Rechtvaardigheid uit geloof
De kern van
de theologie van de apostel Paulus is de gedachte
UIT GELOOF TOT GELOOF.
In zijn Brief aan de Romeinen komt die leer uitgebreid aan de orde:
Want
rechtvaardigheid Gods wordt daarin geopenbaard: uit geloof tot geloof; gelijk
geschreven staat: Maar de rechtvaardige, uit geloof zal hij leven.
(Rm 1:17)
Hoe kan een mens een rechtvaardige positie voor Gods aangezicht verwerven?
In zijn
bediening kreeg de apostel geregeld te maken met de zogeheten Judaïzanten,
Joden die tot het christendom waren overgegaan maar die in hun hart bleven
hangen aan het joodse stelsel, met de daaraan gekoppelde ijver voor de Wet.
Zo waren zij er voorstanders van dat de nieuwe bekeerlingen uit het Heidendom
zich lieten besnijden om aldus voor Gods aangezicht een rechtvaardige positie
te kunnen innemen.
Voor Paulus was dat een onverteerbare gedachte:
Jullie
werden van [de] Messias afgescheiden, jullie die trachten in wet
gerechtvaardigd te worden; van
de liefderijke gunst vielen jullie af.
(Gl 5:4)
Deze gelovigen ruilden het gebied van genade in voor dat van wet, iets wat
volkomen strijdig was met de hoop die de apostel persoonlijk koesterde en die
hij verwoordt in het volgende vers:
Want
wij verwachten vurig door geest, uit geloof, [de] hoop der
rechtvaardigheid.
Hoe
stond het dan met de Wet die God via Mozes aan het volk Israël had gegeven.
Bijvoorbeeld de belofte in Lv 18:5 (WV78):
Onderhoud mijn voorschriften en wetten: de mens die ze volbrengt,
vindt daardoor het leven. Ik ben Jahwe.
Tot op de dag van vandaag bouwen de meeste joodse mensen hun religieuze leven
op rondom dit soort uitspraken uit de Torah, de Wet. Volgens hen de enige
leidraad in het leven om voor Gods aangezicht rechtvaardig te zijn en leven te
verwerven.
Destijds, in
de Eerste eeuw, en ook nu nog is het voor de Joden dan ook buitengewoon
aanstootgevend om te vernemen dat de Wet in dit opzicht machteloos zou zijn.
Voor hen is dat, om zo te zeggen, 'vloeken in de kerk'. Maar merk op wat we in
Rm 8:3-4 lezen:
Want wat de Wet niet vermocht, machteloos als ze was vanwege het vlees − God, die zijn eigen Zoon zond in een
gestalte van zondig vlees en betreffende zonde, veroordeelde de zonde in het
vlees, opdat het rechtvaardige vereiste van de Wet vervuld zou worden in ons
die niet wandelen naar vlees maar naar
geest.
Hier wordt enerzijds de 'machteloosheid' van de Wet vermeld. Die is namelijk te
wijten aan de zwakheid van het zondige vlees. Anderzijds wordt ook de
mogelijkheid aangegeven om niettemin datgene te volbrengen wat de Wet vraagt.
De remedie?
Voortaan leven naar de kracht die Gods geest de gelovige mens verleent, en dat
in het volste vertrouwen dat Jezus’ verdienste ons daartoe in staat stelt.
Alleen op die grondslag wordt het mogelijk om aan het rechtvaardige vereiste
(Grieks: dikaiooma) van de Wet te beantwoorden.
Soms wordt niet begrepen waarom de Wet enerzijds machteloos is, terwijl ze aan
de andere kant door de apostel heilig, rechtvaardig en goed wordt genoemd:
Zo is dan de wet heilig, en ook het
gebod is heilig en rechtvaardig en goed. Is dan het goede mijn dood geworden?
Volstrekt niet! Maar de zonde…Wij weten immers, dat de wet geestelijk is; ik
echter ben vlees, verkocht onder de zonde.
(Rm
7:12-14 NBG)
Niet alleen is de Wet met haar geboden heilig, rechtvaardig en goed, maar zelfs
geestelijk. Dat laat nog meer uitkomen dat het probleem bij onszelf ligt: Door
Adams opstand tegen God zijn wij verkocht onder de zonde. Zie ook Rm 5:12.
