Paulus’ Brieven aan de gemeente
der Thessalonicenzen
Eén Thessalonicenzen
• Opname
Twee Thessalonicenzen
Eén Thessalonicenzen
Daarop zullen wij, de levenden die overblijven, tezamen met hen in wolken worden weggerukt, de Heer tegemoet in de lucht
1 Παυλος και Σιλουανος και Τιμοθεος τη εκκλησια Θεσσαλονικεων εν θεω πατρι και κυριω Ιησου Χριστω· χαρις υμιν και ειρηνη.
Paulus en Silvanus en Timotheüs aan de gemeente der Thessalonicenzen in God [de] Vader en Heer Jezus Messias. Liefderijke gunst voor jullie en vrede.
2 Eυχαριστουμεν τω θεω παντοτε περι παντων υμων, μνειαν ποιουμενοι επι των προσευχων ημων,
Altijd brengen wij God dank voor jullie allen wanneer wij [jullie] bij onze gebeden gedenken,
3 αδιαλειπτως μνημονευοντες υμων του εργου της πιστεως και του κοπου της αγαπης και της υπομονης της ελπιδος του κυριου ημων Ιησου Χριστου εμπροσθεν του θεου και πατρος ημων,
onophoudelijk in herinnering hebbend jullie arbeidzaam geloof en de inspanning der liefde en de volharding der hoop van onze Heer Jezus Messias, vóór het aangezicht van onze God en Vader,
4 ειδοτες, αδελφοι ηγαπημενοι υπο [του] θεου, την εκλογην υμων,
wetend, door God geliefde broeders, jullie verkiezing,
De wijze waarop God Paulus als zijn werktuig gebruikte bij de roeping en tot geloof brengen van de Thessalonicenzen is voor de apostel het bewijs dat zij het voorwerp zijn van Gods eeuwige uitverkiezing. Zoals hij later aan de Efeziërs zal schrijven: Gezegend de God en Vader van onze Heer Jezus Messias, die ons zegende in alle geestelijke zegen in de hemelsferen in [de] Messias, zoals hij ons in hem uitverkoos vóór [de] grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht.
De εκλογη behelst dat eeuwig raadsbesluit van God, de Vader van hun Heer, Messias Jezus. De uitdrukking is prominent aanwezig in de Romeinenbrief waar Paulus voor de gedachte aan de uitverkiezing van de leden der christelijke gemeente
a steun zoekt in het boek Genesis, met name bij de (blijvende) verkiezing van Jakob boven Esau (Rm 9:10-13, 28; Gn 25:23).
b wijst op de uitverkiezing van het joodse Overblijfsel van de Eerste eeuw, zij die tot de eerste leden van de hemelse gemeente gingen behoren en die op grond van geloof in hun Messias verkregen wat Israël als geheel tevergeefs had nagejaagd: gerechtigheid (Rm 11:5, 7).
5 οτι το ευαγγελιον ημων ουκ εγενηθη εις υμας εν λογω μονον αλλα και εν δυναμει και εν πνευματι αγιω και [εν] πληροφορια πολλη, καθως οιδατε οιοι εγενηθημεν [εν] υμιν δι υμας.
omdat ons Evangelie niet tot jullie kwam in woord alleen, maar ook in kracht en in heilige geest en veel zekerheid, zoals jullie weten wat voor soort [personen] wij onder jullie werden wegens jullie.
6 και υμεις μιμηται ημων εγενηθητε και του κυριου, δεξαμενοι τον λογον εν θλιψει πολλη μετα χαρας πνευματος αγιου,
En jullie werden navolgers van ons en van de Heer, terwijl jullie het woord onder veel verdrukking aannamen met vreugde van heilige geest,
7 ωστε γενεσθαι υμας τυπον πασιν τοις πιστευουσιν εν τη Mακεδονια και εν τη Aχαια.
zodat jullie een voorbeeld werden voor alle gelovigen in Macedonië en in Achaia.
8 αφ υμων γαρ εξηχηται ο λογος του κυριου ου μονον εν τη Mακεδονια και [εν τη] Aχαια, αλλ εν παντι τοπω η πιστις υμων η προς τον θεον εξεληλυθεν, ωστε μη χρειαν εχειν ημας λαλειν τι·
Want vanaf jullie heeft het woord niet alleen weerklonken in Macedonië en in Achaia maar in elke plaats is jullie geloof jegens God uitgegaan zodat wij niets daarover behoeven te zeggen.
9 αυτοι γαρ περι ημων απαγγελλουσιν οποιαν εισοδον εσχομεν προς υμας, και πως επεστρεψατε προς τον θεον απο των ειδωλων δουλευειν θεω ζωντι και αληθινω,
Want zijzelf berichten omtrent ons wat voor soort ingang wij bij jullie hadden en hoe jullie je van de afgoden tot God keerden om een levende en waarachtige god dienstbaar te zijn,
10 και αναμενειν τον υιον αυτου εκ των ουρανων, ον ηγειρεν εκ [των] νεκρων, Ιησουν τον ρυομενον ημας εκ της οργης της ερχομενης.
en om zijn Zoon uit de hemelen af te wachten die hij uit de doden opwekte: Jezus die ons uit de komende gramschap bevrijdt.
De apostel wijst op een tweede waarheid in deze Brief welke geldig is gebleken voor alle leden der gemeente en waarop hij nog uitgebreid zal terugkomen: Door alle eeuwen heen is hun verwachting gericht geweest op het aanbreken van Jezus’ paroesie [tegenwoordigheid] wanneer hij "komt" om hen bij zichzelf te brengen (Jh 14:3).
Zie: De Paroesie
Door die speciale (vroege) komst met het oog op hen zullen zij behoed worden voor Gods strafgericht dat hij over de mensenwereld tot uitdrukking zal brengen bij Jezus’ komst ten oordeel (Mt 24:29-30; 2Th 1:6-10; 2:13-14).
1 Aυτοι γαρ οιδατε, αδελφοι, την εισοδον ημων την προς υμας οτι ου κενη γεγονεν,
Want jullie zelf weten, broeders, dat onze ingang bij jullie niet leeg is geweest,
2 αλλα προπαθοντες και υβρισθεντες καθως οιδατε εν Φιλιπποις επαρρησιασαμεθα εν τω θεω ημων λαλησαι προς υμας το ευαγγελιον του θεου εν πολλω αγωνι.
maar na eerder, zoals jullie weten, in Filippi geleden te hebben en schaamteloos behandeld te zijn [Hn 16:16-40), verzamelden wij vrijmoedigheid in onze God om het Evangelie van God in veel strijd tot jullie te spreken [Hn 17:1-19].
3 η γαρ παρακλησις ημων ουκ εκ πλανης ουδε εξ ακαθαρσιας ουδε εν δολω,
Want onze vermaning [kwam] niet [voort] uit dwaling, noch uit onreinheid, noch uit bedrog,
4 αλλα καθως δεδοκιμασμεθα υπο του θεου πιστευθηναι το ευαγγελιον ουτως λαλουμεν, ουχ ως ανθρωποις αρεσκοντες αλλα θεω τω δοκιμαζοντι τας καρδιας ημων.
maar zoals wij door God zijn goedgekeurd om ons het Evangelie toe te vertrouwen, aldus spreken wij; niet als behagers van mensen maar God die onze harten beproeft.
5 ουτε γαρ ποτε εν λογω κολακειας εγενηθημεν, καθως οιδατε, ουτε εν προφασει πλεονεξιας, θεος μαρτυς,
Want nooit gebruikten wij vleiende taal, zoals jullie weten, noch enig hebzuchtig voorwendsel. God [is] getuige!
6 ουτε ζητουντες εξ ανθρωπων δοξαν, ουτε αφ υμων ουτε απ αλλων, δυναμενοι εν βαρει ειναι ως Χριστου αποστολοι,
Ook zochten wij geen heerlijkheid vanuit mensen, niet van jullie noch van anderen, hoewel wij als apostelen van [de] Messias ons gewicht konden laten gelden.
7 αλλα εγενηθημεν [ν]ηπιοι εν μεσω υμων. ως εαν τροφος θαλπη τα εαυτης τεκνα,
Maar wij werden vriendelijk in jullie midden; zoals wanneer een voedende moeder haar eigen kinderen koestert.
8 ουτως ομειρομενοι υμων ευδοκουμεν μεταδουναι υμιν ου μονον το ευαγγελιον του θεου αλλα και τας εαυτων ψυχας, διοτι αγαπητοι ημιν εγενηθητε.
Wij waren zo verlangend naar jullie dat wij niet alleen graag aan jullie het Evangelie van God wilden meedelen, maar ook onze eigen zielen, omdat jullie ons lief werden.
9 μνημονευετε γαρ, αδελφοι, τον κοπον ημων και τον μοχθον▪ νυκτος και ημερας εργαζομενοι προς το μη επιβαρησαι τινα υμων εκηρυξαμεν εις υμας το ευαγγελιον του θεου.
Jullie herinneren je immers onze inspanning en moeite, broeders. Doordat wij nacht en dag werkten om niemand van jullie tot last te zijn, verkondigden wij jullie het Evangelie van God.
10 υμεις μαρτυρες και ο θεος, ως οσιως και δικαιως και αμεμπτως υμιν τοις πιστευουσιν εγενηθημεν,
Jullie zijn getuigen, en God, hoe loyaal en rechtvaardig en onberispelijk wij ons jegens jullie, gelovigen, gedroegen.
11 καθαπερ οιδατε ως ενα εκαστον υμων ως πατηρ τεκνα εαυτου
Bijgevolg weten jullie ook hoe wij, als een vader zijn eigen kinderen, een ieder van jullie afzonderlijk
12 παρακαλουντες υμας και παραμυθουμενοι και μαρτυρομενοι εις το περιπατειν υμας αξιως του θεου του καλουντος υμας εις την εαυτου βασιλειαν και δοξαν.
vermaanden en bemoedigden en betuigden dat jullie waardig zouden wandelen de God die jullie roept tot zijn eigen koninkrijk en heerlijkheid.
Strikt genomen is er maar één reëel koninkrijk: de koninklijke heerschappij over het gehele universum van ons aller Schepper en God. Ná zijn opstanding, maar nog vóór zijn terugkeer naar de hemel onthulde Gods Zoon dat hem binnen die heerschappij alle macht door de Vader was toevertrouwd (Mt 28:18).
Die allesomvattende goddelijke heerschappij wordt in Dn 2:34 en 45 zinnebeeldig voorgesteld als een berg, de berg van Gods universele soevereiniteit. Aangezien uit die 'berg' een steen wordt gehouwen mag worden geconcludeerd dat God soevereiniteit kan delegeren; binnen de context van Dn 2:34-45 het binnenkort op te richten Messiaanse koninkrijk Gods.
Vergelijk ook Dn 4:20-25 en Op 11:15-17. De leden van de gemeente worden ondermeer geroepen om aan de uitoefening van Gods universele macht deel te hebben, tezamen met hun Heer, Jezus Messias. Zie ook: Rm 8:17-21 en Ks 3:4.
13 Kαι δια τουτο και ημεις ευχαριστουμεν τω θεω αδιαλειπτως οτι παραλαβοντες λογον ακοης παρ ημων του θεου εδεξασθε ου λογον ανθρωπων αλλα καθως εστιν αληθως λογον θεου, ος και ενεργειται εν υμιν τοις πιστευουσιν.
En daarom ook brengen wij God zonder ophouden dank omdat jullie, toen jullie het via ons gehoorde Woord Gods ontvingen, het aanvaardden niet [als] een mensenwoord maar zoals het werkelijk is [als] Gods Woord dat ook in jullie gelovigen werkzaam is.
14 υμεις γαρ μιμηται εγενηθητε, αδελφοι, των εκκλησιων του θεου των ουσων εν τη Ιουδαια εν Χριστω Ιησου, οτι τα αυτα επαθετε και υμεις υπο των ιδιων συμφυλετων καθως και αυτοι υπο των Ιουδαιων,
Want jullie, broeders, werden navolgers van de gemeenten van God die in Judea zijn in Messias Jezus, aangezien ook jullie de zelfde dingen leden door de eigen stamgenoten zoals ook zij door de Joden,
15 των και τον κυριον αποκτειναντων Ιησουν και τους προφητας, και ημας εκδιωξαντων, και θεω μη αρεσκοντων, και πασιν ανθρωποις εναντιων,
die zelfs de Heer doodden, Jezus, en de profeten, en die ons verdreven [als beesten; Hn 17:5, 13]. Zij behagen God niet en staan vijandig tegenover alle mensen [Ef 2:14-15],
16 κωλυοντων ημας τοις εθνεσιν λαλησαι ινα σωθωσιν, εις το αναπληρωσαι αυτων τας αμαρτιας παντοτε. εφθασεν δε επ αυτους η οργη εις τελος.
ons verhinderend om tot de Heidenvolken te spreken opdat die gered zouden worden; om voortdurend hun zonden voltallig te maken. Maar de toorn overviel hen uiteindelijk.
Hier onthult de apostel de bron van de talrijke moeilijkheden waarmee hij voortdurend te maken kreeg: het hardnekkige joodse verzet tegen al Gods regelingen. In navolging van Jezus en Stefanus, legt ook Paulus nu de niet aflatende, boosaardige vijandschap van de joodse religieuze elite bloot. De fanatieke Joden van de Eerste eeuw die zich hooghartig afsloten van de gojim, ja, met verachting op die "onbesnedenen" neerzagen, waren niet anders dan hun moordzuchtige voorvaders die God en zijn geest gewoonlijk ook weerstonden (Mt 23 en Hn 7:51-53).
Voor God vormde een en ander toen echter voldoende aanleiding om vanwege die eeuwenoude opstand, waarbij zij zonde bij zonde voegden, definitief tegen hen op te treden. Hij sloot die ongelovige Joden als het ware op in hun staat van ongehoorzaamheid. Al rond het jaar 47 AD, tijdens zijn eerste zendingsreis, had Paulus op die ommekeer in Gods handelen gezinspeeld. Zijn aandacht zou vanaf die tijd naar de Heidenvolken uitgaan; zijn toorn had zijn van oudsher uitverkoren volk tenslotte bereikt; ten einde toe; tenslotte [εις τελος]. Vergelijk Hn 13:46; Rm 11:30-32.
17 Hμεις δε, αδελφοι, απορφανισθεντες αφ υμων προς καιρον ωρας, προσωπω ου καρδια, περισσοτερως εσπουδασαμεν το προσωπον υμων ιδειν εν πολλη επιθυμια.
Toen wij echter, broeders, voor de tijd van een uur van jullie beroofd werden – wat betreft aangezicht, niet het hart – beijverden wij ons des te meer met veel verlangen om jullie aangezicht te zien.
18 διοτι ηθελησαμεν ελθειν προς υμας, εγω μεν Παυλος και απαξ και δις, και ενεκοψεν ημας ο Σατανας.
Om die reden wilden wij naar jullie toe komen, waarlijk ik, Paulus, zowel een eerste als tweede maal, en de Satan sneed ons de pas af.
19 τις γαρ ημων ελπις η χαρα η στεφανος καυχησεως — η ουχι και υμεις — εμπροσθεν του κυριου ημων Ιησου εν τη αυτου παρουσια;
Want wie [vormt] onze hoop of vreugde of gloriekroon? Of soms ook niet jullie; voor [het aangezicht] van onze Heer Jezus bij zijn paroesie?
