Openbaring van Yeshua Masjiach
Hoofdstuk 20
Enkele uitgangspunten om de Apocalyps te verklaren:
·
Een
profetisch Boek toegevoegd aan de boeken van het OT
om de Joden van de Eindtijd tot richtsnoer te zijn.
• De gebeurtenissen voltrekken zich
voor een groot gedeelte in de 70ste Jaarweek der Joden, wanneer
YHWH Elohim de draad der geschiedenis in verband met zijn uitverkoren volk weer
oppakt.
·
De
Christelijke Gemeente bevindt zich dan [waarschijnlijk] niet meer op aarde
omdat ze bij het begin van de 70ste Week is weggerukt in de ‘Opname’.
Tekst
1 En ik zag een engel neerdalen uit de hemel in het bezit van de sleutel
der afgrond en een grote keten op zijn hand.
2 En hij maakte zich meester van de Draak, de oude Slang, die Duivel en de
Satan is, en hij bond hem duizend jaren.
3 En hij wierp hem in de afgrond en sloot en verzegelde [die]
boven hem opdat hij de Heidenvolken niet langer zou misleiden totdat de duizend
jaren voleindigd zijn; daarna moet hij een korte tijd worden losgelaten.
4 En ik zag tronen en zij
namen daarop plaats, en hun werd rechterlijk oordeel verleend. En de zielen van
hen die onthoofd waren wegens het getuigenis van Yeshua en wegens het woord van
God en degenen die niet het Beest aanbaden, noch zijn Beeld, en zij ontvingen
niet het kenteken op het voorhoofd en op hun hand. En zij kwamen tot leven en
heersten als koningen met de Masjiach duizend jaren.
5 De overigen der doden
kwamen niet tot leven totdat de duizend jaren ten einde waren.
6 Dit [is] de eerste opstanding. Gelukkig en heilig hij die deel heeft aan de Eerste
opstanding; over dezen heeft de Tweede dood geen macht, maar zij zullen
priesters van God en van de Masjiach zijn en zij zullen de duizend jaren met
hem als koningen heersen.
7 En zodra de duizend jaren ten einde zijn zal de Satan uit zijn kerker
worden losgelaten,
8 en hij zal uitgaan om de Heidenvolken die aan de vier hoeken der aarde
zijn te misleiden, Gog en Magog,
om hen te verzamelen tot de oorlog, hun aantal als het zand der zee.
9 En zij trokken op over de breedte der aarde en omsingelden het kamp der
heiligen en de geliefde Stad. En vuur daalde neer uit de hemel en verslond hen.
10 En de Duivel die hen misleidt werd in het meer van vuur en zwavel
geworpen, waar ook het Beest en de Valse Profeet [zijn]; en zij zullen dag en nacht gepijnigd worden
tot in alle eeuwigheid.
11
En ik zag een grote witte troon en hem die daarop is
gezeten, van wiens aangezicht vluchtte de aarde en de
hemel en geen plaats werd voor hen gevonden. 12 En ik zag de doden, de groten en
de kleinen, staande vóór de troon, en boekrollen werden geopend. Ook een andere
boekrol werd geopend, welke is des levens. En de doden werden geoordeeld uit de
dingen geschreven zijnde in de boekrollen overeenkomstig
hun werken.
13 En de
Zee gaf de doden die in haar [waren]; ook de Dood en de
Hades gaven de doden die in hen [waren]; en zij werden geoordeeld, een ieder overeenkomstig hun werken.
14 En de Dood en de Hades werden in het meer van vuur geworpen; dit is de
Tweede dood: het meer van vuur.
15 En indien iemand niet
werd gevonden geschreven in de boekrol des levens, werd hij geworpen in het
meer van vuur.
Exegese
20:1-3
1 και ειδον αγγελον καταβαινοντα
εκ του
ουρανου εχοντα την
κλειν της
αβυσσου και αλυσιν
μεγαλην επι την
χειρα αυτου
2 και εκρατησεν
τον δρακοντα
ο οφις ο αρχαιος ος εστιν
διαβολος και ο σατανας
και εδησεν
αυτον χιλια
ετη
3 και εβαλεν αυτον εις
την αβυσσον
και εκλεισεν
και εσφραγισεν
επανω αυτου
ινα μη
πλανηση ετι τα εθνη αχρι
τελεσθη τα χιλια
ετη μετα
ταυτα δει
λυθηναι αυτον μικρον
χρονον
En ik zag een engel neerdalen uit de hemel, hebbend de sleutel
der afgrond en een grote keten op zijn hand. En hij maakte zich meester van de Draak,
de oude Slang, die Duivel en de Satan is, en hij bond hem duizend jaren. En hij
wierp hem in de afgrond en sloot en verzegelde [die] boven
hem opdat hij de Heidenvolken niet langer zou misleiden totdat de duizend jaren
voleindigd zijn; daarna moet hij een korte tijd worden losgelaten.
Tot hiertoe was Gods voornaamste vijand, hij die het Beest en de
Valse Profeet en hun aanhang slechts als zijn werktuigen gebruikte, nog buiten
schot gebleven. Maar het Bruiloftsfeest kan niet beginnen voordat ook dat
obstakel, hij die de aanstichter is van alle kwaad, verwijderd is.
Daarom daalt koning Yeshua persoonlijk uit de hemel neer om zich tenslotte met de Duivel zelf te bemoeien, de Oude Slang die
in de Openbaring voorgesteld wordt als een grote draak.
Het gebruik van die term – de
oude Slang – voert ons terug naar de vroege profetische
uitspraak die God tot die opstandige geestenzoon richtte:
En ik
zal vijandschap zetten tussen jou en de Vrouw, en
tussen jouw zaad en haar zaad; hij zal jou de kop vermorzelen en jij zult hem
de hiel vermorzelen (Gn 3:15).
Met het Zaad van de Vrouw dat de Slang de kop zal
vermorzelen, werd
toen reeds op Yeshua gedoeld. Vandaar dan ook dat we
hem hier in actie zien komen om tegen de Duivel op te treden. Maar nog niet met
de bedoeling om hem voorgoed te liquideren. Zoals God met de demonen handelde
vanaf de Vloed, doet hij nu ook, in zekere zin, met de
Satan. Deze moet voor de duur van het Millennium volkomen in zijn activiteit
worden beteugeld; daarna kan God hem nog voor een korte tijd gebruiken in
verband met het realiseren van zijn voornemen.
