In het Huis van mijn
Vader zijn vele woningen
Klik hier
voor ‘smal’ lezen
Ontmoeting in de lucht [eis apantèsin]
Onsterfelijkheid / Hemels
leven
Wie zijn er in het Millennium op aarde?
Volgens Jh 14:1-3 zei Jezus op de vooravond van zijn
dood ondermeer het volgende tot zijn leerlingen met wie hij bijeen was in de
bovenzaal:
Laat jullie hart niet
in beroering raken; jullie geloven in God, geloof ook in mij. In het huis van mijn Vader zijn veel verblijfplaatsen – zo niet dan zou ik het jullie gezegd hebben – want ik
ga heen om plaats voor jullie te bereiden; en
wanneer ik heenga en plaats voor jullie bereid, kom ik wederom en ik zal jullie
meenemen naar mijzelf, opdat waar ik ben ook jullie mogen zijn.
Jezus begint te zeggen – met nadruk – dat naast geloof
in God, ook geloof in hem noodzakelijk is. Er is voor hen geen reden om
verontrust te zijn. Jezus had die reactie kennelijk
bij hen opgemerkt nadat hij gezegd had dat hij zou heengaan; dat zij hem zouden
zoeken maar niet zouden vinden. En waarom zouden zij hem niet kunnen vinden?
Omdat hij naar een plaats ging waar zij hem voorlopig niet konden volgen (Jh 13:33-34, 36-37).
Hij ging nu eerst een plaats voor hen bereiden in het Huis van zijn Vader,
zodat zij naderhand, bij zijn terugkeer, daar hun intrek zouden kunnen nemen.
Dit was voor hen daarom geen reden tot verontrusting. Integendeel; zoals zij in
het verleden op God en zijn Woord hadden gesteund en daarbij vertroosting
hadden gevonden, moesten zij voortaan ook op de woorden van waarheid van hun
Messias steunen en verlichting vinden.
In vers 2 zegt Jezus in feite: "Mochten jullie bepaalde onjuiste ideeën
hebben gekoesterd - dat iets waar is terwijl het niet waar is - dan zou ik
jullie daarop zeker attent maken. Jullie moeten weten dat er in het Huis van
mijn Vader veel kamers (verblijven) zijn".
Dat was een nieuwe waarheid. Die gedachte waren zij in het OT
nog niet tegengekomen. Maar wat bedoelt Jezus met die uitdrukking: Het Huis
van mijn Vader? Waar woont de Vader eigenlijk?
Velen zullen meteen antwoorden:
God woont toch in de Hemel!
Dat is natuurlijk op zich juist, maar wat moeten wij onder die uitdrukking,
hemel, verstaan? Js 66:1 helpt ons wellicht op weg:
Zo spreekt YHWH: De
hemelen zijn mijn troon en de aarde is mijn voetbank; wat voor huis zoudt gij voor mij dan willen
bouwen, en welk heiligdom zou mijn rustplaats zijn?
Hieruit mogen wij klaarblijkelijk afleiden dat het gehele universum Gods
woonplaats omvat. En daarin, zo verzekert Jezus ons, zijn veel kamers
beschikbaar. Het Griekse monè, meervoud monai, betekent eenvoudig een plaats om te verblijven. Dit
woord verschijnt in het NT alleen hier en ook nog in vers 23, waar wij lezen: Jezus gaf hem ten antwoord: Als iemand mij liefheeft, zal
hij mijn woord onderhouden en mijn Vader zal hem liefhebben en wij zullen tot
hem komen en verblijf bij hem nemen.
Uit Js 66:1 kunnen wij echter nog iets anders
concluderen. Wanneer God hemel en aarde met elkaar verbindt
als zijnde respectievelijk zijn troon en voetbank, dan brengt hij een en ander
in verband met een Huis of Tempel: De hemel is
mijn troon en de aarde is mijn voetenbank; wat voor huis zou u voor mij willen bouwen, en welk heiligdom zou mijn rustplaats zijn? (wv).
Door zijn profeet
spreekt God tot het Joodse volk van de Eindtijd. Degenen onder hen die dan nog
steeds Yeshua (Jezus) als hun Messias afwijzen zullen met de steun van hun
eigen verkozen 'messias' -
in werkelijkheid de Antichrist - de Derde tempel willen oprichten om aldaar -
volgens de Mozaïsche Wet - de oude offercultus te laten herleven. Maar YHWH Elohim heeft geen stoffelijk
tempelgebouw van die weerspannigen onder zijn Volk nodig!
Vergelijk: Dn
9:27; 2Th 2:4 en Js 66:1-6.
