Leviticus hoofdstuk
12
Welke waarheden gaan
schuil achter de reinigingsprocedures?
Volgens
de Willibrord Vertaling (versie 1975) luidt Leviticus hoofdstuk
12:
YHWH
sprak tot Mozes: 2 `Zeg tegen de
Israëlieten: Wanneer een vrouw een kind krijgt en het is een jongen, dan is zij
zeven dagen onrein, net als tijdens de menstruatie. 3 Op de achtste dag moet men de
voorhuid van het kind besnijden. 4 Drieëndertig
dagen duurt het, voor zij rein is van het bloed van de geboorte. Zij mag niets
aanraken wat heilig is en niet naar het heiligdom gaan, tot de dag van haar
reiniging is aangebroken. 5 Heeft
zij een meisje ter wereld gebracht, dan is zij twee weken onrein, net als
tijdens de menstruatie. Zesenzestig dagen duurt het, voor zij rein is van het
bloed van de geboorte. 6 Wanneer, na de geboorte van een zoon of dochter, de dag van
haar reiniging is aangebroken, moet zij de priester bij de ingang van de tent
van samenkomst een lam van nog geen jaar als brandoffer aanbieden, en een duif
en een tortel als zondeoffer. 7 De
priester offert het, staande voor YHWH, en voltrekt
voor haar de verzoeningsrite. Dan is de bron waaruit haar
bloed gevloeid is, weer rein. Dit is de wet op de vrouw die een kind heeft
gekregen, een jongen of een meisje. 8 Kan
zij geen schaap betalen, dan mag zij ook twee tortels of duiven meebrengen, een
voor het brandoffer en een voor het zondeoffer. Daarmee voltrekt de priester
voor haar de verzoeningsrite, zodat zij weer rein wordt.'
Ongetwijfeld
vergde het in praktijk brengen van de reinigingsprocedures heel wat van
Israëlitische echtparen. In het bijzonder de verdubbeling van de periode van
reiniging na de geboorte van een meisje, moet een behoorlijke claim op hen
gelegd hebben. Zoals dikwijls is gesuggereerd werden de Israëlieten hierdoor herinnerd
aan de erfenis van Adam, door koning David treffend tot uitdrukking gebracht in
zijn bekende Psalm 51: Zie! Met
dwaling werd ik met barensweeën voortgebracht, en in zonde heeft mijn moeder
mij ontvangen.
Dat
de mensheid in verband met de erfenis van zonde reiniging nodig heeft, werd
in Leviticus nog verder benadrukt doordat
er aan het einde van de 40, respectievelijk de 80 dagen een
brandoffer en een zondeoffer gebracht moesten worden. Daarmee werd uiteraard vooruitgewezen
naar het ene volmaakte offer van Messias Jezus. Paulus bevestigt in Hebreeën
1:3 de reinigende kracht betreffende zonden door dat ene offer: Hij
- die afstraling der heerlijkheid is en afdruk van zijn wezen, die ook alle
dingen draagt door zijn krachtig woord - heeft,
nadat
hij een reiniging voor onze zonden had teweeggebracht, plaatsgenomen aan de
rechterhand van de Majesteit in verheven plaatsen.
Opmerkelijk
is het feit dat aan het einde van beide reinigingsprocedures dezelfde offers
werden vereist. Dat duidt uiteraard op het feit dat in het tegenbeeld geen
onderscheid wordt gemaakt voor wat betreft de toepassing van Christus’ offer op
de ene of de andere groep van personen.
Intussen
is de term tegenbeeld gevallen. En terecht, want de Wet heeft een schaduw van de toekomstige dingen,… maar het
wezenlijke behoort de Messias toe. - Kolossenzen 2:17.
Zoals ook Hebreeën 10:1 te kennen
geeft >> Want de Wet, een schaduw hebbend van de
toekomstige goede dingen, niet het beeld der feiten zelf, is nimmer in staat
met dezelfde slachtoffers die men voortdurend jaarlijks opdraagt, hen die
naderen tot volmaaktheid te brengen.