Opdat Satan van elk contact met de mensheid in de duizend jaar
afgesneden blijft, moet hij voor die volle periode gebonden in de afgrond
verblijven.
Vergelijk Rm 10:6-8, waaruit kan worden afgeleid dat de
afgrond in het geval van Yeshua een doodstoestand was. Evenzo zal Satan 1000
jaar in een met de dood te vergelijken toestand verkeren.
Er is een groot verschil tussen de voorstelling van de put van de
afgrond
waaruit op de
helft van de Week de demonensprinkhanen worden bevrijd (Op
9:1-3) en (hier) van de afgrond die boven de Draak
gesloten en verzegeld wordt.
De opsluiting van 4370 jaar van de ongehoorzame engelenzonen (Genesis
6) wordt in 1Pt 3:19-20 en 2Pt 2:4 nader omschreven en daaruit blijkt dat zij niet
van alle activiteit verstoken zijn. Hun zijn zeker bepaalde
beperkingen opgelegd, maar als de onreine
geesten kunnen zij zich nog steeds met mensen bezighouden, iets
waarvan Yeshua’s bediening de overvloedige bewijzen levert (Mt 8:28-32; 12:24-29,
43-45).
Maar tijdens de 1000 jaar van Satans gevangenschap in de boven hem
gesloten en verzegelde afgrond, waarin
hij bovendien met
een grote keten gebonden is, bevindt de mensheid zich volledig buiten zijn bereik.
De
leer van de bekende kerkvader Augustinus dat het binden van Satan al zou hebben
plaatsgevonden bij Yeshua’s opstanding en hemelvaart, heeft in de loop der
eeuwen velen op 'het verkeerde been gezet'. De periode van 1000 jaar kon
bijgevolg niet letterlijk worden opgevat. Ze zou een lange tijd van onbepaalde
duur omvatten waarin Satan, wat zijn invloed betreft,
beperkt zou zijn.
De
Bijbel laat evenwel zien dat Satan in de 1000 jaar tot volstrekte machteloosheid
is gedoemd [let op het lidwoord!]. Hij kan niet de minste invloed op de
mensheid uitoefenen. Om die reden hebben exegeten die aan Augustinus’ leer
hebben vastgehouden, het kerkeren van Satan moeten relativeren, aangezien
duidelijk is dat hij tot op heden er mee voortgegaan is de gehele bewoonde
aarde te misleiden (Op
12:9).
Bij de beschouwing van Op
20:11-15 zullen we zien dat de mensheid in het
algemeen in de letterlijke periode van 1000 jaar zich vóór de
grote Witte Troon van Gods oordeel zal bevinden. Dan zal de bewoonde aarde in
rechtvaardigheid geoordeeld worden, hetgeen slechts gerealiseerd kan worden wanneer de mensheid geheel buiten
Satans bereik is.
4 και ειδον
θρονους και εκαθισαν
επ αυτους
και κριμα
εδοθη αυτοις
και τας
ψυχας των
πεπελεκισμενων
δια την
μαρτυριαν
ιησου και
δια τον
λογον του
θεου και
οιτινες ου προσεκυνησαν
το θηριον
ουδε την
εικονα αυτου και
ουκ ελαβον
το χαραγμα
επι το
μετωπον και επι
την χειρα
αυτων και
εζησαν και εβασιλευσαν
μετα του
χριστου χιλια ετη
5 οι λοιποι
των νεκρων
ουκ εζησαν
αχρι τελεσθη
τα χιλια
ετη αυτη
η αναστασις
η πρωτη
6 μακαριος και
αγιος ο εχων μερος
εν τη αναστασει τη πρωτη
επι τουτων
ο δευτερος
θανατος ουκ εχει
εξουσιαν αλλ εσονται
ιερεις του θεου
και του
χριστου και βασιλευσουσιν
μετ αυτου
[τα] χιλια
ετη
En ik zag tronen en zij namen daarop plaats, en hun werd rechterlijk
oordeel verleend. En de zielen van hen die onthoofd waren wegens het getuigenis
van Yeshua en wegens het woord van God en degenen die niet het Beest aanbaden,
noch zijn Beeld, en zij ontvingen niet het kenteken op het voorhoofd en op hun
hand. En zij kwamen tot leven en heersten als koningen met de Masjiach duizend
jaren.
( 5 De overigen der
doden kwamen niet tot leven totdat de duizend jaren ten einde waren. )
Dit [is] de eerste opstanding. Gelukkig en heilig hij die deel heeft
aan de Eerste opstanding; over dezen heeft de Tweede dood geen macht, maar zij
zullen priesters van God en van de Masjiach zijn en zij zullen de duizend jaren
met hem als koningen heersen.
Het tafereel dat Johannes nu te zien kreeg berust principieel op
Daniël hoofdstuk 7.
(13) Ik
schouwde in de nachtelijke visioenen, en zie, met de wolken des hemels
kwam iemand gelijk een Mensenzoon. En hij naderde tot de Oude van
dagen en men leidde hem voor deze. (14) En hem
werd heerschappij gegeven en eer en koningschap, en alle volkeren, natiën en
talen zullen hem dienen. Zijn heerschappij is een heerschappij van onbepaalde
duur die niet zal voorbijgaan; en zijn koningschap één dat nooit te gronde
gaat…
(18) Maar de
heiligen van de Allerhoogste zullen het koningschap ontvangen en
zij zullen het koningschap voor onbepaalde tijd in bezit nemen, voor onbepaalde
tijd tot onbepaalde tijden…
(21) Ik
schouwde en die horen voerde oorlog met de heiligen en overweldigde hen, (22) totdat
de Oude van dagen kwam en de
macht om te oordelen aan de heiligen van de Allerhoogste werd gegeven en de
tijd kwam dat de heiligen het koningschap in bezit namen...
(25) en zij
zullen in zijn macht worden gegeven voor een tijd, tijden en een halve tijd…
(27) En het koningschap,
de heerschappij en de grootheid der koninkrijken onder de ganse hemel werden
aan het volk der heiligen van de Allerhoogste gegeven. Hun
koningschap is een koningschap van onbepaalde duur, en alle heerschappijen
zullen hem dienen en gehoorzamen.
