Blijft
dit tot een gedachtenis aan mij doen
>> Deze studie smal
lezen
Wat zegt de bijbel over de viering van het Avondmaal?
a.
Vaste datum?
b. Karikatuur
De betekenis van het Avondmaal voor de christen
Dit onderwerp is
vooral bedoeld voor kennisneming door getuigen van Jehovah
en speciaal voor degenen onder hen die ernstige twijfels koesteren omtrent de bizarre wijze waarop de viering van het Avondmaal
binnen hun gelederen in acht wordt genomen.
Daar echter nagegaan
zal worden welke aanwijzingen de Bijbel zelf verschaft voor een gepaste
viering, kunnen wij de studie niettemin in de aandacht van elke andere lezer
aanbevelen.
Wat zegt de bijbel over de viering van het Avondmaal?
In 1 Korinthiërs
11:20 brengt Paulus dit onderwerp ter sprake en wel op een heel bijzondere
manier.
Hij schrijft
namelijk [zeer letterlijk volgens het Grieks] :
Wanneer jullie daarom op dezelfde plaats samenkomen dan is dat
niet het eten van de maaltijd die de Heer toebehoort
Dit onthult meteen heel veel. De christenen van de Eerste eeuw hadden blijkbaar
de gewoonte periodiek bijeen te komen voor het gezamenlijke gebruik van een
maaltijd, d.i. een letterlijk maal. Zo'n gezamenlijk
maal kwam bekend te staan als een liefdemaaltijd. Zie Judas, vers 12, waar de
bijbel melding maakt van zulke liefdemaaltijden, of (Gr.): agapen:
Dezen zijn de schandvlekken bij
jullie liefdemaaltijden, die
zonder vrees meebrassen en zichzelf weiden; waterloze wolken, door winden
voorbij gedreven, bomen in de late herfst zonder vrucht, tweemaal gestorven,
ontworteld.
Vanwaar die uitdrukking: liefdemaaltijd? Omdat het om een maaltijd ging waarbij
een ieder een bepaalde inbreng had wat betreft het voedsel. Elk bracht mee naar
vermogen om op tafel te zetten, waarna men in grote saamhorigheid de
meegebrachte spijzen met elkaar gebruikte. Aansluitend op dit maal liet men dan
ook nog het ongezuurde brood en de beker met wijn rondgaan waarvan allen
gebruikten om op die wijze uiting te geven aan hun geloof in Jezus'
loskoopoffer en de waarde daarvan in verband met hun nieuwe verhouding tot God
als zijn geestelijke zonen.
Wij kunnen ons gemakkelijk voorstellen dat zo'n
gelegenheid van met elkaar delen zeer wel bijdroeg tot het gevoel van eenheid
en onderlinge liefde. Door deze geregeld gehouden maaltijden voelden allen zich
nauw verbonden met alle andere leden van de (wereldomvattende) Gemeente. En dat
was nu juist ook de bedoeling, zoals blijkt uit 1 Korinthiërs 10:16-17
De beker der zegening waarover wij de zegen uitspreken betekent
hij niet een gemeenschap met het bloed van [de]
Messias? Het brood dat wij breken betekent het niet een gemeenschap met het
lichaam van [de] Messias?
Omdat het EEN brood is, zijn wij, de velen, EEN lichaam. Want wij allen hebben
deel aan het ENE brood
Waarom dan schrijft Paulus in 11:20 dat wat de Korinthiërs op hun agapen deden niet meer de maaltijd van de Heer
genoemd kon worden? Simpelweg omdat ze er een aanfluiting van hadden gemaakt!
Kijkt u maar naar de voorafgaande verzen 17
t/m 19 en ook naar wat volgt in vers 21.
Ze konden het niet laten om zelfs tijdens zulke heilige
liefdemaaltijden hun partijzucht te etaleren: "Ik behoor bij Paulus",
"Ik bij Apollos", "Maar ik bij Cefas", en een vierde: "Maar ik bij [de]
Messias" (1:11-12).
Door hun grote verdeeldheid was er van broederlijke saamhorigheid
nauwelijks nog sprake. Integendeel, zelfs bij zulke gelegenheden zaten ze
blijkbaar in afzonderlijke sektarische groepjes bijeen. Sommigen brachten heel
wat voedsel van huis mee en gingen dat met elkaar in hun eigen enge
familiegroepjes verorberen, terwijl anderen die arm waren en weinig of niets
hadden, het toekijken hadden en hongerig van tafel gingen.