20 υμεις γαρ εστε η δοξα ημων και η χαρα.
Zeker, jullie zijn onze heerlijkheid en vreugde.
Tijdens de paroesie, wanneer de levenden en de opgewekte doden zullen reageren op de bevelende roep van de uit de hemel neerdalende Heer en hem in de lucht tegemoet zullen gaan om voor altijd met hem verenigd te worden, zullen de gelovigen van Thessaloniki, tezamen met die van de andere gemeenten waarin Paulus destijds arbeidde, voor hem en zijn medearbeiders een bron van glorie en verheuging zijn (Fp 4:1). Zie ook Lukas 15.
Zie voor Vine’s zienswijze op de paroesie (aan de hand van dit tekstgedeelte) nogmaals: De Paroesie
1 Διο μηκετι στεγοντες ευδοκησαμεν καταλειφθηναι εν Aθηναις μονοι,
Toen we het daarom niet langer konden uithouden dacht het ons goed om alleen in Athene achtergelaten te worden,
2 και επεμψαμεν Tιμοθεον, τον αδελφον ημων και συνεργον του θεου εν τω ευαγγελιω του Χριστου, εις το στηριξαι υμας και παρακαλεσαι υπερ της πιστεως υμων
en zonden wij onze broeder en Gods medearbeider in het Evangelie van de Messias, Timotheüs, om jullie te versterken en te bemoedigen in jullie geloof
3 το μηδενα σαινεσθαι εν ταις θλιψεσιν ταυταις. αυτοι γαρ οιδατε οτι εις τουτο κειμεθα▪
dat niemand aan het wankelen gebracht zou worden in deze verdrukkingen. Want jullie weten zelf dat we daartoe bestemd zijn.
4 και γαρ οτε προς υμας ημεν προελεγομεν υμιν οτι μελλομεν θλιβεσθαι, καθως και εγενετο και οιδατε.
Want ook toen wij bij jullie waren zeiden wij jullie tevoren dat wij verdrukt zouden worden, zoals ook gebeurde en jullie weten.
5 δια τουτο καγω μηκετι στεγων επεμψα εις το γνωναι την πιστιν υμων, μη πως επειρασεν υμας ο πειραζων και εις κενον γενηται ο κοπος ημων.
Daarom ook hield ik het niet langer uit en zond ik [hem] om jullie geloof te weten te komen of toch misschien de Verzoeker jullie niet verzocht en onze inspanning vruchteloos zou blijken.
6 Aρτι δε ελθοντος Tιμοθεου προς ημας αφ υμων και ευαγγελισαμενου ημιν την πιστιν και την αγαπην υμων, και οτι εχετε μνειαν ημων αγαθην παντοτε, επιποθουντες ημας ιδειν καθαπερ και ημεις υμας,
Maar zojuist kwam Timotheüs van jullie bij ons en bracht ons goede tijdingen over jullie geloof en liefde en dat jullie steeds een goede herinnering aan ons hebben, verlangend ons te zien zoals ook wij jullie.
7 δια τουτο παρεκληθημεν, αδελφοι, εφ υμιν επι παση τη αναγκη και θλιψει ημων δια της υμων πιστεως,
Daardoor werden wij vertroost wegens jullie, broeders, bij al onze nood en verdrukking door jullie geloof.
8 οτι νυν ζωμεν εαν υμεις στηκετε εν κυριω.
Want nu leven wij als jullie vaststaan in de Heer.
9 τινα γαρ ευχαριστιαν δυναμεθα τω θεω ανταποδουναι περι υμων επι παση τη χαρα η χαιρομεν δι υμας εμπροσθεν του θεου ημων,
Want welke dank kunnen wij aan God teruggeven omtrent jullie voor al de vreugde waarover wij ons verheugen wegens jullie voor het aangezicht van onze God,
10 νυκτος και ημερας υπερ εκπερισσου δεομενοι εις το ιδειν υμων το προσωπον και καταρτισαι τα υστερηματα της πιστεως υμων;
terwijl wij nacht en dag op buitengewone wijze smeken om jullie aangezicht te zien en wat aan jullie geloof ontbreekt in orde te brengen.
11 Aυτος δε ο θεος και πατηρ ημων και ο κυριος ημων Ιησους κατευθυναι την οδον ημων προς υμας▪
Maar moge onze God en Vader zelf, en onze Heer Jezus, onze weg naar jullie toe leiden..
12 υμας δε ο κυριος πλεονασαι και περισσευσαι τη αγαπη εις αλληλους και εις παντας, καθαπερ και ημεις εις υμας,
Jullie echter moge de Heer doen toenemen en overvloedig maken in de liefde tot elkaar en tot allen, zoals ook wij tot jullie,
13 εις το στηριξαι υμων τας καρδιας αμεμπτους εν αγιωσυνη εμπροσθεν του θεου και πατρος ημων εν τη παρουσια του κυριου ημων Ιησου μετα παντων των αγιων αυτου. [αμην.]
opdat hij jullie harten zou versterken, onberispelijk in heiliging voor het aangezicht van onze God en Vader bij de paroesie van onze Heer Jezus met al zijn heiligen.
Opnieuw een eschatologische verwijzing, zoals eerder het geval was in 1:10 en 2:19-20. En ook nu zijn Paulus’ gedachten bij het moment van de vreugdevolle vereniging met alle leden van de hemelse gemeente tijdens de paroesie. Moge dan niet alleen de harten van de toenmalige gelovigen in Thessaloniki, maar van ons allen onberispelijk in heiliging [zijn] voor het aangezicht van onze God en Vader.
De leden van de Gemeente zullen vanaf dat moment, tezamen met al de heilige engelen, de hemelse hofstoet vormen binnen het tempelpaleis Nieuw Jeruzalem. Vergelijk Zc 14:5; Dn 7:10-11; Mt 16:27; Op 4:4-11.
1 Λοιπον ουν, αδελφοι, ερωτωμεν υμας και παρακαλουμεν εν κυριω Ιησου, ινα καθως παρελαβετε παρ ημων το πως δει υμας περιπατειν και αρεσκειν θεω, καθως και περιπατειτε, ινα περισσευητε μαλλον.
Voorts dan, broeders, verzoeken en vermanen wij jullie in [de] Heer Jezus dat jullie, zoals jullie van ons ontvingen hoe jullie moeten wandelen en God behagen -zoals jullie inderdaad wandelen- [daarin] nog meer toenemen.
2 οιδατε γαρ τινας παραγγελιας εδωκαμεν υμιν δια του κυριου Ιησου.
Want jullie weten welke bevelen wij jullie gaven door de Heer Jezus.
3 τουτο γαρ εστιν θελημα του θεου, ο αγιασμος υμων, απεχεσθαι υμας απο της πορνειας,
Dit is immers Gods wil: jullie heiliging; dat jullie je onthouden van de ontucht,
Het hoeft ons geenszins te verbazen dat de apostel, wanneer hij ertoe overgaat zijn broeders gezonde raad te geven, hen boven alles wijst op de noodzaak van sexuele eerbaarheid. Want de heidense religie waardoor zij dagelijks omringd werden verwachtte van haar aanhang niet bepaald sexuele reinheid. Integendeel! De godenwereld zelf was vergeven van grove immoraliteit en in de heidense tempels stonden priesteressen hun manlijke clientèle maar al te gemakkelijk ten dienste.
4 ειδεναι εκαστον υμων το εαυτου σκευος κτασθαι εν αγιασμω και τιμη,
dat een ieder van jullie weet om in heiliging en eer het eigen vat te verwerven.
5 μη εν παθει επιθυμιας καθαπερ και τα εθνη τα μη ειδοτα τον θεον,
Niet in hartstochtelijke begeerte zoals ook de Heidenvolken die God niet kennen.
Kennelijk doelt Paulus op de echtelijke omgang. De man moet in heiliging en eer (baarheid) betrekkingen met zijn eigen vrouw hebben en aldus het eigen vat, zijn lichaam, onder controle krijgen [κτασθαι van κταoμαι, verwerven; in bezit komen van]; d.i. niet in ongebreidelde hartstocht. De door de apostel gebruikte termen zijn bedoeld om de echtgenote te verheffen boven al het verachtelijke wat in de hen omringende heidenwereld de gewone gang van zaken was en waardoor vrouwen eerder naar beneden gehaald dan verheven werden. Christenen moeten het huwelijksbed in eerbaarheid met elkaar delen.
6 το μη υπερβαινειν και πλεονεκτειν εν τω πραγματι τον αδελφον αυτου, διοτι εκδικος κυριος περι παντων τουτων, καθως και προειπαμεν υμιν και διεμαρτυραμεθα.
Dat men in de kwestie geen grenzen overschrijdt en zijn broeder benadeelt, daar [de] Heer een Wreker [is] ten aan zien van al deze dingen, zoals wij jullie ook tevoren zeiden en grondig betuigden.
De apostel snijdt hier geen ander thema aan, zoals door sommigen gesuggereerd wordt. Hij heeft het nog steeds over de noodzaak van sexuele eerbaarheid onder christenen. Christelijke mannen moeten zich hoeden voor grensoverschrijdend gedrag jegens de echtgenoten van hun broeders. Voor God is zulk gedrag ernstig en volkomen onaanvaardbaar.
Eén reden daarvoor treffen we aan in Paulus’ Brief aan de Efeziërs, waarin hij aantoont dat er van meet af in het menselijk huwelijk een groots geheimenis lag opgesloten. Zie: Het geheimenis van het huwelijk
7 ου γαρ εκαλεσεν ημας ο θεος επι ακαθαρσια αλλ εν αγιασμω.
Want God riep ons niet [met het oog] op onreinheid maar in heiliging.
8 τοιγαρουν ο αθετων ουκ ανθρωπον αθετει αλλα τον θεον τον [και] διδοντα το πνευμα αυτου το αγιον εις υμας.
Dientengevolge, hij die blijk geeft van minachting, minacht niet een mens maar de God die zijn heilige geest in jullie geeft.
9 Περι δε της φιλαδελφιας ου χρειαν εχετε γραφειν υμιν, αυτοι γαρ υμεις θεοδιδακτοι εστε εις το αγαπαν αλληλους∙
Over de broederliefde nu hoeven wij jullie niet te schrijven want jullie zelf zijn God onderwezen personen om elkaar lief te hebben;
10 και γαρ ποιειτε αυτο εις παντας τους αδελφους [τους] εν ολη τη Mακεδονια. παρακαλουμεν δε υμας, αδελφοι, περισσευειν μαλλον,
want dat doen jullie ook jegens al de broeders in heel Macedonië. Maar wij moedigen jullie aan, broeders, [daarin] overvloediger te zijn,
11 και φιλοτιμεισθαι ησυχαζειν και πρασσειν τα ιδια και εργαζεσθαι ταις [ιδιαις] χερσιν υμων, καθως υμιν παρηγγειλαμεν,
en je ten doel te stellen een rustig leven te leiden en je met je eigen zaken bezig te houden en met je handen te werken, zoals wij jullie geboden,
12 ινα περιπατητε ευσχημονως προς τους εξω και μηδενος χρειαν εχητε.
opdat jullie betamelijk mogen wandelen jegens hen die buiten [zijn] en niets nodig hebt.
Mede op grond van de Tweede Brief, met name het Schriftdeel 2Th 3:6-13, concluderen wij dat Paulus’ vermaning tot het leiden van een rustig en betamelijk leven werd ingegeven door een zeer ongewenste ontwikkeling binnen de christengemeenschap van Thessaloniki. In de verwachting van een nabije paroesie achtten sommigen het blijkbaar niet nodig om zich nog langer en bijna uitsluitend in te spannen voor het dagelijks levensonderhoud, maar zich daarentegen vooral bezig te houden met het aankondigen van de nieuwe Messiaanse toestanden welke een totale ommekeer zouden brengen in ’s mensen sociale leven. Misschien gingen zij daarin zelfs zover dat zij in hun 'christelijke' propaganda er op aandrongen dat de bestuurlijke zaken van de stad voortaan volgens een eschatologisch programma zouden worden geregeld.
De christenen van die tijd behoorden merendeels tot de lagere klassen onder het volk en verdienden als handenarbeiders met moeite hun brood. Het vooruitzicht van een spoedige verlossing werd daarom gretig aangegrepen om alle arbeid maar te laten varen, temeer daar er binnen gegoede Romeinse- en Griekse kringen met minachting werd neergezien op handenarbeid. Vele christenen kunnen dus gedacht hebben dat nu hun tijd was gekomen om zich als vrije mannen te gedragen en zich nog uitsluitend bezig te houden met religieus getinte openbare discussies. Het eschatologische aspect van Paulus’ prediking kan daartoe zelfs veel aanleiding hebben gegeven.
Paulus had de gevaren tijdig onderkend en hun aangeraden zich te matigen, maar blijkbaar was aan zijn oproep weinig gehoor gegeven. Vandaar dat hij zich nu genoodzaakt ziet hen in krachtige bewoordingen nogmaals ernstig te vermanen. Het christendom bood weliswaar grootste perspectieven voor de toekomst, maar het maakte vooralsnog geen einde aan het harde leven van de dagelijkse werkelijkheid en het hief evenmin de sociale mistoestanden op.
(Wegrukking)
13 Oυ θελομεν δε υμας αγνοειν, αδελφοι, περι των κοιμωμενων, ινα μη λυπησθε καθως και οι λοιποι οι μη εχοντες ελπιδα.
Maar wij willen niet dat jullie ontwetend zijn, broeders, betreffende hen die ontslapen, opdat jullie niet bedroefd worden zoals ook de overigen die geen hoop hebben.
14 ει γαρ πιστευομεν οτι Ιησους απεθανεν και ανεστη, ουτως και ο θεος τους κοιμηθεντας δια του Ιησου αξει συν αυτω.
Want indien wij geloven dat Jezus stierf en [weer] opstond, zo zal ook God hen die ontsliepen door Jezus met hem brengen.
Het bericht - waarschijnlijk door Timotheüs overgebracht - dat er inmiddels reeds enkele sterfgevallen binnen de gemeente der Thessalonicenzen hadden plaats gevonden, is voor de apostel aanleiding om op een vertroostende wijze verdere toelichting te verschaffen op de christelijke eindtijdverwachting waarover hij al eerder, in 1:10; 2:19-20 en 3:13, bijzonderheden had verschaft.
Allereerst wijst hij op Jezus’ eigen opstanding die hij hun had gepredikt en waarin zij ook zelf waren gaan geloven. Welnu, wanneer Jezus werd opgewekt zullen ook allen die in gemeenschap met hem zijn ontslapen worden opgewekt.
15 Tουτο γαρ υμιν λεγομεν εν λογω κυριου, οτι ημεις οι ζωντες οι περιλειπομενοι εις την παρουσιαν του κυριου ου μη φθασωμεν τους κοιμηθεντας∙
Want dit zeggen wij jullie op gezag van [het] woord van [de] Heer: wij, de levenden, die overblijven tot in de paroesie van de Heer, zullen de ontslapenen beslist niet voorgaan.