In ons tekstdeel (de vv 4
en 6) komt de zelfde bijzondere groep van personen in beeld: De joodse
eindtijdheiligen, zij die deel krijgen aan de Eerste opstanding.
En die Eerste opstanding is heel speciaal. De opgewekte doden
ontvangen met hun opstanding ook een volheid van leven. Daarom wordt er aan
toegevoegd dat de Tweede Dood geen macht heeft over hen. Dat zal die heiligen de gelegenheid bieden om in het
Millennium het Messiasrijk hier op aarde te vertegenwoordigen in de
hoedanigheid van:
(a) Koning-priesters. Vergelijk
Dn 7, de
vv 18 en 27.
(b) Rechters. Vergelijk Dn 7, vers 22, waar we moeten
lezen: Totdat de Oude van
dagen kwam en oordeel werd gegeven aan de heiligen.
Vergelijk hier de
letterlijke weergave van vers 22.
Onder de grote Koning-Hogepriester
Yeshua, de Masjiach, zullen zij alsnog Ex 19:6 vervullen: het functioneren van
een Israëlitisch priesterlijk koninkrijk dat tot zegen der Heidenvolken [of: natiën,
de Gojim] moet worden (Gn 22:18; 1Pt 2:9).
In Op 5:10 was eerder een
aankondiging in die richting gedaan door de 24 Oudsten: En gij [het
Lam] maakte hen
voor onze God een koninkrijk en priesters, en zij zullen als koningen regeren
op de aarde.
Het is
nuttig om die aankondiging te vergelijken met wat we hier, in de vv 4 en 6, aan bewoordingen tegenkomen - de zielen van hen die onthoofd waren…, zij kwamen tot
leven…, de eerste opstanding, gezien het verschil in context
waarin ze geplaatst zijn.
In Op 5:10 wordt namelijk geen enkele indicatie gegeven dat genoemde
koningen en priesters eerst (moeten) worden opgewekt. Zij worden beschreven als
levende personen, deel
uitmakend van de Eindtijdgeneratie. Maar ook zij worden tot een deel van de koninklijke priesterschap gemaakt.
De zelfde koninklijke priesterschap
derhalve als hier, in hoofdstuk 20, maar hier zien we de Joodse
Eindtijdheiligen in een setting van de Eerste opstanding, aangezien zij tijdens
de Grote Verdrukking
gewelddadig ter dood werden gebracht. Blijkbaar door toedoen van het Beest,
alias de Kleine Horen van Dn 7. Vergelijk in Dn 7 de
vv 21 en 25. Om die reden ziet Johannes hen als zielen,
wat –Op
6:9-11 in aanmerking genomen – geassocieerd moet worden met vergoten
bloed.
In Op 13:15 hadden we eerder de dreiging vernomen dat allen die het
Beeld van het Beest niet zouden aanbidden gedood zouden worden.
En hier krijgen we dan ook de bevestiging dat het daarbij niet om een loze
bedreiging ging. Van de Eindtijdheiligen zullen sommigen zeker ter dood worden
gebracht en dat ook nog eens door onthoofding. Te oordelen naar de situatie van
thans, voorjaar 2017 - nog voordat de Dag van de Heer werkelijk is aangebroken
– wordt ons kennelijk daarmee bij voorbaat onthuld dat de antichristelijke
eindtijdmacht islamitisch georiënteerd zal zijn.
De
aankondiging die zo lang geleden in Dn
12:1 werd gedaan, dat er sprake zou zijn van een grote
benauwdheid, zoals er niet geweest is sinds er volken bestaan, tot op die tijd
toe, zal zeker tot een bittere
realiteit worden. Hoe
kan het ook anders, aangezien de Mensenzoon zelf die profetie bevestigde als
zijnde zuivere, goddelijke waarheid (Mt 24:20-22).
Ook leidt dit voorts tot de gevolgtrekking dat van alle Eindtijdheiligen -
zowel zij die levend door de Grote Verdrukking komen als zij die in die 'Tijd
van Benauwdheid' ter dood worden gebracht en dus letterlijk opgewekt moeten
worden - gezegd zal kunnen worden dat zij tot
leven kwamen en dat die gebeurtenis
wordt bestempeld als de 'Eerste opstanding'.
Omdat de Tweede Dood geen macht over hen
heeft, zijn zij in absolute zin tot leven gekomen; zij hoeven nooit meer te
sterven. De Tweede dood komt namelijk over hén die,
nadat zij zijn opgewekt, zich alsnog zullen verzetten tegen Gods regeling in
zijn Masjiach en diens heerschappij tijdens het Millennium.
Dat punt wordt voor ons verduidelijkt in de beschrijving van de algemene
opstanding, verderop in dit hoofdstuk, in de vv
11-15, welke daarom de Tweede opstanding genoemd zou kunnen worden:
En ik zag een grote witte troon en hem die daarop
is gezeten, van wiens aangezicht vluchtte de aarde en
de hemel en geen plaats werd voor hen gevonden. En ik zag de doden, de groten
en de kleinen, staande vóór de troon,
Vers
5, de tussenzin in ons tekstdeel, heeft op hén
betrekking. Zij zijn namelijk de overigen der
doden. Bij hun opstanding (in de loop van het Millennium)
ontvangen zij niet onmiddellijk blijvend leven, omdat uit de context blijkt dat
zij nog beoordeeld zullen worden op hun daden die zij ná
hun opstanding zullen verrichten. Hun opstanding werd door Yeshua, de Rechter,
in Johannes 5, daarom een opstanding van oordeel genoemd (Jh 5:22, 28-30):
Dit moet jullie niet verwonderen, want er komt een uur waarin allen
die in de graven [zijn], zijn stem zullen horen en te voorschijn zullen komen. Zij die goede
dingen deden tot een opstanding van leven, zij die verachtelijke dingen
beoefenden tot een opstanding van oordeel. Ik kan niet handelen vanuit mijzelf;
gelijk ik hoor, oordeel ik, en mijn oordeel is rechtvaardig, want ik zoek niet
mijn eigen wil maar de wil van hem die mij zond.
Blijkbaar
kwam datgene wat Paulus later zei - volgens Hn 24:15-
op hetzelfde neer: Er zal een opstanding zijn
van zowel rechtvaardigen als onrechtvaardigen.
