Openbaring van Yeshua Masjiach
Hoofdstuk 9
Enkele uitgangspunten om de Apocalyps te verklaren:
·
Een
profetisch boek toegevoegd aan de boeken van het OT
om de Joden van de Eindtijd tot richtsnoer te zijn.
·
De
gebeurtenissen voltrekken zich voor een groot gedeelte in de 70ste
Jaarweek der Joden, wanneer YHWH de draad der geschiedenis in verband met zijn
uitverkoren volk weer oppakt.
·
De
Christelijke Gemeente bevindt zich dan [waarschijnlijk] niet meer op aarde
omdat ze bij het begin van de 70ste Week is weggerukt in de 'Opname'.
Tekst
1 En
de vijfde engel blies de trompet en ik zag een ster uit de hemel gevallen naar
de aarde, en hem werd de sleutel van de put van de afgrond gegeven.
2 En
hij opende de put van de afgrond en uit de put steeg rook op als rook van een
grote oven. En de zon werd verduisterd en de lucht vanwege de rook van de put.
3 En
uit de rook kwamen sprinkhanen tevoorschijn naar de aarde; en aan hen werd
macht gegeven als de macht die de schorpioenen der aarde hebben.
4 En
hun werd gezegd om geen schade toe te brengen aan het gras der aarde noch aan
iets groens noch aan enige boom, maar alleen aan de mensen die het zegel van
God niet op hun voorhoofden hebben.
5 En
het werd hun niet gegeven hen te doden, maar vijf maanden te pijnigen en hun
pijniging als pijniging van een schorpioen wanneer hij een mens slaat.
6 En
in die dagen zullen de mensen de dood zoeken en hem geenszins
vinden, en zij zullen begeren te sterven maar de dood vlucht van hen weg.
7 En
het uiterlijk der sprinkhanen aan paarden gelijk, ten oorlog toegerust. En op
hun koppen als kronen, aan goud gelijk; en hun gezichten als gezichten van
mensen.
8 En
zij hadden haar als vrouwenhaar, en hun tanden waren als van leeuwen.
9 En
zij hadden borsten als ijzeren borstschilden; en het geluid van hun vleugels
als een geluid van strijdwagens van vele paarden die ten oorlog snellen.
10 En
zij hebben staarten aan schorpioenen gelijk en angels, en in hun staarten de
macht om de mensen vijf maanden lang schade toe te brengen.
11 Zij
hebben een koning over zich, de engel van de afgrond. In het Hebreeuws is zijn
naam Abaddon, maar in het Grieks heeft hij de naam Apolluon.
12 Het
eerste Wee is voorbij. Zie! Hierna komen nog twee
Weeën.
13 En
de zesde engel blies de trompet en ik hoorde één stem uit de horens van het gouden
altaar, dat vóór God,
14 tot
de zesde engel die de trompet heeft zeggen: Maak de vier engelen los die bij de
grote rivier de Eufraat zijn vastgebonden.
15 En
de vier engelen die gereed zijn gehouden voor het uur en dag en maand en jaar
werden losgemaakt opdat zij het derde deel der mensen zouden doden.
16 En
het aantal der legers van de ruiterij tweemaal myriaden van myriaden. Ik hoorde
hun aantal.
17 En
aldus zag ik de paarden in het visioen en hen die daarop zitten, hebbend
vuurrode en paarse en zwavelgele borstschilden; en de koppen der paarden als
koppen van leeuwen en uit hun bekken komen voort: vuur en rook en zwavel.
18 Door
deze drie plagen werd het derde deel der mensen gedood, wegens het vuur en de
rook en de zwavel die uit hun bekken te voorschijn komt.
19 Want
de macht der paarden zit in hun bek en in hun staarten; want hun staarten
gelijk aan slangen die koppen hebben, en daarmee richten zij schade aan.
20 En de overigen der mensen, die
niet in deze plagen werden gedood, kwamen toch niet tot berouw van de werken
van hun handen om niet langer de demonen te aanbidden en de afgoden van goud en
zilver en koper en steen en hout die noch kunnen zien noch horen noch lopen.
21 En
zij hadden geen berouw van hun moorden noch van hun magische kunsten door drugs
noch van hun ontuchtige daden noch van hun dieverijen.
Exegese
1 και ο πεμπτος αγγελος εσαλπισεν και ειδον
αστερα εκ του ουρανου πεπτωκοτα εις την
γην και
εδοθη αυτω
η κλεις του φρεατος
της αβυσσου
2 και ηνοιξεν το φρεαρ
της αβυσσου
και ανεβη
καπνος εκ του φρεατος ως καπνος
καμινου μεγαλης και εσκοτωθη
ο ηλιος και ο αηρ
εκ του
καπνου του φρεατος
3 και εκ του καπνου εξηλθον
ακριδες εις την
γην και
εδοθη αυταις
εξουσια ως εχουσιν
εξουσιαν οι σκορπιοι
της γης
En
de vijfde engel blies de trompet en ik zag een ster uit de hemel gevallen naar
de aarde, en hem werd de sleutel van de put van de afgrond gegeven. En hij
opende de put van de afgrond en uit de put steeg rook op als rook van een grote
oven. En de zon werd verduisterd en de lucht vanwege de rook van de put. En uit
de rook kwamen sprinkhanen tevoorschijn naar de aarde; en aan hen werd macht
gegeven als de macht die de schorpioenen der aarde hebben
Het is niet moeilijk om in het Oudtestamentische Geschriften
sprinkhanenplagen terug te vinden die als voorboden dienden voor dit eerste Wee.
