Tweede
Brief van Johannes
In
de waarheid wandelen; het liefdegebod (4-6)
Waarschuwing
voor misleiders (7-11)
Opschrift (1-3)
Ο
πρεσβυτερος
εκλεκτη κυρια
και τοις
τεκνοις αυτης,
ους εγω αγαπω
εν αληθεια, και
ουκ εγω μονος
αλλα και
παντες οι
εγνωκοτες την
αληθειαν,
1
De Oudste aan [de]
uitverkoren Meesteres en aan haar kinderen, die ik in waarheid liefheb, en niet
alleen ik, maar ook allen die de waarheid hebben leren kennen,
Er is veel verschil
in opvatting omtrent de Oudste en de uitverkoren Meesteres of Vrouwe. Wij
geloven dat Johannes, de apostel, de schrijver is van de Brief. Naar wij menen
vormen zijn evangelie en zijn drie brieven één literair geheel.
Tegen het einde van
de Eerste eeuw, toen hij (ook) deze Brief klaarblijkelijk schreef, was hij de
enig overgeblevene van de apostelen en derhalve tegenover de jongere generatie
van christenen de Oudste, dat wil zeggen degene die met gezag over het
leven van Jezus en zijn leer kon getuigen en schrijven.
De identiteit van
κυρια vaststellen is moeilijker. Wij denken niet,
zoals men in vroegere tijden over het algemeen geloofde, dat het om een
wakkere huismoeder en haar gezin, of om een aanzienlijke christelijke
vrouw en haar kinderen, een matrone, zou gaan.
Veel hedendaagse
uitleggers zijn tot de overtuiging gekomen dat Johannes aan een bepaalde,
lokale, christelijke gemeente schreef en dat hij in zijn slotwoorden de groeten
overbracht van een andere, plaatselijke gemeente, een zustergemeente om zo te
zeggen.
Hoewel die opvatting
ons al een stuk waarschijnlijker voorkomt, geloven wij niettemin dat dit nog altijd
te eng gedacht is. Waarom heeft hij dan niet, zoals Paulus deed, de namen van
die plaatselijke gemeenten vermeld? Waarom de leden van die twee
'zustergemeenten' aanduiden met kinderen ?
Vergelijk het
gebruik van kinderen in de allegorie van de Galatenbrief:
Hagar
nu is de berg Sinaï in Arabië; zij beantwoordt aan het tegenwoordige Jeruzalem,
want dat verkeert met haar kinderen
in slavernij… maar het Jeruzalem dat boven is, is vrij; dát is onze moeder… Gij
echter, broeders, zijt kinderen
der belofte, gelijk Isaäk… Daarom, broeders, zijn wij geen kinderen
van een slavin, maar van de vrije.
Wij zijn dan ook van
mening dat Johannes zich als de vertegenwoordiger van de universele
christelijke gemeente -in haar latere stadium- richt tot Vrouwe Sion en haar
kinderen: de oorspronkelijke, uitverkoren gemeente Israël van Jahweh, de
Heilige Israëls.
Dan wordt
bijvoorbeeld verklaarbaar wat hij in vers 4 schrijft: dat hij zich buitengewoon
verheugde toen hij ontdekte dat enkele kinderen van Kuria in de waarheid
wandelden.
Als we Kuria moeten
zien als een plaatselijke christelijke gemeente, zou Johannes’ waarneming wel
een heel pover beeld schetsen van die groep. Maar als we denken aan de joodse
gemeente, aan Sion, dan kunnen we Johannes’ vreugde wel plaatsen. In zijn tijd
was de verharding jegens hun Messias onder de Joden immers algemeen geworden en
werd er door hen in toenemende mate vijandig gereageerd op hun joodse broeders
die in de Messias waren gaan geloven. Wanneer dan toch nog sommigen onder hen
Jezus als de Zoon van God en hun Messias in geloof aanvaardden, was dat beslist
een reden tot vreugde.
Johannes liet zich
door de vijandschap van de zijde van zijn ongelovige broeders niet verleiden om
vijandig op hen te reageren. Hij had Sions kinderen nog altijd lief,
zoals ook Jezus tot het vijandige Jeruzalem van zijn dagen zei:
Hoe
dikwijls heb ik je kinderen bijeen willen vergaderen, naar de wijze waarop een
hen haar kuikens bijeenvergadert onder de vleugels, en gij hebt niet gewild.
Mt
23:37
Zo had ook Johannes
zijn broeders naar het vlees in waarheid lief (Rm 9:1-5).