Volgens hem was dat trouwens een verwachting die onder de Joden
van zijn tijd algemeen gehuldigd werd. En het is niet onwaarschijnlijk dat men
daarbij dacht aan gestorven voorouders die YHWH, de God van Israël, tijdens hun
leven getrouw dienden.
Tot één van die voorvaderen, de profeet Daniël, had God zélf zich immers in die zin uitgelaten: En jij, ga het einde tegemoet; en je zult rusten en opstaan
tot je bestemming aan het einde der dagen (Dn
12:13).
Maar
terwijl Masjiach Yeshua de supervisie heeft over het oordelen van de
Heidenvolken tijdens zijn Millenniumrijk, zullen de Joodse heiligen die de
Eerste Opstanding ervaren hem daarin eveneens zichtbaar vertegenwoordigen.
In
de bekende Messiaanse profetie van Jesaja 2 werd hun immers reeds
dat perspectief geboden, met de woorden:
En hij
zal rechtspreken onder de Heidenvolken en de zaken rechtzetten tussen vele
volken. Dan smeden zij hun zwaarden tot ploegscharen en hun speren tot
snoeimessen. Geen natie zal meer tegen een andere natie het zwaard
opheffen, de krijgsdienst zullen zij niet meer leren. Komt dan nu, o huis van Jakob,
laten wij in het licht van YHWH wandelen.
20:7-10
7 και οταν τελεσθη τα χιλια
ετη λυθησεται
ο σατανας εκ της φυλακης αυτου
8 και εξελευσεται
πλανησαι τα εθνη
τα εν ταις τεσσαρσιν
γωνιαις της γης
τον γωγ
και μαγωγ
συναγαγειν
αυτους εις τον
πολεμον ων ο αριθμος
αυτων ως
η αμμος της θαλασσης
9 και ανεβησαν
επι το
πλατος της γης
και εκυκλευσαν
την παρεμβολην
των αγιων
και την
πολιν την
ηγαπημενην
και κατεβη
πυρ εκ
του ουρανου
και κατεφαγεν
αυτους
10 και ο διαβολος
ο πλανων αυτους εβληθη
εις την
λιμνην του πυρος
και θειου
οπου και
το θηριον
και ο ψευδοπροφητης
και βασανισθησονται
ημερας και νυκτος
εις τους
αιωνας των αιωνων
En zodra de duizend jaren ten einde zijn zal de Satan uit zijn
kerker worden losgelaten, en hij zal uitgaan om de Heidenvolken die aan de vier
hoeken der aarde zijn te misleiden, Gog en Magog, om hen te verzamelen tot de oorlog, hun aantal als
het zand der zee. En zij trokken op over de breedte der aarde en omsingelden
het kamp der heiligen en de geliefde Stad. En vuur daalde neer uit de hemel en
verslond hen. En de Duivel die hen misleidt werd in het meer van vuur en zwavel
geworpen, waar ook het Beest en de Valse Profeet [zijn]; en zij zullen dag en nacht gepijnigd worden tot in alle
eeuwigheid
Gezien het voorafgaande gedeelte (de vv
4-6) dat een inleiding vormt voor de rechtspraak tijdens het Millennium,
mochten we verwachten dat nu de details daaromtrent zouden volgen. Dat is niet
het geval; die bijzonderheden worden in Op 20:11-15 gegeven.
Eerst wordt namelijk de 'zaak' van de voor 1000 jaar gekerkerde
Satan afgerond.
Met het oog daarop wordt er daarom meteen een enorme stap gedaan
naar het einde van het Millennium alsof de Duivel intussen niet heeft bestaan,
wat in zeker opzicht ook het geval zal zijn.
Gezien de activiteit die hij na zijn loslating ontplooit, mag
worden aangenomen dat hem de zelfde bewegingsvrijheid wordt vergund die hij
voorheen had. Kennelijk ook nu in het bewustzijn dat hij weinig tijd heeft, hervat hij onmiddellijk zijn desastreuze
loopbaan, met de bedoeling om alle vrucht van Yeshua’s Millenniumheerschappij zo mogelijk teniet te doen (Op
12:12).
In werkelijkheid dient hij daarmee precies het doel waarvoor God
hem bewaarde [vergelijk 2Pt 2:4 en Judas
6], namelijk voor de finishing touch van het 1000-jarige
oordeel.
Zoals vers 5 reeds aangaf zijn de overigen
der doden tot leven gekomen, in
de zin dat alle sporen van de van Adam geërfde [Eerste] dood teniet zijn
gedaan.
In 1Ko 15:24-26 heeft Paulus deze wijze
van verloop van het Millennium al beschreven:
Vervolgens
het einde wanneer hij het koninkrijk aan God en Vader overdraagt, nadat hij
alle heerschappij en elke macht en kracht heeft tenietgedaan. Want hij moet
koning zijn totdat ‘Hij alle vijanden onder zijn
voeten heeft gelegd’. De laatste vijand die tenietgedaan wordt is de Dood.
Uit de beschrijving van het oordeel, hierna in de vv 11-15, kan worden geconcludeerd dat het Millennium voor de overigen der doden een
gelegenheid is om bijgeschreven te worden in de boekrol des levens die dan geopend zal worden.
Kennelijk moet een ieders reactie op de
poging tot misleiding van de losgelaten Satan definitief uitsluitsel geven of
iemands naam blijvend thuishoort in die boekrol.
Gods wijze en vooruitziende blik in deze wordt vlug openbaar als
blijkt dat Satan er inderdaad in slaagt om, naar het voorbeeld van het eerste
mensenpaar, een talrijke menigte tot rebellie te bewegen. Een onbepaald groot
aantal – als het zand der zee – trekt
op tegen het Bestuursorgaan dat al die 1000 jaar, zichtbaar en tastbaar,
Yeshua’s koninkrijksheerschappij - uitgeoefend vanuit de geliefde Stad,
Nieuw Jeruzalem - op aarde vertegenwoordigde.
Vanuit alle richtingen staan personen op die voorbij gaan aan het
feit dat zij, mede door het functioneren van die Koninklijke priesterschap, tot
volkomen menselijk leven zijn opgeheven. Erger nog, in hun opstand keren zij
zich zelfs tegen degenen die, als Abrahams zaad, al die tijd tot zegen voor hen waren.
