De
Slaaf en de Paroesie
Deel
2 - De Identiteit van de Slaaf
Mijn Knecht Job (1)
Mijn Knecht Job (2)
Mijn Knecht Job (3)
Zoals reeds opgemerkt gaat het om
het juiste Schriftuurlijke begrip van Mt 24:45-47.
Volgens de TELOS-versie luidt deze
passage:
Wie is dan de trouwe en wijze slaaf, die de heer
over zijn huisbedienden gesteld heeft om hun het voedsel te geven op de juiste
tijd?
Gelukkig die slaaf, die zijn heer, als hij komt, zo bezig zal vinden.
Voorwaar, Ik zeg u, dat hij hem over al zijn bezittingen zal stellen.
Wie is dus die trouwe en wijze Slaaf?
De Wachttorenorganisatie heeft haar eigen antwoord op die vraag: Wij, een
overblijfsel van ware christenen, vormen die Slaaf! Maar zoals we reeds
zagen is die bewering bijbels onhoudbaar. Zie: Deel
1 - De Paroesie
Naast de voornaamste, reeds genoemde reden – tijdens de paroesie, het tijdvak
waarin de Slaaf optreedt, bevindt de christelijke Gemeente zich niet
meer op aarde – kunnen nog andere redenen vermeld worden.
De claim van het WTG dat er in de eindtijd nog een "getrouw overblijfsel
van ware christenen" op aarde zou zijn, bestaande uit hun
"gezalfden", is een andere foutieve aanname.
Het bijbelse concept van een overblijfsel wordt in de Schrift zelf
namelijk nooit met christenen in verband gebracht. Dat kan ook niet,
want het begrip overblijfsel impliceert dat een minderheid, een
"Rest", het getrouwe deel is binnen een ontrouwe meerderheid. Welnu,
die situatie zal zich in verband met de christelijke gemeente, waarvan de leden
– een ieder van hen afzonderlijk - voorbestemd,
geroepen, gerechtvaardigd en verheerlijkt
worden, nooit voordoen. Het goede werk
dat God in hen start, zal hij tot
voltooiing brengen tot op de Dag van Jezus Messias. Zie Rm
8:28-30 en Fp 1:6.
In het OT evenwel verschijnt het Overblijfselbegrip inderdaad in de betekenis
zoals in de vorige alinea is geformuleerd; en, let wel, te allen tijde met
betrekking tot het natuurlijke volk Israël.
Toen bijvoorbeeld de profeet Elia
meende dat hij als de enige getrouwe was overgebleven, te midden van een volk
dat tot de afgodische Baälaanbidding was vervallen, hielp God hem die verkeerde
gedachte opzij te zetten, door op te merken (1Kn 19:18; SV):
Ook heb ik in Israël doen overblijven zeven duizend, alle knieën, die zich niet gebogen hebben
voor Baäl, en alle mond, die hem niet gekust heeft.
Later, in Rm 11:2-5, zou de apostel Paulus verwijzen naar die 7000 als een
overblijfsel, door op te merken dat er evenzo,
ook in de tegenwoordige tijd, een overblijfsel tot bestaan is gekomen, naar een
verkiezing der genade.
Maar zelfs in dat geval, in de beginperiode van de christelijke Gemeente,
betrof het leden van het natuurlijke Israël, een minderheid onder de
Joden die Jezus als hun Messias had aanvaard, geplaatst tegenover een
meerderheid onder het volk die hem in ongeloof had afgewezen.
Die minderheid, "het
uitverkoren deel", ontving datgene wat Israël altijd had nagejaagd, t.w.
een rechtvaardige positie bij God, en dat niet dankzij verdienstelijke werken,
maar volgens genade en uit geloof. De ongelovige meerderheid geraakte
daarentegen in een toestand van verharding en werd door God "opgesloten in
ongehoorzaamheid".
Zie: Rm 11:6-8, 30-32.
Volgens de profetie in Jesaja, hoofdstuk 10, zal er nog eenmaal zo’n joods
overblijfsel verschijnen, wanneer in de "laatste dagen" een Rest zich
in geloof tot hun ware Messias, Jezus, wendt:
Slechts een overblijfsel zal terugkeren, het
overblijfsel van Jakob, tot de Sterke God. Want al
zou uw volk, o Israël, als de zandkorrels der zee blijken te zijn, slechts een
overblijfsel onder hen zal terugkeren.
Zie Js 2:1-2; 10:21-22; nwv.
De profetieën in het OT die spreken over het verschijnen van een Overblijfsel
in de eindtijd, hangen zonder uitzondering samen met het (nog) toekomstige
herstel in Gods gunst van het joodse volk. Het WTG evenwel, heeft het
aangedurfd die voorzeggingen op zichzelf van toepassing te verklaren en te
beweren dat ze in onze moderne tijd, in het bijzonder vanaf
7 En de overgeblevenen van Jakob moeten te midden van vele volken worden als dauw van Jehovah,
als overvloedige regenbuien op de plantengroei, die niet hoopt op de mens, noch
wacht op de zonen van de aardse mens. 8 En de overgeblevenen van
Jakob
moeten onder de natiën, te midden van vele volken, als een leeuw onder de
dieren van een woud worden, als een manen dragende jonge leeuw onder
schaapskudden, die, wanneer hij werkelijk doortrekt, stellig zowel vertrapt als
verscheurt; en er is geen bevrijder. 9 Uw hand zal hoog boven uw tegenstanders zijn, en al uw
vijanden zullen afgesneden worden.