Paulus zegt daarover: "Jullie maken van het Avondmaal een absolute karikatuur.
In plaats dat jullie liefdevol zorg dragen voor elkaar, sluiten jullie elkaar
uit, en wat nog erger is, sommigen van jullie eten en drinken zoveel dat jullie
beschonken zijn tegen de tijd dat het ongezuurde brood en de beker
rondgaan".
Van echte gemeenschapszin
dat het kenmerk diende te zijn van het Avondmaal was dus in het geheel
geen sprake. Vandaar zijn sarcasme in vers 22: Wanneer het de rijken alleen te
doen is om te eten en te drinken, waarom blijven ze dan niet thuis? Daar kunnen
zij tenminste aan hun onmatigheid voldoen, zonder de
maaltijd van de Heer te onteren.
Sommige Korinthische broeders waren blijkbaar zo arm dat zij zo goed als niets
konden meebrengen en daarbij ook nog moeite hadden om op de afgesproken tijd
present te zijn omdat zij – wellicht in de positie van slaven - hard en veel
moesten werken. Vandaar Paulus' aanmoediging in v. 33-34.
Mijn broeders, als jullie samenkomen om te eten wacht dan op
elkaar. Indien iemand honger heeft, laat hij thuis eten, opdat jullie niet tot
een oordeel samenkomen
Instelling
Met het oog op het
voorgaande wordt het ook duidelijk waarom Paulus zich genoodzaakt
zag in 11:23-25
terug te verwijzen naar de avond vóór Jezus' dood; hoe Messias Jezus in de
bovenkamer te Jeruzalem het Avondmaal instelde tot een gedachtenis aan HEM.
Daarmee wilde de apostel tonen dat het de Korinthiërs aan de juiste geest en
waardering ontbrak. Zelf voegt Paulus in vers 26 er dan nog de welbekende
woorden aan toe:
Want zo dikwijls als jullie dit brood eten en de beker drinken,
maken jullie de dood van de Heer bekend totdat hij komt
Aldus kunnen wij uit het hele verhaal in 1 Korinthiërs 11 twee belangrijke
punten afleiden waaraan het WTG totaal voorbij gaat:
a. Vaste datum
Het Avondmaal is niet gebonden aan een datum. "Zo dikwijls als" in
vers 26 laat uitkomen dat de vroege christenen vrij geregeld bij elkaar kwamen
om "brood te breken", zoals het Avondmaal in de Handelingen
gewoonlijk wordt aangeduid. Zie bijvoorbeeld Handelingen 2:42
Zij nu bleven zich toeleggen op het onderwijs der apostelen en op
de gemeenschap, op het breken van het brood en op de gebeden
Ook Handelingen
20:7 maakt blijkbaar melding van zo'n gebeurtenis.
Op de eerste dag van de week kwamen zij bijeen om "brood te breken",
zegt de tekst; een aanwijzing dat men de gelegenheid om naar Paulus te
luisteren voordat hij vertrok, aangreep om met elkaar het Avondmaal te houden.
Verderop in deze studie willen we uitgebreid ingaan op de term brood breken.
Erg onthullend is met
betrekking tot Handelingen 20:7 de factor tijd volgens 20:6.
Kort voordien had Paulus met zijn metgezellen te Filippi het joodse feest der ongezuurde broden meegemaakt
dat op 14 Nisan begon met de Paschaviering.
Blijkbaar had die datum voor christenen toen al geen speciale betekenis meer,
want ca. 2 ½ week later wordt in Troas gewoon de
gedachtenis aan Jezus' dood gevierd.
Dit spoort met het feit dat christelijke aanbidders God in geest en waarheid aanbidden en daarin is geen
plaats meer voor "de zwakke en armzalige elementaire dingen", d.w.z. voor een
aanbidding die met zichtbare, tastbare zaken heeft te maken, zoals een vaste
plaats waar zich gewoonlijk een heiligdom bevindt en waar op een nationale
basis de godheid gediend/vereerd wordt en op een voorgeschreven wijze tal van
rituele handelingen worden verricht, gewoonlijk ook nog gebonden aan bepaalde
datums, dus in samenhang met de loop van de hemellichamen.
Vergelijk hiervoor Johannes
4:19-24 en Galaten
4:3, 8-11.
b. Karikatuur
Binnen het WTG is het Avondmaal verworden tot een
karikatuur.