Vooral de 8e plaag die YHWH
Elohim over het Egypte van de hardleerse Farao bracht komt ons dan voor de geest:
Toen sprak YHWH tot Mozes: Strek uw hand uit over Egypte om de sprinkhanen te laten komen. Zij zullen
neerstrijken op het land van Egypte en al het veldgewas wegvreten dat de hagel
gespaard heeft. En Mozes strekte zijn staf uit over Egypte. De hele dag en de
hele nacht liet YHWH een oostenwind waaien over het
land van Egypte, en in de morgen bracht de oostenwind de sprinkhanen mee. De sprinkhanen verspreidden zich over heel Egypte en streken neer op
heel het grondgebied van Egypte, in zulke geweldige zwermen als er tevoren
nooit waren geweest en ook later nooit meer zullen zijn. Heel de oppervlakte
van het land was er mee bedekt, en de grond zag er zwart van. Zij verslonden al het veldgewas
en vraten alle vruchtbomen kaal die door de hagel
waren gespaard, zodat er in heel Egypte geen groen aan de bomen bleef en geen gewas op
het veld.
(Ex 10:12-15; PC)
Het is opmerkelijk dat de 9e
plaag die daarna volgde, een duisternis bracht die zo dik was
dat men ze 'tasten' kon.
Hier, bij de Vijfde trompet, gaat het verschijnen van de ongekende
sprinkhanenplaag eveneens vergezeld van een dikke duisternis, maar dan van
geestelijke aard.
De goddeloze
geestenkrachten in de hemelsferen - want
zij worden kennelijk door de sprinkhanen afgebeeld - zijn altijd al de
wereldheersers van deze duisternis geweest
(Ef 6:12).
Maar nu, bij de Vijfde trompet en het eerste Wee, gaat het
tegenbeeldige Egypte, de mensenwereld, een tijdperk binnen van niet eerder
ervaren geestelijke duisternis. In Jesaja 60 werd die plaag al eerder
aangekondigd:
1 [Sion] Sta op, word verlicht. Want uw licht komt en de heerlijkheid van YHWH gaat over u op.
2 Want zie! Duisternis zal de aarde bedekken en
donkerheid de Heidenvolken. Maar over u zal YHWH opgaan
en zijn heerlijkheid zal over u gezien worden.
Ongeveer de zelfde gedachte derhalve als
in Ex 10:22-23 bij de 9e plaag:
Er ontstond een stikdonkere
duisternis in het gehele land Egypte, drie dagen lang. Men kon elkaar niet
zien, en drie dagen lang stond niemand van hen van zijn eigen plaats op; maar voor alle zonen van Israël was er licht in hun woningen.
Het contrast tussen de Rest van Israëls (Sions)
zonen en de wereld buiten hen moet steeds groter worden; alsmaar meer in het
oog lopend.
Oók is er een link met het
apocalyptische Bijbelboek Joël. De daar beschreven
sprinkhanenplaag vertoont wel heel veel gelijkenis met wat Johannes te zien
kreeg. Zie de overeenkomsten tussen Jl 2:4-7, 10 en Op
9:2, 5, 7-9.
De in Joël beschreven plaag moet blijkbaar in de Eindtijd vooral de afvalligen in
Israël treffen, maar ook daar met de bedoeling dat zij alsnog tot berouw zullen
komen en tot hun God YHWH zullen terugkeren; allereerst door hun ware Masjiach
Yeshua te aanvaarden.
In Joëls profetie vormen de sprinkhanen
een grote krijgsmacht, een talrijk kamp, dat onder de aanduiding de Noorderling zijn
einde vindt in een waterloos land en een
verlaten woestenij, maar
niet nadat hij in Gods voornemen eerst iets groots zal hebben verricht (Jl 2:9-14, 20).
Uit Jl 2:8 kan worden afgeleid dat het, evenals in Openbaring 9, om
bovenmenselijke 'sprinkhanen' gaat: Dwars door de pijlen heen
vallen zij aan, zonder hun gelederen te verbreken (wv).
Of volgens de nbg: Tussen de wapens door dringen zij voort; zij laten geen bres
in hun rijen ontstaan.
Zij zijn blijkbaar onkwetsbaar, immuun voor vleselijke wapens.
Maar wie is de uit de hemel gevallen ster aan wie de sleutel van de put van de afgrond wordt gegeven om de put te openen en de demonen vrij te laten?
Lukas 10:17-20 lijkt licht te werpen op die vraag.
Nadat de 72 leerlingen vreugdevol waren teruggekeerd van hun tocht
om de nabijheid van het koninkrijk Gods bekend te maken en zij enthousiast aan
hun opdrachtgever, Yeshua, lieten weten dat zelfs de demonen met gebruikmaking
van zijn naam aan hen onderworpen werden, reageerde hij aldus:
Ik aanschouwde [bij
voorbaat] de
Satan als een bliksem uit de hemel gevallen. Zie, Ik heb jullie de macht gegeven
op slangen en schorpioenen te treden, en over alle kracht van de vijand, en
niets zal jullie in enig opzicht schaden. Doch verheugt je niet hierin dat de
geesten aan jullie onderworpen worden, maar verheugt
je dat jullie namen zijn ingeschreven in de hemelen.
Wanneer we Openbaring 9 lezen in het licht van die symboliek, dan
constateren we:
a. dat de "ster" blijkbaar Satan moet zijn. In Op
12:7-9 wordt die gebeurtenis eveneens vermeld als het resultaat van de
oorlog in de hemel; en
b. dat de sprinkhanen
demonensprinkhanen moeten zijn; de macht die hun wordt verleend is immers dezelfde macht als de schorpioenen der aarde hebben.
Oók in de verzen 5 en 10 wordt de
vergelijking met schorpioenen en hun activiteit vermeld.
De sprinkhanen komen niet uit de afgrond, zoals vaak wordt
beweerd, maar uit de put van de afgrond.
Uit 1Pt 3:19; 2Pt 2:4 en Judas
5-7 weten wij dat de engelen, de zonen Gods, die in Noachs
tijd vielen doordat zij in
zonde vlees achterna gingen, gestraft werden met opsluiting
in een 'kerker' of gevangenis, ook wel aangeduid met Tartarus.
Zie: De
Vloed en de gevangenis.
Evenals de put van de afgrond hebben die termen blijkbaar
betrekking op een toestand
van geestelijke duisternis waarin de demonen sinds de Vloed verkeren en waarbij
hun bepaalde beperkingen zijn opgelegd. Eén van die beperkingen is blijkbaar de
onmogelijkheid om zich nogmaals tot manlijke gestalten
te materialiseren.