Dit inzicht brengt ons intussen al
meteen op een goed spoor om de Slaaf van de eindtijd, die in de paroesie
opvallend aanwezig zal zijn, te identificeren.
Bij een zorgvuldige lezing van Mattheüs 24 blijkt namelijk dat de Slaaf niet
ten onrechte als getrouw wordt bestempeld. Hij blijkt het getrouwe deel
[overblijfsel] van een volk te zijn dat in zijn geheel door God was bedoeld om
als zijn "Knecht" ("Slaaf" in het NT) in zijn voornemen te
dienen. De meerderheid van dat volk – we hebben het over de Joden zoals we
straks verder duidelijk hopen te maken - ontpopt zich echter ook dán, in de
eindtijd, wanneer de "Knecht" een cruciale toewijzing krijgt te
vervullen, als een ontrouwe, ja, zelfs als een boze of slechte
slaaf!
Daarom is Jezus met Mt 24:45-47 nog niet uitgesproken over de Slaaf. Hij
vervolgt aldus:
Als die boze slaaf
echter in zijn hart zegt: Mijn heer blijft uit, en zijn medeslaven begint te
slaan en eet en drinkt met de dronkaards, dan zal de heer van die slaaf komen
op een dag dat hij het niet verwacht en op een uur dat hij het niet weet, en
hij zal hem in tweeën hakken en zijn lot bij dat van de huichelaars stellen;
daar zal het geween zijn en het tandengeknars.
Mt 24:48-51, TELOS
Deze uitspraak van de Messias wettigt op z’n minst de conclusie dat in de
eindtijd de positie van Gods Slaaf (Knecht) door twee groepen zal worden
geclaimd, doch die twee zullen het bekende historische patroon vertonen dat
onder het uitverkoren volk van God, Israël, altijd zichtbaar is geweest.
Vandaar een getrouwe Slaaf, maar daarnaast tevens een boze
Slaaf.
Bij verder onderzoek naar de precieze identiteit van de Slaaf, is het
van belang dat wij onderscheiden dat in vers 45, wanneer er sprake is van de
aanstelling van de Slaaf, de aoristvorm van het werkwoord aanstellen
is gebruikt: katestèsen. "Wie is de getrouwe en verstandige dienstknecht
die de Heer over zijn dienstpersoneel plaatste?"
De aoristvorm duidt er op dat de Slaaf zijn toewijzing ontving op een
zeker punt in de tijd in het verleden.
Die constatering voert ons
helemaal terug naar de tijd van de profeet Jesaja. Jesaja werd namelijk door
Jahweh God geïnspireerd om over diens volk Israël te profeteren met het oog op
een toen nog verre toekomst: de eindtijd of de "laatste dagen" (Js
2:1-2). In het bijzonder vanaf hoofdstuk 40 wordt voortdurend in profetische
taal melding gemaakt van het herstel van Israël en in samenhang daarmee van de
aanstelling, of profetische benoeming, van de "Knecht van Jahweh",
dikwijls door God zelf aangeduid als "Mijn Knecht".
Een bijzonderheid die de Knecht speciaal maakt, is het feit dat de Messias ook
in die term wordt begrepen en dat zelfs in de eerste plaats. Eigenlijk helemaal
niet onlogisch. Waarom? Omdat Jezus door geboorte ook deel ging uitmaken van
nationaal Israël, maar als hun Messias werd hij het meest prominente lid van
die Knechtnatie. Terugblikkend op zijn vleeswording stelde Paulus vast dat
Jezus de
gedaante van een Slaaf aannam (of: Knechtgestalte; Fp
2:7).
Bij verder onderzoek blijkt dan ook dat Jezus, in zijn rol van de Messias, het
eigenlijke Zelf van Israël is, met name van het getrouwe deel, het altijd
weer verschijnende overblijfsel (ook in de eindtijd).
Het gevolg daarvan is dat in de Knechtprofetieën zowel naar het toekomstige optreden
van het overblijfsel als naar dat van Jezus wordt verwezen. Bij sommige van die
profetieën ligt de nadruk evenwel (nagenoeg) uitsluitend op de natie en bij
andere (vrijwel) uitsluitend op de Messias.
Terloops merken we naar aanleiding hiervan op dat het voor God uitgesloten is
om Israël als zijn Uitverkorene definitief te verwerpen. Dat is ten enenmale
onmogelijk, want dan zou hij met Israël ook het voornaamste lid daarvan, de
Messias, moeten verwerpen; en dat is uiteraard ondenkbaar.
Enkele voorbeelden van de Knechtprofetieën in het bijbelboek Jesaja:
8 Gij echter, Israël, mijn Knecht, Jakob die ik heb
uitverkoren, zaad van Abraham, mijn vriend, 9
gij, die ik gegrepen heb van de uiteinden der aarde, en van haar verste hoeken geroepen,
tot wie ik gezegd heb: "Mijn Knecht zijt gij", die ik heb uitverkoren en niet verworpen.
De dubbele benaming Jakob-Israël is karakteristiek in Jesaja 40-66, het
tweede deel van het boek, door sommigen betiteld als Deuterojesaja [daarbij
veronderstellend dat er van een tweede Jesajafiguur sprake zou zijn].
Jakob-Israël tekent de
relatie tussen Jahweh en zijn uitverkoren volk, het zaad van Abraham, maar dat
ook zaad van Jakob is; een krachtige verwijzing derhalve naar de aartsvaders.
Daarin ligt dan ook de basis voor de Knechtpositie. Zowel voor Israël als voor
haar voornaamste vertegenwoordiger, de Messias, geldt: In uw zaad zullen alle natiën der aarde zich
zegenen (Gn 22:18; 28:14); en ook: Redding is uit de
Joden (Jh 4:22).