Huidige
situatie op de Tempelberg waar de Joden niets liever willen dan de Derde tempel
laten verrijzen. Aan de Westzijde is de Klaagmuur goed zichtbaar.
Bovendien worden wij
herinnerd aan het tafereel dat Jakob te Bethel [Huis van God] in een droom
aanschouwde: Een ladder die vanaf de aarde tot in de hemel reikte waarlangs
engelen afdaalden en opklommen, aan de top waarvan YHWH
God zelf zich bevond.
In die setting had YHWH, die bovenaan stond, tot Jakob gezegd:
Ik ben YHWH, de God
van je vader Abraham en de God van Isaäk. Het land, waarop je ligt, aan jou zal
ik het geven en aan je zaad. Jouw zaad zal zijn als het stof der aarde; je zult
je uitbreiden naar het westen en het oosten, naar het noorden en het zuiden. En
in jou en in jouw zaad [Israël
naar het vlees] zullen alle families van de aardbodem gezegend worden.
(Gn
28:13-14).
Oók
in dat tafereel werden hemel en aarde met elkaar verbonden, ongetwijfeld
profetisch vooruitwijzend naar de visionaire beelden die Johannes later zou
krijgen van de Tempelstad Nieuw Jeruzalem dat vanaf God uit
de hemel neerdaalt naar de aarde:
En ik zag een nieuwe
hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde gingen heen,
en de zee is niet meer. En de heilige Stad, Nieuw Jeruzalem, zag ik neerdalend
uit de hemel vanaf God, toebereid als een bruid, versierd voor haar echtgenoot.
En ik hoorde een luide stem vanuit de troon, zeggend: Zie! De Tent van God bij
de mensen, en hij zal zijn tent bij hen opslaan en zij zullen zijn volken zijn,
en God zelf zal met hen zijn. En hij zal elke traan uit hun ogen wegwissen, en
de Dood zal niet meer zijn, noch rouw noch geschreeuw noch pijn zal er meer
zijn; de eerste dingen gingen heen… En een
tempelheiligdom zag ik niet in haar, want de Heer God, de Almachtige, is haar
tempelheiligdom, en het Lam (Op
21:1-4, 22).
Met Johannes zien we
in visioenen de gebeurtenissen waardoor het begin van het Millennium gekenmerkt
zal worden. De oude regeling waarbij de demonen achter de schermen van onzichtbaarheid
heersten over de verdorven maatschappij op aarde is uit het zicht; geheel
verdwenen. Het Messiaanse koninkrijk is nog de enige macht, op aarde
zichtbaar vertegenwoordigd door het volk der heiligen
van het Opperwezen (Dn 2:44-45; 7:14,
27).
Het visionaire beeld
correspondeert met de vroegere situatie zoals die binnen Israël bestond: de ene
stad Jeruzalem, of het ene Sion dat het centrum van de natie
vormde. Dáár bevond zich vanaf koning David de zetel van het
(typologische) Messiasrijk, en dáár ook was de centrale plaats van aanbidding
gevestigd: de (eveneens typologische) luisterrijke tempel, gebouwd door Davids
zoon Salomo. In de Openbaring zien we dat alles terug in de ene tempelstad
Nieuw Jeruzalem, de zetel van het Millenniumrijk van de Messias.
Zie: Nieuw
Jeruzalem – De Heilige Stad
En die gevolgtrekking helpt ons aanzienlijk om te onderscheiden wat Jezus
bedoelde met het Huis van mijn Vader. Het betreft een geestelijk huis
bestaande uit gelovigen in Messias Jezus die -functionerend vanuit de
Tempelstad Nieuw Jeruzalem- tot zegen zullen worden voor de Heidenvolken;
geheel naar Gods Belofte aan Abraham volgens Gn 22:18.
Die conclusie strookt tevens met
Jezus’ eigen uitspraak in Johannes 2.
Toen hij de tempel reinigde van
onheilige koophandel, zei hij tot de kooplieden: Maakt het Huis van mijn
Vader niet
langer tot een huis van koopwaar (Jh 2:15-17).
En dat nu is ook precies de betekenis van Jh 14:2
> In het huis van mijn Vader - de
Tempelstad Nieuw Jeruzalem - zijn veel verblijven.
Jezus spreekt in die tekst in het heden: het Griekse eisin is een
duratieve vorm van het werkwoord zijn in de tegenwoordige tijd. Jezus kon zelfs toen al op die wijze spreken omdat de
nieuwe, tegenbeeldige tempelregeling met zijn komst en optreden op aarde reeds
vorm begon aan te nemen, hoewel de christelijke Gemeente eerst op de
Pinksterdag van 33 AD tot bestaan zou komen.