Maar hij voegt er
aan toe dat dit voor alle christenen geldt, en waarom? Omdat allen die de
waarheid omtrent God en zijn voornemen met de mensheid hebben leren kennen, te
weten zijn gekomen dat hij een specifiek doel met Israël -zijn van oudsher
uitverkoren volk- op het oog heeft. Als het (natuurlijke) zaad van Abraham zijn
zij er toe bestemd tot zegen te worden voor de Heidenvolken, en wel in de
hoedanigheid van een koninklijke priesterschap dat het Messiaanse koninkrijk
1000 jaar lang op aarde zal vertegenwoordigen.
Zie Gn 22:18; Ex
19:6; Js 66:7-12; 1Pt 2:9; Op 5:10; 20:6.
Bovendien zijn de
leden van de christelijke gemeente op de van oorsprong Israëlitische olijfboom
geënt, geworteld in het verbond met Abraham en de belofte die daarmee
samenhangt. Daardoor zijn zij -overwegend Heidenen, die eens veraf waren en
geen deel hadden aan de beloften en aan het burgerschap van Israël- in
Messias Jezus dichtbij gekomen, en
zelfs medeburgers geworden van de heiligen
(Rm 11:17; Ef 2:11-13, 19).
δια
την αληθειαν
την μενουσαν
εν ημιν, και μεθ
ημων εσται εις
τον αιωνα.
2 wegens
de waarheid die in ons blijft en met ons zal zijn tot in eeuwigheid.
Letterlijk: tot
in de eeuw (Grieks: αιων;
aeon).
Tot in het volgend
aeon, het millenniale koninkrijk van de Messias, blijft Gods werkelijkheid in
het Israël van God, de christelijke (hemelse) gemeente en de joodse (aardse)
gemeente tezamen.
Aangezien de leden
van die twee gemeenten tot een nieuwe schepping worden gemaakt, uit God
verwekt, dus zijn kinderen, hebben zij Gods wezenskenmerken in zichzelf, zowel
de liefde als de waarheid. In zijn Eerste brief heeft Johannes die nieuwe
situatie van hen uitvoerig toegelicht.
Zie 2Ko 5:17; Gl
6:15-16; 1Jh 1:8; 2:5; 4:16
Zie ook het
commentaar op 1Jh 5:1-5 > Een
overwinnend geloof
εσται
μεθ ημων χαρις
ελεος ειρηνη
παρα θεου
πατρος, και
παρα Ιησου
Χριστου του
υιου του
πατρος, εν αληθεια
και αγαπη.
3 Genade,
barmhartigheid, vrede zal met ons zijn van de kant van God [de]
Vader en van de kant van Jezus Messias, de Zoon van de Vader, in waarheid en in
liefde.
Omdat liefde en
waarheid, wezenskenmerken van God, ook bij de leden van het Israël Gods -door
het hernieuwende vermogen van Gods geest- in hun binnenste woont, zijn zij zo
intens met de Vader en zijn Zoon verbonden dat Johannes kan spreken dat gunst,
barmhartigheid en vrede onverbrekelijk hun deel zal zijn.
In die toestand
kunnen zij -het door God uitverkoren 'Tabernakelpersoneel'- in het komend aeon
ten volle tot een zegen worden voor de mensen der natiën.
In de waarheid wandelen; het liefdegebod (4-6)
Εχαρην
λιαν οτι
ευρηκα εκ των
τεκνων σου
περιπατουντας
εν αληθεια,
καθως εντολην
ελαβομεν παρα
του πατρος.
4 Ik
verheugde mij zeer dat ik uit je kinderen [er]
heb gevonden die wandelen in waarheid, gelijk wij een gebod ontvingen van de
Vader.
Uit je kinderen
is een idioom dat we vaker aantreffen in het NT. Bijvoorbeeld in
Jh 16:17 > Uit zijn leerlingen;
kennelijk met de betekenis van sommige, enige of enkele.
Johannes had onder zijn broeders naar het vlees, de Joden, kennelijk enige aangetroffen
die de Messias in waarheid hadden aanvaard; in de zin van 1Jh 3:23
En dit is zijn gebod,
dat wij geloof oefenen in de naam van zijn Zoon Jezus Messias en elkaar
liefhebben, zoals hij ons een gebod gaf.