De vermelding van Abraham past om nog een andere reden goed in de context,
aangezien het roepen "van de uiteinden der aarde" concreet naar de
roeping van Abraham verwijst, eerst uit Ur en naderhand ook uit Haran. De
uitverkiezing van Israël en zijn roeping als "Knecht", krijgen aldus
een historische diepte, en zijn daarnaast ter wille van die voorvaders, wat God
betreft, onberouwelijk, d.i. blijvend (Rm 11:28).
Jesaja 42:1-4, 19-20
1 Zie,
mijn Knecht, die ik vasthoud; mijn uitverkorene in wie mijn ziel behagen schept. Ik
heb mijn geest op hem gegeven, het Recht voor de natiën zal hij voortbrengen. 2 Hij zal niet
roepen noch schreeuwen, hij laat zijn stem niet horen op straat. 3 Het geknakte riet zal hij niet breken en de kwijnende pit niet
doven. Waarlijk, hij zal het Recht voortbrengen. 4 Hij zal niet
kwijnen, niet worden geknakt, tot hij op aarde het Recht heeft gevestigd en op
zijn Wet zullen de eilanden wachten.
Hier wordt een prachtig beeld geschetst van het toekomstig optreden van Gods
Knecht, de getrouwe en wijze dienaar van de eindtijd. Zijn voornaamste taak? Het
Recht op aarde vestigen! Tot 3x toe wordt dit voornemen van Jahweh God
herhaald. Het betreft de door God gewilde Wereldorde onder het te vestigen
Messiaanse Bestuur, dat gekenmerkt zal worden door vrede en gerechtigheid (Js
9:6-7). Daarom wordt de profetie in Mt 12:18-21 door de evangelist op Israëls
Voornaamste, de Messias, toegepast. Hij heeft in de Eerste eeuw de basis voor
de vestiging van de nieuwe Rechtsorde gelegd.
Geen wonder dat de Duivel te zijner tijd, bij het verschijnen van de Knecht,
het joodse Overblijfsel van de eindtijd, juist over deze de Grote
Verdrukking zal brengen. En ook zijn instrument in die tijd, de
Pseudomessias [aangehangen door de joodse meerderheid, de boze Slaaf],
zal zich niet onbetuigd laten om die uitverkorenen, indien
mogelijk te misleiden. Maar ter wille van hen zullen die dagen
(van verdrukking) verkort worden.
Ook de Knecht zelf zal niet
geknakt worden. Dat kan en mag niet van Jahweh, want anders zou geen vlees gered worden. De hele
heidenwereld is namelijk afhankelijk van het feit dat door zijn tussenkomst de
nieuwe, vreedzame en rechtvaardige Wereldorde gevestigd wordt. En ook daarna,
in het Millennium, zullen de natiën bij het licht van het Messiaanse Bestuur,
op aarde vertegenwoordigd door deze getrouwe Knecht, wandelen. Hij immers wordt
aangesteld over al de bezittingen van de Meester!
Zie Js 42:6-7 en Mt 24:21-25; Jr
30:4-7; Dn 12:1.
19 Wie is blind
tenzij mijn Knecht? Of doof als mijn Bode die
ik zend? 20 Er was veel te
zien, maar gij hebt het niet in acht genomen. Met open oren hebt gij niet
geluisterd.
Een aanklacht tegen de Knechtnatie. God beschuldigt Israël. Als uitverkoren
volk was ze zeer begunstigd; zouden zij aandacht hebben geschonken, dan zou er
voortdurend veel te zien zijn geweest, speciaal in Gods handelen. Maar met open
oren bleef de meerderheid van het volk over het algemeen ontoegankelijk.
In de eerste eeuw kwam de climax
met de afwijzing van hun Messias. Daarom is de status van Israël als Gods
Knecht het resultaat van pure onverdiende gunst. Zoals we hierboven al zagen in
Js 41:9 : Mijn Knecht zijt gij, die ik heb uitverkoren
en niet verworpen.
In Romeinen hoofdstuk 11 wordt dat leerpunt door Paulus uitvoerig toegelicht.
Tot aan de Opname van de Gemeente blijft Israël in haar blindheid, maar met het
verlaten der christenen van de aarde kan en zal God daarin een keer brengen.
Hij zal zich opnieuw exclusief bezig houden met zijn Knechtnatie. De tussentijd
van hun opsluiting in ongehoorzaamheid heeft zijn doel gediend, de volheid
der heidenen is ingegaan.
Zie Rm 11:1-2a, 11, 25, 28-32.
Achter dit handelen van God gaat
een diepte aan wijsheid schuil die voor ons mensen moeilijk te doorgronden is
(Rm 11:33).
8 Laat
nu het volk vóórkomen, dat blind is en toch ogen heeft, en de doven, die toch
oren hebben. 9 Alle naties komen samen en de
volkeren zijn vergaderd. Wie onder hen heeft zoiets aangekondigd, en ons doen
horen wat vroeger is gebeurd? Laat ze komen met getuigen, die hun gelijk
bewijzen; laat anderen naar hen luisteren om te kunnen zeggen: Het is waar.
10 Gij
zijt mijn getuigen, - zo luidt de godsspraak van Jahwe -, en mijn
Dienstknecht,
die Ik heb uitverkoren, gij moet inzien en in Mij geloven, gij moet begrijpen
dat Ik het ben. Eerder dan Ik werd er geen god gevormd, en ook na Mij zal er
geen zijn. 11 Ik, Ik alleen ben Jahwe, en een
redder buiten Mij is er niet.