Dat blijkt wel uit wat hij tot de
Joden zei die hem ter verantwoording riepen voor het reinigen van de tempel: Breek deze tempel
af en in drie dagen zal ik hem laten herrijzen... Maar hij sprak over de tempel van zijn lichaam (Jh 2:18-22).
Bij zijn doop begon de tegenbeeldige tempelregeling
reeds vorm aan te nemen. Door zijn onderdompeling in de Jordaan gaf hij te
kennen dat hij zich met de zondige mensheid identificeerde en bereid was
plaatsvervangend voor haar te sterven en zijn leven op het altaar van Gods wil te offeren (Hb 10:5-9; Mt 3:13-17; Lk 3:21-23). Op die wijze kwam het tegenbeeldige
'altaar' van Gods wil tot bestaan (Hb 13:10).
In de oudheid stond het koperen altaar in het midden van het Voorhof vóór de
heilige Tent der samenkomst, en zo kwam tezamen met
het tegenbeeldige, geestelijke altaar ook het tegenbeeldige 'Voorhof' tot
bestaan. Daarmee wordt een toestand bedoeld waarin iemand zich op aarde
bevindt. Jezus die tot Hogepriester was gezalfd bevond
zich in dat tegenbeeldige Voorhof omdat hij in een toestand verkeerde van
menselijke volmaaktheid, volkomen rechtvaardig en rechtschapen: Loyaal, zonder kwaad, onbezoedeld, afgescheiden van de zondaars.
Met het tegenbeeldige altaar en het tegenbeeldige Voorhof kwam ook
de tegenbeeldige Tent zelf tot bestaan, waarin de nieuwe hogepriester zijn
openbare dienst kon uitoefenen.
Natuurlijk had zijn Vader God, de Allerhoogste, altijd al zijn woonplaats in de
hemel, maar toen Hij de ware Tent 'opsloeg' kon hij bewerken dat die exclusieve
woonplaats een ander aspect aannam, of nieuwe kenmerken kreeg. De heiligheid
van zijn hemelse woonplaats werd in scherpe tegenstelling tot de buitengewone
zondigheid van de mensheid verhoogd. Zijn persoonlijke woning werd nu de
heilige plaats waar een rechtvaardige, maar ook barmhartige God bereid was een
passend, volmaakt offer ten behoeve van de onheilige mensheid te aanvaarden.
Uiteraard moest de waarde van dit offer aangeboden worden door een zondeloze,
heilige Hogepriester die persoonlijk toegang had tot God. Op deze wijze werd
Gods hemelse troon een verzoeningstroon; zijn hemelse woonplaats nam de
kenmerken aan van een tegenbeeldig Allerheiligste (Hb 9:11-12; 24-26).
Maar wat valt er te
zeggen van het Heilige? Ook die eerste, voorste afdeling heeft tegenbeeldige
betekenis, wederom in de zin van een toestand.
Zoals we zagen volbracht Jezus vanaf zijn doop zijn aardse bediening in het
tegenbeeldige Voorhof als een volmaakt rechtvaardig mens, toezicht
houdend op het opdragen van zijn eigen ziel als een volkomen zondeverzoenend
offer. Hij bevond zich te midden van zijn eigen (joodse) mensen die hij
trachtte te dienen en door wie hij uiteraard gezien kon worden, precies zoals
het geval was met het Voorhof van de Tabernakel. Hoewel de leden van de 12 niet
priesterlijke stammen geen toegang hadden tot het Voorhof, konden zij wel alles
gadeslaan wat daar plaats vond.
Met het Heilige was
het echter anders gesteld; die eerste afdeling had een afscherming, een
Gordijn, waardoor alles wat daarbinnen plaats vond, aan het oog was onttrokken.
Alleen Aäron en zijn priesterlijke zonen mochten daarin binnengaan voor het
verrichten van de dagelijkse en wekelijkse cultische handelingen.
Toen Jezus ten tijde van zijn doop werd gezalfd, werd hij tevens door God
verwekt als diens geestelijke Zoon die vanaf dat moment weer op weg terug was
naar de hemel. In die hoedanigheid bevond hij zich in het tegenbeeldige
Heilige; wat betreft zijn verhouding tot God afgeschermd. Zijn joodse volksgenoten konden die
geestelijke toestand niet met hun letterlijk gezichtsvermogen waarnemen.