Vervolgens neemt Paulus de vrees van sommigen weg die blijkbaar dachten dat ten tijde van Jezus’ paroesie alleen de levenden met hem verenigd zouden worden. Zijn reactie: Uitgesloten! In 3:13 had hij dit al aangegeven met de aankondiging dat Jezus komt met al zijn heiligen.
Weliswaar zal de laatste generatie van christenen het grote voorrecht hebben om, net als Henoch, de [Adamitische] dood niet bewust te ervaren, aangezien zij in een oogwenk vanuit het huidige [fysieke] leven worden veranderd tot een geestelijke natuur, maar de leden van dat geslacht zullen de doden beslist niet vóórgaan.
16 οτι αυτος ο κυριος εν κελευσματι, εν φωνη αρχαγγελου και εν σαλπιγγι θεου, καταβησεται απ ουρανου, και οι νεκροι εν Χριστω αναστησονται πρωτον,
Want de Heer zelf zal met een bevelend roepen, met een stem van [de] aartsengel en met een trompet Gods neerdalen vanaf [de] hemel en de doden in [de] Messias zullen eerst opstaan.
17 επειτα ημεις οι ζωντες οι περιλειπομενοι αμα συν αυτοις αρπαγησομεθα εν νεφελαις εις απαντησιν του κυριου εις αερα∙ και ουτως παντοτε συν κυριω εσομεθα.
Daarop zullen wij, de levenden die overblijven, tezamen met hen in wolken worden weggerukt, de Heer tegemoet in de lucht; en zo zullen we altijd met [de] Heer zijn.
De gestorven christenen zullen dus eerst opstaan; daarna, wanneer doden en levenden als het ware op één lijn staan, zullen allen tezamen in wolken [van onzichtbaarheid] worden weggerukt en de Heer in de lucht tegemoet gaan. Hieruit blijkt dat (omgekeerd) óók de doden niets vóór hebben op de levenden.
Vergelijk Gn 5:21-24 en 1Ko 15:51-54.
Bij de Opname zullen christenen dus de Heer tegemoet gaan. De term die hier is gebruikt εις απαντησιν wordt nog drie keer elders in het NT aangetroffen, t.w. Mt 25:1 en 6, en Hn 28:15-16. In elk geval heeft het de betekenis van "tegemoet gaan en met elkaar terugkeren." Toen de broeders uit Rome Paulus tot aan de marktplaats van Appius en de Drie Taveernen tegemoet waren gegaan, keerden zij vervolgens met hem naar Rome terug.
Precies zo zullen wij bij de Opname de Heer tegemoet gaan in de lucht om ons voor altijd in zijn gezelschap te verheugen. Nooit meer zullen wij van hem gescheiden worden. Maar wel zullen wij tegen het einde van de 70e Week met hem naar de Aarde terugkeren, namelijk wanneer hij aan de wereld openbaar wordt gemaakt in zijn heerlijkheid. Maar zowel in Rm 8:19 als in Ks 3:4 is tevoren aangekondigd dat wij dan tezamen met hem openbaar gemaakt zullen worden in heerlijkheid.
Over Henoch lezen we in Hb 11:5
In geloof werd Henoch overgebracht om [de] dood niet te zien, en hij werd nergens gevonden, omdat God hem overbracht; want vóór de overbrenging heeft hij getuigenis ontvangen dat hij aan God welgevallig was.
Zonder de dood te hoeven smaken werd Henoch overgebracht. Waar naar toe? Kennelijk naar het moment van zijn opstanding, de opstanding der rechtvaardigen, welke tevens een opstanding des levens is (Hn 24:15; Jh 5:29; nbg).
Wanneer Henoch tot (blijvend) leven op aarde terugkeert zal hij dat ervaren alsof er geen onderbreking in zijn levensloop had plaatsgevonden.
Maar wat Henoch ervoer vormt tevens een heenwijzing naar wat Jezus’ Gemeentelichaam tijdens zijn paroesie zal ervaren, althans van die leden die tot in zijn paroesie in leven zijn gebleven. Die laatste generatie zal dan plotseling voor de mensen die op aarde achterblijven onvindbaar zijn.
Zij delen de ervaring van Henoch. Toen God hem wegnam (M), of overbracht (LXX), werd hij nergens gevonden. Blijkbaar hebben de mensen in Henochs omgeving enige tijd naar hem gezocht.
Zonder de dood te zien - of die te 'smaken' - zullen ook de laatste leden van Jezus' Gemeentelichaam worden 'overgebracht'. In een ondeelbaar ogenblik, vergelijkbaar met een knippering van het oog, zullen zij veranderd worden (1Ko 15:51-52).
Dat zal een belangrijk leermoment zijn voor de mensheid die dan op aarde achterblijft, in het bijzonder voor Israëls Rest.
Tot op die tijd heeft Israël Jezus als haar Messias steeds versmaad; maar dan komt men te weten dat de christelijke gemeente wel degelijk aan God welgevallig was, juist omdat de leden ervan leefden vanuit geloof jegens hun Messias, en op die grondslag in rechtvaardigheid met God wandelden (Ks 1:9-10).
Maar dat leermoment zal nog veel meer
omvatten. Waarschijnlijk is dan de 70e
Jaarweek uit de profetie van Daniël 9:24-27 al aangebroken en mag ook de vervulling
verwacht worden van alle onderdelen van Jezus’ eindtijdprofetie - ook wel aan
te duiden als de Olijfbergrede - waarvan we de details vinden in de
hoofdstukken 24 en
Zeg ons, wanneer zullen deze dingen zijn en wat [is] het teken van je paroesie en van de voleinding der eeuw? (Mt 24:3).
Mt 24:15 kenmerkt het speciale gebeuren op de helft van de 70e Jaarweek, wanneer de verwoestende gruwel in de (herbouwde) tempel te Jeruzalem verschijnt. Aangezien dan de onmacht van die antichristelijke ‘messias’ aan het licht is gekomen om als ‘verlosser’ op te treden, keert hij zich in al zijn demonische heftigheid tegen het godvruchtige, joodse Overblijfsel. Hij weet namelijk dat zijn valse ‘spel’ uit is en doet daarom een ultieme stap: Hij installeert zich als de verwoestende gruwel in het Allerheiligste van het dan bestaande tempelcomplex, waarschijnlijk de herbouwde Derde tempel.
Zie Dn 9:27 en de Studies:
• Ruth en de Antichrist, met name onder: Ik kan niet lossen.
18 Ωστε παρακαλειτε αλληλους εν τοις λογοις τουτοις.
Blijft elkaar aldus in deze woorden vertroosten.
1 Περι δε των χρονων και των καιρων, αδελφοι, ου χρειαν εχετε υμιν γραφεσθαι,
Wat nu de tijden en de tijdperken betreffen, broeders, hoeft men jullie niet te schrijven,
2 αυτοι γαρ ακριβως οιδατε οτι ημερα κυριου ως κλεπτης εν νυκτι ουτως ερχεται.
Want jullie zelf weten heel precies dat [de] dag van de Heer komt als een dief in de nacht
De overgang qua thematiek is groot, maar bij nadere beschouwing logisch. Wanneer de Opname van de Gemeente plaats vindt kan men met zekerheid weten dat ook de paroesie van de Heer Jezus Messias een aanvang heeft genomen. Vanzelfsprekend komt dan de vraag op: Wanneer mogen we de paroesie verwachten? Paulus haakt bij voorbaat in op die vraag, allereerst door ons te laten weten dat hij over die kwestie niet hoeft uit te weiden. De paroesieperiode loopt namelijk parallel aan de Dag van de Heer en vanuit de Olijfbergrede kon het onder Jezus’ leerlingen bekend zijn dat de komst van die Dag, cq de paroesie, vooral gekenmerkt zou worden door het onverwachte karakter ervan.
Enerzijds zou dat cruciale tijdperk wereldwijd waarneembaar zijn,
maar tegelijkertijd kon de paroesie ook vergeleken worden met:
a de dagen die aan de Vloed voorafgingen en iedereen deed of er niets aan de hand was; men ging gewoon door met de vertrouwde bezigheden, en
b de nachtelijke komst van een dief; zoals in Mt 24:27, 37-39, 43-44 door Jezus zelf aangekondigd:
Want evenals de bliksem komt vanaf oostelijke streken en schijnt tot westelijke streken, zó zal de paroesie van de Mensenzoon zijn… Want zoals de dagen van Noach, zó zal de paroesie van de Mensenzoon zijn. Want zoals zij in die dagen waren [gewoon doorgaan met alle gebruikelijke, dagelijkse bezigheden] totdat Noach binnenging in de ark en zij [het] niet merkten tot de Vloed kwam en allen wegvaagden, zó zal de paroesie van de Mensenzoon zijn… Maar weet dit: Indien de heer des huizes geweten had, in welke nachtwake de dief zou komen, hij wakker zou zijn gebleven en niet in zijn huis hebben laten inbreken. Daarom, tonen ook jullie je gereed, want op een uur dat jullie het niet zouden denken, komt de Mensenzoon.
Omdat die Dag voor de wereld zal komen als een dief in de nacht zullen de mensen geen enkele
aanwijzing in die richting onderscheiden. Integendeel, vanwege algemeen
ongeloof in een eventueel ingrijpen door een goddelijke macht zullen zij
nergens acht op slaan. Omdat zij elke bovenmenselijke actie als irreëel
beschouwen, handelen zij zoals voor hen gebruikelijk is, ondanks de
stormachtige opeenvolging van gebeurtenissen tijdens de Dag van de Heer cq de
paroesie.
Voor hen tot wie Jezus zich destijds [op dinsdagmiddag 11 Nisan van 33 AD] in zijn Eindtijdrede richtte - over de hoofden van zijn toenmalige Joodse leerlingen heen - tot hun tegenhangers van de Eindtijd, het Joodse Overblijfsel, hield een en ander een gevaar in: Wanneer het overgrote deel der wereld de paroesie niet zou onderscheiden en de mensen nergens acht op zouden slaan, zoals ook met de Vloedgeneratie het geval was, welke garantie was er dan dat in de Eindtijd een Joodse minderheid wél wakker geschud zou worden? Naar welk bovennatuurlijk signaal konden zij uitzien?
Welnu,
dat hemelse teken zou er wel degelijk komen; zij konden dienaangaande een
duidelijke aanwijzing verwachten. Jezus was zich van de noodzaak daartoe
volkomen bewust; er zou bij de aanvang van zijn paroesie iets zeer
spectaculairs geschieden. Daarom vervolgde hij, na gewezen te hebben op de
overheersende sfeer van zijn paroesie, aldus, volgens de Griekse tekst: Tοτε δυο
εσονται εν τω
αγρω, εις παραλαμβανεται και εις
αφιεται∙
δυο αληθουσαι
εν τω μυλω, μια παραλαμβανεται και μια
αφιεται.
Vertaald
>>
Dan [bij de paroesie] zullen twee in het veld zijn, één [man] zal meegenomen worden en één [man] achtergelaten; twee zullen aan het malen zijn met de molen, één [vrouw] zal meegenomen worden, en één [vrouw] achtergelaten.
De bewoordingen van deze aanwijzing herinneren ons krachtig aan wat Jezus twee dagen later, op donderdagavond 14 Nisan, tot zijn leerlingen in de bovenzaal zou zeggen betreffende de toekomstige Opname:
Laat jullie hart niet in beroering raken; jullie geloven in God,
geloof ook in mij. In het huis van mijn Vader zijn veel verblijfplaatsen – zo
niet dan zou ik het jullie gezegd hebben – want ik ga heen om plaats voor
jullie te bereiden; en wanneer ik heenga en plaats voor jullie bereid, kom ik
wederom en
ik zal jullie meenemen naar mijzelf, opdat waar ik ben ook jullie mogen zijn.
In beide gevallen gebruikte Jezus voor meenemen het werkwoord παραλαμβανω, zoals ook het geval was in Mt 24 bij zijn Eindtijdrede op de Olijfberg. Bij zijn terugkeer, zijn paroesie, zouden zij bij hem hun intrek nemen, in het Huis van zijn vader. Zie : In het Huis van mijn Vader zijn vele woningen.
We stelden aan het einde van het vorige hoofdstuk al vast dat in het commentaar op Henoch in Hebreeën 11 - het welbekende hoofdstuk over de geloofsgetuigen - de Opname van de Gemeente voor de achterblijvenden een belangrijk leermoment zal zijn. Nogmaals een stukje citaat:
Dat zal
een belangrijk leermoment zijn voor de mensheid die dan op aarde achterblijft,
in het bijzonder voor Israëls Overblijfsel. Welke les in het bijzonder
zullen de leden daarvan ter harte moeten nemen? Het beginsel dat de auteur
onmiddellijk met Henoch verbindt, in het volgende vers: Want zonder geloof is het onmogelijk welgevallig te
zijn, want hij die tot God nadert moet geloven dat hij is en dat hij beloner
wordt van wie hem ernstig zoeken.
Israël als volk zal tot op die tijd Jezus als hun Messias versmaad hebben;
maar dan komen zij te weten dat de Christelijke gemeente wel degelijk aan God
welgevallig was, juist
omdat de leden ervan leefden vanuit geloof jegens
Mashiach Yeshua (Messias Jezus), en op die grondslag in rechtvaardigheid met God wandelden.
3 οταν λεγωσιν, Eιρηνη και ασφαλεια, τοτε αιφνιδιος αυτοις εφισταται ολεθρος ωσπερ η ωδιν τη εν γαστρι εχουση, και ου μη εκφυγωσιν.
Wanneer zij mochten zeggen "Vrede en Veiligheid", dan zal hen onheil plotseling overvallen zoals het wee een zwangere en zij zullen beslist niet ontkomen.
Met deze mededeling laat de apostel ons weten dat wij, de leden van de Gemeente - in het bijzonder de laatste generatie van 'levenden' die bij de paroesie de Opname verwachten - eveneens naar een 'teken' kunnen uitzien. Vlak daarvoor zal hun een betekenisvol signaal worden gegeven. Er zal zogenaamd sprake zijn van vrede en veiligheid!
We kunnen gemakkelijk inzien dat de mensen in
het algemeen, maar toch in het bijzonder de Israëliërs, zich graag door
die gedachte gerust zullen willen laten stellen, in plaats van er acht op te
geven als een signaal van Godswege.
Terwijl er voor de tijd van de Opname van de hemelse Gemeente in Eén Thessalonicenzen kennelijk een teken voor die gebeurtenis wordt gegeven in 5:3 (Vrede en Veiligheid), zou de apostel naderhand daaraan nog een tweede teken toevoegen in 1Ko 15:51-53>> Alles zal namelijk plaats vinden bij de laatste trompet. Zie de studie Het trompetgeschal van Tisjri.
Voor verder commentaar verwijzen we de lezer naar 2Ko
5:1-3.
De frase Wanneer zij zeggen "Vrede en Veiligheid" in vers 3 is vaag. Wie zijn de zij?
De enige andere groep van godsdienstige mensen naar wie in deze Brief – buiten
de leden van Jezus’ Gemeentelichaam uiteraard – wordt verwezen zijn de
halsstarrige Joden van 2:14-16.
Zie het commentaar bij die passage.