Toen Jezus die heilige maaltijd instelde stuurde hij eerst Judas de verrader
weg zodat hij met zijn intieme groep van discipelen overbleef. Het WTG daarentegen probeert op de ene
avond per jaar dat men de viering in acht neemt, iedere willekeurige persoon,
waaronder "ongelovige" familieleden en kennissen, naar hun
vergaderzaal te krijgen. Met welke bedoeling? Ondermeer om zich op een groot
aantal aanwezigen te kunnen beroemen. In de tweede plaats om de actieve leden
binnen de beweging het gevoel te geven dat er nog een aanzienlijk potentieel is
van personen op wie men zich in het bekeringswerk kan richten. Een en ander
heeft echter tot gevolg dat van een intieme viering door uitsluitend toegewijde
discipelen niet gesproken kan worden. Van een combinatie met een agape is al helemaal geen sprake.
En dan het meest verbazingwekkende: Er wordt een tafel gereed gemaakt met
daarop de symbolen, doch men verwacht bij voorbaat geen enkele deelnemer! Waar
blijft in een dergelijke situatie de toepassing van 1 Korinthiërs 10:16-17, dus
de tentoonspreiding van de christelijke gemeenschapszin?
Voor hen die
onbekend zijn met de "theologie" van het Wachttorengenootschap moge
het volgende als verduidelijking dienen:
Vanaf 1935 wordt in
die gelederen onderwezen dat de christelijke Gemeente rond dat jaar voltallig
was. Ja, eigenlijk al eerder, want in de jaren die aan 1935 voorafgingen,
gingen steeds meer Getuigen belijden dat zij geen 'hemelse roeping' hadden,
maar de hoop koesterden om voor eeuwig in geluk op aarde te leven.
Het jaar 1935 was
daarom in die zin binnen het WTG een mijlpaal omdat
tijdens het congres dat toen te Washington DC werd
gehouden, door de toenmalige president Joseph Rutherford aan deze ontwikkeling
de interpretatie werd verbonden dat het voorbestemde aantal van 144000 leden,
welke de Gemeente in Gods voornemen zou tellen, bereikt was. En dat daarom
voortaan de verkondiging en het maken van nieuwe discipelen zich nog
uitsluitend zou richten op het bijeenbrengen van de zogeheten "Grote
Schare" welke in Openbaring
7:9-17 is voorzegd. De leden daarvan zouden volgens het WTG
identiek zijn aan de "andere schapen" vermeld in Johannes
10:16.
Zie: Romeinen
8:14-17
Sindsdien kon daarom
het jaarlijkse aantal deelnemers - zij die van de symbolen, het ongezuurde
brood en de wijn, gebruiken - alleen nog teruglopen (door overlijden). De
miljoenen anderen die over de gehele wereld in de ca. 100.000 gemeenten ook
aanwezig zijn, worden gekwalificeerd als "toeschouwers",
die door hun aanwezigheid weliswaar blijk geven van waardering voor Jezus’
verzoenend offer, maar die volgens het WTG niet
gerechtigd zijn om ook werkelijk deel te nemen. Bij die toeschouwers wordt dat
idee ook geregeld ingeprent en wel in een mate dat zij - geen leden van de
vermeende 144000 gezalfden - er zelfs niet over peinzen deel te nemen. Dit
heeft er door de jaren heen toe geleid dat zij die wél deelnemen – volgens een
pijnlijk nauwkeurig bijgehouden telling een aantal van rond de 9000 – een
elitaire status hebben verkregen tegen wie de gemiddelde getuige met ontzag
opziet.
Het feit in acht
nemend van zulk een gering aantal deelnemers, verdeeld over honderd duizend
gemeenten, verklaart dan ook waarom in het merendeel van die gemeenten al sinds
vele jaren geen enkele deelnemer geregistreerd wordt. Niettemin worden op elke
14 Nisan de symbolen op een tafel gereed gezet en na
een Schriftuurlijke toelichting aan de aanwezigen die op rijen in de
koninkrijkszaal zitten, aangeboden en doorgegeven. Maar zoals gezegd, vrijwel
niemand eet van het brood of drinkt van de wijn.
Door de symbolen eenvoudig te
laten passeren realiseren de aanwezigen zich absoluut niet hoe ze daarmee Gods
grootste tegenstander Satan 'in de kaart spelen'. Want juist dat waarop zij
voor redding vertrouwen, het lichaam en het bloed van de Messias, wijzen zij op
flagrante wijze af.