Zowel Petrus als Judas laten ons weten
dat de demonen in die toestand worden
bewaard voor het oordeel van de Grote Dag. Kennelijk ligt het in Gods
bedoeling om die onreine geesten dan gedurende een korte tijd los te laten
zodat zij een hoofdrol kunnen spelen in het drievoudige Wee.
Vergelijk Gn 6:1-5; Sp 16:4; Op
12:10-12; 20:1-3,
7-10.
Hun vrijlating uit de put kan niet
betekenen dat ze dan voor het eerst sinds de Vloed weer bewegingsvrijheid
genieten, maar eerder dat de hun opgelegde beperking wordt opgeheven.
Bovendien wordt hun een macht verleend die vergelijkbaar is met de
macht die letterlijke schorpioenen hebben. Uit het volgende vers zal blijken
dat dit hun de mogelijkheid biedt de mensen die het zegel
niet hebben te schaden.
4 και ερρεθη αυταις
ινα μη
αδικησουσιν
τον χορτον
της γης
ουδε παν
χλωρον ουδε παν
δενδρον ει μη τους ανθρωπους
οιτινες ουκ εχουσιν
την σφραγιδα
του θεου
επι των
μετωπων
5 και εδοθη αυτοις
ινα μη
αποκτεινωσιν
αυτους αλλ ινα
βασανισθησονται
μηνας πεντε
και ο βασανισμος
αυτων ως
βασανισμος
σκορπιου οταν παιση
ανθρωπον
6 και εν ταις
ημεραις εκειναις ζητησουσιν
οι ανθρωποι
τον θανατον
και ου
μη ευρησουσιν
αυτον και
επιθυμησουσιν
αποθανειν
και φευγει
ο θανατος απ αυτων
En
hun werd gezegd om geen schade toe te brengen aan het gras der aarde noch aan
iets groens noch aan enige boom, maar alleen aan de mensen die het zegel van
God niet op hun voorhoofden hebben. En het werd hun niet gegeven hen te doden,
maar vijf maanden te pijnigen en hun pijniging als pijniging van een schorpioen
wanneer hij een mens slaat. En in die dagen zullen de mensen de dood zoeken en
hem geenszins vinden, en zij zullen begeren te sterven
maar de dood vlucht van hen weg
Dat de 'sprinkhanen' wordt gezegd geen schade toe te brengen aan het gras der aarde, noch aan enig
groen of aan enige boom, is opvallend gezien hun enorme vraatzucht op dat gebied. Nemen
we echter in aanmerking wat de uitwerking was van de Eerste trompet volgens Op
8:7, dan wordt ons de hun opgelegde beperking meteen duidelijk. Daar
kwamen we immers te weten dat er bij de Eerste trompet hagel en vuur vermengd in bloed kwam, dat naar de aarde werd
geworpen. Het gevolg? Het derde deel
der aarde verbrandde, en het derde deel van de bomen verbrandde, en al het
groene gras verbrandde.
Ons commentaar daarbij luidde gedeeltelijk:
Dat een derde
deel van de aarde en de bomen verbrandt, luidt kennelijk het
einde in van het functioneren van het stabiele deel van de maatschappij met
haar overheidsfunctionarissen. Ook alle onderdanen verliezen logischerwijs hun
nationale status en identiteit. Waarom? Omdat op de
helft van de Week met de oprichting van het Messiaanse koninkrijk de Zeven Tijden of de Tijden der Heidenen tot
een einde komen (Dn
4:13-17; Lk 21:24).
Vandaar dat het de ‘sprinkhanen’ niet wordt toegestaan ook maar
enige schade toe te
brengen aan het gras der aarde, noch aan enig groen of aan enige boom. Met het in werking komen van het
Messiasrijk is er, als het zegenrijke resultaat daarvan - wat betreft de
zinnebeeldige bomen, het gras en het groen - een geheel nieuwe situatie
ontstaan welke beslist niet aangetast mag worden. Denk aan Jesaja 32:1-4
>>
Zie! Een koning zal
regeren voor louter rechtvaardigheid; en wat vorsten betreft, zij zullen als
vorsten heersen voor louter gerechtigheid. En een ieder moet als een wijkplaats
voor de wind blijken te zijn en een schuilplaats voor de slagregen, als
waterstromen in een waterloos land, als de schaduw van een zware, steile rots
in een uitgeput land. En de ogen der zienden zullen
niet dichtgestreken zijn, en zelfs de oren der horenden zullen aandacht schenken. En zelfs het hart der voorbarigen zal acht geven op kennis, en zelfs de tong der stamelenden zal vaardig zijn in het spreken van duidelijke
dingen (nwv).
Tijdens zijn bediening op aarde had Yeshua talrijke
ervaringen met de demonen of onreine geesten, vooral wanneer hij slachtoffers
van bezetenheid uit hun macht bevrijdde. Nu wordt het hun toegestaan om aan de
mensen die het zegel niet bezitten, schade toe te brengen, dat wil zeggen hen
te pijnigen door hen op een schorpioenachtige wijze te 'steken'.
Wat betreft letterlijke schorpioenen, die kunnen voor een mens zeer gevaarlijk zijn; zo is de steek van een zwarte schorpioen bijzonder pijnlijk. Men heeft zulk een ervaring wel toegepast op de afschuwelijke kwelling die mensen soms ondergaan als zij zich inlaten met occulte krachten en aldus demonen de gelegenheid bieden bezit te nemen van hun geest. Nu, bij het Eerste Wee, lijken ook 'gezonde' personen geen verweer te hebben tegen zulk een occulte terreur.
Uiteraard worden de leden van
het Overblijfsel die aan hun voorhoofd gezegeld zijn, tegen de pijnlijke,
schorpioenachtige steken gevrijwaard. Want anders zou het contrast tussen hen
en de overige mensen teniet worden gedaan.