Wij sluiten echter niet uit dat met zij op
een veel breder publiek kan worden gedoeld: Allen in de huidige wereld die
vurig uitzien naar vredige en veilige toestanden. Gezien echter de toenemende
radicalisering binnen bepaalde religieuze kringen en de agressieve
levenshouding van velen in het algemeen, is er weinig reden voor optimisme
dienaangaande. Vergelijk 2
Tim 3, waarin profetisch is vastgelegd hoe bij het aanbreken van de
Eindtijd – de zogenoemde laatste dagen – dan de overheersende
levenshouding onder het grote publiek zal zijn.
Het plotseling onheil zal slechts het begin zijn van onheilspellende ontwikkelingen
die dan op gang zullen zijn gebracht; ontwikkelingen die allerwaarschijnlijkst
ook samenhangen met het eveneens al lang geleden aangekondigd verschijnen en
optreden van de tirannieke Antichrist.
In hoofdstuk 8 van Jeremia werd ook die gebeurtenis door de
Profeet door goddelijke ingeving ‘voorzien’. Daarbij komen tevens de drie
belangrijke factoren in beeld die voor de ‘komst’ van die Pseudomessias
kenmerkend zijn:
1.) Het onheil komt uit het Noorden
Ik zal van u wegdrijven die uit het Noorden en hem verjagen naar een dor en woest land, zijn voorhoede naar de oostelijke zee en zijn achterhoede naar de westelijke zee, en zijn stank zal opstijgen en zijn vuile lucht zal opstijgen, want hij heeft grote dingen gedaan (Joël 2:20)
2.) De stam Dan is profetisch steeds daarbij in beeld.
Vergelijk Jakobs sterfbedprofetie: Dan zal zijn volk richten als een der stammen Israels. Dan zal een slang op de weg zijn, een hoornslang op het pad, die in de hielen van het paard bijt, zodat zijn berijder achterover valt (Gn 49:16-18).
3.) De antichristelijke macht is (letterlijk) demonisch
De rol der demonen in de Eindtijd
Er werd gehoopt op vrede, maar niets goeds [kwam]; op een tijd
van genezing, maar ziet! verschrikking! |
||
Vanuit Dan is het snuiven van zijn paarden gehoord. Op het geluid van het
hinniken van zijn hengsten is het gehele land gaan schudden. En ze komen en
verteren het land en dat wat het vult, de stad en haar inwoners. |
||
Want ziet, ik zend
onder jullie slangen, giftige slangen, die niet te bezweren zijn, en ze
zullen jullie stellig bijten, luidt het woord van YHWH. |
Totaal GW
9586 ≈≈ Lk 22:69 >> Maar vanaf nu
zal de Mensenzoon gezeten zijn aan de rechterhand der kracht Gods.
Ook 2Ko 13:9 >> Want wij
verheugen ons wanneer wij zwak zijn maar jullie krachtig zijn; dit ook bidden
wij: jullie volledig herstel.
En eveneens Hb 8:3 >> Want elke
hogepriester wordt aangesteld om zowel gaven als slachtoffers op te dragen;
vandaar [de] noodzaak dat ook deze iets had wat hij [ten offer] kon opdragen.
Die Pseudomessias zal, volgens Daniel 9:27, op de helft van de 70ste Jaarweek voor Israël zijn masker afwerpen en de verwoestende gruwel oprichten, daarmee het onheil aanzienlijk doen toenemend, zoals profetisch aangegeven in Ez 8:3 >>
Toen hief de geest mij op tussen de aarde en de hemel en in visioenen van God bracht hij mij naar Jeruzalem, naar de ingang van de poort van de binnenste voorhof die naar het noorden gekeerd is, waar zich de zetel van het afgodsbeeld van de na-ijver bevond, dat na-ijver oproept.
Zie ook: De 70ste Week
Dat plotseling onheil zal zich even onverwacht voordoen als gewoonlijk het eerste wee bij een zwangere vrouw. Vergelijk: Jesaja 13:6-8 en Micha 4:9-10. Met het beeld van weeën over een zwangere wordt in de Bijbel het plotselinge en onafwendbare voorgesteld; dikwijls in de vorm van onheil, c.q. rampspoed.
Wanneer die pseudo-Messias eenmaal is opgestaan kan in diens kielzog de ene rampspoedige gebeurtenis na de andere verwacht worden: natiën en koninkrijken die tegen elkaar zullen opstaan en oorlog zullen voeren; op uitgebreide schaal hongersnood; ook grote aardbevingsactiviteit. Maar al die gebeurtenissen zouden volgens Jezus slechts een begin van weeën der benauwdheid zijn (Mt 24:3-8). Kortom, precies dezelfde reeks van gebeurtenissen zoals Johannes later in beelden zou beschrijven in de Openbaring, hoofdstuk 6, ten tijde dat de eerste vier zegels geopend zullen worden:
Maar, en zeer interessant om in aanmerking te nemen:
• De christelijke Gemeente heeft dan reeds, voorafgaande aan al dat onheil, de Opname ervaren, aangezien de leden daarvan zich onder het zinnebeeld van de 24 Oudsten rondom de troon van God in de hemel bevinden.
Zie: Wat is de identiteit van de 24 Oudsten in de Openbaring?
• Volgens Openbaring
1:10 bevindt de wereld zich dan in de periode van De Dag van de Heer.
Of, naar het Grieks: Ik [Johannes, een balling op het eiland Patmos] geraakte in geest in de Dag die
de Heer toebehoort [εν
τη κυριακη
ημερα].
4 υμεις δε, αδελφοι, ουκ εστε εν σκοτει, ινα η ημερα υμας ως κλεπτης καταλαβη,
Maar jullie, broeders, verkeren niet in duisternis zodat de dag jullie als een dief zou verrassen,
5 παντες γαρ υμεις υιοι φωτος εστε και υιοι ημερας. ουκ εσμεν νυκτος ουδε σκοτους∙
Want jullie zijn allen zonen des lichts en zonen van de dag; wij behoren niet tot de nacht noch tot de duisternis.
Indirect onthult de apostel hiermee dat de roep Vrede en Veiligheid (vers 3) het resultaat zal zijn van de geestelijke duisternis waarin de mensenwereld op de drempel van Jezus’ paroesie algemeen zal verkeren.
Maar jullie, broeders, verkeren niet in duisternis zodat de dag jullie als een dief zou verrassen… (vers 4)
Er is nog een alternatieve versie in het oorspronkelijke Grieks die we zowel in het Alexandrinus- als het Vaticanus manuscript aantreffen: Zodat de dag jullie als dieven zou verrassen. De achterliggende gedachte daarbij is dat dieven -die bij voorkeur in het nachtelijk duister opereren- verrast of overvallen kunnen worden door het aanbrekende daglicht.
Christenen hoeft dit niet te overkomen, want dankzij Gods Woord en de verlichtende kracht van zijn geest verkeren zij reeds voordurend in goddelijk licht. Zij zijn allen zonen des lichts en zonen van de dag. Of, zoals de apostel later in één van zijn 'gevangenschapbrieven' zou schrijven:
De Vader dankend, die jullie geschikt maakte om deel te hebben aan het erfgoed van de heiligen in het licht; die ons ontrukte aan de macht der duisternis en overbracht in het koninkrijk van de Zoon van zijn liefde, in wie wij de verlossing hebben, de vergeving der zonden (Ks 1:12-13).
Tot ons erfgoed behoort dus ook het grote voorrecht dat we ons voortdurend in goddelijk licht bevinden. Als zonen des lichts en zonen van de dag hebben wij bijvoorbeeld ook leren onderscheiden dat wij, teneinde ons inzicht in Gods handelen te vermeerderen, geregeld 'Schrift met Schrift' moeten vergelijken.
Interessant is nog om in de aanvangspassage van dit hoofdstuk vast te stellen hoe de apostel - door zijn gebruik van voornaamwoorden - het onderscheid benadrukt tussen jullie en wij enerzijds, namelijk wanneer hij op de leden van de christelijke Gemeente doelt, en zij en hen anderzijds, als hij naar alle andere mensen verwijst die zich buiten de Gemeente bevinden:
Wat nu de tijden en de tijdperken betreft, broeders, hoeft men jullie niet te schrijven, want jullie zelf weten heel precies dat [de] dag van de Heer komt als een dief in de nacht. Wanneer zij zeggen "Vrede en Veiligheid" zal juist dan een plotseling verderf over hen komen zoals het wee over een zwangere en zij zullen beslist niet ontkomen. Maar jullie, broeders, verkeren niet in duisternis zodat de dag jullie als een dief zou verrassen, want jullie zijn allen zonen des lichts en zonen van de dag; wij behoren niet tot de nacht noch tot de duisternis.
Er is duidelijk sprake van twee groepen van personen. De groep jullie en wij zijn weggerukt in de Opname die zij op goede gronden verwachtten en waarnaar zij met verlangen uitzagen. De overigen, zij en hen, overkomt een plotseling onheil waaraan zij niet kunnen ontsnappen, waarmee ongetwijfeld gedoeld wordt op de verdrukkingen van de 70e Jaarweek.
De eersten (jullie/wij) verkeren in goddelijk licht en zijn allen zonen des lichts; de laatsten (zij/hen) daarentegen bevinden zich in volledige, geestelijke duisternis en worden volkomen door het onheil overrompeld.
Dit begrip verschaft ons ook meteen de verklaring voor de enigszins paniekerige reactie bij de Thessalonicenzen toen zij kort hierna een brief ontvingen waarin iemand [voor ons een onbekende; in ieder geval niet een brief die van de apostel afkomstig was] beweerde dat de Dag van de Heer reeds aangebroken was. Waarom die paniek, waarover we in 2Th 2:1-2 lezen? Eenvoudig, omdat de gemeente uit de Eerste Brief had begrepen dat ze die Dag niet gingen meemaken maar voor die tijd zouden worden opgenomen. De paniek had dus te maken met de (voor hen) ontstellende gedachte dat de Opname intussen had plaats gevonden en zij waren achtergebleven!
6 αρα ουν μη καθευδωμεν ως οι λοιποι, αλλα γρηγορωμεν και νηφωμεν.
Zo laat ons dan niet slapen evenals de overigen, maar laten wij waken en nuchter zijn.
7 οι γαρ καθευδοντες νυκτος καθευδουσιν, και οι μεθυσκομενοι νυκτος μεθυουσιν∙
Want zij die slapen slapen des nachts en zij die dronken worden zijn des nachts dronken,
8 ημεις δε ημερας οντες νηφωμεν, ενδυσαμενοι θωρακα πιστεως και αγαπης και περικεφαλαιαν ελπιδα σωτηριας∙
Maar laten wij die tot de dag behoren nuchter zijn, een borstharnas van geloof en liefde aanhebbend en [als] helm hoop der redding.
9 οτι ουκ εθετο ημας ο θεος εις οργην αλλα εις περιποιησιν σωτηριας δια του κυριου ημων Ιησου Χριστου,
Want God bestemde ons niet tot gramschap maar tot verkrijging van redding door onze Heer Jezus Messias,
Met de gramschap doelt de apostel zowel op alles wat de wereld gaat meemaken na de Opname wanneer haar de onheilen gaan treffen welke het gevolg zijn van de verschijning der Antichrist, alsook de komst ten oordeel van de Mensenzoon bij de climax van zijn paroesie.
De Gemeente wordt voor die gramschap behoed door de vroege 'wegrukking' tijdens zijn paroesie. In 1:10 gaf de apostel dat al eerder aan: om zijn Zoon uit de hemelen af te wachten die hij uit de doden opwekte: Jezus die ons uit de komende gramschap bevrijdt.
In de Romeinenbrief zou Paulus daarop nogmaals
attenderen: Thans
gerechtvaardigd zijnde in zijn bloed zullen wij door hem van de gramschap worden gered (Rm 5:9).
Zie het commentaar bij Rm 5:6-11.
10 του αποθανοντος υπερ ημων ινα ειτε γρηγορωμεν ειτε καθευδωμεν αμα συν αυτω ζησωμεν.
die stierf ten behoeve van ons opdat wij, hetzij wij waken hetzij slapen, tezamen met hem zouden leven.
De slotconclusie van de perikoop die met het ter sprake brengen van de Opname in 4:13 begon. En evenals daar wordt ook hier de zelfde grootse waarheid en hoop onder woorden gebracht: Alle christenen van alle generaties zullen tegelijkertijd het leven in de bovennatuurlijke sfeer binnengaan. Het zal geen verschil maken of wij nog in leven zijn (waken) of reeds gestorven zijn (slapen).
11 Διο παρακαλειτε αλληλους και οικοδομειτε εις τον ενα, καθως και ποιειτε.
Blijft elkaar daarom vertroosten en opbouwen, de een de ander, zoals jullie trouwens al doen.
12 Eρωτωμεν δε υμας, αδελφοι, ειδεναι τους κοπιωντας εν υμιν και προισταμενους υμων εν κυριω και νουθετουντας υμας,
Maar wij verzoeken jullie, broeders, hen te erkennen die onder jullie hard werken en leiding aan jullie geven in [de] Heer en die jullie vermanen,
13 και ηγεισθαι αυτους υπερεκπερισσου εν αγαπη δια το εργον αυτων. ειρηνευετε εν εαυτοις.
en hen om hun arbeid zeer hoog te achten in liefde. Houdt vrede onder elkaar.
14 παρακαλουμεν δε υμας, αδελφοι, νουθετειτε τους ατακτους, παραμυθεισθε τους ολιγοψυχους, αντεχεσθε των ασθενων, μακροθυμειτε προς παντας.
Doch wij sporen jullie aan, broeders, wijst de wanordelijken terecht, bemoedigt de moedelozen, ondersteunt de zwakken, weest lankmoedig jegens allen.
De gedachten van de apostel gaan bij deze aansporing terug naar de verschillende typen personen onder de Thessalonicenzen:
1 De wanordelijken die onrust veroorzaken en daarom tot 'de orde moeten worden geroepen', zijn degenen die zich in hun geëxalteerde eindtijdverwachtingen overgeven aan lediggang en zich onnodig zijn gaan bemoeien met zaken die niet de hunnen zijn. Zij moeten weer 'nuchter' worden (4:11-12; 5:6-8 en 2Th 3:6:13).
2 Met de moedelozen (lett.: zij van weinig ziel; derhalve de kleinmoedigen) verwijst hij waarschijnlijk naar hen die zich overgeven aan getob door zich bijvoorbeeld onnodig zorgen te maken over de toekomst van degenen onder hen die inmiddels gestorven waren (4:13).
3 Met de zwakken kan hij degenen op het oog hebben die in moreel zedelijke zin zwak zijn, dus moeite hebben met de noodzaak tot heiliging zoals bedoeld in 4:3-7.
15 ορατε μη τις κακον αντι κακου τινι αποδω αλλα παντοτε το αγαθον διωκετε [και] εις αλληλους και εις παντας.
Ziet er op toe dat niemand kwaad met kwaad vergeldt aan wie ook, maar jaagt altijd het goede na, zowel voor elkaar als voor allen.
16 Παντοτε χαιρετε,
Verheugt je te allen tijde;
17 αδιαλειπτως προσευχεσθε,
bidt zonder ophouden;
18 εν παντι ευχαριστειτε∙ τουτο γαρ θελημα θεου εν Χριστω Ιησου εις υμας.
brengt in alles dank, want dit [is] Gods wil in Messias Jezus voor jullie.