Het zal duidelijk zijn dat het WTG ook in deze zaak
haar eigen religie heeft bedacht.
Maar binnen de beweging wordt men niet moe om de rechtmatigheid van deze wijze
Avondmaal vieren, bijbels te verdedigen.
Wanneer we echter
bedenken dat de huidige ca 9000 deelnemers ook al in 1935 deelnamen of wellicht
zelfs eerder, dan moeten er onder hen wel veel 90 tot 100-jarigen
zijn. Maar het frappante feit doet zich voor dat er niettemin heel wat
deelnemers zijn die na 1935 zelfs nog geboren moesten worden! Hoe is dat
mogelijk? Hoe wordt die moeilijkheid verklaard?
Antwoord: Door te
leren dat die jongere personen vervangers waren van 'gezalfden' die intussen
afvallig waren geworden en die daarom hun plaats te midden van de 144000 hadden
verbeurd. Om het aantal op peil te houden was God daarom genoodzaakt geweest hun plaatsen op te vullen. Hoe? Door voor elke
afvallige een nieuwe geestelijke zoon te verwekken c.q. te adopteren (Romeinen
8:15, 16).
Kennelijk was God er
niet in geslaagd de verzekering waar te maken waarvan Paulus in Filippenzen 1:6 getuigt:
In het vertrouwen dat
hij die in jullie een goed werk is begonnen, het zal voltooien tot op de
dag van Messias Jezus
God zou in die
afvallige leden der Gemeente weliswaar een goed werk zijn begonnen
- door hen in
overeenstemming met zijn voornemen te roepen,
- tot geloof in zijn
Messiaanse Zoon te brengen,
- door hen op grond
van hun geloof rechtvaardig te verklaren en
- hen voorts met een
mate van heerlijkheid te bekleden door hen tot zijn geestelijke zonen geboren
te laten worden,
maar
hij was niet in staat gebleken dat werk met succes af te ronden. Een
verwerpelijk idee uiteraard!
Vergelijk
Romeinen
8:28-30; Johannes
1:12-13; 3:5-7.
Al dan niet 1x per jaar
Ook in de dag van de
viering, 1x per jaar op 14 Nisan
volgens de joodse kalender, toont het WTG zich
onwrikbaar, ook al zijn er aanwijzingen dat de leden van de vroege Gemeente de
liefdemaaltijden met grote regelmaat hielden, vergezeld van het breken van
het brood, kennelijk de term warmee
zij het rondgaan van de symbolen aanduidden.
Over die uitdrukking
wordt overigens verschillend geoordeeld. Eén bekende Nederlandse encyclopedie
licht de term aldus toe:
Broodbreking was een Joodse
gewoonte, waarbij de gastheer na een dankgebed het brood in stukken brak en
uitdeelde. Jezus Christus volgde deze gewoonte o.a.
bij het Laatste Avondmaal (Matth. 26:26). Daardoor is het broodbreken
een liturgische geste bij de eucharistie geworden (fractio
panis). Soms wordt de term gebruikt voor de gehele
Avondmaalviering (Hand. 2:42)
Dit citaat geeft
goed aan waarop de uitdrukking betrekking kan hebben: In eerste instantie het
brood breken bij een gewone maaltijd. En verder - maar dat was een latere
ontwikkeling - op het houden van het Avondmaal.
Aangezien Lukas de term enkele malen gebruikte in het boek Handelingen, kunnen
we ons de vraag stellen in welke zin hij dat deed: In de eerste betekenis of in
de latere?
Omdat die vraag niet
klip en klaar beantwoord kan worden, doet men er o.i. goed aan om niet
dogmatisch te zijn in de benadering van dit punt.
Het breken van het
brood door Paulus vlak voor de schipbreuk te Malta, lijkt duidelijk en
onomstreden: Gewoon voedsel tot zich nemen, zoals ook de context laat uitkomen
(Hn 27:33-38). Maar niet altijd zijn de verslagen zo
helder. Zoals het schriftdeel Handelingen
2:42-47.