Nu wordt die tegenstelling eens
te meer benadrukt, wat ook het voornaamste oogmerk van de trompetstoten is.
In Jl 2:25-27 wordt teruggeblikt op de sprinkhanenplaag, met de woorden:
En ik zal u de jaren vergoeden die de
sprinkhaan, de verslinder, de kaalvreter en de knager
hebben opgegeten, mijn grote krijgsmacht die ik onder u heb gezonden. Gij zult volop en tot verzadiging eten, en
gij zult de naam van YHWH, uw God, loven, die wonderbaar met u heeft gehandeld;
en mijn volk zal nooit meer beschaamd staan. Dan zult gij
weten dat ik in het midden van Israël ben, en dat ik YHWH, uw God, ben en
niemand anders. En mijn volk zal nimmermeer beschaamd staan.
Terloops stellen we vast dat deze verwoestende sprinkhanenplaag
licht werpt op de Grote Verdrukking
tijdens de Tweede helft van de 70ste Jaarweek, een benauwdheid die
de antichristelijke machten vooral over Israël willen brengen.
Vergelijk Jr 30:7; Dn
12:1; Mt 24:21-22.
Dat zal voor de afvalligen onder hen inderdaad een periode van
benauwdheid zijn zonder weerga, maar voor degenen die zich door tussenkomst van
hun Messias tot God wenden, zal er, zichtbaar voor de anderen, juist
verlichting zijn. Vergelijk Jr 8:4-6.
Dat de mensen vijf maanden lang gekweld zullen worden duidt op de
volledige duur van de Grote
Verdrukking, aangezien letterlijke sprinkhanen vijf maanden
actief zijn. Gezien die duur (3½ tijd; 42 maanden) is het dan ook alleszins
begrijpelijk dat in die tijd mensen dermate wanhopig
worden dat zij naar de dood verlangen. Daar de steek van een schorpioen wel een
bijtende pijn veroorzaakt maar niet dodelijk is, wordt hun verlangen echter
niet vervuld; de dood
vlucht van hen weg.
De Antichrist, de opvallende figuur van de laatste dagen, is doeltreffend in zijn propaganda
of onderwijs. Het effect daarvan op hen die er geloof
aan hechten is als de steek van een schorpioen, beklemmend voor het hart en de
geest.
Uit andere delen van de Openbaring blijkt dat die propaganda
intensief zal worden gevoerd, met een zo grote druk, dat velen eronder
bezwijken zullen.
Hierbij kan gedacht worden aan het op straffe
van dood en/of boycot vereren van het Beest en zijn Beeld, zodat men het
merkteken ontvangt. Indien eenmaal aan die druk wordt toegegeven, lijkt er geen
verweer meer te zijn tegen de demonische terreur.
Zie Op
13:14-17; 14:9-10.
7 και τα ομοιωματα
των ακριδων
ομοια ιπποις
ητοιμασμενοις
εις πολεμον
και επι
τας κεφαλας
αυτων ως
στεφανοι ομοιοι χρυσω
και τα
προσωπα αυτων ως
προσωπα ανθρωπων
8 και ειχον τριχας
ως τριχας
γυναικων και οι οδοντες αυτων ως
λεοντων ησαν
9 και ειχον θωρακας
ως θωρακας
σιδηρους και η φωνη
των πτερυγων
αυτων ως
φωνη αρματων
ιππων πολλων
τρεχοντων
εις πολεμον
10 και εχουσιν ουρας ομοιας
σκορπιοις
και κεντρα
και εν
ταις ουραις
αυτων η εξουσια αυτων αδικησαι
τους ανθρωπους
μηνας πεντε
En het uiterlijk der sprinkhanen aan paarden gelijk, ten oorlog
toegerust. En op hun koppen als kronen, aan goud gelijk; en hun gezichten als
gezichten van mensen. En zij hadden haar als vrouwenhaar, en hun tanden waren
als van leeuwen. En zij hadden borsten als ijzeren borstschilden; en het geluid
van hun vleugels als een geluid van strijdwagens van vele paarden die ten
oorlog snellen. En zij hebben staarten aan schorpioenen gelijk en angels, en in
hun staarten de macht om de mensen vijf maanden lang schade toe te brengen
De demonen worden niet alleen vergeleken met sprinkhanen die
schorpioenachtige trekjes hebben, maar ook met ten strijde toegeruste paarden,
waaruit hun krijgszuchtig karakter blijkt.
De demonen van de Eindtijd worden door een aantal specifieke
vermogens gekenmerkt, vergelijkbaar met die van sprinkhanen, schorpioenen,
paarden, etc. Maar ook de paarden vertonen op hun beurt wezensvreemde trekken.
Op hun koppen lijken zij gouden kronen te hebben. Dat wijst erop dat de
demonen niet alleen met autoriteit zullen spreken en als dwingelanden de mensen
zullen onderdrukken, maar ook dat zij daadwerkelijk als 'koningen' zullen
heersen, zoals in Op
17:12-14 nader wordt aangegeven.
Dat zij gezichten hebben als die van een mens, benadrukt het feit
dat we met intelligente wezens te maken hebben. Zij zijn tegen de mens
opgewassen en als bovennatuurlijke wezens superieur (2Pt 2:11). Hun propaganda zal om die reden als redelijk
overkomen, zelfs appelleren aan het intellect.
Tegelijkertijd verkeren zij in een positie van onderworpenheid,
gesymboliseerd door hun haar als dat van vrouwen. Vers 11 vermeldt
uitdrukkelijk dat zij een koning over zich
hebben.
Sommigen zijn van mening dat het vrouwenhaar doelt op verleiding, sluwheid,
aantrekkelijkheid, en dat men mede daardoor zal vallen voor hun
'leringen' (1Tm 4:1). Mocht dat al zo zijn dan tonen hun tanden als die van leeuwen tegelijkertijd hun grimmige,
wrede en vernielzuchtige aard.
Het Griekse thoorax wordt tweemaal genoemd in vers
9, en waarschijnlijk in een verschillende zin. De sprinkhaanachtige paarden
hebben een harde borstkas, vergelijkbaar met een ijzeren borstschild. De
demonen zijn hard en kunnen door mensen niet vernietigd worden.