(wv78)
Met deze profetische uitspraak zijn alle Getuigen en ex- Getuigen van Jehovah
bekend. Al sinds het begin van de dertiger jaren van de vorige eeuw
vereenzelvigt het Genootschap zich met deze profetie betreffende de Knecht van
Jahweh en ziet ze haar "gezalfden" in dit licht, zoals ook voor de
getrouwe Slaaf van Mattheüs 24 geldt.
En inderdaad is de Slaaf
identiek aan de Jesajaanse Knecht. Dat we dit verband leggen is dus helemaal
niet vreemd; het WTG heeft dit inmiddels al zo’n 80 jaar gedaan.
De pointe is evenwel dat het WTG
zich die identificatie geheel ten onrechte heeft toegeëigend. Want a.) de Slaaf
kan geen collectief van christenen zijn, zoals reeds is aangetoond, en
b.) de collectieve Knecht van getuigen
is in de context van Jesaja duidelijk joods.
Wanneer de hier profetisch aangekondigde universele rechtszaak in de
"laatste dagen" dient, zullen de ogen van dat Knechtlichaam, het
getrouwe Overblijfsel, geopend zijn, en hun oren ontsloten. Dan zullen zij er
van kunnen getuigen dat alles wat hun is overkomen -alle ellende, alle lijden
en geestelijke vertwijfeling- precies datgene bleek te zijn wat hun God Jahweh
ver van tevoren had aangekondigd.
Na duizenden jaren blijkt hij
Dezelfde te zijn, de enige God die waar profeteert. Ook met betrekking
tot hun (tijdelijke) verwerping en uiteindelijk herstel is alles geschied zo
hij leert [koninkrijkslied van de Getuigen].
Mijn Knecht Job (1)
Dan zal bijvoorbeeld blijken dat het lijden van Israël door de eeuwen heen, dat
(voorlopig) zijn climax bereikte met de Holocaust en haar 6 miljoen
slachtoffers, zich al aftekende in het lijden van "mijn knecht Job"
(Job 1:8; 2:3).
Het drama van Job is het drama van het volk Israël geworden. Om die reden, maar
ook omdat God zelf hem geregeld "mijn knecht Job" noemt, biedt zijn
levensverhaal een extra invalshoek om de identiteit van de Slaaf precies te
onderscheiden.
Maar zoals Job tot
inkeer kwam en berouw toonde "in stof en as" en vervolgens in zijn
vroegere waardigheid werd hersteld, ja, dubbel terugontving, zo zal ook
het getrouwe deel van Israël er mettertijd van kunnen getuigen dat het hun
evenzo is vergaan (Job 42:6, 10).
Een verder onderzoek
van het lijden van Job, onthult het volgende:
1. Het
eeuwenoude lijden van Israël tekende zich reeds af in dat lijden.
2. De manier
waarop er een einde kwam aan zijn persoonlijke tragiek is een heenwijzing naar
Israëls toekomstig herstel.
3. Jobs
"afloop" helpt ons de identiteit van de Slaaf van Mt
24:45-47 nader vast te stellen, alsook meer begrip te krijgen van zijn belangrijke
taak tijdens de paroesie.
Job kon maar niet
begrijpen waarom hij – nota bene niemand op aarde als
hij, een onberispelijk en oprecht man, godvrezend en wijkend van het kwaad
[volgens God zelf] - zoveel lijden moest doormaken.
Om zijn eigen rechtvaardigheid
bevestigd te krijgen, geraakte hij geregeld in de gevaarlijke situatie dat hij
bijna God schuldig verklaarde, ja, hem zelfs van onrechtvaardig handelen
betichtte. Zie bijvoorbeeld Job 27:2; 32:2; 33:8-13.
Maar met de hulp van
Elihu en doordat God zelf vanuit een storm tot hem sprak, kwam Job tot het
juiste inzicht en bijgevolg tot inkeer. Of hij daarbij ook begrepen heeft dat
God toestaat dat juist het allerbeste dat hij op aarde heeft, door Satan
tot het uiterste beproefd mag worden, weten wij niet. In ieder geval toonde hij
berouw "in stof en as" en werd vervolgens in zijn vroegere
waardigheid hersteld. Ja, hij ontving dubbel terug (Job 42:6, 10).
Welnu, zo zal ook
het getrouwe deel van Israël er mettertijd van kunnen getuigen dat het hun uiteindelijk
precies zo is vergaan. Zie daarvoor onder Jesaja 61:6-7.
1 Jehovah zelf heeft mij zelfs van
de buik af geroepen. Van de inwendige delen van mijn moeder af heeft hij mijn
naam vermeld. 2 En hij ging ertoe over mijn mond
als een scherp zwaard te maken. In de schaduw van zijn hand heeft hij mij
verborgen. En geleidelijk maakte hij mij tot een gepolijste pijl. Hij stak mij
weg in zijn eigen koker. 3 En hij zei vervolgens tot mij: Gij zijt mijn knecht, o Israël, gij, in wie ik
mijn luister tentoon zal spreiden.
4 Maar wat mij
betreft, ik zei: Het is voor niets dat ik mij heb afgemat. Voor onwerkelijkheid
en ijdelheid heb ik mijn eigen kracht verbruikt. Waarlijk, mijn recht is bij
Jehovah, en mijn loon bij mijn God.