Het gebruik van de uitdrukking Gog en Magog om die opstandige mensen
der natiën nader aan te duiden, geeft aan dat er - wat men noemt - een herhaling van zetten plaats
vindt. Duizend jaar eerder had zich al een zelfde situatie vertoond. De
Antichrist manoeuvreerde toen ook vele volken tegen het herstelde Israël over
wie Gods Tabernakel was. Zie Ez 37:26-27 en 38:14-16, 18.
Toen werden die aanvallers volgens de rechterlijke opdracht van
Yeshua Masjiach gedood, waarna hun vleesdelen
aan de vogels werden opgevoerd. Nu treedt de hemel opnieuw op met een zeer
rigoureuze actie: Er daalt plotseling vuur neer op die rebellen dat hen tot as
'verslindt'. In vers 15 zal dat oordeel nader omschreven worden als de Tweede dood, het meer van vuur.
Ook de Misleider zelf wordt nu zonder uitstel vernietigd. De
voorzegging dat het Zaad van de Vrouw hem de kop zou vermorzelen, voltrekt zich
nu doordat Masjiach Yeshua hem in datzelfde meer van vuur en zwavel werpt, waar 1000 jaar eerder de
demonen al hun einde vonden.
En hoewel er hier van eeuwigdurende pijniging wordt
gesproken en niet, zoals in Op
14:11 en 19:3, dat de rook van hun pijniging voor
eeuwig opstijgt, ligt
het voor de hand dat het idee hetzelfde is: Een altijd durend precedent dat
wordt toegevoegd aan Gods jurisprudentie.
Ook zullen Gods geliefden, wanneer zij terugblikken op die
opstandelingen en hun verderfelijke loopbaan, te allen tijde gevoelens van
afschuw koesteren.
Openbaring 20:7-9 levert een bewijs dat het Nieuwe Jeruzalem,
hoewel het uit de hemel vanaf
God neerdaalt, ook een aardse
dimensie heeft. Want, zoals we gezien hebben, zullen zij die door Satan tot
opstand tegen God worden aangezet, het kamp der heiligen en de
geliefde Stad,
insluiten.
Natuurlijk leidt dit tot de ondergang van die opstandelingen. Zij wensen
voorbij te gaan aan het feit dat het kamp der aardse heiligen slechts
een deel is van de geliefde Stad, precies zoals het geval is met het voorhof dat
buiten de naos is in Op
11:2 en daar trouwens wordt aangeduid met de heilige Stad.
Wanneer wij de diverse beelden van de Apocalyps in samenhang met
elkaar bezien, vertoont zich met betrekking tot de heilige Stad, het Nieuwe
Jeruzalem, aan ons het volgende beeld:
a Wanneer de Stad vanaf God uit
de hemel neerdaalt, betekent dit dat de Tent van God bij de mensen is; dat God
zelf voortaan bij hen woont (Op
21:2-3).
b Die geliefde Stad is het
middelpunt van het kamp der heiligen
(vers 9).
c In Op 21:22 vermeldt Johannes
dat hij in de Stad geen naos zag. Waarom niet?
Omdat de Heer
God haar naos is, ook het Lam.
In dit alles herkennen we het exacte tegenbeeld van Israëls wildernissituatie
zoals getekend in de hoofdstukken 2 en 3 van het boek Numeri.
Gelegerd rondom de Tabernakel in de binnenste ring: het huis van Aäron
en de drie Levietenfamilies Kehath, Gerson en Merari.
In de buitenste ring in elke windrichting telkens drie
stammen. Vandaar dat het niet bevreemdt te lezen dat de natiën die het kamp der
heiligen omsingelen, zich in de vier hoeken der aarde bevinden en van daaruit actie
ondernemen.
Kijkend naar het tegenbeeld in het Millennium lijkt de binnenste
ring het tweeledige zaad van Abraham te vertegenwoordigen: hemels, de Christelijke Gemeente, afgeschaduwd door Aärons priesterlijke familie, en aards, de Gemeente van etnisch Israël, afgeschaduwd door de
drie families der Levieten.
Alleen zij die behoren tot die twee gemeentes - samen vormend het
ene Israël Gods – verrichten
dienst binnen die heilige Stad, als de tegenbeeldige priesterschap en hun
helpers, de Levieten.
De buitenste ring zou dan typologisch zijn voor de positie die de
natiën (de Heidenvolken) ten opzichte van de Tent der Samenkomst innemen.
In de Millenniumperiode nemen allen een positie in ten opzichte
van de Tent oftewel de Stad, het Nieuwe Jeruzalem. Die
plaats of positie wordt door geen enkel persoon zelf uitgekozen. Het is een
toegewezen plaats volgens Gods soevereine keuze. Aldus bezien zou
waarschijnlijk nergens duidelijker dan in dit beeld het beginsel van Gods
(positieve) voorbeschikking tot uitdrukking komen.
Zie: Nieuw Jeruzalem - De Heilige Stad
Tenslotte is het in hoge mate interessant
om aan de hand van ons tekstdeel verder te constateren dat aan het einde van
het Millennium alle personen op aarde die niet tot de twee genoemde Gemeentes
behoren, nog steeds worden aangeduid met de term natiën [Grieks: ethnè].
Dat de scheiding tussen de twee Gemeentes van het Israël Gods
enerzijds en de natiën anderzijds blijft bestaan, zou ook blijken uit Zc 14:21
En op
die dag zal er geen Kanaäniet meer zijn in het Huis
van YHWH der legerscharen.
Blijkbaar wil daarmee gezegd zijn dat de scheiding betrekking
heeft op het dienen van YHWH binnen de naos van het Nieuwe Jeruzalem.
Daartoe hebben alleen leden van het Israël Gods toegang (Gl 6:15-16).
Dezelfde gedachte wordt blijkbaar tot uitdrukking gebracht in Jl 3:17 en Ez 44:9.
=======================================================
We keren nog even terug naar het begin van ons
tekstdeel:
En zodra de duizend jaren ten einde
zijn zal de Satan uit zijn kerker worden losgelaten, en hij zal uitgaan om de
Heidenvolken die aan de vier hoeken der aarde zijn te misleiden, Gog en Magog, om hen te verzamelen tot de oorlog
Veel uitleggers zijn de mening
toegedaan dat dit de eerste en enige vervulling is van Ezechiël,
de hoofdstukken 38-39.