De drie vermaningen van de vv 16 tm 18 geven de stemming aan welke voor christenen passend is en horen dus bij elkaar: vreugdevol en dankbaar gestemd, daaraan uiting gevend in het gebed. Het is Gods wil voor hen in hun verbondenheid met Messias Jezus.
Het zou ons niet bevreemden als de gedachten van de apostel hier in het bijzonder bij de moedelozen van 5:15 verwijlden
19 το πνευμα μη σβεννυτε,
Dooft de geest niet uit;
20 προφητειας μη εξουθενειτε∙
veracht [de] profetieën niet,
21 παντα δε δοκιμαζετε, το καλον κατεχετε,
maar onderzoekt alle dingen; behoudt het juiste.
Opnieuw drie vermaningen, maar nu gerelateerd aan de werking van Gods geest.
En hoewel het weer gepaste raad voor allen betrof kan de apostel vooral de wanordelijken van 5:15 in gedachten hebben gehad, met name hun reacties op het charisma (geestesgave) van het profeteren binnen de gemeente. In hoofdstuk 14 van zijn Eerste Korinthebrief zou Paulus enkele jaren later op die kwestie uitgebreid ingaan.
Een gezond kritische benadering van de wijze waarop in de gemeente uiting aan die gave werd gegeven was niet misplaatst. Tegelijkertijd moest de bezielende werking van de geest niet in de kiem gesmoord worden, maar omdat sommige leden misschien op een natuurlijke wijze in een staat van opwinding geraakten en hun eigen bedenksels voor openbaringen van de geest hielden, was een nuchtere benadering geboden. In 1Ko 14:29 zou Paulus ook dienaangaande specifieke raad geven.
22 απο παντος ειδους πονηρου απεχεσθε.
Houdt je verre van elke vorm van goddeloosheid,
23 Aυτος δε ο θεος της ειρηνης αγιασαι υμας ολοτελεις, και ολοκληρον υμων το πνευμα και η ψυχη και το σωμα αμεμπτως εν τη παρουσια του κυριου ημων Ιησου Χριστου τηρηθειη.
maar moge de God van de vrede zelf jullie geheel en al heiligen en mag in elk opzicht de geest en de ziel en het lichaam van jullie onberispelijk bewaard worden bij de paroesie van onze Heer Jezus Messias.
24 πιστος ο καλων υμας, ος και ποιησει.
Hij die jullie roept [is] getrouw, die [het] ook zal doen.
Wij zien ook de verzen 22 tm 24 als een geheel.
De krachtige vermaningvan vers 22 > Houdt je verre van elke vorm van goddeloosheid… brengt de Goddeloze [ο Πονηρος] bij uitstek in beeld: de Satan (Mt 6:13; 13:38; 1Jh 3:12).
Logischerwijs volgt daarop de bede van vers 23 > Maar moge de God van de vrede zélf jullie geheel en al heiligen… juist met het oogmerk om niet het slachtoffer te worden van Satans listige daden.
Het daarop volgende > en mag in elk opzicht de geest en de ziel en het lichaam van jullie onberispelijk bewaard worden… herinnert ons aan Gn 3:6 en aan de 3-voudige verzoeking waarmee de Satan appelleerde aan ’s mensen
lichaam > de boom was goed om ervan te eten;
ziel > was een lust voor het oog;
geest > was begerenswaardig om er verstandig door te worden.
Vandaar Paulus’ gebruik van de bijwoorden 1 ολοτελης [geheel en al; ten volle], en 2 ολοκληρος [in elk opzicht]. Het personage mens wordt onderscheiden in de drie genoemde aspecten [dus slechts aspecten van de ene persoon als geheel; hij wordt daardoor niet tot drie samenstellende delen].
Verzoekingen die op de drie aspecten tegelijkertijd een beroep doen moeten bijgevolg als bijzonder gevaarlijk geacht worden. Aangezien de bede gericht is op de heiliging als doel, denken we als vanzelfsprekend opnieuw aan de vermaning in het Schriftdeel 4:3-7.
Gelukkig zijn Gods geroepenen hem dierbaar en handelt hij altijd in getrouwheid (vers 24) als consequentie van die roeping.
25 Aδελφοι, προσευχεσθε [και] περι ημων.
Broeders, bidt [ook] voor ons.
26 Aσπασασθε τους αδελφους παντας εν φιληματι αγιω.
Groet alle broeders met een heilige kus
27 Eνορκιζω υμας τον κυριον αναγνωσθηναι την επιστολην πασιν τοις αδελφοις.
Ik gelast jullie plechtig [bij] de Heer dat de brief voorgelezen wordt aan alle broeders.
28 H χαρις του κυριου ημων Ιησου Χριστου μεθ υμων.
De liefderijke gunst van onze Heer Jezus Messias [zij] met jullie.
Twee Thessalonicenzen
1 Παυλος και Σιλουανος και Tιμοθεος τη εκκλησια Θεσσαλονικεων εν θεω πατρι ημων και κυριω Ιησου Χριστω∙
Paulus en Silvanus en Timotheüs aan de gemeente der Thessalonicenzen in God onze Vader en Heer Jezus Messias.
2 χαρις υμιν και ειρηνη απο θεου πατρος [ημων] και κυριου Ιησου Χριστου.
Liefderijke gunst voor jullie en vrede vanaf God [onze] Vader en van [de] Heer Jezus Messias.
Dat de twee brieven onderling zeer verwant zijn blijkt al onmiddellijk uit de aanhef; de bewoordingen waarin de adressering en zegenwens zijn gesteld zijn vrijwel gelijkluidend. Ook uit diverse andere passages komt dit innige verband naar voren. Klaarblijkelijk verstreken er tussen het schrijven van beide brieven hooguit enkele maanden.
Maar waarom greep Paulus zo vlug alweer naar de pen?
Te Korinthe, waar hij nog steeds verbleef, vernam de apostel vrij snel dat de Eerste brief onder de broeders grote onrust had veroorzaakt. Sommigen van hen die reeds vóór de ontvangst van die brief in de verwachting van een spoedige paroesie leefden en om die reden een 'wanordelijk' leven waren gaan leiden, vonden daarin nieuwe argumenten voor hun opvattingen. Zij hadden alle dagelijkse arbeid gestaakt omdat volgens hen de Dag van de Heer was aangebroken. Het resultaat? Klaploperij!
Anderen echter waren door al die speculatieve gedachten door angst aangegrepen en dreigden hun bezinning te verliezen (hoofdstuk 2).
Zie ook het commentaar op hoofdstuk 5 van de Eerste brief.
3 ευχαριστειν οφειλομεν τω θεω παντοτε περι υμων, αδελφοι, καθως αξιον εστιν, οτι υπεραυξανει η πιστις υμων και πλεοναζει η αγαπη ενος εκαστου παντων υμων εις αλληλους,
Wij behoren God altijd dank te brengen betreffende jullie, broeders, zoals passend is, omdat jullie geloof buitengewoon groeit en de liefde van elk van jullie allen jegens elkaar voortdurend toeneemt,
4 ωστε αυτους ημας εν υμιν εγκαυχασθαι εν ταις εκκλησιαις του θεου υπερ της υπομονης υμων και πιστεως εν πασιν τοις διωγμοις υμων και ταις θλιψεσιν αις ανεχεσθε,
zodat wijzelf trots op jullie zijn in de gemeenten van God vanwege jullie volharding en geloof in al jullie vervolgingen en de verdrukkingen die jullie verdragen;
5 ενδειγμα της δικαιας κρισεως του θεου, εις το καταξιωθηναι υμας της βασιλειας του θεου, υπερ ης και πασχετε,
een bewijs van het rechtvaardige oordeel van God dat jullie het koninkrijk Gods waardig wordt geacht waarvoor jullie ook lijden.
Uit de vv 3 tm 5 kan worden geconcludeerd dat de Eerste brief niet uitsluitend onrust in de gemeente had veroorzaakt. Die Brief had óók gunstige gevolgen gehad. Het geloofsleven en de onderlinge liefde waren krachtiger geworden, ondanks de vervolgingen die bleven voortduren.
In het feit dat zij vervolging en verdrukking blijmoedig verduren ziet de apostel bovendien het bewijs dat Gods oordelen volkomen rechtvaardig zijn en wel volgens
1 de grondslag der uitverkiezing: Reeds nu is de gemeente van getrouwe gelovigen overgezet in het koninkrijk van de Zoon van zijn [Gods] liefde, terwijl ze tijdens de paroesie zal worden verheerlijkt (Ks 1:13; Fp 1:6); en
2 de wet der vergelding: Op die grondslag worden vervolgden beloond, maar de vervolgers bestraft. Uit de vervolgingen - waardoor zij lijden maar die zij ook met Gods hulp verduren - blijkt immers dat de leden van de Gemeente met recht het koninkrijk Gods waardig worden bevonden. Over de aard der bestraffing van de vervolgers bij de climax der paroesie zal Paulus in de vv 8 tm 10 uitweiden.
Van de hoop spreekt de apostel met opzet niet omdat juist op dat gebied verwarring onder hen was ontstaan door het koesteren van verkeerde verwachtingen welke op hun beurt weer de misbruiken in de hand hadden gewerkt.
6 ειπερ δικαιον παρα θεω ανταποδουναι τοις θλιβουσιν υμας θλιψιν
Aangezien het nu eenmaal rechtvaardig is bij God verdrukking te vergelden aan hen die verdrukking over jullie brengen
7 και υμιν τοις θλιβομενοις ανεσιν μεθ ημων εν τη αποκαλυψει του κυριου Ιησου απ ουρανου μετ αγγελων δυναμεως αυτου
(en aan jullie die verdrukt worden verlichting met ons) bij de openbaring van onze Heer Jezus vanaf [de] hemel met zijn krachtige engelen
Hier krijgen we inderdaad de bevestiging dat de vergelding over de verdrukkers komt bij het hoogtepunt van Jezus’ paroesie; hier aangeduid als zijn openbaring vanaf de hemel met zijn krachtige engelen.
Het is niet juist om uit vers 7 af te leiden dat de verlichting
voor de Gemeente ook dán pas door de leden ervan zal worden ervaren. Wanneer we
de vv 6 en
De frase en aan jullie die verdrukt worden verlichting met ons moet gelezen worden alsof ze tussen haakjes werd geplaatst. De tijd waarop de heiligen van de Gemeente verlichting van hun vervolgingen zullen ervaren is hier niet aan de orde; die ervaren zij ruimschoots eerder bij de Opname. Zoals we in ons commentaar op hoofdstuk 5 van de Eerste brief aangaven, verlopen er tussen het moment van de Opname en het tijdstip van het het oordeel van Gods grote Dag nog allerlei gebeurtenissen die stuk voor stuk maanden en/of jaren aan tijdsverloop vergen.
8 εν πυρι φλογος, διδοντος εκδικησιν τοις μη ειδοσιν θεον και τοις μη υπακουουσιν τω ευαγγελιω του κυριου ημων Ιησου,
in vlammend vuur wanneer hij wraak oefent over hen die God niet kennen en die het Evangelie van onze Heer Jezus niet gehoorzamen.
De apostel beschrijft Gods wraak bij de komst ten oordeel van zijn Zoon.
De herhaling van het lidwoord duidt op twee onderscheiden groepen
van mensen, zij die met name verantwoordelijk zijn
voor de verdrukkingen en het lijden van de christenen. In 1Th
2:14-16; 4:5
zinspeelde Paulus reeds op hen:
1 Zij die God niet kennen zijn de Heidenvolken. Vergelijk ook Jr 10:25; Gl 4:8; Rm 1:18-23, 28.
2 De Joden vertegenwoordigen in het bijzonder hen die het Evangelie van onze Heer Jezus niet gehoorzamen (Rm 10:16; 11:31; 1Pt 4:17).
Paulus laat buiten beschouwing wat Jezus eerder in zijn Olijfbergede had aangekondigd over een scheiding in het oordeel van 'schapen' en 'bokken' met betrekking tot de Heidenvolken. Een en ander kan verklaard worden uit het feit dat het in Mt 25:31-46 gaat om de opstelling die de Heidenvolken ten tijde van de Grote Verdrukking ten aanzien van Jezus’ joodse broeders zullen innemen: de leden van die getrouwe joodse Rest al dan niet bijstaan in hun verdrukkingen (Zc 8:23).
Hier, in 2Th 2:8, focust de apostel zich op Heidenen en Joden die met name tijdens de Gemeente-eeuw zich vijandig gedroegen ten opzichte van de leden van Jezus’ Gemeentelichaam.
9 οιτινες δικην τισουσιν ολεθρον αιωνιον απο προσωπου του κυριου και απο της δοξης της ισχυος αυτου,
Dezen zullen de gerechte straf van eeuwig verderf ondergaan ver van het aangezicht van de Heer en van de heerlijkheid zijner sterkte,
10 οταν ελθη ενδοξασθηναι εν τοις αγιοις αυτου και θαυμασθηναι εν πασιν τοις πιστευσασιν, οτι επιστευθη το μαρτυριον ημων εφ υμας, εν τη ημερα εκεινη.
wanneer hij komt om verheerlijkt te worden te midden van zijn heiligen en bewonderd onder allen die geloofden (omdat ons getuigenis bij jullie werd geloofd) op die dag.
Het oordeel, in de vorm van een gerechtelijke straf - voor altijd afgesneden zijn van alle leven en de Bron daarvan (YHWH God door zijn Zoon) - in vers 9, wordt in vers 10, maar dan als grote tegenstelling, gevolgd door een beschrijving van de blijdschap die dan op aarde onder de overlevenden zal bestaan; namelijk bij:
a de getrouwe joodse Rest van heiligen die in de Eindtijd Jezus als hun ware Messias aanhangen en gehoorzamen, en
b de gelovige 'schapen' uit de Heidenvolken (ook profetisch beschreven als tien mannen uit alle talen der Heidenvolken) die in geloof vaststellen dat God in die cruciale periode, met name tijdens de Grote Verdrukking, met jullie [die Joodse getrouwen] is, en daarom zeggen: Wij willen met jullie gaan (Zc 8:23; Mt 25:34-40).
In navolging van de hemelse Oudsten die volgens Op 5:10 in een nieuw lied het geslachte Lam, in verband met de heiligen op aarde, lof toezwaaien: Want gij werd geslacht en kocht voor God in uw bloed [personen] uit elke stam en taal en volk en natie; en gij maakte hen voor onze God een koninkrijk en priesters, en zij zullen als koningen regeren op de aarde! zullen ook zijzelf uiting geven aan hun grote dankbaarheid jegens het Lam aan wie zij hun hun redding te danken hebben: De redding [behoort] aan onze God die op de troon is gezeten en aan het Lam (Op 7:10).
Aldus zal de Heer, Messias Jezus, verheerlijkt worden temidden van [of: in] zijn heiligen en bewonderd onder allen die geloofden.
Van groot belang bij dit alles is de betekenis van het tussen haken geplaatste tussenzinnetje (zoals in vers 7): Omdat ons getuigenis bij jullie werd geloofd. Waarom?
Bedenk namelijk wat op aarde de uitwerking kan zijn van de Opname der Gemeente bij de paroesie! Die Gemeente bestond uit al de generaties van christenen die bij hun leven van een diep geloof in het Evangelie hadden blijk gegeven, zoals ook reeds in die vroege dagen van Paulus - de apostel der Heidenvolken - het geval was met de broeders te Thessaloniki.