5 En nu heeft Jehovah,
die mij van de buik af formeerde als een
Knecht die hem toebehoort, gezegd [dat ik] Jakob tot hem dien terug te
brengen, opdat Israël zelf tot hem vergaderd wordt. En ik zal verheerlijkt
worden in de ogen van Jehovah, en mijn eigen God zal mijn sterkte zijn
geworden. 6 En hij zei vervolgens: Het is
meer dan een onbeduidende zaak geweest dat gij mijn
Knecht zijt geworden
om de stammen van Jakob op te richten en zelfs de beveiligden van Israël terug
te brengen; ik heb u ook tot een licht der natiën gegeven, opdat mijn redding
moge reiken tot het uiteinde der aarde.
(nwv)
Deze profetie met
betrekking tot de Knecht fascineert omdat ze wordt getekend in de natie Israël als
collectief, maar tevens in de persoon van haar Messias. Maar
nogmaals, zoals reeds opgemerkt: de Messias is de voornaamste, de nummer Eén
onder zijn volk.
Hij vervult
uiteraard in de eerste plaats de Knechtpositie, en als zodanig zal hij te
zijner tijd, ná de Opname van zijn eigen (christelijke) Gemeente (Mt 16:18),
Jakobs twaalf stammen weer oprichten tot volledig herstel.
Mijn Knecht Job (2)
De "beveiligden
van Israël" zullen door Gods voornaamste Knecht, zijn Zoon, tot hun God
Jahweh worden teruggebracht. Het is waar dat zij de Grote Verdrukking nog
zullen moeten doormaken, maar daaruit zullen zij als geredde mensen te
voorschijn komen. Wij weten dit aan de hand van Openbaring 7:9-17, een
Schriftdeel waarnaar wij in Jesaja
Precies zoals Elihu
Job 'oprichtte' door hem te informeren omtrent de verhouding tot Jahweh God die
voor hem gepast was, zo zal ook Messias Jezus het Overblijfsel oprichten en tot
God terug brengen. Hij is als geen ander daartoe uitstekend in staat, want naar
de voorzegging in Gn 3:15 bleek hij tijdens zijn bediening op aarde in de
eerste plaats het voorwerp van vijandschap [de betekenis van de naam
Job] van de Duivel te zijn. Zoals hij was er beslist helemaal niemand op
aarde, maar ook hij had zijn Elifaz, Bildad en Zofar.
In Hb 2:16-18
beschrijft Paulus waarom de achtergrond van Jezus zo geschikt was om "de
beveiligden van Israël", Abrahams zaad, op te richten:
Want waarlijk, engelen komt hij
niet te hulp, maar zaad van Abraham komt hij te hulp. Vandaar dat hij in alle
opzichten aan de broeders gelijk moest worden gemaakt, opdat hij een barmhartig
en getrouw hogepriester zou worden in de dingen die God betreffen, om
verzoening te doen voor de zonden van het volk. Want doordat hijzelf heeft
geleden toen hij beproefd werd, kan hij hen die beproefd worden, helpen.
Omdat hij zelf heeft
geleden, kan hij het beproefde zaad van Abraham
bijstaan. Maar wil het Job-Israël echt tot herstel komen, dan moeten zij
tot het inzicht komen dat zij de diensten van hun voornaamste broeder in de
hoedanigheid van Hogepriester nodig hebben, alsook het zoenoffer dat hij voor de zonden van
het volk (Israël) heeft gebracht.
Interessant is om te
zien hoe Elihu in Job 33:21-26 met Job precies in die richting spreekt:
21
Hij teert weg tot een schim van zichzelf,
en
zijn botten, eerst onzichtbaar, steken uit.
22
Hij kruipt naar de afgrond,
nadert
de herauten van de dood.
23
Maar als hij een pleitbezorger
heeft,
één
die zijn voorspraak is, één uit duizenden,
om
van zijn onschuld te getuigen,
24
en als God hem welgezind is en zegt:
“Laat
niet toe dat hij in de afgrond afdaalt,
ik
heb een losgeld voor hem verkregen, ”
25
dan krijgt hij weer vlees op zijn botten als vroeger
en
keert hij terug naar de kracht van zijn jeugd.
26
Hij bidt weer tot God en God is hem gunstig gezind,
hij
roept het uit van vreugde en verschijnt voor hem,
want
hij wordt door God in ere hersteld.
(nbv)
Opmerkelijk is
voorts dat Elihu zomaar 'uit het niets' schijnt op te duiken.
In Job 32
constateert men met verrassing dat hij gedurende heel de duur van de
over-en-weer redes tussen Job en zijn metgezellen aanwezig moet zijn geweest.
Dit past goed op de persoon van Jezus, de Messias, de Voornaamste binnen het
Job-Israël. Bij het aanbreken van de eindtijd zal blijken dat hij achter de
schermen van onzichtbaarheid, alle 20 eeuwen door, kennis heeft genomen
a.) van de niet aflatende kritiek uit
de hoek van hen die in naam vrienden waren van het lijdende Israël, maar die
dikwijls als betweters dat Jobachtige Israël scherp veroordeelden;
en
b.) van de geestelijke worsteling met
God van de gelovigen binnen het Jodendom; van wie velen grote moeite
hadden met het Recht van God. Het leek voor hen, die de Torah hoogachtten
en meenden van daaruit rechtvaardig te leven, zo irrationeel dat God daarop
niet met gunst leek te reageren. Integendeel, het had er eerder de schijn van
dat hij zijn uitverkoren volk haatte!