En dat gegeven, de zwakte van ons vlees, maakt de Wet in een bepaalde zin
machteloos. Vanwege de Adamitische erfenis zijn wij van nature niet geestelijk.
Het gevolg is dat de Wet niet tot haar recht kan komen en kan doen waartoe zij
eigenlijk was bestemd: de Israëliet zodanige leiding te verschaffen dat hij rechtvaardig
kon zijn voor Gods aangezicht.
Dat dit voor christenen thans wel mogelijk is, is geheel en al toe te schrijven
aan de kracht die Jezus' verzoenend offer aan de afzonderlijke christen
verleent. Dus in plaats van zijn/haar heil in de Wet te zoeken, daarbij
vertrouwend op een eigen, vermeende morele sterkte, zal een gelovige veeleer op
de kracht van de losprijs steunen.
Vanuit dit gezichtspunt
worden veel verklaringen in de Bijbel helder.
Want de Wet
werd door Mozes gegeven, de liefderijke gunst en de waarheid kwamen door Jezus
Messias.
(Jh 1:17)
Liefderijke gunst of genade, Grieks charis, wordt wel gedefinieerd als
welgevallen, gunst, geschenk. Vandaar:
Want door
liefderijke gunst zijn jullie geredde [mensen], door geloof; en dat niet uit jullie, [het
is] de gave
Gods; niet uit werken, opdat niet iemand zou roemen. Want zijn maaksel zijn
wij, in Messias Jezus geschapen [met het oog] op goede werken, die God tevoren bereidde,
opdat wij daarin zouden wandelen.
(Ef 2:8-10)
Zie ook Gl 3:11-13, 19, 24-26
Maar dat
niemand met behulp van de Wet bij God gerechtvaardigd wordt, is duidelijk: De rechtvaardige
zal uit geloof leven. Doch bij de Wet
gaat het niet om geloof, maar: Wie haar dingen deed zal daardoor leven. [De] Messias kocht ons vrij van de vloek der Wet doordat hij
voor ons een vervloekte werd. Want er staat geschreven: Een vloek rust op
elke aan een boom gehangene.
Vanuit theologisch gezichtspunt zeer interessant!
Bij de Wet komt het niet in
de eerste plaats op geloof aan, eerder op gehoorzaamheid. Want de Wet vordert
eenvoudig de vervulling van haar voorschriften.
Leviticus 18:5 zegt weliswaar dat men door het onderhouden van de Wet zal
leven, maar de praktijk is [thans] anders. Zelfs degene die wetgetrouwheid
nastreeft komt onder een vloek! Want de Wet verleent nu eenmaal niemand de
innerlijke kracht om zijn zwakke vlees te overwinnen.
Waarom dan [nog] de Wet? Ter wille van de overtredingen werd zij toegevoegd, totdat
het zaad zou komen aan wie de belofte was gedaan.
De Wet is dus
onze tuchtmeester geworden tot op [de] Messias, opdat wij uit geloof
gerechtvaardigd zouden worden. Het geloof echter gekomen zijnde, staan wij niet
langer onder een tuchtmeester.
Samengevat:
1. De Wet zou in Gods voornemen een tijdelijk karakter hebben. Ze werd aan het
verbond met Abraham toegevoegd om de zondige aard van de mens bloot te leggen
als gevolg waarvan hij overtredingen begaat.
2. Ze zou dienen als een pedagoog om de mens in de juiste gesteldheid te
brengen voor het ontvangen van het ware zaad, de Messias.
3. De Wet kan ons niet tot echte zonen van God maken. Dat vindt alleen plaats
op grond van geloof in het Zaad.
Aangezien het Israël naar het vlees als geheel deze les tot op heden niet ter
harte neemt, verkeert ze nog steeds in een toestand van verharding, opgesloten
in ongehoorzaamheid (Rm 11:25, 31-32).
Voor ons christenen geldt intussen ook een waarschuwing zoals Gl 5:4 laat zien.
We herhalen:
Jullie werden van [de] Messias afgescheiden, jullie die trachten in wet
gerechtvaardigd te worden; van
de liefderijke gunst vielen jullie af.