Inderdaad; Jezus
zelf had de Joden bekendgemaakt wat in het messiaanse tijdperk geldt op het
gebied van geboden. Toen zij hem namelijk de vraag stelden: Wat
moeten wij doen opdat wij de werken van God werken?
gaf hij daarop ten antwoord: Dit is het werk van
God dat gij gelooft in hem die hij zond (Jh 6:28-29).
και
νυν ερωτω σε,
κυρια, ουχ ως
εντολην καινην
γραφων σοι
αλλα ην
ειχομεν απ
αρχης, ινα
αγαπωμεν αλληλους.
και
αυτη εστιν η
αγαπη, ινα
περιπατωμεν
κατα τας
εντολας αυτου·
αυτη η εντολη
εστιν, καθως
ηκουσατε απ
αρχης, ινα εν
αυτη
περιπατητε.
5-6 En
nu vraag ik je, Vrouwe, niet alsof ik je een nieuw gebod schrijf, maar dat wij
vanaf [het] begin bezaten, [namelijk]
dat wij elkaar liefhebben. En dit is de liefde, dat wij wandelen overeenkomstig
zijn geboden. Dit is het gebod zoals jullie vanaf [het]
begin hoorden, dat jullie daarin zouden wandelen.
Johannes richt als
de bejaarde en enig overgebleven apostel ven Jezus een dringend verzoek tot die
Joden die hun waardige positie als kinderen (zonen) van Sion onderkennen, en
wel dat er liefde mag heersen tussen de twee gemeenten die samen het Israël van
God vormen. Beide gemeenten hebben immers hun eigen plaats in Gods voornemen om
tot zegen van de Heidenvolken te worden.
In 1Jh 2:7-8 schreef
Johannes reeds in deze trant:
Geliefden,
geen nieuw gebod schrijf ik jullie maar een oud gebod, dat gij vanaf [het]
begin placht te hebben. Het oude gebod is het woord dat jullie hoorden.
Niettemin schrijf ik jullie een nieuw gebod -wat waar is in hem en in jullie-
omdat de duisternis bezig is voorbij te gaan en het waarachtige licht reeds
schijnt.
Het liefdegebod is
zeer oud, even oud als het verhaal over Kaïn en Abel. Voor Israël werd het
gebod beklemtoond in Lv 19:17-18, maar met de komst van de Messias kreeg het
nieuwe dimensies.
Vergelijk Jh
13:34-35; 15:12-13, en 1Jh 3:9-12.
Hoe komt de
wederzijdse liefde tot uitdrukking? Johannes antwoordt: dat
wij wandelen overeenkomstig zijn geboden.
Dat wil zeggen vanuit
de liefde leven, want de geboden van God hebben alle als essentie
de liefde (Rm 13:8-10).
Trouwens, het enige gebod dat Jezus zijn leerlingen ooit heeft gegeven, luidt: dat
gij elkaar liefhebt zoals ik jullie liefhad
(Jh 13:34; 15:12, 17)
Waarschuwing voor misleiders (7-11)
οτι
πολλοι πλανοι
εξηλθον εις
τον κοσμον, οι
μη ομολογουντες
Ιησουν Χριστον
ερχομενον εν
σαρκι· ουτος
εστιν ο πλανος
και ο
αντιχριστος.
7 Omdat
veel bedriegers uitgingen tot de wereld, die niet belijden Jezus Messias komend
in vlees. Deze is de bedrieger en de Antichrist.
In dit vers wordt niet over een toekomstige terugkeer in het vlees van
Jezus gesproken. Dat zou ook niet kunnen want met betrekking tot zijn
wederkomst maakte Jezus zelf duidelijk dat dit niet in het vlees, zichtbaar
voor mensen, zou plaatsvinden. Hij werd immers als geest opgewekt om nooit meer
een mens van vlees en bloed te worden: De laatste
Adam werd tot een levendmakende geest [bij zijn
opstanding], in tegenstelling tot de oorspronkelijke Adam die bij zijn
schepping door God tot een levende ziel werd (1Ko 15:45).
Omdat ook
[de] Messias eens voor altijd
betreffende zonden stierf, een rechtvaardige voor onrechtvaardigen, opdat hij
jullie tot God zou leiden; weliswaar ter dood gebracht in
vlees maar levend gemaakt in
geest (1Pt 3:18)
En zelf zei hij tot
zijn leerlingen toen hij nog bij hen was: Nog maar een
korte tijd en de wereld aanschouwt mij niet meer, maar jullie zullen mij
aanschouwen, want ik leef en jullie zullen leven
(Jh 14:19)
Met het oog daarop somde Jezus aan zijn leerlingen in de Olijfbergrede een
scala van zichtbare gebeurtenissen op waaraan zijn paroesie (tegenwoordigheid)
te herkennen zou zijn.