De "Elihu"
die vanuit de onzichtbare hemelsferen toeziet weet dus precies hoe vele Joden,
aan het einde van hun krachten gekomen, zich hebben afgevraagd of het nog wel
zinvol was deel uit te maken van een door God zelf verkozen volk, zijn eigen
erfdeel (Dt 32:9).
Welsprekend is wat
dat betreft hetgeen een zekere Rabbi Menachem Mendel van Kotzk (1787-1859) in
zijn benardheid gezegd zou hebben:
Heer
van het heelal! Zend ons onze Messias, want wij hebben geen kracht meer om te
lijden. Toon mij een teken, o God. Anders kom ik tegen u in opstand. Als Gij uw
Verbond niet houdt, dan zal ik ook de belofte niet houden en is het allemaal
voorbij; we hebben er genoeg van uw Uitverkoren Volk, uw bijzondere schat te
zijn.
Of Kadia Molodowsky
(1894-1975), afkomstig uit Wit-Rusland, die zich ook intens heeft bezig
gehouden met de joodse identiteit in relatie tot God. Zij schreef in haar
beroemde gedicht God of Mercy, in reactie op de genocide der Nazi’s,
nogal cynisch:
O God of Mercy,
For the time being
Choose another people.
We are tired of death, tired of corpses,
We have no more prayers
For the time being
Choose
another people.
O
God der barmhartigheid, verkies voor een poosje een ander volk.
We
zijn moe van de dood, moe van de lijken, we hebben geen gebeden meer.
Verkies voor een poosje een ander volk
Toch hebben sommigen
van hen moed geput uit het verslag van Jobs lijden; zij hebben op z’n minst
begrepen dat er in hun lot een keer ten goede moest komen (Job 42:10).
Maar pas bij hun herstel zullen zij de woorden van Jakobus in hoofdstuk 5 ten
volle naar waarde kunnen schatten:
7 Oefent daarom geduld, broeders,
tot de paroesie van de Heer. Ziet! De boer wacht de kostbare vrucht van de
aarde af en oefent ten aanzien ervan geduld totdat hij de vroege regen en de
late regen krijgt.
11 Gij hebt van de volharding van
Job gehoord en hebt gezien hoe de Heer
het heeft laten aflopen, dat de
Heer zeer teder in genegenheid en barmhartig is
Beter dus de afloop
dan het begin van een zaak (Pr 7:8a). Voor wie speciaal? Beter iemand die
geduldig is dan iemand die hoogmoedig van geest is (vers 8b).
De Joden zullen dus
ervaren dat "Elihu", de Heer Jezus Messias, bij zijn paroesie uit
zijn verborgenheid [als Israëls Messias] te voorschijn zal treden, hun ten
goede. Dat gaat zeker gebeuren, want ongeveer een eeuw [naar men meent] vóór
dat de geschiedenis van Job speelde, werd die gebeurtenis, weliswaar binnen een
geheel andere setting, in de verhouding tussen Jozef en zijn broers afgebeeld.
Ongetwijfeld kennen
wij de feiten uit het aangrijpende relaas omtrent Jakobs lievelingszoon Jozef
waarover wij lezen in Genesis 37-47.
Een korte
samenvatting van de voornaamste leerpunten in het kader van deze Studie:
•
Uit haat wordt Jozef door zijn broers verkocht. Daarna is hij, wat hen betreft
voor altijd uit het zicht; zij beschouwen hem zo goed als dood en dat is wat
zij ook hun vader Jakob willen laten geloven. Zijn lange kleed, herhaaldelijk
gedoopt in het bloed van een geitenbok, moet daarvoor het bewijs leveren.
De
betekenis van het type is duidelijk: de Joden meenden dat zij Jezus bij zijn
dood voorgoed kwijt waren. Weinig konden zij vermoeden wat later zou volgen, en
nog minder dat er door hun verraad in het vereiste zoenoffer voor het volk werd voorzien
(Hb 2:17).
•
Het ontgaat de broers intussen volkomen dat Jozef uiteindelijk door de Farao
wordt verheven tot Heer van Egypte, want de Farao onderscheidt dat op Jozef
duidelijk Gods geest rust en dat hij "een Wonderbaar Raadgever" is
(Js 11:2; 9:6). Zoals Farao zelf opmerkte, volgens Genesis 41:
38 Derhalve zei Farao tot zijn dienaren:
Kan er een andere man gevonden worden als deze, in wie de geest van God is? 39 Daarna zei Farao tot Jozef:
Aangezien God u dit alles heeft doen weten, is er niemand
zo beleidvol en wijs
als gij.
40 Gij zult persoonlijk over mijn
huis staan, en heel mijn volk zal u onvoorwaardelijk gehoorzamen. Alleen met
betrekking tot de troon zal ik groter zijn dan gij.
41 En Farao zei verder tot Jozef:
Zie, ik stel u waarlijk over het gehele land Egypte.
Er was volgens de
Farao onder zijn dienaren dus niemand te vinden zo beleidvol en wijs als
Jozef.
Sommigen hebben
gemeend dat hier sprake is van een verwijzing naar de getrouwe en beleidvolle
Knecht van Mt 24:45, te meer omdat het Griekse
φρονιμος [fronimos, d.i. beleidvol,
wijs, verstandig, prudent] in die tekst, óók te vinden is in de LXX-versie
van Gn 41:39. En wellicht hebben dezen gelijk, hoewel Jozef in de eerste plaats
een voorafbeelding is van Jezus zelf.
Maar zoals we zagen
is Jezus in de zin van Deuterojesaja de voornaamste onder zijn broeders binnen
de Knechtnatie. En zoals Jozef als Heer optrad voor zijn broers toen zij
tenslotte bij hem in Egypte terecht kwamen voor voedsel, zo is Christus de Heer
[Kurios] van de Slaaf in Mt 24:45.