Lukas geeft in deze perikoop het eerste van een drietal
berichten over hoe het toeging in de eerste Joods-christelijke Gemeente te
Jeruzalem…een korte karakterisering van dat wat volgens hem essentieel is
geweest voor deze gemeente: de leer (didachè) van de
apostelen, de gemeenschap (koinoonia), het breken van
het brood (= de viering van het Avondmaal) en de gebeden…
Bij ‘het breken van het brood’ valt te denken aan de bij de Synoptici gangbare
term voor de laatste Avondmaaltijd die Jezus met zijn discipelen heeft
gehouden. Het kan hier zeker de betekenis hebben van het samen-vieren
van de gemeenschap met de Heer via de tekenen van brood en wijn en met de
verwachting van zijn Wederkomst. Mogelijk is ook, dat hier bedoeld wordt een
met de laatste maaltijd van Jezus verbonden liefdemaaltijd (agapè-viering)
(J.T. Nielsen)
De door Nielsen gepresenteerde uitleg komt ons aannemelijk voor,
gelet ook op de manier waarop Lukas in vers 42 zijn woorden heeft gekozen. De
Nieuwe Wereldvertaling luidt gedeeltelijk: En zij bleven
zich toeleggen op het onderwijs…etc.
Nielsen zelf vertaalt: Zij
hielden zich ijverig bezig …etc.
Letterlijk betekent de Griekse frase volgens The Kingdom
Interlinear of the Greek Scriptures: They
were persevering;
Ned.: zij bleven volharden.
Terecht is door sommigen opgemerkt dat Lukas moeilijk bedoeld kan hebben dat de
discipelen zich toelegden op, of zich ijverig bezig hielden met, of
[NBG] bleven volharden bij het breken van het
brood, wanneer het om het nuttigen van gewone
maaltijden zou zijn gegaan.
Bovendien betreffen de overige drie genoemde elementen waardoor
de aanbidding in die vroege periode werd gekenmerkt - het onderwijs der
apostelen, de gemeenschap en de gebeden - zaken met een geestelijke inhoud. Voor
de hand ligt dan om te veronderstellen dat (in deze context) ook 'het breken
van het brood' geestelijk in betekenis moet zijn.
Een ander schriftdeel waar de kwestie aan de orde komt is Handelingen 20:7, 11.
De WV78 versie leest:
Toen we op de eerste dag der week bijeengekomen waren voor het
breken van het brood, voerde Paulus, die van plan was de volgende dag te
vertrekken, tot diep in de nacht tot hen het woord…Hij ging weer naar boven, brak
het brood, at ervan en na nog geruime tijd het woord gevoerd te hebben ging hij
heen.
In dit Schriftdeel valt het op dat Lukas vermeldt dat het eigenlijke doel van
de bijeenkomst niet de toespraak door Paulus was, maar 'het breken van het
brood'. Maar nogmaals. dogmatisch hierin zijn is o.i.
niet verantwoord. Binnen het WTG concludeert men
echter dogmatisch dat de term brood breken voor Lukas maar één betekenis
kon hebben, t.w. de joodse gewoonte brood te breken tijdens een letterlijke
maaltijd. Maar is dat zo? Wat hield de term voor Lukas zelf in toen hij
het boek Handelingen samenstelde? Kunnen we dienaangaande iets te weten komen?
Voordat Lukas de
Handelingen schreef, had hij zijn Evangelie voltooid. Dat moet geweest zijn vóór
60-61 AD. Algemeen wordt de periode 57-58 AD verondersteld, namelijk tijdens de
twee jaar durende gevangenschap van Paulus te Cesarea.
Voordien had de apostel al de beide Korinthebrieven
geschreven. De eerste brief aan de Korinthiërs wordt gewoonlijk gedateerd op
ca. 55 AD. Waarom is deze informatie wellicht belangwekkend?
Welnu, van Lukas is bekend dat hij één van Paulus’ metgezellen was en een
getrouwe medewerker. Trouwens toen hij zijn Evangelie schreef en vervolgens ook
de Handelingen, verkeerde hij voortdurend in Paulus’ directe nabijheid, eerst
tijdens diens gevangenschap te Cesarea en vervolgens
ook te Rome. En dat is goed merkbaar in Lukas’ geschriften.
Neem bijvoorbeeld eens de manier in aanmerking waarop hij in Lukas
22:19-20 de instelling van het Avondmaal beschrijft. Men heeft vastgesteld
dat die beschrijving verschilt van die van Mattheüs (26:26-28) en van Markus
(14:22-24), maar wel sterk overeenkomt met die van Paulus volgens 1 Korinthiërs
11:23-25. Beide maken melding van het Nieuwe Verbond en beide ook verwijzen
naar Jezus’ opdracht om dit te blijven doen als een
gedachtenis aan hem;
in Mattheüs en Markus ontbreken die kenmerken.