Al eerder verwezen wij naar Jl 2:8 en hun immuniteit voor vleselijke wapens (Op
9:1-3). Ze zijn absoluut harteloos, gespeend van enig mededogen. Als de
kwelling eenmaal begint is elk beroep op verlichting nutteloos.
Met overdonderend geluid komen zij opzetten:
Als ratelende wagens op de toppen
der bergen springen zij; als het geknetter van een vuurvlam,
die stoppelen verteert; als een machtig volk, in slagorde geschaard tot
de strijd (Jl 2:5).
Daardoor alleen reeds zullen de mensen
geïmponeerd zijn:
Wie is gelijk het Beest en wie
kan de strijd met hem aanbinden?
zal dan de bewonderende roep zijn (Op
13:3-4).
Zulk een euforie leidt gemakkelijk tot groepsdwang, iets wat de
demonen alleen maar in de kaart speelt. De druk om de populaire weg te volgen
zal algemeen zijn, ook al omdat de demonische propaganda onweerstaanbaar en
alles overweldigend lijkt. Vergelijk Jr 8:6.
Maar de schorpioenachtige angels in hun staarten spreken van de
afschuwelijke nasleep in de vorm van geestelijke pijniging.
11 εχουσιν επ αυτων
βασιλεα τον αγγελον
της αβυσσου
ονομα αυτω
εβραιστι αβαδδων και εν τη ελληνικη
ονομα εχει
απολλυων
12 η ουαι η μια
απηλθεν ιδου ερχεται
ετι δυο
ουαι μετα
ταυτα
Zij hebben een koning over zich, de engel van de afgrond. In het
Hebreeuws is zijn naam Abaddon, maar in het Grieks
heeft hij de naam Apolluon. Het eerste Wee is
voorbij. Zie! Hierna komen nog twee Weeën
In tegenstelling met Sp 30:27 hebben deze sprinkhanen wél een koning.
Die 'koning' is ook de engel van de afgrond, blijkbaar dezelfde figuur van
vers 1, de uit de hemel gevallen ster, Satan derhalve, aan wie macht
werd verleend zijn boosaardige trawanten los te laten uit de put van de afgrond.
De Joden duidden hem aan met Beëlzebul de heerser
der demonen; Yeshua
stemde in met die benaming (Mt 12:24-27).
Maar hier wordt hij, helemaal in overeenstemming met zijn
bedoelingen, Vernietiger genoemd,
de weergave van
• het Hebreeuwse Abaddon [plaats van vernietiging,
equivalent aan sjeool; Job
26:6; Sp 27:20], en
• het Griekse Apolluon.
Dat die naam in beide talen wordt vermeld toont dat zowel de Joden
als de Heidenvolken doelwit zijn in zijn zucht om te
vernietigen en te verderven (Jh 8:44).
Apolluon is misschien een sarcastische
verwijzing naar Apollo, een geliefde god binnen het
Heidendom, die in bepaalde fases van zijn activiteit destructieve krachten
verzinnebeeldde.
Ook nu verschijnt in de vorm van een vermaning een kort interval
om iedereen te laten weten dat dit nog maar het begin vormt van de
verschrikkingen. Als het Eerste Wee
al zo vreeswekkend is en de mensen tot wanhoop drijft, wat moeten de volgende twee dan wel brengen!
13 και ο εκτος αγγελος
εσαλπισεν
και ηκουσα
φωνην μιαν
εκ των
[τεσσαρων] κερατων του θυσιαστηριου
του χρυσου
του ενωπιον
του θεου
14 λεγοντα τω εκτω
αγγελω ο εχων την
σαλπιγγα λυσον τους
τεσσαρας αγγελους τους δεδεμενους
επι τω
ποταμω τω μεγαλω
ευφρατη
15 και ελυθησαν οι τεσσαρες
αγγελοι οι ητοιμασμενοι
εις την
ωραν και
ημεραν και μηνα
και ενιαυτον
ινα αποκτεινωσιν
το τριτον
των ανθρωπων
16 και ο αριθμος των στρατευματων
του ιππικου
δισμυριαδες
μυριαδων ηκουσα τον
αριθμον αυτων
En de zesde engel blies de trompet en ik hoorde één stem uit de
horens van het gouden altaar, dat vóór God, tot de zesde engel die de trompet
heeft zeggen: Maak de vier engelen los die bij de grote rivier de Eufraat zijn vastgebonden. En de vier engelen die gereed
zijn gehouden voor het uur en dag en maand en jaar werden losgemaakt opdat zij
het derde deel der mensen zouden doden. En het aantal der legers van de
ruiterij tweemaal myriaden van myriaden. Ik hoorde hun aantal
Johannes hoort nu een stem die uit de horens van het gouden altaar
komt. Eerder, in Op
8:3-5, kwam dat gouden reukofferaltaar in beeld in verband met de
gebeden van de heiligen. Om te tonen dat die gebeden verhoord zouden worden,
wierp een engel, blijkbaar Masjiach Yeshua zelf in de hoedanigheid van
hogepriester, vuur in de richting van de aarde.
Met het blazen van de Zesde trompet en de komst van het Tweede Wee, is kennelijk voor
YHWH Elohim de tijd aangebroken om op grond van die gebeden tot actie over te
gaan.
Het is een heel precieze tijd: volgens een bij God lang van
tevoren bekend uur, dag, maand en jaar. Zie: De
gesuggereerde helft van de Jaarweek.
Dan moeten vier engelen worden losgemaakt bij de grote rivier, de Eufraat, die daar blijkbaar al sinds eeuwen in een gebonden toestand
hebben verkeerd.
Er is sprake van een sterke overeenkomst met de demonensprinkhanen
die tot aan het blazen van de Vijfde trompet opgesloten zaten in de put van de afgrond.
Precies als zij moeten de vier engelen bevrijd worden om een Wee [het tweede] te
veroorzaken: het doden van het derde deel der mensen.