Als hij ook de tweede maal zichtbaar zou komen was dat niet nodig geweest (Mt
24 en 25).
En dan is er nog iets.
Dezelfde gedachte had Johannes al eerder overgebracht in zijn Eerste brief,
hoofdstuk 4:
1 Geliefden, gelooft niet elke geest maar beproeft de geesten of
ze uit God zijn, omdat vele valse profeten zijn uitgegaan tot de wereld.
2 Hierin leert gij de geest van God kennen: elke geest die Jezus
Messias belijdt gekomen zijnde in vlees, is
uit God;
3 en elke geest die Jezus niet belijdt, is niet uit God; en deze
is die van de Antichrist.
De bedriegers van ons vers worden daar door Johannes aangeduid als valse
profeten. Bovendien is er een verschil in de manier waarop het deelwoord van
het werkwoord komen is gebruikt. Gekomen zijnde in 1Jh 4:2, maar
in ons vers komend.
Maar diverse kenners van het Grieks zeggen dat Johannes in beide gevallen
hetzelfde bedoelde: de menswording [incarnatie] van de Messias. Robertson
schreef in zijn NT Word Pictures ondermeer dit commentaar bij 2Jh 7
"Jesus
Christ coming in the flesh."
Present middle participle of ερχομαι, treating the Incarnation as a continuing fact
which the Docetic Gnostics flatly denied.
In 1Jo 4:2 we have perfect active participle in this same construction with ομολογεω, because there the reference is to the
definite historical fact of the Incarnation. There is no allusion here to the
second coming of Christ.
In beide gevallen
bedoelde Johannes dus hetzelfde: de menswording van de Messias zodat hij zijn
volmaakt menselijke leven ten offer kon brengen als de tegenwaarde van de
(eens) volmaakte Adam, opdat de mensheid losgekocht kon worden van de
Adamitische zonde. Met komend in vlees
heeft Johannes te kennen willen geven dat de resultaten van zijn
komst in het vlees bij voortduring merkbaar zijn, doordat de nieuwe gelovigen
zich eveneens voeden met het brood dat neerdaalt vanuit de
hemel (Jh 6:50). In
het volgende vers (51) zei Jezus daarover zelf: Indien
iemand van dit brood eet, zal hij leven tot in het aeon; en het brood dat ik
zal geven, is mijn vlees, ten behoeve van het leven der wereld.
Satans handlangers
zijn er onvermoeid mee bezig om dit profiel van de ware Messias te verdraaien,
opdat Jezus, de Zoon van God, toch maar vooral anders wordt voorgesteld dan hij
werkelijk is. Het volgende vers laat uitkomen wat de desastreuze gevolgen
kunnen zijn als men niet voor Satans bedrieglijke werktuigen op z’n hoede is.
βλεπετε
εαυτους, ινα μη
απολεσητε α
ειργασαμεθα
αλλα μισθον
πληρη
απολαβητε.
8 Let
op jezelf, opdat gij niet de dingen te gronde richt die wij tot stand brachten,
maar een vol loon moogt ontvangen.
Men zou verwachten: opdat
zij [de bedriegers] niet de dingen te gronde richten die… In
plaats daarvan vermaant Johannes zijn lezers; zij moeten zichzelf in het oog
houden, en de bedrieglijke leringen niet aannemen, want daarmee zouden zij de
grondslagen van het christendom kwijtraken en het werk der christelijke
prediking vernietigen.
De bedoeling is
veeleer dat zij een vol loon ontvangen,
wat ook de (goddelijke) bedoeling van de prediking was/is: een volle mate van
Gods genade die in Messias Jezus beschikbaar is gekomen.
πας
ο προαγων και
μη μενων εν τη
διδαχη του
Χριστου θεον
ουκ εχει· ο
μενων εν τη
διδαχη, ουτος
και τον πατερα
και τον υιον
εχει.
9 Ieder
die daarbovenuit gaat en niet blijft in de leer van de Messias, heeft God
niet. Hij die in de leer blijft, deze heeft zowel de Vader als de Zoon.
Zo’n persoon moet
tot de bedriegers van vers 7 gerekend worden die de feiten omtrent de Zoon van
God verdraaien.