•
Toen de broers uiteindelijk weer met Jozef werden geconfronteerd, was hij de Machthebber van
het land. Ook dat was hun
ontgaan, precies zoals het Israël over het algemeen is ontgaan dat hij die de
Knechtgestalte aannam, naderhand door God tot een superieure positie werd
verhoogd (Fp 2:7-9).
Zij
herkenden hem dus niet, maar hij hen wél (Gn 42:5-8).
Dit laat zien dat,
wanneer de eindtijdperiode van zeven jaar aanbreekt, overeenkomend met de 70e
Jaarweek van Daniël hoofdstuk 9, Israël als volk nog steeds in
theologische onwetendheid zal verkeren wat betreft de verheven positie van hun
Messias.
Pas wanneer men zich tot
de Heer keert wordt de sluier weggenomen
(2Ko 3:15-16; Rm 11:25).
Omgekeerd is Jezus
door alle eeuwen heen volledig bekend geweest met de situatie van zijn joodse
broeders. Zijn oog is altijd op hen geweest. Vergelijk Jr 16:17.
•
Daarna stelt Jozef zijn broers op de proef. Door middel van een vernuftige
procedure legt hij hun harten bloot, zodat zij zich geconfronteerd weten met
hun verkeerde handelwijze uit het verleden. Dat leidt uiteindelijk bij hen tot
inkeer en oprecht berouw. Zie Gn 42:21-23 en 44:16; alsook het gloedvolle
pleidooi van Juda ten behoeve van hun oude vader Jakob; nu niet meer in
onverschillige harteloosheid, maar in een oprechte liefdevolle bezorgdheid (Gn
44:18-34).
En
dan, ook hier, is daar zomaar, plotseling, geheel onverwacht, hun dood gewaande
broer. Jozef maakt zich tot hun ontsteltenis aan hen bekend. De Heer van
Egypte is niemand anders dan hun eigen broer. En er stond
niemand anders bij hem toen Jozef zich aan zijn broers bekend maakte
(Gn 45:1).
Het tegenbeeld zal
te zijner tijd volkomen met de voorafbeeldingen overeenstemmen. Het zal een
'privézaak' zijn tussen Israël en hun Messias; geen bemiddelend persoon zal
tussen hen staan.
Merk op hoe
verbijsterd Israël volgens Zc 12:10 zal zijn wanneer zij tot de ontdekking komt
dat de eens door hen verworpen, en voor executie aan de Romeinen overgegeven
Jezus, toch hun eigen Messias is:
En ik wil over het huis van David
en over de inwoners van Jeruzalem de geest van gunst en smekingen uitstorten, en zij zullen stellig opzien naar
degene die zij hebben doorstoken, en zij zullen stellig over hem weeklagen zoals bij het geweeklaag over
een enige [zoon]; en er zal een bittere
jammerklacht over hem zijn zoals wanneer er een bittere jammerklacht is over de
eerstgeboren [zoon]
52:13
Ziet! Mijn Knecht zal met inzicht handelen. Hij zal een hoge positie bekleden en
zal stellig verheven en zeer verhoogd worden.
15 zal hij
insgelijks vele natiën ontstellen. Om hem zullen koningen hun mond sluiten,
want wat hun niet was verhaald, zullen zij werkelijk zien, en op wat zij niet
hadden gehoord, moeten zij hun aandacht richten.
61:5 En vreemden
zullen werkelijk staan en uw kudden weiden, en de buitenlanders zullen uw
landbouwers en uw wijngaardeniers zijn.
6 En wat u
aangaat, de
priesters van Jehovah
zult gij worden genoemd; de dienaren van onze God zal men u heten. Het vermogen
der natiën zult gij eten, en in hun heerlijkheid zult gij uitgelaten over uzelf
spreken.
Hier dient zich iets
heel bijzonders aan. In zijn hoge positie onder het Messiaanse
Koninkrijksbestuur zal de Knecht (Slaaf) ten behoeve van de natiën, hier
aangeduid met vreemden en buitenlanders, priesterlijke diensten verrichten:
Gij echter wordt dan priesters van Jahwe genoemd en dienaren van
onze God zult gij heten. Van de rijkdom der volken zult gij genieten, op hun
luister zult gij u beroemen (Js
61:6; wv78).
Ook dit zal Israël
ervaren, geheel naar het patroon van "mijn Knecht Job". Want merk op
in Job 42:7-10 dat Job van God de toewijzing kreeg priesterlijk te bemiddelen
met betrekking tot zijn 'vrienden' Elifaz, Bildad en Zofar:
Mijn knecht Job (3)
7 Nu gebeurde het nadat Jehovah
deze woorden tot Job gesproken had, dat Jehovah voorts tot de Temaniet Elifaz
zei: Mijn toorn is ontbrand tegen u en uw twee metgezellen, want gij hebt niet
naar waarheid over mij gesproken, zoals mijn knecht Job.
8 Nu dan, neemt u zeven stieren en
zeven rammen en gaat naar mijn
knecht Job, en gij moet een brandoffer ten
behoeve van u offeren; en mijn
knecht Job zal zelf voor u bidden. Slechts
zíjn aangezicht zal ik aannemen, zodat ik geen schandelijke dwaasheid met u
bega, want gij hebt niet naar waarheid over mij gesproken, zoals mijn knecht Job.