De Eufraat stroomt vanuit de bergen van
Armenië door het huidige Irak en Iran, om uit te monden in de Perzische
Golf. Na de deling in twee koninkrijken leefde Israël vrij geregeld in vrees
voor een invasie door de legers van [eerst] Assyrië en [later] Babylon die
vanuit het Noorden de Eufraat overstaken om Israël
binnen te vallen.
Het losmaken van de vier engelen bij de Eufraat
wijst daarom op een hindernis die lange tijd heeft bestaan, maar nu uit de weg
wordt geruimd, met als resultaat dat enorme legers van ruiters kunnen
verschijnen en oprukken.
Daarbij doet zich de vraag voor:
a. Voeren de vier engelen die legers aan; of
b. Beelden zijzelf die legers af?
Wij opteren voor de laatste opvatting. In dat geval is het
losmaken van de vier engelen slechts een andere manier – naast de sprinkhanen
die te voorschijn komen uit de put van de afgrond - om de bevrijding van de
demonen uit hun eeuwenoude beteugeling voor te stellen.
In de Openbaring is de grote rivier de Eufraat nauw
verbonden met Babylon de Grote, de Grote Stad, zoals het oude Babel aan de
letterlijke rivier Eufraat was gelegen.
Bij de verovering van die stad in 539 v.Chr.
door Cyrus de Pers, meende Babel in de rivier een
hindernis van betekenis voor Cyrus’ soldaten te
hebben zodat zij de stad niet zouden overmeesteren. Maar zoals voorzegd, in Js 44:27-28, liet Cyrus de
wateren voor een deel naar een nabij gelegen bekken afvloeien tot de rivier
doorwaadbaar werd. Aldus viel Babel en kon ze alsnog worden ingenomen.
Wanneer in Op 16:12 de Zesde schaal van Gods toorn
op de grote rivier de Eufraat wordt uitgegoten, worden wij aan
die historische gebeurtenis herinnerd, want haar water droogde op zodat de
weg zou worden bereid van de koningen van de opgang der zon.
In Op 17:1 wordt de
grote rivier de Eufraat weer anders
voorgesteld, als vele wateren waarop de Hoer [het Grote Babel] is gezeten. Volgens
Op 17:15 vertegenwoordigen die vele
wateren zinnebeeldig volken, menigten, natiën en talen.
Al die overwegingen brengen ons uiteindelijk tot de conclusie dat de
vier engelen losgemaakt worden in relatie tot de hele wereld van mensen. Hun
'bevrijding' houdt in dat zij zich, zoals voorafgaand aan de Grote Vloed het
geval was, zonder beteugeling onder de mensen kunnen begeven.
In die tijd van Noach maakten de gevallen engelen daarvan misbruik
door zich in manlijke gestalten te materialiseren en zich vrouwen te nemen uit de mooie dochters der mensheid. In 2Tm 3:1, 6 wordt een soortgelijke gang van zaken
gesuggereerd voor de laatste dagen.
Wanneer in 2Pt 2:4 wordt teruggeblikt op
die engelen die zondigden, wordt ook duidelijk gemaakt
waarom God hen niet definitief met vernietiging gestraft heeft: Hij bewaart hen
voor het oordeel van de Grote Dag om de rol te vervullen die onder de Vijfde en
de Zesde trompet gedetailleerd wordt beschreven:
Want indien God engelen die gezondigd hadden niet spaarde, maar aan
ketenen van duisternis - door opsluiting in Tartarus - overleverde om voor een oordeel bewaard te
worden.
Vier is het getal van menselijke overheid wereldwijd. Het is ook
zinnebeeldig voor de vier windrichtingen der aarde, en blijkbaar komen er
legers van ruiters uit elk van deze richtingen om zich op één plaats te
verzamelen.
In Op 16:12-16 wordt die plaats genoemd, wanneer de Eufraat opnieuw wordt vermeld - bij het uitgieten van de
Zesde schaal van Gods toorn - in samenhang met het
bijeenbrengen van
de koningen van de gehele bewoonde aarde, om hen bijeen te
brengen tot de oorlog van de Grote Dag
van God de Almachtige… En hij bracht hen bijeen tot de plaats die in het
Hebreeuws Har-Magedon wordt genoemd.
Har-Magedon of de Berg van Megiddo is een berg in
Israël, waar enkele malen beslissende veldslagen plaats vonden. Dit is dan ook
de eerste maal dat in de Openbaring wordt gezinspeeld op de eindstrijd van de
laatste dagen.
Johannes hoorde hun aantal: 200 miljoen. Dat wijst er opnieuw op dat
wij niet met gewone, menselijke legers te doen hebben, maar met de demonen en
tevens dat hun aantal enorm is.
17 και ουτως ειδον
τους ιππους
εν τη ορασει και
τους καθημενους
επ αυτων
εχοντας θωρακας πυρινους και υακινθινους
και θειωδεις
και αι
κεφαλαι των ιππων
ως κεφαλαι
λεοντων και εκ των στοματων
αυτων εκπορευεται
πυρ και
καπνος και θειον
18 απο των τριων
πληγων τουτων απεκτανθησαν
το τριτον
των ανθρωπων
εκ του
πυρος και
του καπνου
και του
θειου του
εκπορευομενου
εκ των
στοματων αυτων
19 η γαρ εξουσια
των ιππων
εν τω στοματι αυτων εστιν
και εν
ταις ουραις
αυτων αι
γαρ ουραι
αυτων ομοιαι
οφεσιν εχουσαι κεφαλας και εν αυταις αδικουσιν
En aldus zag ik de paarden in
het visioen en hen die daarop zitten, hebbend vuurrode en paarse en zwavelgele
borstschilden; en de koppen der paarden als koppen van leeuwen en uit hun
bekken komen voort: vuur en rook en zwavel; door deze drie plagen werd het
derde deel der mensen gedood, wegens het vuur en de rook en de zwavel die uit
hun bekken te voorschijn komt. Want de macht der paarden zit in hun bek en in hun
staarten; want hun staarten gelijk aan slangen die koppen hebben, en daarmee
richten zij schade aan
Johannes herinnert zijn lezers er aan dat hij alle taferelen,
waaronder ook dit van de demonische ruiterij, in het visioen te
zien krijgt. Hij vindt het kennelijk van belang dat wij ons realiseren dat alle
dingen visionair van karakter zijn.