Dat de inzettingen van het
boek Leviticus rijk zijn
aan tegenbeeldige betekenis, blijkt o.a. uit hoofdstuk 16 inzake de voorschriften voor het brengen van de offers
op de jaarlijkse Verzoendag.
Vergelijk maar eens Leviticus 16:27 met Hebreeën
13:11, 12. Het was geenszins toeval
dat Jezus buiten de poort van Jeruzalem ter dood werd gebracht.
De
uitdaging waarvoor we derhalve staan is
proberen vast te stellen welke waarheden schuil gaan achter de details
van Leviticus hoofdstuk 12.
Het
is duidelijk dat de Israëlitische vrouw die baart centraal staat. Het gaat
immers steeds om haar reiniging. Wie of wat beeldt zij af?
Merk
op dat die vrouw in het tegenbeeld in een 2-voudig aspect dient te verschijnen.
Precies zoals het geval is in het voorbeeld of type. Zij baarde immers hetzij
een mannelijk,
hetzij een vrouwelijk kind. En aan beide geboortes waren verschillende
procedures verbonden om de reiniging te bereiken.
Hoe
vindt men nu zo’n tegenbeeldige vrouw? Waar verschijnt zij in
Gods woord?
Het
ligt voor de hand om daarvoor tevens naar de andere details in het verslag te
kijken.
Zo
was een opvallend detail bij de geboorte van een jongetje zijn besnijdenis
op de 8e dag. Dat nu verschaft ons
al direct een sleutel, want in de bijbel, in het NT, vooral in de Paulus’
brieven, vinden wij bijzonderheden terug omtrent de
tegenbeeldige betekenis en waarde van de besnijdenis.
Zeer
rechtstreeks is dienaangaande Paulus’ verklaring in Filippenzen 3:3
Want wij zijn de [ware] besnijdenis,
die door Gods geest dienstbaar zijn en in Messias Jezus roemen en niet in vlees
vertrouwen stellen.
Bij
wie wordt derhalve het tegenbeeld van de
joodse besnijdenis aangetroffen? Bij ons,
zegt Paulus, bij de leden van de
christelijke gemeente. Tegelijkertijd maakt hij goed duidelijk dat in hun
geval die besnijdenis het resultaat is van de werkzaamheid van de heilige geest
in hun leven. Hoe? Doordat die als het ware (niet letterlijk uiteraard) bij hen
hun oude lichaam der zonde "wegsnijdt". Vandaar
dat Paulus stelt dat christenen voortaan hun vertrouwen niet meer in het vlees
stellen.
Soortgelijke
details omtrent de kracht van de
christelijke besnijdenis verschaft de apostel in Kolossenzen 2:11 >> In
hem ook werden jullie besneden met een besnijdenis niet door handen verricht,
in het wegnemen van het vleselijk lichaam, in de besnijdenis van de Messias.
Maar
door dit vastgesteld te hebben, weten wij ook wie de vrouw moet zijn van Leviticus 12, althans in het eerste aspect, i.v.m. het
baren van een zoon. Want wie hebben de leden van Christus’ gemeente tot moeder?
Antwoord: Het Jeruzalem dat boven is. Zie maar in Galaten 4:26
en 31:
Maar het Jeruzalem dat boven is, is
vrij, en dat is onze moeder…Daarom zijn wij, broeders, geen kinderen
van een dienstmaagd, maar van de Vrije.
En
wanneer viel deze "vrouw" met haar kinderen het grote voorrecht ten
deel gereinigd te worden? Uiteraard aan het einde van de tegenbeeldige
veertig dagen. In de praktijk begon zich dit te voltrekken toen Joden en
Heidenen de gelegenheid kregen om geloof in Messias Jezus te stellen en na hun
doop aan zijn Gemeentelichaam werden toegevoegd.