Uit het bovenstaande kunnen wij nu een aantal conclusies trekken:
(1) De grotere en volmaaktere Tent, niet met handen gemaakt,
heeft daarom niets met een stoffelijk gebouw te maken (Hb 9:11-12). Het is een geestelijk 'gebouw' dat
opgebouwd wordt met 'levende stenen', namelijk levende personen, hetzij in het
bezit van een geestelijke natuur (de hemelse Gemeente), hetzij van een
menselijke natuur (de aardse Gemeente). Zie: Ef 2:20-22 en 1Pt 2:4-5.
En tot de eersten van die 'levende stenen' zei Jezus op de vooravond van zijn
dood dus: In
het Huis van mijn Vader zijn veel verblijfplaatsen… Ik ga heen om plaats voor
jullie te bereiden.
(2) Toen Jezus dan ook op de Pinksterdag
van 33 AD heilige geest uitstortte op zijn wachtende leerlingen, werd daarmee
het bewijs geleverd dat hij het tegenbeeldige Allerheiligste was binnengegaan
en zijn Vader de waarde van zijn bloed had aangeboden, daarmee een eeuwige verlossing
verworven hebbend.
Langs die weg had hij voor zijn leerlingen plaats bereid in de grotere en volmaaktere Tent
en kon hij hen vanaf de Pinksterdag daarin overbrengen. Gerechtvaardigd uit het
geloof verbleven zij voortaan in de situatie van de tegenbeeldige aardse
Voorhof; en verwekt tot Gods geestelijke zonen verkeerden zij tevens in de
situatie van het tegenbeeldige Heilige. Jezus had hen meegenomen
om bij hemzelf te zijn in het Huis van zijn Vader. Alles uiteraard in
voorlopige, typologische zin!
1 Thessalonicenzen 4:15-17
Na dit uitstapje keren we terug
naar Jh 14:2. Aan de hand van Js
66:1 concludeerden we dat kennelijk het gehele universum beschouwd kan worden
als het Huis van mijn Vader. De
hemel, Gods verblijfplaats, heeft immers geen ruimtelijke beperkingen. Met het
gebruik van die uitdrukking geeft de Bijbel eenvoudig aan dat het een
verblijfplaats is op geestelijk niveau. Een heel ander niveau van leven
daarom dan waarin wij als mensen - stoffelijke wezens – hier op aarde verkeren.
Om die reden hoeft dan ook het Schriftdeel 1 Th 4:15-17 geen enkel probleem op
te leveren.
15 Want dit zeggen wij jullie in een woord van de Heer, dat wij, de levenden,
die in leven blijven tot de paroesie van de Heer, de ontslapenen in geen geval
zullen vóórgaan;
16 want
de Heer zelf zal vanaf de hemel neerdalen met een bevelende roep, met stem der
aartsengel en met Gods trompet, en zij die dood zijn in [de] Messias zullen eerst opstaan.
17 Daarna
zullen wij, de levenden, die overblijven, tezamen met
hen in wolken worden weggerukt, de Heer tegemoet in de lucht; en aldus zullen
wij altijd met [de] Heer zijn
In de verzen 16 en 17 beschrijft de apostel de verandering tot hemels leven van
alle leden van de Gemeente, alle christenen die vanaf de Pinksterdag tot op dat
tijdstip door wedergeboorte in het Lichaam van de Messias werden opgenomen (1Ko 12:12, 13).
Andere personen - ook de andere gelovigen - zoals
bijvoorbeeld Abraham, Isaäk en Jakob en alle andere voorchristelijke
getrouwen (Hebreeën
11), zullen niet delen in de
ervaring (gebeurtenis) die Paulus hier, in 1 Thess 4,
beschrijft en die hij later, meer gedetailleerd, zou uitwerken in 1Ko 15:51-52.
Zie ook: De
Laatste trompet.
Het is dus eenvoudig niet waar dat alle gelovigen van alle tijden hemels,
onsterfelijk leven ten deel zal vallen.
Aan de hand van Hb 11:16-19 is bijvoorbeeld gemakkelijk aan te
tonen dat Abraham geen leven in de hemel verwachtte. Hij verwachtte inderdaad
een beter patris (vers 14, vaderland of vaderstad), dat tot de hemel behoorde. Maar hoe kwam dat? Omdat hij uitzag naar de Stad die de [ware] fundamenten
heeft (vers 10), van welke Stad wij nu weten dat het om
Nieuw Jeruzalem gaat dat vanuit de hemel zal neerdalen, richting aarde, door
welke regeling God vervolgens verblijf zal houden bij de mensen op aarde (Op
21:2-4).
Als gevolg van die voortgang in Gods voornemen, wordt er van die mensen op
aarde gezegd: en de dood zal niet meer zijn. Voor hen is vanaf die tijd
dus wel degelijk blijvend leven op aarde mogelijk.