De kleuren van de borstschilden der ruiterij stemmen overeen met
wat uit de bekken der paarden komt: vuur, rook en
zwavel, symbolen die bij oorlogvoering passen. Ook daarin is een overeenkomst
waar te nemen met de demonische sprinkhanen die ten oorlog
zijn toegerust en
die met hun vleugels een geluid voortbrengen als een geluid
van strijdwagens van vele paarden die ten oorlog snellen (Op
9:7-10).
En terwijl de sprinkhaanachtige paarden tanden hebben als
leeuwentanden, zien de koppen der paarden van de ruiterij eruit als
leeuwenkoppen. Beide duiden op bloeddorstigheid en vernielzucht.
Wat uit de bekken der paarden komt, vuur,
rook en zwavel, lijkt terug te verwijzen naar de Leviathan [een prototype van
het Beest; vergelijk ook Js 27:1] die YHWH Elohim aan Job beschreef:
Wanneer
hij proest, flikkert het licht, zijn ogen schitteren als de dageraad. Brandende
fakkels komen uit zijn bek, vonkenregens vliegen door de lucht. Zijn neusgaten
walmen, als een kokende ketel of rokend riet. Zijn adem laat kolen ontbranden,
uit zijn bek slaat een vlam (Jb 41:10-13; NBV).
Het tafereel van de ruiterij doet ook sterk denken aan Ezechiël,
hoofdstuk 38, waar een aanval wordt beschreven die de mysterieuze Gog van het land Magog in het laatst der dagen zal leiden tegen het herstelde volk van God, Israël. In Ez 38:4 wordt profetisch de ruiterij beschreven die door Gog, maar wel onder goddelijke dwang, zal worden
aangevoerd:
Ik kom
je halen: Ik sla een haak in je kaken en voer je mee, paarden en ruiters, allemaal prachtig gekleed, een grote menigte, met
groot schild en beukelaar, allen vertrouwd met het zwaard.
Merkwaardig is dat enerzijds wordt gezegd dat het vuur, de rook en
de zwavel drie plagen zijn waardoor het derde deel
der mensen wordt gedood, terwijl anderzijds wordt verklaard dat hun op slangen
gelijkende staarten 'slechts' schade aanrichten.
Dit laat uitkomen dat, precies zoals het hele tafereel
zinnebeeldig is, ook het doden van een derde deel der
mensen iets speciaals voorstelt.
Het heeft er veel van weg dat de actie van de sprinkhanen met nog
grotere intensiteit moet worden afgerond door de ruiterij. De
occulte terreur, resulterend in geestelijke pijniging, neemt hier de vorm aan
van oorlogszuchtige propaganda die de mensen moet inprenten dat ze geestelijk
volkomen dood zijn, dat elk geestelijk houvast in de traditionele zin hun
ontvallen is.
Blijkbaar is er een verband met de vele wateren van de grote rivier de Eufraat, waarop de Hoer
is gezeten. Zoals
het oude Babel op de Eufraat vertrouwde als
ondersteuning tegen de invallende Cyrus, steunt Babylon de Grote op haar grote,
wereldwijde aanhang. Valt die aanhang weg dan heeft die Grote Stad ook zelf geen bestaansrecht meer. Het 'doden' van
die aanhang lijkt dan ook samen te gaan met het uitgieten van de Zesde schaal:
de wateren van de 'Eufraat' drogen op. De identiteit als lid van het wereldrijk van afvallige religie
gaat in rook op.
Met dat oogmerk onderneemt het scharlakengekleurde Beest van
hoofdstuk 17 een verwoestende actie tegen de Hoer, een handeling overigens die
niets anders is dan een uitdrukking van Gods toorn:
En één uit de zeven engelen die
de zeven schalen hebben kwam en hij sprak met mij zeggend: Kom hier! Ik zal je
het oordeel tonen van de Grote Hoer die op vele wateren is gezeten… En ik
zag de vrouw dronken zijnde uit het bloed der heiligen en uit het bloed der
getuigen van Jezus… De wateren die je zag waar de Hoer zit, zijn volken en menigten en natiën en talen. En de tien horens die je zag en
het Beest, dezen zullen de Hoer haten en haar woest maken en naakt; en zij
zullen haar vleesdelen eten en haar in vuur verbranden.
Op
17:1, 6, 15-16.
Mensen verlaten niet gemakkelijk het religieuze systeem waarmee
zij niet zelden hun hele leven lang verbonden waren. Zelfs als zulke systemen
ontluisterd worden en er zo goed als niets overblijft om naar op te zien, haken
mensen maar moeilijk af. Maar wanneer het Beest zich met al zijn verwoestende
kracht tegen de Hoer keert en werkelijk niets van haar overlaat, moet bij haar
aanhang wel het gevoel van totale ontreddering toeslaan. En daar zijn de
demonische krachten kennelijk op uit. Die toestand van totale verwarring en
ontgoocheling effent namelijk de weg om met een hele wereld als achterban de
strijd aan te binden tegen de Almachtige zelf.
Daarbij zien we de lijfspreuk terug die Satan al de millennia sedert zijn opstand hanteert en ook altijd heeft geprobeerd
'hard te maken': "Mijn opstand en mijn grieven tegen God zijn redelijk,
want ik sta daarin beslist niet alleen. Iedereen staat achter mij".
Vergelijk Gn 3:1-5 en Job 1:9-11.