Met de
leer van de Messias bedoelt Johannes waarschijnlijk
niet de leer omtrent Jezus, maar van Jezus, dus van hem
afkomstig, het onderwijs dat hijzelf gaf, maar waarvan hij vermeldde dat hij
het op zijn beurt van de Vader had:
Jezus
dan antwoordde hun en zei: Mijn leer is niet van mij, maar van hem die mij
heeft gezonden. Als iemand zijn wil doen wil, zal hij betreffende de leer weten
of ze uit God is, of dat ik vanuit mijzelf spreek.
Jh
7:16-17
Zoals reeds in 1Jh
5:9-10 door Johannes werd meegedeeld, gaat het daarbij om het
getuigenis van God dat hij getuigd heeft omtrent zijn Zoon, welk
getuigenis degene die uit God verwekt is, in
zichzelf heeft;
het is zijn
innerlijk bezit. Hij is te weten gekomen dat de oorsprong ervan bij God zelf
ligt. Bijgevolg verkeert hij in gemeenschap met zowel de Vader als de Zoon: de
betekenis van hebben. 1Jh 2:23.
ει
τις ερχεται
προς υμας και
ταυτην την
διδαχην ου
φερει, μη
λαμβανετε
αυτον εις
οικιαν και
χαιρειν αυτω μη
λεγετε· ο λεγων
γαρ αυτω
χαιρειν
κοινωνει τοις
εργοις αυτου
τοις πονηροις
10-11 Indien
iemand tot jullie komt en deze leer niet brengt, ontvangt hem niet in huis en
zegt niet tot hem: Het ga je goed! Want wie tot hem zegt: Het ga je goed!
krijgt deel aan zijn goddeloze werken.
Een opvallende
aansporing in de mond van de apostel die met zoveel nadruk voor de
broederliefde opkwam. Maar het gaat dan ook om antichristelijke elementen,
goddeloze bedriegers, die ingaan tegen de geest van God en tegen het getuigenis
dat hijzelf betreffende zijn Zoon en Messias heeft afgelegd.
Johannes
veronderstelt als vanzelfsprekend dat de bedrieglijke leer van zo’n persoon ook
zichtbaar is in diens gehele levenswijze. De term goddeloze
werken duidt immers
op moreel onwaardige gedragingen.
Als jood weet
Johannes bovendien dat groeten in joodse zin, niet zomaar de
gebruikelijke burgerlijke beleefdheid betreft, maar veeleer een godsdienstige
zegenwens inhoudt, die op geestelijke verwantschap berust. 1Ko 15:33.
Admittedly great care should be
exercised before applying such a radical withholding of hospitality from
anyone.
For the elder it was applied only to antichristians
who were committed to destroying the faith of the community.
The issue involved more than
disagreements in interpretation or personal misunderstandings among members of
the body of Christ. It was radical and clearly defined unbelief, and it
involved active and aggressive promotion of perversions of truth and practice
that struck at the heart of Christianity.
Glenn W. Barker, 2 John, blz
365-366
Πολλα
εχων υμιν
γραφειν ουκ
εβουληθην δια
χαρτου και
μελανος, αλλα
ελπιζω γενεσθαι
προς υμας και
στομα προς
στομα λαλησαι, ινα
η χαρα ημων
πεπληρωμενη η
12 Hoewel
ik jullie veel te schrijven heb, had ik niet de bedoeling door papier en inkt,
maar ik hoop naar jullie toe te komen en van mond tot mond te spreken, opdat
onze vreugde volledig mag zijn.
Het hoge woord is er
uit. Alleen binnen de ware leer omtrent de Messias, de Zoon van God, kan men in
gemeenschap met God verkeren. Dwaling in dat opzicht is rampzalig. En met hen
die zulk een dwaling bevorderen moet men elk contact verbreken. Men kan hen de
zegen van God niet toewensen.
Wat hij zijn lezers
wilde mededelen heeft Johannes bondig samengevat, maar in verband met de
gevaren die hen bedreigen, zijn er nog meer dingen om met elkaar door te
spreken. Hun wederzijdse vreugde en verhouding zal daardoor versterkt worden.
Ασπαζεται
σε τα τεκνα της
αδελφης σου
της εκλεκτης.
13 De
kinderen van je zuster, de uitverkorene, groeten je.
Johannes richt zijn
slotwoorden tot de uitverkoren Meesteres (Vrouwe) van vers 1.
Zij ontvangt de
groeten van de kinderen van haar zuster, die eveneens uitverkoren is. Naar onze
opvatting brengt Johannes daarmee de warme gevoelens van de leden der
christelijke gemeente over aan de joodse gemeente.
-.-.-.-