Dat Abraham uitsluitend aan toekomstig aards leven dacht, blijkt ook uit
het feit dat hij bereid was zijn zoon Isaäk ten offer te brengen. Toen hij dit
offer inderdaad poogde te brengen, deed hij dit
in het geloof dat God zijn enige zoon desnoods kon opwekken. Waar? In de hemel?
Absoluut niet! Abraham verwachtte zijn zoon terug in een aardse opstanding;
want alleen dan kon de belofte voortgang hebben: In Isaäk zal 'uw zaad' genoemd worden.
Ontmoeting
in de lucht [eis
apantèsin]
Maar terug naar 1Thess 4.
Wanneer de Gemeente wordt
weggerukt, gaat ze haar Heer tegemoet in de
lucht. Twee zaken verdienen
hierbij onze aandacht:
a. de
Heer tegemoet in de lucht, en
b. aldus zullen wij altijd met
[de] Heer zijn.
Het Griekse εις απαντησιν
(eis apantèsin) had in de papyri de toepassing van
iemand - in het bijzonder een hoogwaardigheidsbekleder- tegemoet gaan, in de zin van hem inhalen. Bijvoorbeeld binnen de
stad welke die hooggeplaatste persoon met een bezoek kwam vereren.
In
zijn commentaar op deze uitdrukking schreef William Vine:
It
occurs in a papyrusmanuscript of the 2nd century BC,
and in another of the 3rd century AD, for the reception of a newly appointed
magistrate, or other dignitary, by the residents in his district on his arrival
there. Almost invariably the word suggests that those
who go out to meet him intend to return to their starting place with the person
met…and this meaning seems equally approriate here.
Dat Vine ook zelf geloofde dat in die betekenis de
zinsnede de Heer tegemoet in de lucht opgevat moet worden, moge blijken
uit wat hij verder zegt over de christenen die worden opgewekt:
They will be raised bij his
quickening voice, and will be caught away to meet him in the air, and, in due
course, will return with him to the earth from whence they set out.
Er vindt dus een ontmoeting plaats in de lucht, en vervolgens - zoals Vine zegt - zullen zij op
de daarvoor bestemde tijd met hem naar de aarde terugkeren, vanwaar zij
kwamen.
Dat in die
gang van zaken ook de laatste generatie van christenen, die tot aan de paroesie
in leven blijft, betrokken zal zijn, had Vine al
eerder aangegeven. De doden worden opgewekt, maar de lichamen van de tot op die
tijd in leven gebleven gelovigen moeten veranderd worden. En waarom? Omdat zij
in hun huidige, natuurlijke (menselijke) toestand hun hemelse erfenis niet
kunnen binnengaan:
Concerning the living believers it is
stated that, inasmuch as in its present natural
condition the body cannot enter upon its heavenly inheritance,
their bodies shall be changed, "in the twinkling of an eye" and
without passing through the experience of death…Then shall, all together and
immediately, at the same time and in the same company, be caught away to the Parousia of the Lord.
Maar,
zoals gezegd, zullen de leden van de Gemeente na die ontmoeting voor altijd met [de] Heer
zijn.
En dat is heel begrijpelijk. Hun bestaan speelt zich voortaan immers op
hetzelfde niveau af als die van de Messias, van de Vader en van de engelen, en
dat is op geestelijk niveau.
Doordat zij, net als Jezus door de barrière van hun vlees zijn gegaan,
passeren zij a.h.w. het gordijn en wordt hun toegang verleend tot de
heilige plaats, het huis van de Vader. Zie Hb 10:19-20.
Aldus
benaderd en beredeneerd levert eis apantèsin -
de Heer tegemoet gaan in de lucht en vervolgens met hem naar de aarde
terugkeren - geen enkele moeilijkheid op.
Hoe moeten wij dat terugkeren opvatten? En nog iets anders: Wanneer Jezus - de
Heer zelf - uit de hemel neerdaalt en de leden van zijn Lichaam 'wegrukt' om
hem in de lucht te ontmoeten, moeten we dan concluderen dat hij daarmee het Huis van zijn Vader tijdelijk
verliet?
Als wij
dat zouden veronderstellen, denken wij dan niet in onze eigen beperkte
menselijke dimensies? Over monai, de
woningen, de kamers of verblijven in het huis van de Vader, waarover wij het hierboven
al hadden, zegt de Augsburg Commentary dat het woord is afgeleid van het echt
Johanneïsch werkwoord menoo dat bij Johannes
gewoonlijk verwijst naar een hechte en wederkerige verhouding.