Nu laat Paulus in vers 23 weten dat hij de gang van zaken zoals hij die
schildert, rechtstreeks "van de Heer [had] ontvangen". Vergelijk Galaten
1:11-12.
Wat betekent dat? Dat Lukas zijn Avondmaalbeschrijving van Paulus 'geleend' moet
hebben. Maar ook dat Lukas vertrouwd was met de manier waarop Paulus zich
theologisch uitliet.
En hoe sprak Paulus zelf over het Avondmaal, volgens hoofdstuk 10, vers 16?
Daar gebruikte hij de uitdrukking het breken van het brood: Is
niet het brood dat wij breken een deelhebben aan het lichaam van de Messias?
Het punt zal u ongetwijfeld duidelijk zijn. Wanneer Lukas met het ene op de
hoogte was (11:23-25) en voor zichzelf herhaalde in zijn Evangelie, ligt het
dan niet voor de hand dat hij ook met het andere (10:16) vertrouwd geweest moet zijn en die wijze van uitdrukken vervolgens ook
weer zelf hanteerde in zijn nog te schrijven boek Handelingen? Voor ons
vertegenwoordigt een en ander een niet onlogisch antwoord op de vraag wat de
term voor Lukas persoonlijk inhield toen hij hem in de Handelingen gebruikte.
De perikoop Handelingen 2:42-47 bevat de eerste van drie beschrijvingen die
Lukas geeft van de toestand binnen de vroege Gemeente. De andere twee zijn 4:32-37
en 5:12-16.
We zouden ze rustpunten kunnen noemen terwijl Lukas bezig is zijn verslag
verder te ontwikkelen. In zulke rustpunten pauzeert hij als het ware even om de
gestage groei en de bereikte geestelijke toestand binnen de Gemeente te
tekenen. Streng afgeronde taferelen zijn het overigens niet; zo wordt
bijvoorbeeld de samenhang binnen de eerste beschrijving enigszins onderbroken
door de verzen 43-45, want het is duidelijk dat vers 46 vooral aansluit bij
vers 42.
Ook aan het schriftdeel 1 Korinthiërs 10:16-18 kunnen enkele interessante
conclusies verbonden worden:
Is de gebedsbeker die wij
zegenen niet gemeenschap met het bloed van Christus?
Is het brood dat wij breken niet gemeenschap met het lichaam van Christus?
Immers, het is één brood; één lichaam zijn wij, hoe talrijk ook; wij allen toch hebben deel aan hetzelfde brood. Ziet
naar het aardse Israël. Hebben zij die van de offers eten niet deel aan het altaar?
Wat hier allereerst
opvalt, is het punt dat Paulus over het Avondmaal spreekt als over het
brood dat wij breken.
Terwijl hij de term zelf niet gebruikt, begrijpen wij niettemin dat hij op het
Avondmaal doelt.
In de tweede plaats
treft ons zijn woordgebruik in het brood dat wij breken.
Dat komt over als iets wat bij de apostel geregeld aan de orde is; niet als
iets exceptioneels (1x per jaar). Door de gebruikte
werkwoordsvorm worden wij in dat gevoel bevestigd: Het Grieks kloomen is
duratief in het heden, d.w.z. een voortdurende situatie.
Uit de context van
het schriftdeel wordt duidelijk dat de apostel argumenten aanvoert om de
Korinthische christenen voor afgoderij te behoeden. Het ging in hun geval om
het gevaar dat zij aan heidense offermaaltijden zouden deelnemen, daarbij gemeenschap
hebbend met een heidens offeraltaar. Dat zou neerkomen op het hebben van
gemeenschap met de demonen (vers 20). Vandaar dat hij wijst
op etnisch Israël:
Ziet naar het aardse
Israël. Hebben zij die van de offers eten niet deel aan het altaar?
Paulus lijkt te
refereren aan het joodse gemeenschapsoffer zoals beschreven
in Leviticus
7:11-15. Met welk doel? Omdat er een
overeenkomst bestaat tussen christenen die bij het Avondmaal het brood en de
wijn gebruiken en de joodse offeraars die een gemeenschapsoffer brachten en ook
zelf van het vlees daarvan aten. In beide gevallen geldt dat men met YHWH God deel heeft
aan het altaar (of: aan de tafel van
Jahweh; vers 21). In het kader van het Avondmaal verwijst Paulus niet
naar de joodse Paschaviering op 14 Nisan, maar refereert hij aan het gemeenschapsoffer dat
door een dankbare Israëliet te allen tijde aan YHWH kon worden aangeboden.