Niet voor niets prees Paulus hen om het feit dat hun geloof buitengewoon groeide (vers 3) en dat zij in geloof volhardden ondanks al hun vervolgingen en verdrukkingen (vers 4).
Welnu, met de Opname zal aan de hele wereld het bewijs geleverd worden dat God hen terecht zijn koninkrijk waardig achtte (vers 5). Wat een buitengewone impuls kan dat geven aan de op aarde achtergebleven eerlijke mensen die de waarheid omtrent het wonderbaar handelen van God in zijn Messias naar waarde weten te schatten! Voor veel Joden en mensen uit de Heidenvolken zal dit blijkbaar voldoende aanleiding zijn om hun geloofsopvattingen grondig onder de loep te nemen, en dat des te meer naarmate de toestanden op aarde steeds meer verslechteren wegens de terreur welke door de tirannieke heerschappij van de Antichrist over de mensheid gebracht zal worden.
11 εις ο και προσευχομεθα παντοτε περι υμων, ινα υμας αξιωση της κλησεως ο θεος ημων και πληρωση πασαν ευδοκιαν αγαθωσυνης και εργον πιστεως εν δυναμει,
Met het oog daarop bidden wij altijd voor jullie dat onze God jullie de roeping waardig mag achten en met kracht al [het] welbehagen der goedheid en [de] arbeid des geloofs mag voleindigen,
12 οπως ενδοξασθη το ονομα του κυριου ημων Ιησου εν υμιν, και υμεις εν αυτω, κατα την χαριν του θεου ημων και κυριου Ιησου Χριστου.
zodat de naam van onze Heer Jezus in jullie verheerlijkt mag worden en jullie in hem, overeenkomstig de liefderijke gunst van onze God en van [de] Heer Jezus Messias.
De gebeden van Paulus, Silvanus en Timotheüs hebben vooral
betrekking op datgene wat zojuist, in de vv 8 tm 10,
werd aangekondigd over het oordeel van Gods grote Dag en de uitslag daarvan,
met name voor de eindtijdgelovigen onder de mensheid: de leden van de joodse
Rest en de 'schapen' die zich dan met hen zullen identificeren. Voor hen kan
immers de Opname der Gemeente een grote ommekeer in hun denken inhouden, in het
bijzonder wanneer zij zich rekenschap geven van het feit dat God daarmee aan de
wereld laat weten dat geloof in zijn Zoon, de Messias, door hem buitengewoon
wordt gewaardeerd, maar ook met de ultieme redding samenhangt.
Meer dan ooit moet daarmee de waarheid van Hn 4:12 bij oprechte mensen wortel schieten, namelijk dat er onder de hemel geen andere naam [de persoon van Messias Jezus en de positie die hij bij God bekleedt] onder mensen gegeven is waarin wij gered moeten worden.
Als het geloof van de Gemeente (van alle leden door alle generaties heen) helemaal tot in de tijd van het einde effect zal hebben, hoe belangrijk is het dan dat God concludeert dat hun roeping terecht was en dat hij met kracht al [het] welbehagen der goedheid en [de] arbeid des geloofs tot voltooiing brengt!
Maar dan concluderen we tevens dat het feitelijk God zelf is die al die goede dingen in de leden van Jezus’ Gemeentelichaam tot stand brengt. Hij is het die zijn werk in hen tot een goed einde brengt. Vreemd? In het geheel niet, want dat is nu precies ook de strekking van het Evangelie:
Want door liefderijke gunst zijn jullie geredde [mensen], door geloof; en dat niet uit jullie, [het is] de gave Gods; niet uit werken, opdat niemand zou roemen. Want zijn maaksel zijn wij, in Messias Jezus geschapen [met het oog] op goede werken, die God tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen.
(Ef 2:8-10).
Dat er toekomst is voor de Adamitische mens is dus geheel en al te danken aan de liefderijke gunst van God en zijn Messiaanse Zoon, in en door wie hij heel zijn goede, eeuwige voornemen ten uitvoer legt.
Vandaar dat de apostel dit deel van de Brief kan afsluiten met: Zodat de naam van onze Heer Jezus in jullie worde verheerlijkt en jullie in hem.
Die zich verheft boven al wat god of voorwerp van verering heet, zodat hij zich neerzet in het tempelheiligdom van God, zichzelf tonend dat hij goddelijk is.
1 Eρωτωμεν δε υμας, αδελφοι, υπερ της παρουσιας του κυριου ημων Ιησου Χριστου και ημων επισυναγωγης επ αυτον,
Wij verzoeken jullie echter, broeders, met betrekking tot de paroesie van onze Heer Jezus Messias en onze bijeenvergadering tot hem,
2 εις το μη ταχεως σαλευθηναι υμας απο του νοος μηδε θροεισθαι μητε δια πνευματος μητε δια λογου μητε δι επιστολης ως δι ημων, ως οτι ενεστηκεν η ημερα του κυριου.
dat jullie niet vlug van je denkvermogen geschud noch verschrikt worden, hetzij door een geest of door een woord of door een brief als door ons, alsof de Dag van de Heer aangebroken is.
Qua tijd zijn we hier waarschijnlijk enkele maanden later nadat Paulus zijn Eerste Brief aan hen had geschreven. En uit alles blijkt dat zij met betrekking tot de Dag van de Heer en zijn paroesie niet waren gerustgesteld. Integendeel, hun slotsom was: De Dag van de Heer is al aangebroken en wij zijn op aarde achtergebleven! Tot hun grote ontsteltenis meenden zij dat zij geen deel hadden gekregen aan de Opname. Vandaar dat de apostel het noodzakelijk acht op die voor hen zo precaire kwestie terug te komen om hun (onterechte) zorgen dienaangaande weg te nemen. Die Dag was nog niet aangebroken:
3 μη τις υμας εξαπατηση κατα μηδενα τροπον∙ οτι εαν μη ελθη η αποστασια πρωτον και αποκαλυφθη ο ανθρωπος της ανομιας, ο υιος της απωλειας,
Laat niemand jullie op enigerlei wijze misleiden, want wanneer niet eerst de afval komt en de Mens der Wetteloosheid wordt geopenbaard, de Zoon der Vernietiging [is de Dag van de Heer nog geen realiteit],
Hierna konden de Thessalonicenzen, en vervolgens ook alle volgende generaties van Christenen, zichzelf met betrekking tot de Opname het volgende voorhouden en zichzelf deze vragen stellen: Is de Antichrist, alias de Mens der Wetteloosheid, al op het religieuze- en politieke toneel van de wereld verschenen? Heeft zich in verband daarmee al de grote Afval voorgedaan en andere grote onheilen? Is het antwoord ontkennend, dan is ook de Dag van de Heer nog geen realiteit en heeft ook de Opname niet plaats gevonden!
In hoofdstuk 5 van Eén Thess, in ons commentaar op vers 3, wezen we al op die onheilspellende ontwikkeling:
Luidt het antwoord op de hierboven gestelde vraag: Nee? Dan is er geen noodzaak voor vrees om te veronderstellen dat de Opname al zou hebben plaatsgevonden en wij op de aarde zijn achtergebleven!
Uit de openingsverzen van 2Thess 2 kan worden afgeleid dat de broeders van de gemeente te Thessaloniki sterk waren gefocust op de wederkomst. Kennelijk waren zij na de ontvangst van Paulus' Eerste Brief dienaangaande ongefundeerde verwachtingen gaan koesteren.
Met 1Th 4:15-17 waren zij blijkbaar "aan de haal" gegaan: De reeds gestorven broeders zouden opstaan en tezamen met de levenden opgenomen worden, de Heer tegemoet in de lucht. Speculaties betreffende de nabijheid van die gebeurtenis veroorzaakten zowel schrik als opwinding.
Kortom, door de geruchtenstroom die op gang was gekomen en wat Paulus OF gezegd OF geschreven zou hebben over het onderwerp, hadden zij hun nuchtere kijk zo goed als verloren en concludeerde men zelfs: "Het is zover, de Dag van de Heer is daar!". Sommigen waren om die reden gestopt met het verrichten van werelds werk en gaven zich over aan een ongeregeld leven. Zie 2Th 3:10-11.
Hoog tijd dus voor Paulus om hen met de nuchtere feiten te confronteren.
De Dag van de Heer wordt zichtbaar in twee belangrijke gebeurtenissen: De Afval en het verschijnen van de Antichrist.
Opmerkelijk is dat de apostel helemaal geen verdere uitleg geeft, noch over de Afval noch over de Antichrist, door hem aangeduid als de Mens der Wetteloosheid [d.i. de belichaming van wetteloosheid]. Onder inspiratie beperkt hij zich kennelijk tot een korte toelichting, ongeveer zoals ook de opgestane Jezus deed, vlak voor zijn terugkeer naar de Vader. Op de vraag van zijn leerlingen: Heer, herstelt gij in deze tijd het koninkrijk voor Israël? gaf hij hun ongeveer ten antwoord: "Gaan jullie maar aan de slag om van mij te getuigen".
Precieze kennis van "de tijden en tijdperken" zou hen op dat moment niet aangemoedigd hebben! Zie Hn 1:6-8.
4 ο αντικειμενος και υπεραιρομενος επι παντα λεγομενον θεον η σεβασμα, ωστε αυτον εις τον ναον του θεου καθισαι, αποδεικνυντα εαυτον οτι εστιν θεος.
hij die weerstaat en zich verheft boven al wat god of voorwerp van verering heet, zodat hij zich neerzet in het tempelheiligdom van de God, zichzelf tonend dat hij goddelijk is.
Jezus verwoordde de zelfde gebeurtenis aldus: Wanneer jullie dan de verwoestende gruwel in een heilige plaats zien staan… (Mt 24:15).
Onder de verwoestende gruwel hebben wij een afgodsbeeld te verstaan. Gruwel in het Hebreeuws is sjiqqoets, een beeld van hogere (religieuze) ideeën, doch in werkelijkheid een occult afgodsbeeld.
Door de Syrische koning Antiochus IV Epifanes werd eerder de tempel te Jeruzalem ontwijd doordat hij er een beeld van Zeus in liet plaatsen. Zeus was de hoofdfiguur binnen het Griekse pantheon en de engelvorst van het vroegere Romeinse rijk, ook gekend als Jupiter.
In 168 v.Chr. beval deze Seleucidische vorst - die een type werd van de Antichrist - om het altaar van Baäl Hasjamaïm (het Syrische equivalent van Zeus) op te zetten in de Joodse tempel te Jeruzalem.
Vanaf vers 21 is het gehele verdere deel van het elfde hoofdstuk van het Boek Daniël aan deze intrigant (koning van Noorden) gewijd. De voorzeggingen over zijn verachtelijk en verraderlijk optreden, vooral ten aanzien van Gods uitverkoren volk Israël, zijn allereerst binnen een historische context verhaald, maar moeten bovenal typologisch verstaan worden met betrekking tot zijn tegenhanger van de Eindtijd, de antichristelijke Mens der Wetteloosheid:
In Dn 11:21-22 lezen we over zijn opkomst. In Dn 11:23:31 over de periode van het (verraderlijk) sluiten van het Verbond tot op het wegnemen van het dagelijks offer en het plaatsen van de verwoestende gruwel.
Verder in Dn 11:32-45 ontvangen we de diverse details over zijn loopbaan als de hoogmoedige tegenstander en lasteraar van God en diens volk Israël.
Vanaf vers 36 lijken de voorzeggingen nog uitsluitend eschatologisch gericht te zijn.
Met de verschijning van de Antichrist breekt ook de 70ste Jaarweek voor Israël aan, zoals aan ons onthuld wordt in Dn 9:24-27. Bij de aanvang van die periode van 7 jaar zal die valse messias een nieuwe impuls verlenen aan langgekoesterde Joodse ambities: Op grond van de Mozaïsche wetgeving zullen er weer dierlijke slachtoffers in een Joods heiligdom gebracht worden. Vergelijk Js 66:1-4.
Maar op de helft van de Week zal die Joodse 'messias' een bedrieger blijken te zijn doordat hij zijn verbond met zijn Joodse aanhang verbreekt. In zijn Olijfbergrede greep Jezus daarop terug door (in Mt 24:15-22) te laten zien dat die gebeurtenis aanleiding zal zijn tot
a de verschijning van de verwoestende gruwel… staande in [een] heilige plaats, en
b het ontketenen van de 3½-jarige Grote Verdrukking over de Joodse Eindtijdheiligen. Vergelijk Dn 7:25; 12:7; Op 7:14; 11:2-3; 12:14; 13:5-7.
5 Oυ μνημονευετε οτι ετι ων προς υμας ταυτα ελεγον υμιν;
Herinneren jullie je niet dat ik, toen ik nog bij jullie was, deze dingen met jullie placht te bespreken?
6 και νυν το κατεχον οιδατε, εις το αποκαλυφθηναι αυτον εν τω εαυτου καιρω.
En nu weten jullie wat [hem] weerhoudt, opdat hij op zijn eigen tijd geopenbaard wordt.
7 το γαρ μυστηριον ηδη ενεργειται της ανομιας∙ μονον ο κατεχων αρτι εως εκ μεσου γενηται.
Want het geheimenis der wetteloosheid is reeds werkzaam; alleen die weerhoudt, totdat hij uit het midden geraakt.
De verschijning van de Antichrist is sterk van een bepaald iets afhankelijk; hij kan namelijk pas geopenbaard worden wanneer een tegenhoudende macht uit het midden geraakt. Een gewichtige vraag is daarom: Wie of wat vormt die tegenhoudende macht? Het antwoord dat de apostel op die vraag aan de broeders in Thessaloniki geeft - en daarmee ook aan ons - luidt: Jullie kennen die macht! Jullie weten uit persoonlijke ervaring als Christenen - die in Messias Jezus tot een nieuwe schepping zijn gemaakt - dat het kwaad slechts door de geest van God in toom wordt gehouden.
Eerder, in de Eerste Brief, wees de apostel reeds op die omstandigheid, namelijk toen hij in het vierde hoofdstuk uitweidde over de noodzaak van heiliging, met name binnen het huwelijk, maar ook verder op het terrein der seksualiteit. Zoals hij schreef: Niet in hartstochtelijke begeerte zoals ook de Heidenvolken die God niet kennen (vers 5); in vers 8 er aan toevoegend: Hij die blijk geeft van minachting, minacht niet een mens maar de God die zijn heilige geest in jullie geeft.
In de brief aan de Galaten leerde Paulus ons dat de begeerten van ons vlees ingaan tegen de verlangens van de geest en omgekeerd: De verlangens van de geest worden tegengewerkt door het vlees, want deze staan vijandig tegenover elkaar zodat jullie niet doen wat jullie zouden willen doen (Gl 5:17).
In Christenen is Gods geest als een machtige kracht aan het werk die het kwaad in hen beteugelt en door hen het kwaad in de wereld. Vandaar dat Jezus zei: "Jullie zijn het zout der aarde" (Mt 5:13). Gelovigen zijn het zout dat het bederf en corruptie der wereld nog enigszins tegengaat. En als het licht der wereld temperen zij thans eveneens nog haar verschrikkelijke duisternis, dankzij de werking van de geest in hen.