Vergelijk
Handelingen
15:8-9 en 2:41. Toen werden zij gereinigd of gezuiverd.
Indien
zij nu een vrouwelijk kind baart. (vers 5)
In
dat geval zien wij dezelfde Vrouw, maar dan in het tweede aspect van haar
"optreden". Dat tweede aspect wordt
gekenmerkt door een verlenging, een verdubbeling om precies te zijn; eerst van
de 7 dagen en vervolgens ook nog van de 33 dagen, in totaal tot 80 dagen.
In
het tegenbeeld moet het dan ook duidelijk om een andere groep van personen gaan
dan de leden van de Christelijke gemeente. Bij de geboorte van een dochter was
immers geen sprake van de besnijdenis, hoewel het merkwaardig is dat de 7 dagen
die bij het jongetje leidden tot zijn besnijdenis toch werden verdubbeld. Maar
zelfs merkwaardige dingen zijn bij YHWH God gewoonlijk niet zonder
specifieke betekenis, zoals verderop ook zal blijken.
Maar
nog belangrijker is het punt dat die tweede groep van personen in de Eerste
eeuw kennelijk geen reiniging ten deel viel [let wel: als groep!]. Hun
reiniging werd uitgesteld! De tijd daarvoor werd – nu achteraf bezien –
aanzienlijk verlengd, ja, verdubbeld. In hun
geval breekt de reiniging pas aan als het tegenbeeld van de 80 dagen zijn
verstreken, t.w. bij de aanvang van de 70ste Jaarweek voor Israël.
En
waarom dan pas? Omdat hun eerst dán – als groep, en nadat de Christelijke
Gemeente door de
Opname van het religieuze toneel van deze wereld is verdwenen – de
gelegenheid zal worden geboden tot geloof komen in Christus, die eigenlijk al
in de eerste plaats bij zijn verschijnen hun Messias had moeten zijn.
We
spreken natuurlijk over een andere Gemeente dan de Christelijke Gemeente.
Welke? De enige andere gemeente die ooit in een verhouding met God kwam te
staan is uiteraard de Gemeente van het Joodse volk. Zie bijvoorbeeld
Handelingen 7:38:
Deze
[Mozes] is het die te
midden van de Gemeente in
de wildernis was met de engel die tot hem sprak op de berg Sinaï en
met onze voorvaders, en hij ontving levende, heilige uitspraken om ze jullie te
geven.
Die
gemeente is kennelijk de Vrouw in haar tweede aspect, en het is niet
toevallig dat we die ene Vrouw, maar dan in haar twee aspecten, terug vinden in
de Galatenbrief.
Want
als Paulus in Galaten 6 duidelijk heeft gemaakt dat de letterlijke besnijdenis
niet meer van enige waarde is, zegt hij vervolgens in de vv
15 en 16 >>
Want noch besnijdenis is iets
noch voorhuid, maar
een nieuwe schepping is [iets]. En allen die volgens deze regel het spoor zullen
houden, op
hen zij vrede en barmhartigheid, ja, op het Israël Gods.
Dat
we de ene Vrouw uit Leviticus 12 in het
tegenbeeld als de ene Vrouw van Galaten 6:16 moeten zien, namelijk het
Israël Gods, maar toch in tweeërlei opzicht, was
al eerder in die Brief duidelijk geworden.
Want
in hoofdstuk 4 verschijnen de twee
uitdrukkingswijzen van het Israël Gods naast elkaar:
(1)
De Hagar nu is een Sinaï berg in Arabië,
maar beantwoordt aan het Jeruzalem [van] thans, want ze verkeert met haar kinderen in slavernij.
Hagar, de vrouw die aan het verbond van
de Sinaï beantwoordt, komt dus overeen met het tegenwoordige Jeruzalem [het aardse
Jeruzalem, of in trant met vers 26, het Jeruzalem van beneden]. Zij
verkeert namelijk met haar kinderen in slavernij.