9 Bijgevolg gingen de Temaniet
Elifaz en de Suhiet Bildad [en]
de Naämathiet Zofar heen en deden juist zoals Jehovah tot hen gesproken had,
waarop Jehovah Jobs aangezicht aannam.
10 En Jehovah zelf bracht een keer
in de toestand van gevangenschap van Job toen deze ten behoeve van zijn
metgezellen bad, en Jehovah gaf voorts bovendien nog alles wat Job bezeten had,
in dubbele mate.
Hoe zeer zullen de
rollen in de eindtijd worden omgedraaid. De critici binnen de christenheid
hebben eeuwenlang het Job-Israël bekritiseerd. Zoals het geval was met Elifaz,
Bildad en Zofar, wisten zij zogenaamd exact waar het bij het Job-Israël aan
schortte: Om welke andere reden dan dat de Joden de Messias hadden vermoord en
dat maar niet berouwvol wilden erkennen!
Zonder enig onderscheid
te maken tussen een getrouw Overblijfsel en de ontrouwe meerderheid van wie de
representanten in het jaar 33 AD met de Romeinen samenwerkten om inderdaad hun
Messias ter dood te brengen, konden zij de Joden precies vertellen waarom zij
door de eeuwen heen zoveel lijden te verduren hadden gekregen. Ook kenden zij
exact de remedie voor het Job-Israël: God heeft jou geheel en al verworpen, al
je voorrechten en vooruitzichten zijn op de christelijke Gemeente overgegaan;
bekeer je dus en erken tegenover God je schuld! Een greep uit Bildads betoog in
Job 8:
8 Waarlijk, doe alstublieft
navraag bij het
vorige geslacht,
En vestig [uw aandacht]
op hetgeen door hun
vaderen is uitgevorst.
10 Zullen zíj u niet onderrichten,
het u vertellen,
En zullen zij uit hun hart geen woorden voortbrengen?
En wat hebben de
zogenaamde "Vaders" in de christenheid, zoals bijvoorbeeld de
prominente Augustinus uitgevorst? Hij zag in het geheel geen toekomst meer voor
nationaal Israël. In zijn beroemde werk De civitate Dei (De
stad Gods) verklaarde Augustinus: „De kerk die nu op aarde is, is zowel het
koninkrijk van Christus als het koninkrijk des hemels.”
De New Bible
Dictionary verklaart welk effect deze zienswijze op de katholieke
theologie had:
In de rooms-katholieke theologie
is een onderscheidend kenmerk de vereenzelviging van het koninkrijk Gods met de
Kerk in de aardse bedeling, een vereenzelviging die voornamelijk aan
Augustinus’ invloed toe te schrijven is. In de kerkelijke hiërarchie wordt aan
Christus als Koning van het koninkrijk Gods gestalte gegeven. Het gebied van
het koninkrijk heeft dezelfde grenzen als de macht en het gezag van de Kerk.
Het koninkrijk des hemels wordt uitgebreid door de missie en de opmars van de
Kerk in de wereld.
Sedert die tijd
heeft men in de christenheid aan Israël de vervloekingen overgelaten en aan de
christelijke Kerk alle voorrechten en zegeningen; de zogeheten
vervangingstheologie, die ook rond 1930 door het WTG werd omhelsd, in
tegenstelling tot Charles T. Russell, de grondlegger van het WTG. Terwijl men
binnen het Genootschap de hierboven geformuleerde theologie van Augustinus
(terecht) afwijst, heeft men ongeveer 15 jaar na de dood van Russell alsnog
Augustinus’ vervangingsleer binnengehaald.
Het Genootschap is
tijdens de latere periode van Joseph Rutherford, de 2e president van
het WTG, daarin zelfs nog verder gegaan dan de christenheid: Alle zegeningen
vielen voortaan slechts hun "gezalfden" ten deel; buiten hun
organisatie zijn namelijk geen andere, ware christenen te vinden!
Het
Wachttorengenootschap is daarom in theologisch opzicht een interessante
religieuze beweging qua studieobject; haar valt namelijk op grond van dit
standpunt de twijfelachtige eer te beurt de substitutietheologie het meest
consequent te hebben doorgevoerd!
Want terwijl ze de
beloofde zegeningen aan de eigen organisatie toekent, komen de vervloekingen
over de afvallige christenheid. In verband daarmee is in haar opvatting ook de boze
Slaaf christelijk maar dan van het afvallige soort, waaronder niet slechts
de namaakchristenen worden gerekend, maar ook de dissidente Getuigen uit
de eigen gelederen. En uiteraard komt etnische Israël in het geheel niet meer
'in het stuk voor'.
Zullen de hedendaagse
aanhangers van die leer, binnen en buiten het Genootschap, zo nederig zijn om,
wanneer ze die periode mogen beleven, in de eindtijd gehoor te geven aan Gods
aanwijzing dat iedereen dan het bemiddelende priesterschap van het herstelde
Israël voor redding zal moeten aanvaarden?
Want ook dát
is de consequentie van het vaststellen van de precieze identiteit van de Slaaf
van Mt 24:45-47!
Aan de hand van Zc
8:23 weten wij nu reeds met profetische zekerheid dat een volledig aantal
personen juist dat zal doen:
Dit heeft Jehovah der
legerscharen gezegd: Het zal zijn in die dagen dat tien mannen uit alle talen
der natiën zullen vastgrijpen, ja, zij zullen werkelijk de slip vastgrijpen van
een man die een
jood is,
en zeggen: Wij willen met ulieden gaan, want wij hebben gehoord [dat]
God met ulieden is.
(nwv)
Lees verder:
En zie ook:
-.-.-.-