Monai zou daarom duiden op
de toestand van leven in die verhouding, want het woord heeft meer te maken met een verhouding
dan met een plaats.
De terugkeer van Jezus met zijn Gemeente moeten wij dus duidelijk niet opvatten
als een geografische verplaatsing, maar eerder in de zin van de aandacht
richten op.
In die zin is Op 21:2-4 toepasselijk, zoals
wij eerder zagen. Uit het Schriftdeel blijkt dat wanneer de hemelse Gemeente
van het Nieuwe Jeruzalem van God uit de hemel neerdaalt, alle aandacht
vervolgens gericht wordt op de situatie welke op aarde onder de mensen bestaat.
En die mensen ervaren die aandacht ook; zij gaan merken dat er geheel nieuwe
toestanden onder hen ontstaan. Niets blijft bij het
oude; alle
dingen worden nieuw gemaakt! (Op
21:1-5).
Paulus heeft weer een andere manier om die 'terugkeer' met alle aandacht voor
de aarde die daarbij hoort, te verwoorden; n.l. in Ks 3:4 >>
Wanneer de Messias, jullie leven, openbaar
gemaakt wordt, dan zullen ook jullie tezamen met hem
openbaar gemaakt worden in heerlijkheid.
Van de zelfde strekking is Rm 8:19 Want de vurige
verwachting van de schepping wacht op het openbaar worden van de zonen Gods.
Wanneer de Messiaanse koning openbaar gemaakt wordt, tezamen
met de zonen Gods, zal men hier op aarde ervaren dat die Gemeente, na
weggerukt te zijn om de Heer in de lucht te ontmoeten, naar de aarde is
teruggekeerd, om aldaar gedurende het Millennium een groots werk te volbrengen,
namelijk om de natiën de gelegenheid te bieden zich in Abrahams zaad te
zegenen (Gn 22:18).
Maar
steeds blijft het waar dat zij zich al die tijd in de monai
van het Huis van de Vader bevinden, in de verblijfplaatsen die hun Heer voor
hen had bereid, en wel in de zin van een hechte verhouding met zowel de Vader als de Zoon op een
geestelijk niveau.
Onsterfelijkheid / Hemels leven.
Buiten 1Tm 6:16 - het vers dat melding maakt van
Degene, God, die
alleen onsterfelijkheid bezit, d.i.
zonder dat die door iemand anders aan hem verleend
moest worden - vinden we in het NT slechts één andere plaats waarin athanasia voorkomt
en op schepselen wordt toegepast, t.w. 1Ko 15:51-54 >
Zie, ik deel jullie
een geheimenis mede. Allen zullen wij niet ontslapen, maar allen zullen wij
veranderd worden, in een ondeelbaar ogenblik, in een knippering
van [het] oog, bij de
laatste trompet, want de trompet zal klinken en de doden zullen
onvergankelijk opgewekt worden en wij zullen veranderd worden. Want dit
vergankelijke moet onvergankelijkheid aandoen en dit sterfelijke moet
onsterfelijkheid aandoen. Maar zodra dit vergankelijke
onvergankelijkheid aangedaan heeft, en dit sterfelijke onsterfelijkheid
aangedaan heeft, zal het woord werkelijkheid worden, dat geschreven is: De dood
is verzwolgen in de overwinning.
Met deze passage ontvangen we een verdere toelichting op de Opname volgens 1Th 4:13-17. Ook hier wordt gedoeld op de verandering
tot hemels leven van alle leden van Jezus’ Gemeentelichaam bij zijn
paroesie. Alle generaties gestorven christenen daarom, samen met de laatste
generatie welke tot op die tijd in leven was gebleven. Alléén zij zullen
de ervaring hebben dat zij met onsterfelijkheid worden 'bekleed'.
Maar wat wordt er eigenlijk bedoeld met de term hemels leven?
Laten we eerst met elkaar nagaan welke persoonlijke verwachting de apostel
Paulus koesterde toen hij zijn Brieven schreef. Fp
3:13-14 is een goed voorbeeld:
Broeders, ik voor mij
ben niet van oordeel gegrepen te hebben; doch één ding: De dingen achter mij
vergetend, mij daarentegen uitstrekkend naar de
dingen vóór mij, ga ik recht op het doel af voor de prijs van Gods omhoog roeping in Messias Jezus.
Paulus’ oogmerk is duidelijk: de prijs
van Gods omhoog roeping in Messias Jezus te verwezenlijken.
De meeste Engelse versies spreken gewoonlijk van the upward
call.
De RSV geeft vers 14
aldus weer: I
press on toward the goal for the prize of the upward call of God in Christ
Jesus.