Laten we het bovenstaande daarom eens
vergelijken met Ezechiël. We stellen dan ondermeer de volgende verschillen vast:
(a) In Ezechiël slaat YHWH haken in de kaken van Gog en sleept hem naar de allesbeslissende confrontatie.
In de Openbaring wordt de Duivel voor een korte tijd losgelaten uit de afgrond,
zijn gevangenis of kerker.
(b) In Ezechiël wordt telkens gezegd dat Gog
met zijn benden uit
het Noorden komt.
In Openbaring mobiliseert de Duivel de natiën die aan de vier hoeken van de aarde zijn.
(c) In Ezechiël wordt Gogs menigte begraven in het Dal van Gogs menigte, waardoor het land gereinigd zal
worden. Maar ook worden de vogels en de wilde dieren van het veld uitgenodigd
om zich te goed te doen aan Gods groot slachtoffer op de bergen van Israël (Ez 39:11-20).
In de Openbaring lezen we slechts: Maar
vuur daalde neer uit de hemel en verslond hen.
In onze behandeling van Op 16:14-16 en 19:15, 19-21 stelden we eerder vast dat
die Schriftdelen in principe hetzelfde verhaal vertellen als Ezechiël 38-39. Oók in hoofdstuk 19 worden de vogels van de hemel door God
uitgenodigd om zich te goed te doen:
En ik zag één
engel in de zon staan en hij riep uit met een luide stem, zeggend tot alle
vogels vliegend in het midden der hemel: Hierheen! Verzamelt jullie tot het
grote Avondmaal van God,
opdat jullie mogen eten vleesdelen van koningen en vleesdelen van
oversten over duizend en vleesdelen van sterken en vleesdelen van paarden en
van hen die daarop zitten en vleesdelen van allen, zowel van vrijen als van
slaven en van kleinen en van groten.
(Op 19:17-18)
En let wel dit gebeuren
gaat vooraf aan Openbaring 20, waar de duizend jaar voor het eerst in beeld
komt. Want direct aansluitend op het tafereel van de vogels die zich verzadigen
aan de vleesdelen van Gogs leger, lezen we dat de
Satan voor duizend jaar wordt gebonden; ná die
periode wordt losgelaten, waarna de situatie Gog en Magog zich voor een
tweede keer vertoont.
En dit alles dient uiteraard Gods doel.
Zij die zullen delen in de Tweede (algemene) opstanding, de overigen der doden, zullen
de volheid van leven blijkbaar ontvangen bij het einde van het Millennium,
wanneer zij tot en met de loslating van Satan uit zijn kerkerafgrond
rechtschapen zijn gebleven. Zie hieronder de behandeling van dat gebeuren volgens
de vv 13-15.
Maar dat leidt tevens tot de gevolgtrekking dat de volheid van leven op aarde zal worden genoten door allen die de
beproevingen welke God met het oog daarop toelaat, met succes doorstaan.
En daarmee wordt dan weer verklaard waarom de aanval door Gog van Magog tweemaal aan de orde is. De eerste keer
wanneer de Beestachtige Antichrist tegen het einde van de 70ste Week
tegen het herstelde, wedergeboren Israël optrekt, en de tweede maal wanneer
Satan, na zijn loslating aan het einde van de duizend jaar er, naar het patroon van Ez 38 en 39, er wederom in slaagt een vijandelijk gezinde
menigte tegen de Joodse heiligen te manoeuvreren.
Oppervlakkig bezien lijkt de zinsnede Gog en Magog in
Op 20:8 zomaar uit het niets 'op te duiken'; ogenschijnlijk zonder enige
aanleiding.
Maar niets is dus minder waar!
Want juist vlak hiervoor (in Op
19:11-21) werden de
'filmbeelden' van Gog/Magog
immers reeds vertoond.
Duizend
jaar later doet zich eenvoudig een vergelijkbare situatie voor!
11 και ειδον
θρονον μεγαν λευκον
και τον
καθημενον
επ αυτον
ου απο
του προσωπου
εφυγεν η γη και
ο ουρανος και τοπος
ουχ ευρεθη
αυτοις
12 και ειδον
τους νεκρους
τους μεγαλους
και τους
μικρους εστωτας ενωπιον του θρονου
και βιβλια
ηνοιχθησαν
και αλλο
βιβλιον ηνοιχθη ο εστιν της
ζωης και
εκριθησαν
οι νεκροι
εκ των
γεγραμμενων
εν τοις
βιβλιοις κατα τα
εργα αυτων
13 και εδωκεν
η θαλασσα τους νεκρους
τους εν
αυτη και
ο θανατος και ο αδης
εδωκαν τους νεκρους
τους εν
αυτοις και εκριθησαν
εκαστος κατα τα
εργα αυτων
14 και ο θανατος
και ο αδης
εβληθησαν
εις την
λιμνην του πυρος
ουτος ο θανατος ο δευτερος εστιν η λιμνη
του πυρος
15 και ει
τις ουχ
ευρεθη εν τη βιβλω της
ζωης γεγραμμενος
εβληθη εις την
λιμνην του πυρος
En ik zag een grote witte troon en hem die daarop is gezeten, van
wiens aangezicht vluchtte de aarde en de hemel en geen
plaats werd voor hen gevonden. En ik zag de doden, de groten en de kleinen, staande vóór de troon, en boekrollen werden geopend. Ook een
andere boekrol werd geopend, welke is des levens. En de doden werden geoordeeld
uit de dingen geschreven zijnde in de boekrollen overeenkomstig
hun werken. En de Zee gaf de doden die in haar [waren]; ook de Dood en de Hades
gaven de doden die in hen [waren]; en zij werden geoordeeld, een ieder overeenkomstig hun werken. En de Dood en de Hades werden in het meer van vuur geworpen; dit is de
Tweede dood: Het meer van vuur. En indien iemand niet werd gevonden geschreven
in de boekrol des levens, werd hij geworpen in het meer van vuur
We keren terug tot het begin van het Millennium om het
oordeelstafereel nader gade te slaan. Dat dit eigenlijk al de start van de
Nieuwe Hemel en de Nieuwe Aarde inhoudt, moge blijken uit het 'wegvluchten' van
voor Gods aangezicht van de (oude) hemel en de (oude)
aarde (Op
21:1). Satan is opgesloten in de afgrond en de demonen bestaan niet
meer. De maatschappij waarover zij de heersers van deze duisternis waren, is eveneens verleden
tijd.