Vandaar dat we in verband met het opdrogen van de symbolische wateren ook het volgende lezen [onder de Zesde schaal
van Gods toorn]:
En de zesde goot zijn schaal uit
op de grote rivier de Eufraat; en haar water droogde
op, opdat bereid zou worden de weg der koningen die vanaf de opgang der zon [komen]. En ik zag uit de bek van de
Draak en uit de bek van het Beest en uit de bek van de Valse Profeet drie
onreine geesten als kikvorsen. Want ze zijn geesten van demonen die tekenen
verrichten, die uitgaan op de koningen der gehele bewoonde aarde, om hen bijeen
te brengen tot de oorlog van de Grote Dag van God de Almachtige.
(Op
16:12-14)
Meegesleept worden in zo’n catastrofale
onderneming kan zeker als een verschrikkelijk Wee bestempeld worden!
Terloops stellen we vast dat Ezechiël,
hoofdstuk 38, een terechte plaats heeft in deze beschouwing. Waarom? Oorlog
voeren tegen God zelf, de Almachtige, die bovendien onzichtbaar is, en daarin
ook nog een hele wereld van mensen meekrijgen, lijkt niet reëel. Het is echter
wel mogelijk bij mensen zo’n haatdragende geest te
wekken tegen een bepaalde, omstreden bevolkingsgroep dat ze daarna vrij
gemakkelijk betrokken kunnen worden bij een gemeenschappelijke aanval op die
groep. En dat is wat Ez 38 profetisch schildert, de
Rest van Israël internationaal aangevallen door een enorme menigte:
14 Profeteer daarom, mensenkind, zeg tegen
Gog: “Dit zegt God, de Heer: Wanneer mijn volk Israël
een onbezorgd bestaan leidt, zal dat jou bekend worden.
15 Dan komen jij en je vele bondgenoten
uit je woonplaats in het uiterste noorden, al die mannen te paard, die grote
menigte, dat talrijke leger.
16 Als een wolk die het land overdekt zul
je tegen mijn volk Israël optrekken. Eens [in het laatst der dagen] zal ik je
naar mijn land brengen, en als ik alle volken door jou, Gog,
laat zien dat ik heilig ben, zullen ze beseffen wie ik ben (NBV).
Zie: De
demonische Gog - Magog
Maar dit is geen oorlog tegen slechts mensen, maar tegen
God zelf, omdat de aanval is gericht op het Overblijfsel van zijn uitverkoren
volk Israël (Zc 2:8).
De internationale haat waardoor de volken zich te zijner tijd zullen
laten beïnvloeden om tot zo’n stoutmoedige actie over
te gaan, is nu al voelbaar. De ultieme uiting daarvan is profetisch
vastgelegd in Ps 83:1-18.
Zonder zich daarvan rekenschap te geven zullen allen met zo’n geestesgesteldheid evenwel ervaren dat zij de
vervloekten zullen zijn van Mt 25:41 >
Dan
zal hij ook tot hen aan zijn linkerhand zeggen: Gaat weg van Mij, gij vervloekten, naar het eeuwige vuur [van volledige vernietiging], dat
voor de Duivel en zijn engelen bereid is.
Gn 12:3, waar we Gods verzekering van zegen
of vloek vinden in verband met de wijze waarop men Abraham en zijn zaad
bejegent, zal dan een impact op heel lange termijn blijken te hebben.
Merk op hoe Yeshua zich destijds inleidde toen hij in Mt 25 de schapen
aan zijn rechterhand, resp. de bokken
aan zijn linkerhand ging toespreken.
Tot de schapen: Komt, gij op wie de
zegen van mijn vader rust.
Tot de bokken : Gaat weg van mij, gij die zijt vervloekt.
Yeshua kan dit aloude criterium in het vellen van het oordeel
toepassen omdat het gaat om "deze broeders van mij". Hoe mensen der
natiën in de periode van de Grote
Verdrukking zijn getrouwe broeders naar het vlees bejegenen blijkt
beslissend te zijn wat betreft dood of leven (Mt
25:46).
Zie studie: Schapen
en Bokken
20 και οι λοιποι
των ανθρωπων
οι ουκ
απεκτανθησαν
εν ταις
πληγαις ταυταις ουδε μετενοησαν
εκ των
εργων των
χειρων αυτων ινα
μη προσκυνησουσιν
τα δαιμονια
και τα
ειδωλα τα χρυσα
και τα
αργυρα και τα χαλκα και
τα λιθινα
και τα
ξυλινα α ουτε βλεπειν
δυνανται ουτε ακουειν
ουτε περιπατειν
21 και ου μετενοησαν
εκ των
φονων αυτων
ουτε εκ
των φαρμακων
αυτων ουτε
εκ της
πορνειας αυτων ουτε
εκ των
κλεμματων
αυτων
En de overigen der mensen, die
niet in deze plagen werden gedood, kwamen toch niet tot berouw van de werken
van hun handen om niet langer de demonen te aanbidden en de afgoden van goud en
zilver en koper en steen en hout die noch kunnen zien noch horen noch lopen. En zij hadden geen berouw van
hun moorden noch van hun magische kunsten door drugs noch van hun ontuchtige
daden noch van hun dieverijen
De eerste twee Weeën
hebben bij het merendeel der mensen niet het effect dat beoogd wordt.
Integendeel, de verharding ten opzichte van God neemt toe. Uit de bewoordingen
waarmee Johannes die houding beschrijft, blijkt kennelijk zijn verbazing over
zulk een verstoktheid. Er spreekt ook sarcasme en grote minachting uit de
opsomming van al de materialen die afgodenaanbidders gebruiken om hun lievelingen te
fabriceren.
Vergelijk Js 44:9.
Hoe ver staan zij die niet kunnen zien, horen of
lopen
beneden de levende God, de Almachtige, die alles heeft geschapen!
Dat afgodendienst hier nauw wordt verbonden met de verering van de
demonen is niet vreemd, gezien Paulus’ opmerking in 1Ko
10:20:
Maar
wat de Heidenvolken offeren, offeren zij aan boze
geesten en niet aan God, en ik wil niet dat gij gemeenschap aangaat met de boze
geesten.
Het zijn immers de demonen zelf die tot afgoderij verleiden.
-.-.-.-
Naar Openbaring
10