F.W. Grant
schreef over die roeping:
the calling to a place outside
the earth altogether.
Dat Paulus zelf ook in die zin - een roeping los van elk aards bestaan
- gedacht moet hebben, blijkt uit enkele andere passages in die Brief:
1:23 Ik word van beide kanten gedrongen: het
verlangen hebbend naar het heengaan [of: de losmaking] en tezamen met [de] Messias te zijn, want dat is verreweg het beste.
3:20-21 Want ons burgerschap bestaat in
de hemelen, van waaruit wij ook vurig een redder verwachten, Heer Jezus
Messias, die het lichaam van onze vernedering van gedaante zal veranderen tot
gelijkvormigheid aan het lichaam van zijn heerlijkheid, overeenkomstig de werking dat hij in staat is ook
alle dingen aan zich te onderwerpen.
Paulus
kan zich niets groters voorstellen dan
zijn intrek te nemen bij de Heer, zoals hij eerder in de Tweede
Korinthebrief had geformuleerd.
Ook daarin had hij reeds gezinspeeld op die
uitkomst, wanneer zijn aardse tent in elkaar zou storten; d.i
wanneer hij zou sterven. Want ook dat zou slechts 'winst' opleveren,
namelijk een gebouw van God, een niet met handen gemaakt eeuwig huis in de
hemelen; d.i. de verandering tot de hemelse natuur:
Want wij weten dat
wanneer ons aardse huis, deze tent, ontbonden zou worden, wij een gebouw van
God zullen hebben, een niet met handen gemaakt, eeuwig huis in de hemelen
(2 Kor 5:1).
Voor hem is het opstandingslichaam als een gebouw, een eeuwig huis in de
hemelen. Dat hij daarbij doelt op het innemen van een (ook) voor hem
bereide plaats in het huis van mijn Vader, blijkt verder uit zijn
woorden in de vv 6-8:
Wij zijn daarom altijd
vol goede moed en weten dat wij, zolang wij thuis zijn in het lichaam, afwezig
zijn van de Heer…
Wij zijn vol goede moed en willen
liever afwezig geraken van het lichaam en onze intrek nemen bij de Heer.
Paulus spreekt niet slechts voor zichzelf. Hij heeft het voortdurend over wij, meervoud. Daarmee laat hij uitkomen dat de
hemelse bestemming, intrek nemen bij de
Heer, ook voor hen geldt tot wie hij zich in de Brief richt:
Aan de gemeente van God
die in Korinthe is, alsmede aan
alle heiligen
die in geheel Acháje zijn (1:1).
Trouwens, op de avond dat Jezus met zijn leerlingen voor het laatst bijeen was
in de bovenzaal te Jeruzalem liet ook hij uitkomen dat naast de apostelen nog
vele anderen mettertijd bij hem in de hemel hun intrek
zouden nemen. We zagen dat reeds in Jh 14:1-3, maar in Johannes 17 wordt hij in het gebed tot
zijn Vader heel specifiek:
En nu, verheerlijk gij mij, Vader, naast uzelf
met de heerlijkheid welke ik naast u had eer de wereld was… Vader, hetgeen gij mij gegeven
hebt – ik wil dat waar ik ben, ook zij bij mij zijn, opdat zij mijn
heerlijkheid mogen aanschouwen, die gij mij gegeven hebt, want gij had mij lief
vóór de grondlegging der wereld. (Jh
17:5, 24).
Merk op dat Jezus de Vader verzoekt om na zijn dood en opstanding weer plaats
te mogen nemen naast hem met de
heerlijkheid welke ik naast u had eer de wereld was, d.i. in zijn pre-existentie
(voormenselijk bestaan). Maar dat niet alleen, het is ook zijn wens dat zijn
leerlingen daar bij hem zullen zijn opdat zij mijn heerlijkheid mogen aanschouwen.
En ook in dit gebed
gaat het niet slechts om de toen aanwezige leerlingen die Jezus dit gebed
hoorden uitspreken. In vers 20 bemerken we dat Jezus de hele Gemeente, alle
opeenvolgende generaties van christenen tot nu toe, met inbegrip van ons, voor
Gods Troon brengt:
Doch niet alleen voor dezen doe ik een verzoek,
maar ook voor hen die door hun woord in mij geloof stellen.
Zie: Dat wonderlijke bouwwerk – de Gemeente – Johannes
17:1-26
Wie zijn er in het
Millennium op aarde?