Geen wonder dus dat
de apostel in het volgende hoofdstuk, waarin hij het leerpunt Avondmaal opnieuw
aansnijdt, verklaart (11:26): Want zo dikwijls als gij dit brood eet en de beker drinkt, verkondigt gij
de dood van de Heer, totdat hij komt.
Zo dikwijls als
heeft weer diezelfde gevoelswaarde: Wanneer maar ook; telkens als.
In het NT komt hosakis alleen nog in Openbaring
11:6 voor en weer met dezelfde strekking: De Twee getuigen hebben de autoriteit om de
aarde te slaan met allerlei plagen, zo dikwijls als zij maar willen.
Omdat de activiteiten van die Twee getuigen een periode van 3½ jaar
omvatten, komen wij toch niet tot de gevolgtrekking dat zij de aarde maar 3x of hooguit 4x kunnen slaan, of
1x per jaar!
In het boek Eeuwig leven in
DE VRIJHEID VAN DE ZONEN GODS – in 1966 uitgegeven door het WTG - op blz. 132 wordt onder het kopje Hoe dikwijls? het manipuleren van de lezer niet
geschuwd. Oordeelt u zelf:
<< Jezus’ woorden
"zo dikwijls als gij hem drinkt", en Paulus’
woorden "zo dikwijls als gij dit brood eet en deze beker drinkt",
houden voor ware christenen geen toestemming in om het avondmaal des Heren
"dikwijls" in de loop van één enkel jaar te vieren. De uitdrukking
"zo dikwijls als" laat de kwestie niet onbepaald en laat de
beslissing hoe dikwijls het gevierd moet worden, niet over aan de vele
religieuze sekten, die de symbolen van het avondmaal des Heren zelfs aan iemand
die in gevaar verkeert te sterven, aanbieden. >>
Wat heeft het
Genootschap hier op de haar beproefde wijze gedaan?
Antwoord: Een keurig
rookgordijn gelegd.
Zonder ook maar één
steekhoudend Schriftuurlijk bewijs aan te voeren, wordt de psyche van de lezer
bespeeld: De sekten van de christenheid zijn met de uitdrukking zo
dikwijls als aan de haal gegaan. Echt iets voor hen om de zaak te
verdraaien!
Intussen wordt de
lezer geconditioneerd om kritiekloos een (onbewezen) standpunt te slikken.
Voor onszelf
sprekend, waarbij we de relevante teksten in de Handelingen en de Eerste Korinthebrief, de hoofdstukken 10 en
De betekenis van het Avondmaal voor de christen
Hoewel het bovenstaande
geen onbelangrijke kwestie is, zijn wij van mening dat er iets is wat van veel
groter gewicht is. Voor een christen die de doop door onderdompeling heeft
ondergaan, is het in acht nemen van het Avondmaal - de enige andere uiterlijke
ceremonie - eigenlijk een vanzelfsprekende reactie op Jezus’ aansporing: Blijft dit tot een gedachtenis
aan mij doen.
Vandaar de vraag: "Hoe reageren wij persoonlijk op Paulus’ opmerking in 1
Korinthiërs 11:26"?
Want zo dikwijls als
Gij dit brood eet en deze beker drinkt, blijft Gij de dood van de Heer
verkondigen, totdat hij gekomen is
Christenen zijn geroepen om getuigen van Jezus te zijn: Gij
zult getuigen van mij zijn…tot de verst verwijderde streek der aarde
(Handelingen 1:8).
In het verloop van zijn relaas in het boek Handelingen maakt Lukas duidelijk
hoe de apostelen met die opdracht omgingen. Zij getuigden vooral van Jezus’
dood en opstanding. Zie bijvoorbeeld 4:10-12
Jezus Messias, de Nazarener, die jullie
aan een paal hingen, die God uit de doden opwekte… Bovendien is er in niemand
anders redding, want er is onder de hemel geen andere naam die onder de mensen
is gegeven waardoor wij gered moeten worden.
