwijl zij ter wille van voordeel persoonlijkheden bewonderen.

 

Vergelijk: Nm 16:11 (tot Korach); Jk 2:1, 9 (begunstiging).

Dat de demonen zich beklagen blijkt ook uit Mr 1:24; 5:7; Lk 4:34

 

Vermaningen (17-23)

 

Υμεις δε, αγαπητοι, μνησθητε των ρηματων των προειρημενων υπο των αποστολων του κυριου ημων Ιησου Χριστου· οτι ελεγον υμιν οτι Επ εσχατου [του] χρονου εσονται εμπαικται κατα τας εαυτων επιθυμιας πορευομενοι των ασεβειων.

 

 17-18  Maar jullie, geliefden, denkt terug aan de uitspraken die tevoren zijn gesproken door de apostelen van onze Heer Jezus Messias, dat zij steevast tot jullie zeiden: "In het laatst der tijd zullen er spotters zijn, die naar hun eigen goddeloze begeerten wandelen".

 

Judas kan zulke uitspraken als in Hn 20:29-30; 1Tm 4:1-2; 2Tm 3:1-9, 13 in gedachten hebben gehad. Maar in het bijzonder 2Pt 3:3-4

 

Dit allereerst wetend dat op de laatste der dagen, te midden van spotdrijverij, bespotters zullen komen, die naar hun eigen begeerten wandelen en zeggen: Waar [is] de belofte van zijn paroesie? Want sinds de vaderen zijn ontslapen blijven alle dingen precies zo als vanaf begin [der] schepping.

 

In het laatst der tijd komt overeen met de laatste dagen; voor Joden in het bijzonder de 70e Jaarweek (Dn 9:24-27).

Jezus’ paroesie is dan een feit. Dat de spotters het dan zullen doen voorkomen dat dit een volkomen belachelijk idee is, leert ons op indirecte wijze dat de Mensenzoon niet zichtbaar wederkomt, in tegenstelling tot wat velen binnen de christenheid beweren.

 

Ουτοι εισιν οι αποδιοριζοντες ψυχικοι, πνευμα μη εχοντες. υμεις δε, αγαπητοι, εποικοδομουντες εαυτους τη αγιωτατη υμων πιστει, εν πνευματι αγιω προσευχομενοι, εαυτους εν αγαπη θεου τηρησατε, προσδεχομενοι το ελεος του κυριου ημων Ιησου Χριστου εις ζωην αιωνιον. και ους μεν ελεατε διακρινομενους, ους δε σωζετε εκ πυρος αρπαζοντες, ους δε ελεατε εν φοβω, μισουντες και τον απο της σαρκος εσπιλωμενον χιτωνα.

 

19-23  Dezen zijn het die scheidingen veroorzaken, zinnelijke mensen die [de] geest niet bezitten. Maar jullie, geliefden, jezelf opbouwend op jullie allerheiligst geloof, biddend in heilige geest, moeten jezelf in Gods liefde bewaren, verwachtend de barmhartigheid van onze Heer Jezus Messias tot eeuwig leven.

En weest ook barmhartig jegens hen die in tweestrijd verkeren, redt [hen] door [hen] uit het vuur te rukken; maar bewijst barmhartigheid aan anderen in vrees, het onderkleed hatend dat door het vlees bezoedeld is.

 

Judas confronteert zijn lezers wederom met de gevaren die van de misleiders zullen uitgaan. In hun zinnelijkheid zullen zij er slechts op uit zijn om binnen de gelederen van het joods-christelijke overblijfsel zo veel mogelijk verdeeldheid te zaaien en gevoelens van onzekerheid te bevorderen.

In die penibele situatie kunnen zij slechts standhouden als zij zich bewaren in de liefde die God hen in Messias Jezus betoont, daarbij steunend op de krachtige effecten van diens verzoenend offer.

 

Zij moeten beseffen dat het hoogst belangrijk is dat zij zichzelf blijven opbouwen op hun allerheiligst geloof, het geloof dat niet slechts een leer is maar ook een levenshouding. Verder kunnen zij zich in Gods liefde bewaren wanneer zij door gebeden -waarin de leiding van de heilige geest wordt gevolgd- in nauw geestelijk contact met hem blijven. Wanneer de Mensenzoon dan komt voor het oordeel zullen zij van hem barmhartigheid ondervinden.

 

Op hun beurt dienen zij meedogend te zijn jegens hun broeders die in de eindtijd in tweestrijd verkeren over de vraag wie de ware Messias is; zelfs hen die geneigd zijn de Antichrist te volgen, zullen zij niet zondermeer laten vallen, maar eerder ook die broeders barmhartig bejegenen; doch in vrees, d.i. met de nodige voorzichtigheid, wakend voor geestelijke bezoedeling en/of dwaling.