Al het voorgaande in aanmerking nemend, kunnen wij ons niet voorstellen hoe
iemand kan zeggen dat met de uitdrukking hemels leven in werkelijkheid aards
leven bedoeld zou worden, enkel en alleen vanwege het gegeven dat het door de
hemel verleend wordt.
Vanaf Pinksteren 33 AD ontstonden met de stichting van de Gemeente werkelijk geheel
nieuwe perspectieven voor Joden en Heidenen die door God in verband met zijn
voornemen in Messias Jezus werden geroepen (Rm 8:28-30).
Er brak toen een nieuw aeon (eeuw; wereldperiode) in
Gods voornemen aan, namelijk om het hemelse deel van het zaad van
Abraham voort te brengen. Dat deel van het zaad is ook bekend komen te staan
als de Bruid, de Vrouw van het Lam, dat als het hemelse deel van
het Nieuwe Jeruzalem mettertijd uit de hemel zal
neerdalen om tot zegen te worden van de Heidenvolken die in het Millennium op
aarde zullen zijn.
Een en ander impliceert dat alle anderen die God met (eeuwig) leven zal
begunstigen, hun bestemming op aarde zullen hebben. Daaronder ook de gelovige
Joden (en hun voorvaders) van vóór en ná het aeon
waarin de Gemeente van christenen wordt geroepen.
Beter is het om te
zeggen: in de eerste plaats de Joden omdat voor hen in eerste instantie
en altijd al, vanaf Abraham, de belofte heeft gegolden dat de Heidenvolken in
hen, het aardse deel van Abrahams zaad, gezegend zullen worden (Gn 13:16; 22:18;
28:10-14).
Dat in het Millennium alléén dat deel van het zaad tezamen
met de Heidenvolken op aarde zullen zijn, blijkt uit wat er gaat gebeuren
als aan het einde van de 1000 jaar Satan uit zijn gevangenis wordt losgelaten:
En zodra de duizend
jaren ten einde zijn zal de Satan uit zijn kerker worden losgelaten, en
hij zal uitgaan om de Heidenvolken die aan de vier hoeken der aarde zijn te
misleiden, Gog en Magog, om
hen te verzamelen tot de oorlog, hun aantal als het zand der zee. En zij [ een aanzienlijk deel van de Heidenvolken dat door het
oordeel van het Millennium is gegaan ] trokken op over de breedte der aarde en omsingelden het kamp der heiligen en de geliefde Stad. En vuur daalde neer uit de hemel en verslond hen
(Op 20:7-9).
Op wie zullen die rebellerende natiën het in de voor hen beslissende fase
gemunt hebben?
Antwoord: op het kamp van de heiligen en de geliefde Stad.
Hier wordt duidelijk dat de geliefde stad, het Nieuwe Jeruzalem, al die 1000
jaar op aarde werd vertegenwoordigd door de heiligen. Nee, niet de
heiligen van de christelijke gemeente, maar de heiligen of uitverkorenen van de
Joodse gemeente. Zie voor die uitdrukking en aanvullende details mbt hun bestemming ondermeer Dn
7:17-18, 27; Js 65:9, 15.
En zie ook: Tot
leven komen - (3) Oordeel
En in dit verband nog iets: Met welk doel wordt Satan gedurende 1000 jaar
gebonden? In vers 3 van Openbaring 20 wordt die vraag beantwoord: opdat
hij de Heidenvolken niet langer zou misleiden totdat de duizend jaren
voleindigd zijn.
De nieuwe maatschappij op aarde omvat vanaf haar begin dus, naast de Joodse
heiligen, vooral de natiën, de Heidenvolken. Maar dat hoeft ons niet te
verbazen. Want uit Mt 25:37, 46 weten wij al bij voorbaat dat het de
'schapen' - de rechtvaardigen onder
de natiën - zullen zijn die als eersten vanuit het
oude aeon de oversteek zullen maken naar het nieuwe aeon, het Millennium. Maar wel in het gezelschap van de
Joodse heiligen! Of anders gezegd: Samen met de joodse 'man' van de Eindtijd,
namelijk degenen onder de Joden die rond de tijd van de voltalligheid van de
christelijke Gemeente uit de eeuwenlange verharding komen en alsnog geloof in
hun eigen Messias gaan stellen (Rm 11:25).
De 'schapen' zullen
namelijk onderscheiden dat zij zich voor hun behoud bij hen moeten aansluiten.
Profetisch verwoord: Zij grijpen
de slip vast van een man die een jood is, tot hen zeggend:
Wij
willen met u gaan, want wij hebben gehoord dat God met u is
(Zc 8:23).
Zie ook de (Engelstalige)
studie:
Confusion
of Tongues and the Seven Times
-.-.-.-