Opvallend is
eveneens tot welke conclusie de 11 overgebleven apostelen kwamen toen er
een nieuwe, twaalfde apostel moest worden voorgedragen. Volgens Hn 1:21-22 moest die discipel tezamen
met hen een getuige worden van Jezus’ opstanding, hetgeen alleen het geval kon
zijn als hij steeds tot het gezelschap van Jezus en de discipelen had behoord.
Maar in 1 Korinthiërs 11:26 maakt Paulus duidelijk dat de dood van de Heer ook
door een christen wordt verkondigd wanneer hij de gedachtenis aan diens
dood in acht neemt bij het Avondmaal, namelijk door van het brood te
eten en uit de beker te drinken. In 1Ko 10:16-21 legt hij verder uit dat een christen op die
wijze deel heeft aan Gods tafel of altaar, en ook dat hij aldus in gemeenschap
leeft met al zijn medechristenen.
De Heer Jezus Messias is nog altijd niet teruggekeerd of wedergekomen. Een
vanzelfsprekend gegeven uiteraard, want anders zou het onderhouden van de
gedachtenis aan zijn dood immers geëindigd zijn. Juist het feit dat we het
Avondmaal kunnen houden, hoe vaak per jaar ook, is een krachtige aanwijzing dat
de (weder)komst nog altijd toekomst is.
Gezien het feit dat
de zaak onmiskenbaar zo ligt, moeten wij wel concluderen dat ook "het
besluit van het samenstel van dingen" of, zoals andere vertalingen zeggen
"de voleinding der eeuw", evenzo nog altijd niet is aangebroken. Zij
die (nog) binnen het WTG verblijven zijn echter
vertrouwd gemaakt met het tegenovergestelde. Wij zouden al sinds
Wij kunnen uiteraard vrij gemakkelijk inzien dat, wanneer het ene niet deugt
het andere, n.l. de daarmee samenhangende opvatting dat de Gemeente voltallig
is en er nu sprake zou zijn van een andere roeping, eveneens onhoudbaar is.
Voor allen die onderscheiden dat 1914 en alles wat daarmee bij het WTG samengaat, niet te handhaven is, dient zich derhalve
een dilemma aan. Als de situatie binnen het Christendom sinds de 1e eeuw niet veranderd is, impliceert een en ander dat er
ook in de wijze waarop Jezus als Hoofd van de Gemeente de zaken leidt, geen
wezenlijke verandering is opgetreden. De opvatting bijvoorbeeld dat er, naast
de Gemeente, nog een geheel andere klasse van 'christenen' verschenen zou zijn,
een groep voor wie de doop een andere betekenis zou hebben dan voor de leden
der Gemeente, kan dan moeilijk overeind gehouden worden.
Niettemin hebben miljoenen binnen het WTG zich
dermate door die niet Schriftuurlijk te verdedigen leer laten beïnvloeden dat
zij gingen geloven dat zij bij het Avondmaal nog slechts toeschouwers
konden zijn in plaats van deelnemers. Waar in de Schrift is dat idee terug te
vinden? Met gebruikmaking van de gezonde leer (Titus
2:1) lijkt een en ander ons moeilijk aantoonbaar. Een andere voor de hand
liggende vraag is dan vervolgens: Hoe moet men dus in deze tijd reageren op
Jezus’ gebod: Blijft
dit tot een gedachtenis aan mij doen.
Naar wij hopen hebben wij met bovenstaande uiteenzetting in verband met
deze bijbelse viering – de enige die ware christenen volgens Christus’ gebod in
acht dienen te nemen – voldoende helderheid verschaft.
Naast de onderdompeling tijdens de waterdoop waarmee voor de
christen een nieuw leven volgens de geest aanvangt (Romeinen
6:3-11), wordt door de geregelde viering van het Avondmaal die nieuwe
manier van leven voortdurend gevoed en de gemeenschapszin onder christenen
onderhouden. En zo dikwijls wij dit doen, wellicht in samenhang met een
gewone maaltijd, leven we op een bewuste wijze naar Jezus' wederkomst toe,
"totdat hij gekomen is".
Hoe? Bijvoorbeeld
door thans met gelijkgestemden in iemands huis samen te komen, precies zoals
ook in de Eerste eeuw plaats vond (1Ko 16:19). Dat kan dan een gelegenheid zijn om niet
alleen elkaar geestelijk tot steun te zijn, maar ook om periodiek met elkaar
"brood te breken" tijdens een agape
van eigen ontwerp.
-.-.-.-