 

Wat betreft de aanmoediging om zich in Gods liefde te bewaren, worden de lezers herinnerd aan de openingswoorden van vers 1, waar zij - de geroepenen – al de verzekering kregen dat zij in God [de] Vader geliefd en voor Jezus Messias bewaard worden. Aldus wordt door God het ‘hogepriesterlijk gebed’ van zijn Zoon verhoord (Jh 17:11). Maar dat thema verschijnt dus hier, op het einde van de Brief, opnieuw zodat de lezers er echt van doordrongen kunnen zijn dat JHWH God hen in zijn liefde alle steun biedt opdat zij het Messiaanse doel mogen bereiken. In de doxologie die volgt wordt dat zelfs meer dan ooit volkomen helder: 

 

Doxologie (24-25)

 

Τω δε δυναμενω φυλαξαι υμας απταιστους και στησαι κατενωπιον της δοξης αυτου αμωμους εν αγαλλιασει, μονω θεω σωτηρι ημων δια Ιησου Χριστου του κυριου ημων δοξα μεγαλωσυνη κρατος και εξουσια προ παντος του αιωνος και νυν και εις παντας τους αιωνας αμην

 

24-25  Aan hem nu die bij machte is jullie voor struikelen te behoeden en te doen staan in het aangezicht van zijn heerlijkheid, onbezoedeld in vreugdevol gejubel, aan [de] enige God onze Redder, door Jezus Messias onze Heer, [zij] heerlijkheid, majesteit, kracht en macht, vóór alle eeuw, en nu, en tot in alle eeuwen! Amen.

 

Judas’ dankbare conclusie in verband met alle geestelijke dreigingen die hem vanaf vers 3 voor ogen stonden: God is machtig genoeg om het overblijfsel uit alle gevaren te redden en hen te behoeden voor de bezoedeling waarop de Antichrist aanstuurt; het geestesoog van de profeet Micha heeft dat gevaar en de redding er uit eveneens van tevoren gezien:

 

En nu worden vele natiën tegen je vergaderd, die zeggen: Laat zij bezoedeld worden, en laat ons oog op Sion neerzien! Maar zij kennen de overleggingen van Jahweh niet, noch hebben zij enig inzicht in zijn raadsbesluit: hen bijeenbrengen als garven op de dorsvloer.

       (Mc 4:11-12)

 

De Antichrist is geen werkelijke god, ook al zal hij zich daarvoor aanmatigend uitgeven:

 

Dat niemand jullie op enigerlei wijze misleide, want eerst moet de Afval komen en de Mens der Wetteloosheid worden geopenbaard, de Zoon der Vernietiging, de Tegenstander, en die zich verheft boven al wat god of voorwerp van verering heet, zodat hij in de tempel Gods gaat zitten, zichzelf tonend dat hij god is.

       (2Th 2:3-4)

 

Al zijn snode plannen worden door Jahweh God teniet gedaan. Hijzelf behoedt zijn heiligen voor alle valkuilen van de misleider en diens aanhang. Hij is de enige, de echte God; buiten hem bestaat er eenvoudig geen god. Hem komt alle heerlijkheid (uitstraling van zijn goddelijk wezen), majesteit (alles overtreffende grootheid en waardigheid), kracht (oppermacht waartegen geen andere macht iets kan uitrichten) en macht (bevoegdheid en recht om alles te besturen) toe.

Al die attributen worden rechtens aan hem toegeschreven, want die komen hem volledig toe, nu, in het huidige wereldtijdperk, maar ook in alle tijden daarvoor en erna.

 

Naast het werkwoord bewaren [Gr: τηρεω; tèreoo], gebruikt Judas, opnieuw naar de wijze van het ‘hogepriesterlijk gebed’, eveneens het werkwoord behoeden [Gr: φυλασσω; fulassoo]. Nadat Jezus in Jh 17:11 zijn Vader verzocht had zijn leerlingen te bewaren, voegde hij er in het volgende vers (12) aan toe: Toen ik met hen in de wereld was, bewaarde ik hen steeds in uw naam die u mij gegeven hebt, en ik behoedde [of: waakte].

 

Het overblijfsel krijgt in de eindtijd met intense verdrukkingen te maken, maar zij worden zowel bewaard als behoed. Hun wacht uiteindelijk grote vreugde, zoals voorzegd:

 

Geliefden, weest niet bevreemd
door de vuurgloed die in uw midden woedt,
u tot beproeving, alsof u
iets vreemds overkomt,

nee, verheugt u naarmate ge deel hebt
aan al het lijden van de Christus,
dan zult ge ook in de openbaring
van zijn heerlijkheid u jubelend
verheugen!

 

(1Pt 4:12-13; NB)

 

-.-.-.-.-