Misschien lijkt ons dit een wat overbodige waarschuwing, omdat we over het
algemeen wel weten dat we ons heil niet in de Wet moeten zoeken. Niettemin is
een waarschuwing in dit verband niet misplaats. Ons religieuze vlees wil ons
toch zo graag tot wettische mensen maken. Hoe? Doordat we onze eigen regels en
wetjes gaan uitdenken en die dan tot leidraad maken voor 'juist' gedrag. Er
zelf aan beantwoorden leidt dan gemakkelijk tot zelfgenoegzaamheid. Zien we dat
anderen niet zo handelen als wij voor onszelf wenselijk achten, dan is het maar
een kleine stap om hen te veroordelen!
Hierboven wezen we ook reeds op Rm 8:3-4.
Want wat de
Wet niet vermocht, machteloos als ze
was vanwege het vlees −
God, die zijn eigen Zoon zond in een gestalte van zondig vlees en betreffende
zonde, veroordeelde de zonde in het vlees, opdat het rechtvaardige vereiste van de Wet
vervuld zou worden in ons die niet
wandelen naar vlees maar naar geest.
Op grond hiervan zouden we de volgende vraag kunnen opwerpen:
Geeft Paulus hiermee alsnog te kennen
dat de Wet door christenen dient te worden nageleefd, aangezien de zwakheid van
hun vlees nu gecompenseerd wordt door de nieuwe innerlijke kracht die zij door
Gods geest bezitten?
Welnu, zoiets
zou strijdig zijn met wat Paulus zelf daarover schreef in zijn Romeinenbrief:
Zonde mag niet over jullie heersen, want jullie
zijn niet onder Wet maar onder
liefderijke gunst
(Rm 6:14)
Maar
nu werden wij afgescheiden van de Wet, doordat wij stierven waarin wij werden
vastgehouden
(Rm 7:6)
Want [de]
Messias is einde der Wet, tot
rechtvaardigheid voor ieder die geloof oefent
(Rm 10:4)
Toch is volgens Rm 8:4 de zaak daarmee niet afgedaan.
In dat vers geeft de apostel immers onomwonden te kennen dat verwacht mag
worden dat iets speciaals in verband met de Wet in het leven van elke christen
zichtbaar wordt. En waarom?
Omdat de Messias zelf door Gods geest bij de christen inwonend is, wat blijkt uit
Rm 8:11
Indien
nu de geest van hem die Jezus uit [de] doden opwekte in jullie woont, zal hij die
[de]
Messias opwekte uit [de] doden ook jullie sterfelijke lichamen levend maken door zijn geest die in jullie woont.
Bijgevolg kunnen christenen geestelijke mensen zijn, in een zin zoals voor de
Joden niet mogelijk was. Op grond van dat gegeven kunnen zij voorts –niet uit
eigen kracht, maar door de geest die inwonend is- op de Wet de juiste reactie
geven, omdat de Wet zelf, zoals wij zagen, ook geestelijk is:
Want
wij weten dat de Wet geestelijk is
(Rm 7:14)
In 1Ko 2:12, 14 laat Paulus weten dat eerst wanneer men begunstigd wordt met
Gods geest, het pas mogelijk wordt geestelijk te onderscheiden:
Wij
nu ontvingen niet de geest van de wereld maar de geest die uit God [is], opdat wij de
dingen zouden weten die ons door God goedgunstig werden gegeven…de dingen van
de geest Gods …[worden] geestelijk onderzocht
Door de geest kunnen we bijvoorbeeld onderscheiden hoe geestelijk de Wet aan
inhoud is. Denk aan de offerprocedures.
In gehoorzaamheid aan de Wet brachten de Israëlieten van jaar tot jaar offers,
waarvan het bloed uitgegoten werd aan de voet van het altaar, en dat op de
Verzoendag ook nog binnen het Gordijn werd gebracht door de hogepriester.
Aangezien de Joden nog steeds Jezus als de Messias afwijzen en daarmee ook het
ene verzoenend offer dat hij heeft gebracht, komen zij niet verder dan de
typen, of voorafbeeldingen.
Wij christenen echter die door de geest geestelijke mensen werden,
onderscheiden de geestelijke rijkdom daarvan in haar tegenbeeldige betekenis,
zoals vastgelegd in ondermeer Hb 9:11-12, 24-26.