Dat is dan ook de reden waarom wij met vele anderen van mening zijn dat
a de tegenwerkende macht voor het verschijnen cq openbaar worden van de Antichrist wordt gevormd door de huidige, laatste generatie van christenen in wie en door wie Gods geest nu nog in de wereld werkzaam is; en
b de Opname noodzakelijkerwijs aan de verschijning van die Mens der Wetteloosheid moet voorafgaan.
Dit verklaart tevens waarom de Joden er, ondanks hun intensieve krachtsinspanningen, tot op heden maar niet in slagen om de zozeer begeerde Derde tempel op de berg Moria te herbouwen. Ogenschijnlijk om niet te verklaren redenen worden hun pogingen dienaangaande steeds weer gefrustreerd. En toch zal in de 70ste Jaarweek door het verbond dat de Antichrist sluit met de Joden die in hun halsstarrigheid hun ware Messias (Jezus) afwijzen, dat zogenaamde tempelheiligdom verrijzen, zodat de bedrieglijke messias zich in die tempel zal kunnen neerzetten om te laten zien dat hij goddelijk is.
Tot op de paroesie (Jezus’ tegenwoordigheid; zie Mt 24:3 volgens YLT) zal de Christelijke Gemeente openlijk gediend hebben als pilaar en ondersteuning van de waarheid (1Tm 3:15).
Maar dan, wanneer de Opname plaats vindt, zal men op aarde bemerken dat haar werkzaamheid - en dat voortdurend onder de bovennatuurlijke invloed van Gods geest - tot een einde is gekomen. De consequentie daarvan zal zijn dat er voor een korte periode een geestelijk vacuüm op aarde ontstaat met grote consequenties: De barrière die de geest tijdens de Gemeente-eeuw opwierp tegen ongebreidelde demoneninvloed, valt tijdelijk weg.
In zijn Brief aan de Filippenzen omschreef de apostel de Opname
van de Gemeente aldus: Of ik, hoe dan ook, de
uitopstanding mag bereiken, die welke uit
[de] doden is.
Wat is de uitopstanding;
Grieks: εξαναστασις
?
Aan het gewone woord voor opstanding [αναστασις], voegde de apostel de prepositie εξ [uit] toe als voorvoegsel. Het betreft daarom een opstanding die ergens uit is, en ter verklaring voegt Paulus er aan toe [letterlijk]: die welke uit doden is.
De apostel doelt uiteraard op de Opname van de Gemeente, wanneer de Heer zelf - bij zijn paroesie - van de hemel zal afdalen en eerst de doden in de Messias beveelt op te staan en vervolgens de overgebleven levende Christenen, tezamen met hen die zijn opgestaan, in wolken wegrukt, hemzelf tegemoet in de lucht (1Th 4:15-17).
Bij die gebeurtenis zal de hele Gemeente dus betrokken zijn, zij die dood zijn in [de] Messias, waarmee gedoeld wordt op hun speciale verbondenheid met hem. Zij zijn leden van zijn Lichaam, het Christelijke Gemeentelichaam waarvan hij het Hoofd is (Ef 1:22-23). En het was de Vader zelf die hen ‘riep’ tot die specifieke band met zijn Zoon (Rm 8:28-30).
Door die roeping, vanuit een mensheid die principieel in een geestelijk dode toestand verkeert vanwege de overgeërfde zondige Adamitische natuur, kwamen die Lichaamsleden van Jezus tot leven. Zoals door de apostel in Rm 6:1-11 uitvoerig werd uiteengezet zijn ze voor de Vader God levend in Messias Jezus.
Vanuit die visie kon de apostel in zijn Filippenzenbrief schrijven dat zij bij de Opname opstaan vanuit het midden van alle andere mensen die, vanwege hun positie buiten de Christelijke Gemeente, voor God ‘doden’ zijn. Weliswaar zijn al die mensen (nog) niet in het graf afgedaald, maar als geboren Adamieten zijn zij niettemin ‘doden’ in hun onvermijdelijke overtredingen (Rm 4:25; 2Ko 5:19; Ga 3:19). En het zijn juist die overtredingen waarvan Christenen verlost zijn (Ef 1:7-8).
Met name de laatste generatie Christenen, zij die tot op
de paroesie in leven zullen zijn gebleven, maar ook allen van de voorafgaande
generaties, zullen bijgevolg worden weggerukt
vanuit het midden van een mensenwereld bestaande uit doden…
in overtredingen en zonden (Ef
2:1, 5). Men zou dit nader aldus kunnen preciseren:
Bij de Opname worden allen, de levenden en de doden, weggenomen uit de dodelijke leefomgeving van het huidige wereldbestel, om vervolgens hun intrek te nemen bij de Heer. Kortom, volkomen weggenomen vanuit een dodelijk leefmilieu.
Maar voor allen, over de hele wereld, die dan achterblijven is de consequentie dat Gods geest eveneens uit hun midden is verdwenen. Weliswaar tijdelijk maar die nieuwe situatie schept niettemin een zodanig geestelijk vacuüm dat die gemakkelijk kan worden ingenomen door de kwaadaardige invloed die uitgaat van de goddeloze geestenkrachten in de hemelsferen (Ef 6:12).
Een gunstig gevolg kan echter zijn dat de nieuwe situatie die daardoor binnen het religieuze toneel van de wereld ontstaat een ommekeer teweeg brengt in het denken van oprechte Joodse mensen. Er is immers sprake van een belangrijk leermoment voor de mensheid die dan op aarde achterblijft, in het bijzonder voor Israëls Rest. Tot op die tijd heeft Israël Jezus als haar Messias versmaad; maar dan komen zij te weten dat de Christelijke gemeente wel degelijk aan God welgevallig was, juist omdat de leden ervan leefden vanuit geloof jegens de Messias die in de eerste plaats voor Israël was bestemd (Hn 3:17-20).
Een en ander houdt in dat met de Opname der Gemeente de heilige geest niet blijvend van de aarde wordt weggenomen, want zoals in diverse herstelprofetieën wordt aangegeven zal God verderop in de 70ste Week, ná de oprichting van het Messiasrijk, zijn geest voor een 2e maal uitstorten, maar dan op de natie Israël krachtens het in werking komen van het Nieuwe Verbond (Js 32:15 en 44:1-5).
In de bekende profetie van Joël, hoofdstuk 2, wordt aangekondigd wat er in de "laatste dagen" -volgens de interpretatie van Petrus in Hn 2:17- zal geschieden:
Daarna
zal het geschieden, dat ik mijn geest zal uitstorten op alle vlees, en jullie
zonen en jullie dochters zullen profeteren; jullie ouden zullen dromen dromen,
jullie jongemannen zullen visioenen zien. Ook op de dienstknechten
en op de dienstmaagden zal ik in die dagen mijn geest uitstorten. En ik zal
tekenen geven in de hemel en op de aarde bloed en vuur en rookzuilen. De zon
zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed, voor de komst van de
grote en geduchte dag van YHWH. En het zal geschieden, dat een ieder die de
naam van YHWH zal aanroepen, gered zal worden; want op de berg Sion en te
Jeruzalem zal redding zijn, gelijk YHWH gezegd heeft, en onder de geredden zij
die YHWH zal roepen.
(Jl 2:28-32, de profetie die dan zijn eigenlijke vervulling krijgt)
Js
32:1, 15 bevestigt dat dit zal plaatsvinden nadat de Messias in zijn
koninkrijk is geïnstalleerd en als koning regeert in
gerechtigheid. In de hoedanigheid van hogepriester
keert hij voor de tweede maal terug uit het ware Heiligdom in de hemel om op
zijn volk de geest van omhoog
uit te storten. De geestelijke situatie onder het volk die tot dan toe als een
wildernis was - het resultaat van het wanbestuur door de Pseudo-Messias - verandert daardoor in een lieflijke boomgaard (Js
32:12-14).
Er vindt een grote ommekeer plaats. De geest wordt niet
alleen uitgestort om profeteren mogelijk te maken zoals door Joël wordt
aangegeven, maar ook tot wederopleving, ja, als levenscheppend en als een
kracht die beweegt tot het volbrengen van de goddelijke wil (Ez
36:26-27; 37:1-14).
Zie ook de schitterende dingen die voor Israël profetisch werden aangekondigd in Js 59:20 – 60:3 >> Als verlosser komt Hij naar Sion, naar alle zonen van Jakob die hun weerspannigheid opgeven, zo luidt de godsspraak van Jahwe. Wat Mij betreft: dit is mijn verbond met hen, zegt YHWH: mijn geest, die op u rust, en de woorden die Ik in uw mond heb gelegd, zullen niet wijken uit uw mond, noch uit de mond van uw nakomelingen, noch uit die van hun nakomelingen, van nu af en tot in eeuwigheid, zegt Jahwe. Sta op en schitter, want uw licht is gekomen, de glorie van Jahwe gaat over u op, en zie, de duisternis bedekt de aarde en donkerte de volken, maar over u gaat Jahwe lichtend op, zijn glorie verschijnt over u. En volkeren komen naar uw licht, koningen naar de glans van uw dageraad (WV78).
Overigens erkent de apostel dat gedurende de gehele eeuw der Gemeente het geheimenis der wetteloosheid reeds werkzaam zou zijn, zoals hij in zijn Eerste Brief aan Timotheüs te kennen gaf (1Tm 4:1-3).
Dat de Thessalonicenzen al zo snel na Paulus’ vertrek geestelijk in verwarring geraakten (vers 2) moet daarom mede aan zulke demonische invloeden worden toegeschreven. Dat de apostel de situatie onderkende blijkt wel uit de raad die hij hen (in vers 3) gaf: Laat niemand jullie op enigerlei wijze misleiden.
Misleiding cq rechtstreeks bedrog vormt vrijwel steeds de oorzaak van mentale en emotionele verstoringen. Als christenen uit hun geestelijk evenwicht raken en zich sterk verontrust of zelfs geïrriteerd voelen en bijgevolg gaan handelen op een wijze die hun roeping onwaardig is, dan is het heel waarschijnlijk dat bedrog ergens hun geest is binnengedrongen.
De remedie? Ernstig op zoek gaan naar door God geïnspireerde waarheid.
8 και τοτε αποκαλυφθησεται ο ανομος, ον ο κυριος [Ιησους] ανελει τω πνευματι του στοματος αυτου και καταργησει τη επιφανεια της παρουσιας αυτου,
En dan zal de Wetteloze geopenbaard worden, die de Heer Jezus zal verteren door de geest van zijn mond en teniet doen door de manifestatie van zijn paroesie,
9 ου εστιν η παρουσια κατ ενεργειαν του Σατανα εν παση δυναμει και σημειοις και τερασιν ψευδους
van wie [de Wetteloze] de paroesie is volgens [een] werking van de Satan in allerlei macht en leugentekenen en -wonderen
10 και εν παση απατη αδικιας τοις απολλυμενοις, ανθ ων την αγαπην της αληθειας ουκ εδεξαντο εις το σωθηναι αυτους.
en in allerlei verleiding der ongerechtigheid voor hen die vergaan, als een vergelding, omdat zij de liefde der waarheid niet aanvaardden tot hun redding.
11 και δια τουτο πεμπει αυτοις ο θεος ενεργειαν πλανης εις το πιστευσαι αυτους τω ψευδει,
En om die reden zendt God hun een werking van dwaling zodat zij geloof hechten aan de leugen,
12 ινα κριθωσιν παντες οι μη πιστευσαντες τη αληθεια αλλα ευδοκησαντες τη αδικια.
opdat allen geoordeeld worden, zij die geen geloof stelden in de waarheid maar behagen schepten in de ongerechtigheid.
In de Eindtijd zal dus feitelijk sprake zijn van twee paroesieën, t.w. die van de Antichrist en die van de ware Messias. Beide dus duidelijk op het toneel van de wereld aanwezig [de betekenis van het Griekse παρουσια], maar wel tegenover elkaar.
Zie Deel 4 van de Studie Antichrist en Israël:
Een werking van dwaling - Door God gezonden, waarin dit deel van de Brief al uitgebreid werd becommentarieerd.
We hebben waarschijnlijk maar weinig idee hoe groot de weerhoudende invloed is die de aanwezigheid van de Gemeente nu nog heeft op de volledige ontplooiing van wetteloosheid. Want hoewel de leden ervan zelf zwak kunnen zijn en in het bezit van weinig kracht, oefent de bij hen inwonende geest van God niettemin grote macht uit. Wanneer de Gemeente dan ook wordt opgenomen en de heilige geest niet langer een huis op aarde zal hebben, zullen de gevolgen daarvan beslist zeer ernstig en direct voor de achtergebleven mensheid zijn.
De wetteloosheid die eeuwenlang door de aanwezigheid van de Gemeente werd weerhouden zal in de persoon van de Wetteloze dan tenvolle kunnen losbarsten.
Voor een korte tijd zal de werking van de Satan alle ruimte krijgen. Met al zijn beschikbare kracht zal hij de Wetteloze ondersteunen, zeer ten nadele van de op aarde achtergebleven mensen die overspoeld zullen worden door leugenachtige tekenen, wonderen en elke vorm van bedrog.
Samengevat:
- De Gemeente wordt van de aarde weggerukt.
- Gevolg: een algemeen wegvallen van de vele vormen van religie die op zich toch al in strijd waren met goddelijke waarheid.
- Gods oordeel: het wegvagen van allen die de Waarheid (Messias Jezus) niet aanvaardden maar de voorkeur gaven aan de Satanische Leugen (de Antichrist).
Interessant in dit verband is ook wat de gezamenlijke
gematriawaarde van de vv 11 en 12 ons toont:
En om die reden
zendt God hun een werking van dwaling zodat zij geloof hechten aan de leugen,
DE leugen in deze context is uiteraard de Pseudomasjiach; de
Leugen in persoon! In het bijzonder de Joden die tot op het einde Yeshua als hun
ware Masjiach blijven verwerpen, en dat, nota bene, ten gunste van de
leugenachtige, demonische Antichrist, krijgen van YHWH, hun Elohim, een
dwaling ‘toegestuurd’! In het volgende vers (12) wordt een en ander nader verklaard:
Omdat zij ‘behagen zullen scheppen in de ongerechtigheid’. |
||
opdat allen
geoordeeld worden, zij die geen geloof stelden in de waarheid maar behagen
schepten in de ongerechtigheid. |
GW
15225
≈≈ Lk 12:8 >> Ik nu zeg jullie: [Van] een ieder die ten overstaan van de mensen
belijdt [dat hij] in mij [is], zal ook de Mensenzoon ten overstaan van de engelen Gods
belijden [dat hij] in hem [is].
Maar
neem nota van het volgende vers (9): Doch wie mij verloochend heeft voor het aangezicht
der mensen, zal verloochend worden voor het aangezicht der engelen Gods.
Vers 10 verduidelijkt de zaak verder, wanneer Yeshua zegt: En een ieder die een woord zal
spreken tegen de Mensenzoon, het zal hem vergeven worden; maar wie tegen de
heilige geest heeft gelasterd, zal niet vergeven
worden.
13 Hμεις δε οφειλομεν ευχαριστειν τω θεω παντοτε περι υμων, αδελφοι ηγαπημενοι υπο κυριου, οτι ειλατο υμας ο θεος απαρχην εις σωτηριαν εν αγιασμω πνευματος και πιστει αληθειας,
Wij echter behoren God altijd betreffende jullie te danken, broeders geliefd door [de] Heer, omdat God jullie verkoos [als] eerstelingsgave tot redding in heiliging van geest en geloof der waarheid.