In het commentaar op de vv 7-10 hebben
we geschetst hoe dan de situatie op aarde er uitziet.
Het thema van het Schriftdeel onder beschouwing zou kunnen luiden:
Opstanding en Oordeel
In grote aantallen zullen de mensen die door de millennia heen
gestorven zijn, op aarde worden opgewekt om voor de grote Witte Troon van
oordeel te verschijnen. Niet met de bedoeling om onmiddellijk te worden 'afgerekend'
op hun levenswijze van vroeger; daarvoor hebben zij reeds
de prijs betaald: Hun fysieke dood.
In plaats daarvan gaan zij een programma van onderwijs volgen.
De groten en de kleinen, mensen die uit alle lagen der
bevolking afkomstig zijn, de geringen en de voornamen,
zij allen moeten vernemen wat de levenswijze voor de Millenniumperiode behelst.
Daartoe worden boekrollen van onderricht geopend om hen in de weg der
rechtvaardigheid op te leiden.
En hun reactie daarop zal maatgevend zijn hoe het oordeel
uitvalt. Yeshua heeft zich daarover al tijdens zijn bediening uitgelaten:
Want
de Vader oordeelt volstrekt niemand, maar hij gaf het gehele oordeel aan de
Zoon, opdat allen de Zoon zouden eren gelijk zij de Vader eren. Wie de Zoon
niet eert, eert de Vader niet die hem zond… Want zoals de Vader leven
heeft in zichzelf, aldus gaf hij ook de Zoon leven te hebben in zichzelf. En
hij gaf hem macht om gericht te houden, omdat hij Mensenzoon is. Jullie moeten
je hierover niet verwonderen, want het uur komt waarin allen die in de graven [zijn], zijn stem zullen horen, en naar buiten
zullen komen, zij die de juiste dingen deden tot een opstanding des levens; zij
echter die de verachtelijke dingen beoefenden tot een opstanding ten oordeel.
Ik kan van mijzelf niets doen; gelijk ik hoor, oordeel ik, en mijn oordeel is
rechtvaardig, want ik zoek niet mijn wil, doch de wil van hem die mij zond.
(Jh 5:22-30)
Zoals Hn 24:15 laat zien gingen de
verwachtingen van de Joden in de Eerste eeuw in de zelfde richting. Paulus zei
namelijk:
Op God stel ik [mijn] hoop, zoals ook dezen zelf die koesteren,
dat er een opstanding zal zijn van zowel rechtvaardigen als onrechtvaardigen.
Zie ook Dn
12:2-3.
Yeshua bevestigde dus die verwachting maar voegde er de
bijzonderheid aan toe dat de onrechtvaardigen na hun
opstanding in een proces van opvoedend oordeel worden opgenomen.
De opstanding houdt dus niet voor iedereen hetzelfde in, wat ook
blijkt uit een andere uitspraak van Yeshua:
Maar wanneer jij een gastmaal aanrecht, nodig [dan] armen, gebrekkigen, kreupelen, blinden; en
je zult gelukkig zijn, omdat zij niets hebben om het je vergelden; want het zal
je vergolden worden in de opstanding der rechtvaardigen (Lk 14:13-14).
Uit het feit dat YHWH Elohim aan het einde van de 1000 jaar
Satan gebruikt voor een 'eindtoets', mag niet de conclusie worden getrokken dat
allen dat punt ook zullen bereiken.
Uit Js 66:22-24 kan namelijk worden
afgeleid dat velen al in een veel vroeger stadium zullen afvallen, blijkbaar
omdat zij zich niet zullen willen schikken naar Gods rechtvaardige beginselen,
en omdat zij ondankbaar zijn voor de voorziening van het offer van Masjiach
Yeshua, op basis waarvan zij überhaupt een opstanding ontvingen:
Want, zoals de nieuwe hemel en de nieuwe
aarde, die ik ga maken voor mijn aanschijn blijven
bestaan, zo luidt de godsspraak van YHWH, zo blijven uw nageslacht en uw naam
voor mij bestaan. Van nieuwe maan tot nieuwe maan, van sabbat tot sabbat, komt
al wat leeft zich voor mij neerbuigen, spreekt YHWH. Wanneer
zij naar buiten gaan zullen zij de lijken mogen zien van de mensen die tegen
mij in opstand gekomen zijn: Hun worm zal niet sterven, en hun vuur zal niet
uitgaan; en zij zullen weerzinwekkend zijn voor alle levenden (wv78).
Zie ook Js 26:7-10 en 65:20.
Ongeacht de overvloed van vrede en de gezegende omstandigheden
waardoor de heerschappij van de Masjiach gekenmerkt zal zijn, en niet te
vergeten: de steeds terugkerende vreugde als gevolg van de opstanding waardoor
geliefden worden herenigd, zullen velen toch zo ontevreden zijn dat ze in hun
zelfzucht hun eigen weg willen gaan.
Het oordeel van de Grote
Witte Troon [groot
staat voor de geweldige omvang van het oordeel; wit wijst op de absolute gerechtigheid daarvan] over
deze halsstarrigen zal in overeenstemming zijn met Jesaja:
Wanneer u een oordeel over de wereld
velt, zullen de mensen op aarde gerechtigheid leren. Maar niet de goddeloze: Al
wordt hij gespaard, gerechtigheid zal hij nooit leren. In het land van het recht
doet hij slechts onrecht; de macht van YHWH merkt hij niet op. YHWH, uw opgeheven hand ziet hij niet. Laat hem dan tot zijn
schande zien hoe u ijvert voor uw volk, hoe het vuur uw vijand verteert (Js
26:9-11).
Het is niet ondenkbaar dat de opstanding in fases zal verlopen en
wel zodanig dat latere generaties eerst worden opgewekt zodat zij de vroegere
geslachten kunnen verwelkomen en bijstaan in het opleidingsprogramma.