Toen [de] Messias echter [publiekelijk]
optrad als hogepriester van de goede dingen die geschied zijn, door de grotere
en volmaaktere Tent, niet met handen gemaakt -dat is niet van deze schepping-
ging hij, ook niet door bloed van bokken en kalveren maar door het eigen bloed,
eens voor altijd de meest heilige plaats binnen, een eeuwige verlossing
verworven hebbend… Want de Messias ging niet binnen in een met handen gemaakte
meest heilige plaats, kopie van de ware, maar in de hemel zelf, om nu ten
behoeve van ons voor Gods aangezicht te verschijnen. Ook niet opdat hij
zichzelf dikwijls [ten offer] zou
opdragen, zoals de hogepriester jaarlijks binnengaat in de meest heilige plaats
met vreemd bloed; anders moest hij dikwijls lijden sinds [de] grondlegging der wereld. Maar nu is hij
eens voor altijd, bij de voleinding der eeuwen, openbaar gemaakt voor
terzijdestelling van de zonde door zijn slachtoffer.
De Wet was/is ook geestelijk in de zin door de manier waarop ze wijst in welke
verhouding de mens tot zijn Schepper staat:
Hoor, Israël: Jahweh onze God; Jahweh
één! Gij zult Jahweh, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw
ziel en met geheel uw kracht
(Dt 6:4-5)
Daarmee komen we dan in het bijzonder bij wat Paulus noemde de rechtvaardige eis van de
Wet, t.w. de dingen die blijvende waarde hebben en altijd gelden: de liefde tot
God en de naaste. Vandaar Jezus' antwoord aan de Schriftgeleerde die aan hem
had gevraagd waarop het aankomt in de Wet:
Hoor, Israël! de Heer uw God is een
enig Heer! En gij zult de Heer, uw God, liefhebben uit geheel uw hart, en uit
geheel uw ziel, en uit geheel uw verstand, en uit geheel uw kracht: dit is het
eerste gebod! En het tweede, daaraan gelijk, is dit: Gij zult uw naaste
liefhebben als uzelf
(Mr 12:29-31)
Paulus' commentaar op dat liefdegebod luidde danook als volgt:
Zijt
niemand iets schuldig dan elkaar lief te hebben; want wie de ander liefheeft,
heeft de Wet vervuld. Want de geboden: gij zult niet echtbreken, gij zult niet
doodslaan, gij zult niet stelen, gij zult niet begeren en welk ander gebod er
ook is, worden samengevat in dit woord: gij zult uw naaste liefhebben als
uzelf. De liefde doet de naaste geen kwaad; daarom is de liefde de vervulling
van de Wet.
(Rm 13:8-10)
Wellicht hebben wij dit geluid vaker gehoord. Maar niet altijd gaat die oproep
vergezeld van de toelichting dat dit rechtvaardige vereiste van de Wet bij een
christen alléén dan een praktische levenswijze kan worden wanneer de
machteloosheid van de Wet plaats maakt voor de inwonende kracht van de geest.
De kracht van het verzoenend offer is veel groter dan gewoonlijk wordt gedacht.
Ze verlost allen die daarin geloven van de heerschappij der zonde en stelt hen
in staat volgens het rechtvaardige vereiste van de Wet te leven; datgene waarop het aankomt.
Die laatste uitdrukking [Grieks: ta diaferonta] komt 2x in het NT voor. Eerst
(eveneens) in de Romeinenbrief, in Rm 2:18, waar Paulus de term in verband
brengt met de Jood die zich beroemt op de Wet en die (ten onrechte) meent te
weten waarop het aankomt. Hij is namelijk geen werkelijke Jood; hij heeft
slechts de uiterlijke tekenen, zoals de besnijdenis in zijn vlees.
Echt goed onderscheiden kan de Jood die de besnijdenis van het hart ontvangt
door geest (Rm 2:28-29).
Terloops stellen we nog vast
dat de apostel, gezien de context, het in dit Schriftdeel heeft over etnische
Joden. Zie bijvoorbeeld ook hoe hij verder gaat in Rm 3:1-
De andere Schriftplaats is Fp 1:10 en daar in een context die ons onderwerp
verder verduidelijkt:
9 En dit bid ik, dat jullie liefde nog
meer en meer overvloedig mag zijn in verdiepte kennis en volledig
waarnemingsvermogen,
10
zodat jullie onderscheiden waarop het
aankomt, opdat jullie
zuiver zijn en geen aanstoot geven tot op de Dag van [de] Messias;
11 vervuld van de vrucht der rechtvaardigheid,
welke door Jezus Messias tot heerlijkheid en lof van God is.
Mag dit gebed
in ons aller geval verhoord worden!