14 εις ο [και] εκαλεσεν υμας δια του ευαγγελιου ημων, εις περιποιησιν δοξης του κυριου ημων Ιησου Χριστου.
Met het oog daarop riep hij jullie door ons Evangelie, tot verkrijging der heerlijkheid van onze Heer Jezus Messias.
15 αρα ουν, αδελφοι, στηκετε, και κρατειτε τας παραδοσεις ας εδιδαχθητε ειτε δια λογου ειτε δι επιστολης ημων.
Zo dan, broeders, staat vast en houdt vast aan de overleveringen die onderwezen werden, hetzij door een woord, hetzij door een brief van ons.
Voor commentaar zie svp: 2 Thessalonicenzen 2:13-15
16 Aυτος δε ο κυριος ημων Ιησους Χριστος και [ο] θεος ο πατηρ ημων, ο αγαπησας ημας και δους παρακλησιν αιωνιαν και ελπιδα αγαθην εν χαριτι,
Hijzelf nu, onze Heer Jezus Messias, (en God onze Vader die ons liefhad en eeuwige vertroosting en goede hoop schonk in liefderijke gunst)
17 παρακαλεσαι υμων τας καρδιας και στηριξαι εν παντι εργω και λογω αγαθω.
mag hij jullie harten vertroosten en standvastig maken in elk goed werk en woord.
De werkwoorden παρακαλεω [vertroosten] en στηριζω [standvastig maken] staan in de 3e persoon enkelvoud van de optativus-aorist en zijn verbonden met hijzelf, onze Heer Jezus Messias. Wanneer Jezus gevolg geeft aan de bede van de apostel en dus onze harten vertroost, maar ook als hij ons steunt om volhardend te zijn in het goede werk van het Evangelie, is hij als Gods intermediair werkzaam.
Zoals zich eerder voordeed, in 1:7 en 1:10, is het met het oog op de wijze waarop de ene zin van beide verzen door Paulus werd geconstrueerd wenselijk om de tussenzin en God onze Vader die ons liefhad en eeuwige vertroosting en goede hoop schonk in liefderijke gunst tussen haken te plaatsen.
1 Tο λοιπον προσευχεσθε, αδελφοι, περι ημων, ινα ο λογος του κυριου τρεχη και δοξαζηται καθως και προς υμας,
Voorts bidt voor ons, broeders, dat het woord van de Heer snelle voortgang mag hebben en verheerlijkt wordt, zoals ook bij jullie,
2 και ινα ρυσθωμεν απο των ατοπων και πονηρων ανθρωπων∙ ου γαρ παντων η πιστις.
en dat wij bevrijd mogen worden van de verkeerde en goddeloze mensen, want het geloof [is] niet aller [deel].
Paulus’ verzoek voor gebed ten behoeve van hem en zijn metgezellen houdt vrijwel zeker verband met hun ervaringen in de steden Athene en Korinthe waar velen hun de arbeid in het Evangelie bemoeilijkten (Handelingen 17 en 18). Door hun tegenwerking keerden die mensen zich in werkelijkheid tegen God. De apostel berust daarin met de erkenning dat sommigen niet de minste ontvankelijkheid voor het geloof bezitten.
In het volgende vers laat hij weten dat de Satan persoonlijk, de Goddeloze bij uitstek, achter zulke machinaties schuil gaat (Mt 6:13).
3 πιστος δε εστιν ο κυριος, ος στηριξει υμας και φυλαξει απο του πονηρου.
Maar de Heer is getrouw, hij die jullie zal sterken en behoeden voor de Goddeloze.
4 πεποιθαμεν δε εν κυριω εφ υμας, οτι α παραγγελλομεν [και] ποιειτε και ποιησετε.
In de Heer nu hebben wij ten aanzien van jullie de overtuiging dat jullie de dingen die wij bevelen doen en zullen blijven doen.
5 O δε κυριος κατευθυναι υμων τας καρδιας εις την αγαπην του θεου και εις την υπομονην του Χριστου.
Doch de Heer richte jullie harten naar de liefde van God en naar de volharding van de Messias.
In zijn verbondenheid met de Heer heeft de apostel met betrekking tot de Thessalonicenzen zelf het vertrouwen dat zij gehoor zouden geven aan zijn vermaningen. Blijkbaar heeft hij reeds de 'wanordelijken' in het vizier, over wie hij het nogmaals (vanaf vers 6) uitgebreid zal hebben, aangezien die 'gelovigen' zich tot dan toe maar weinig of niets hadden aangetrokken van de aanwijzingen die hij hun reeds in de Eerste Brief had gegeven. Hij begrijpt echter heel goed dat resultaten in dat opzicht bovenal afhangen van de invloed die de Heer zelf op hun harten uitoefent. Wat mensen in eerste en laatste instantie doen (of niet doen) is vooral afhankelijk van de mate waarin zij zich door de werkzaamheid van Gods geest willen laten leiden. Zullen zij zich door de liefde die God hun toedraagt, en door de volharding (geduld) waarvan de Messias blijk geeft, voldoende laten bemoedigen om daarin geweldige voorbeelden ter navolging te zien?
In dat geval zullen zij (en wij thans) even geduldig zijn als Jezus die nu al bijna 2000 jaar aan Gods rechterhand wacht op de tijd dat God, in vervulling van Psalm 110, zijn vijanden tot voetbank van zijn voeten stelt en hem voor het oog van iedereen openbaart als de koning/hogepriester naar de orde van Melchizedek.
Tegelijkertijd zullen wij veel meer geestelijke baat hebben bij het besef dat Gods liefde al die tijd ons deel was dan bij het (in ongeduld) stilstaan bij de mogelijke jaren die ons nog van de Opname scheiden!
Hen die op het punt van Bijbelchronologie de behoefte voelen aan meer inzicht, mogen wij wellicht verwijzen naar de studie: Wanneer werd Adam geschapen en begon de Anno Mundi tijdrekening?
6 Παραγγελλομεν δε υμιν, αδελφοι, εν ονοματι του κυριου [ημων] Ιησου Χριστου, στελλεσθαι υμας απο παντος αδελφου ατακτως περιπατουντος και μη κατα την παραδοσιν ην παρελαβοσαν παρ ημων.
Wij bevelen jullie echter, broeders, in de naam van onze Heer Jezus Messias, dat jullie je terugtrekken van elke broeder die wanordelijk wandelt en niet volgens de overlevering die jullie van ons ontvingen.
7 αυτοι γαρ οιδατε πως δει μιμεισθαι ημας, οτι ουκ ητακτησαμεν εν υμιν
Want julliezelf zijn ermee bekend hoe men ons behoort na te volgen, dat wij ons onder jullie niet wanordelijk gedroegen,
8 ουδε δωρεαν αρτον εφαγομεν παρα τινος, αλλ εν κοπω και μοχθω νυκτος και ημερας εργαζομενοι προς το μη επιβαρησαι τινα υμων∙
noch iemands brood aten voor niets, maar in inspanning en moeite nacht en dag werkend om niemand van jullie een last op te leggen.
9 ουχ οτι ουκ εχομεν εξουσιαν, αλλ ινα εαυτους τυπον δωμεν υμιν εις το μιμεισθαι ημας.
Niet dat wij [daartoe] geen autoriteit hebben, maar opdat wij onszelf jullie ten voorbeeld zouden stellen ter navolging.
10 και γαρ οτε ημεν προς υμας, τουτο παρηγγελλομεν υμιν, οτι ει τις ου θελει εργαζεσθαι μηδε εσθιετω.
Want ook toen wij nog bij jullie waren geboden wij jullie steeds dit: "Als iemand niet wil werken, laat hij [dan] ook niet eten"!
Reeds in zijn Eerste Brief (4:11-12 en 5:14) gaf God, bij monde van zijn apostel, zijn misnoegen te kennen omtrent hen die "wanordelijk leefden": Zij moesten zich ten doel stellen een rustig leven te leiden en zich met de eigen zaken bezig te houden en met hun handen te werken, … opdat jullie betamelijk mogen wandelen jegens hen die buiten [zijn] en niets nodig hebt.
De gemeente ontving toen al de vermaning: Wij sporen jullie aan, broeders, wijst de wanordelijken terecht.
Maar nu klinken Gods vermaningen door zijn apostel nog strenger aangezien sommigen dienaangaande niets ter harte hadden genomen. Die wanordelijken moeten thans streng worden terechtgewezen. Hoe? Doordat de getrouwen onder hen zich van hun gezelschap moeten terugtrekken. Daarmee wordt geen excommunicatie bedoeld zoals het geval was met de Korinthische man van 1Ko 5:1-5, maar een beperking van de persoonlijke omgang. Het oogmerk daarvan was dat er in de gemeente een einde zou komen aan een vorm van leegloperij die veel onrust gaf. Niemand moest voortaan nog zonder noodzaak op de kosten van anderen leven.
In dat opzicht hadden zij een levend voorbeeld in de persoon van de apostel zelf, want hij kon ervan getuigen dat hij te Thessalonika niemands brood om niet had gegeten. Door de opbrengst van zijn handenarbeid vergoedde hij de aan hem bewezen gastvrijheid; hij nam niets zomaar van de gemeente aan. Aldus vermeed hij eventuele beschuldigingen van baatzuchtigheid en werd zijn prediking niet verdacht gemaakt.
11 ακουομεν γαρ τινας περιπατουντας εν υμιν ατακτως, μηδεν εργαζομενους αλλα περιεργαζομενους∙
Want wij horen dat sommigen onder jullie wanordelijk wandelen, in het geheel niet werkend maar zich [wel] met alles bemoeiend.
Paulus maakt gebruik van een woordspeling die in het Nederlands moeilijk is over te brengen maar ongeveer luidt: die zich totaal niet druk maken qua werk maar die wel veel drukte maken.
12 τοις δε τοιουτοις παραγγελλομεν και παρακαλουμεν εν κυριω Ιησου Χριστω ινα μετα ησυχιας εργαζομενοι τον εαυτων αρτον εσθιωσιν.
Doch zulke personen gebieden en vermanen wij in [de] Heer Jezus Messias dat zij rustig arbeidend hun eigen brood eten.
De apostel spreekt de wanordelijk levende christenen niet rechtstreeks toe, maar gebruikt de derde persoon meervoud: de zulken; zij die zo handelen. Blijkbaar gaat hij er vanuit dat dat zij present zullen zijn wanneer de Brief in de gemeente wordt voorgelezen. In ieder geval gebruikt hij het van de Heer ontvangen gezag om hen te gebieden en te vermanen dat zij in stilte moeten arbeiden en aldus het brood eten dat zij zelf verdiend hebben. Een zeer praktische leefregel derhalve.
Maar aangezien deze vermaning verkeerd opgevat zou kunnen worden voegt hij er in vers 13 nog wel een aanmoediging aan toe. Christenen onder hen die echt behoefte hebben aan hulp en steun mogen niet in de steek worden gelaten:
13 Yμεις δε, αδελφοι, μη εγκακησητε καλοποιουντες.
Jullie nu, broeders, wordt niet moede het juiste te doen.
14 ει δε τις ουχ υπακουει τω λογω ημων δια της επιστολης, τουτον σημειουσθε, μη συναναμιγνυσθαι αυτω, ινα εντραπη∙
Maar indien iemand geen gehoor geeft aan ons woord door middel van de brief, tekent deze; laat je niet met hem in opdat hij beschaamd moge worden.
15 και μη ως εχθρον ηγεισθε, αλλα νουθετειτε ως αδελφον.
En beschouwt [hem] niet als vijand, maar wijst [hem] terecht als broeder.
Iemand voor getekend houden betekent dus in de praktijk dat de gelovigen zelf het initiatief nemen zich niet met hem in te laten, zich van familiaire omgang met hem te onthouden (vers 6). Aangezien de persoon in kwestie nog steeds een door God tot het geloof geroepen christen is, mag hem niet vijandig bejegenen. Veeleer moet men hem -wanneer zich daartoe een passende gelegenheid voordoet- in alle openheid laten weten dat men zijn gedragingen niet goedkeurt; dat ze strijdig zijn met de beginselen van waar christendom.
Ook geldt hier de aanmoediging van vers 13: Wordt niet moede het juiste te doen.
Iedereen heeft een geweten, dat stemmetje binnenin dat zich laat horen om ons een ongemakkelijk gevoel te geven als we verkeerd bezig zijn. We kunnen of willen het niet toegeven, maar we weten innerlijk heus wel dat er iets mis is. Paulus' advies luidt dan ook om de wanordelijke tot schaamte te bewegen voor zijn klaploperij; dat hij afhankelijk is geworden van anderen voor voedsel.
Werk is belangrijk en heeft grote persoonlijke waarde, anders had Paulus er nooit zoveel plaats voor ingeruimd in deze Brief.
Werk is door God bedoeld om ons een gevoel van eigenwaarde te geven. Wanneer men werkt, weet men voor zichzelf dat men iets tot stand brengt. Mensen die onvrijwillig worden ontslagen en niet langer in staat zijn om te werken, voelen zich niet echt lekker meer. Zij ervaren het als storend en psychologisch vervelend om zonder werk te zijn; een stil getuigenis van het feit dat God ons ontwierp om te werken. Werk is dus beslist geen vloek; integendeel, het geeft waarde en zin aan ons leven.
16 Aυτος δε ο κυριος της ειρηνης δωη υμιν την ειρηνην δια παντος εν παντι τροπω. ο κυριος μετα παντων υμων.
Moge nu de Heer des vredes zelf jullie voortdurend in elk opzicht de vrede schenken. De Heer [zij] met jullie allen.
Paulus verwijlt met zijn gedachten kennelijk nog steeds bij de penibele situatie die in Thessalonika werd veroorzaakt door het storende gedrag der wanordelijke broeders. Hij ziet heel goed in dat de aanbeveling om die gelovigen te 'tekenen' (door zich niet met hen in te laten) de verhoudingen onderling verder op scherp kan zetten. Vandaar zijn bede tot God of zijn Zoon, de Heer des vredes, erop wil toezien dat vredige toestanden niettemin steeds hun deel mag zijn in elk opzicht, dus óók in die lastige kwestie.
17 O ασπασμος τη εμη χειρι Παυλου, ο εστιν σημειον εν παση επιστολη∙ ουτως γραφω.
De eigenhandige groet van mij, Paulus, hetgeen een teken is in elke brief; zó schrijf ik.
Tenslotte neemt de apostel nog een praktische maatregel. Om te voorkomen dat in de toekomst nog brieven ten onrechte aan hem worden toegeschreven, maar ook als teken van echtheid, voegt hij een eigenhandige groet toe. Hieruit zou overigens blijken dat hij zijn brieven gewoonlijk dicteerde. Maar voortaan zou hij aan het einde een persoonlijke noot in zijn eigen handschrift toevoegen. Vergelijk 2Th 2:2; Rm 16:22; 1Ko 16:21; Ks 4:18.
18 η χαρις του κυριου ημων Ιησου Χριστου μετα παντων υμων.
De liefderijke gunst van onze Heer Jezus Messias [zij] met jullie allen.
-.-.-.-.-