Wanneer tenslotte alle graven zijn geledigd
van de doden die God in zijn herinnering heeft wensen te bewaren, met inbegrip
van de doden die een watergraf kregen, zal het Dodenrijk – het Griekse Hades - daarmee zelf tot een einde
komen [de implicatie van een en ander is dat de opgewekte mensen dezelfde personen
zijn die stierven].
Hetzelfde geldt voor de (Eerste) van Adam geërfde dood. Wanneer
elk spoor van die erfenis - door de aanwending van de kracht van Yeshua’s
losprijs - verdwenen zal zijn, worden beide, de Dood en de Hades,
zinnebeeldig vernietigd in het meer van vuur. Nooit zal de situatie op aarde
die daarmee samenging, zich herhalen.
=======================================================
Bij de behandeling van de vv 4-6
bespraken wij dat, hoewel Masjiach Yeshua de supervisie zal hebben over het
oordeel van de Heidenvolken, de Joodse heiligen die de Eerste Opstanding zullen
ervaren hem daarin op aarde zullen vertegenwoordigen. Behalve als
koningpriesters zullen zij immers ook dienen in een rechterlijke hoedanigheid.
Zij zullen dat doen krachtens de profetische
aankondiging dienaangaande in Dn
7:22
De macht om te oordelen werd aan de heiligen
van de Allerhoogste gegeven.
Vandaar dat Johannes hen bij het begin van het Millennium zag plaats nemen op tronen, en hun werd rechterlijk oordeel verleend (Op 20:4).
Niettemin zou de vraag kunnen opkomen of in die
Millenniumrechtspraak te allen tijde volgens absolute gerechtigheid gehandeld
zal worden.
In Jesaja 65:20 bijvoorbeeld worden wij bij voorbaat geïnformeerd
over het feit dat sommigen hun dagen in het Millennium niet zullen 'vervullen'
omdat zij botweg zullen weigeren rechtvaardigheid te leren (Js
26:10):
Want als een jongen nog maar zal men sterven, ook al is men honderd
jaar oud; en de zondaar, ook al is hij honderd jaar oud, zal door de vloek getroffen
worden.
In dat verband lezen we verder
(in Js 66:24) dat er in de loop van de duizend jaar
blijkbaar terechtstellingen zullen plaats vinden van degenen die hardnekkig
weigeren het juiste te doen: En zij zullen uitgaan en de lijken aanschouwen van de mannen
die tegen mij in opstand kwamen.
Maar nogmaals, zullen dergelijke
voortijdige executies in alle opzichten volgens recht geschieden?
Bij het beantwoorden van die vraag is
het goed dat men in gedachte houdt dat de koninklijke
priesterschap meer zal omvatten dan alleen de aardse Gemeente van Joodse heiligen. Er zal ook een hemels deel functioneren, de
opgenomen Christelijke Gemeente, en het verbaast ons dan ook niet dat we in de Eén Korinthebrief
lezen over de betrokkenheid van dat hemelse deel bij de rechtspraak die tijdens
het Millennium op aarde voortgang zal vinden:
Weten jullie niet dat de heiligen de wereld zullen oordelen? En indien de wereld in jullie
wordt geoordeeld, zijn jullie [dan] de geringste rechtszaken onwaardig? Weten jullie niet dat wij engelen zullen oordelen?
(1Ko 6:2-3)
Dat er in absolute zin recht zal geschieden is door deze
bovennatuurlijke betrokkenheid volkomen gegarandeerd. De Christelijke Gemeente
die in de Masjiach is,
deelt immers met hem in alle dingen. Hoewel de Vader heel het oordeel aan zijn
Zoon toevertrouwde, zullen de leden van de hemelse priesterschap met hem
deelhebben aan de uitoefening van de rechtspraak.
Vergelijk Jh 5:22; Rm 8:17-19; 1Ko 3:21-23.
Interessant is het om het verschil op te merken tussen het oordelen van de
mensheid in het algemeen die tijdens het koninkrijk
van de Masjiach hier op aarde zullen leven, en het oordelen van engelen. Bij
het eerste zullen alle heiligen
betrokken zijn die deel uitmaken van de gecombineerde hemelse/aardse koninklijke priesterschap: De heiligen
zullen de wereld oordelen.
Maar in hun
verbondenheid met hun Hoofd zullen uitsluitend de leden van de hemelse Gemeente
betrokken zijn bij het oordeel over de engelen: Weten jullie niet, dat wij engelen zullen oordelen?
Het lijkt de apostel te bevreemden dat de Korinthische Christenen
onbekend waren met het feit dat zij óók betrokken zullen zijn bij het oordelen
van engelen. Met zijn vraag suggereert hij immers dat zij dat in de toen voorhanden
Geschriften hadden kunnen lezen of, op z’n minst, iets
in die zin daaruit hadden kunnen afleiden. Maar waar in de Schrift?
Blijkbaar moeten we ons opnieuw wenden tot het zevende hoofdstuk
van het Boek Daniël, waaruit we hierboven reeds
citeerden:
(9) Ik schouwde, tot er
tronen werden geplaatst en een Oude van dagen zich neerzette… (10) Duizend duizendtallen dienden hem en tienduizend tienduizendtallen
stonden voor hem. Het Gerecht zette zich neer en er werden
boeken geopend…
Het tafereel gelijkt
sterk op dat van Op 4:2-4, waar Johannes een blik in de hemel mocht werpen en
eveneens getuige werd van een oordeelstafereel waarbij God is gezeten op een
troon en omringd is door de 'weggerukte' Christelijke Gemeente, waarvan de
leden onder het zinnebeeld van 24 Oudsten eveneens op tronen gezeten zijn: En zie een troon rustte in de hemel, en op de troon iemand zittend… En rondom de
troon vierentwintig tronen, en op de tronen zittend vierentwintig Oudsten
gekleed in witte bovenklederen, en op hun hoofden gouden kronen.
En zoals God hier het Gerecht
presideert, zien we iets soortgelijks in het visioen van Daniël. Er vindt een plechtige rechtszitting plaats en er wordt een oordeel
geveld over de godslasterlijke Kleine horen, alias het Beest, de demonische
Achtste koning in de Openbaring: Het gerechtshof nam plaats en men ontnam hem de heerschappij om [hem] volkomen
te verwoesten en te vernietigen (Dn 7:26).
-.-.-.-
Naar Openbaring
21