(2) Over
de Christelijke Gemeente schrijft dan de apostel >> Het Jeruzalem [van] boven echter is vrij, hetwelk is onze moeder.
Zie de
Allegorie.
In
Galaten 6:16 vermeldt de apostel dat uiteindelijk Gods vrede en zijn
barmhartigheid op het ene Israël Gods zal zijn, bestaande uit het Jeruzalem dat boven
is en het aardse Jeruzalem. In de allegorie had hij dat aangetoond door
naar Jesaja 54:1 te verwijzen en Vrouwe Sion (Jeruzalem) ook in verband te brengen met Jeruzalem-boven, hoewel Jesaja
Ook is er sprake van
iets nieuws dat wordt geschapen, t.w. de nieuwe schepping.
In de Eerste eeuw
werden christenen al tot een nieuwe schepping gemaakt:
Nu dan, indien iemand in Messias [is], [is
hij] een
nieuwe schepping. De dingen van oudsher gingen voorbij; zie, nieuwe dingen
ontstonden.
(2Ko 5:17)
Maar iets soortgelijks
zal ook de Joodse Gemeente ten deel vallen, wanneer zij in de Eindtijd tot hun
verhouding met YHWH hun God, de Heilige van Israël, worden
hersteld.
Deze
verrassende ontwikkeling werd namelijk ondubbelzinnig vastgelegd in de
zogeheten herstelprofetieën. Een greep uit de vele voorzeggingen:
37
Haar bewoners breng Ik bijeen uit alle landen waarheen Ik hen in
mijn felle toorn en mijn grote boosheid
verdreven heb; Ik breng hen terug naar deze plaats en laat hen er veilig wonen. 38 Zij zullen mijn volk
zijn en Ik zal hun God zijn. 39 Ik maak hen één van
hart en één van zin, zodat ze Mij altijd zullen vereren, voor hun eigen welzijn en dat van hun kinderen. 40 Ik sluit met hen een
eeuwig verbond; Ik keer mij nooit meer van hen af en blijf hen goed behandelen.
De eerbied voor Mij leg Ik in hun hart zodat ze Mij nooit meer verlaten. 41 Ik zal er vreugde in
vinden om hen gelukkig te maken. Met heel mijn hart en heel mijn ziel plant Ik
hen voorgoed in dit land.' Jeremia 32:37-41
21
Zo spreekt YHWH God: Ik haal de Israëlieten weg uit de volken waar ze
heengebracht zijn; uit alle richtingen breng Ik hen samen en ik leid ze naar
hun eigen grond. 22 En daar, op de bergen
van Israël, maak Ik één volk van hen: één koning zal heersen over hen allen.
Niet langer zullen het twee volken zijn, over twee rijken verdeeld. 23 Ze zullen niet
meer verontreinigd worden door hun gruwelijke afgoden en al hun misdaden. Ik
zal hen bevrijden en zuiveren van alle ontrouw waaraan ze schuldig zijn. Dan
zullen zij mijn volk zijn en Ik hun God. 24 En mijn dienaar
David zal koning over hen zijn: één herder voor hen allen. Dan zullen ze mijn
geboden opvolgen en mijn voorschriften stipt onderhouden. 25 In het land van
hun voorouders, dat Ik aan mijn dienaar Jakob gegeven
heb, zullen ze voor altijd wonen, zij, hun kinderen en hun kleinkinderen, en
mijn dienaar David zal hun vorst zijn voor altijd. 26 Dan sluit Ik
met hen een altijddurend vredesverbond. Ik maak hen weer talrijk en vestig mijn
heiligdom in hun midden voor altijd. 27 Bij hen zal Ik
wonen; Ik zal hun God zijn en zij mijn volk. 28 En als mijn
heiligdom voor altijd in hun midden staat, zullen de volken erkennen dat Ik
YHWH ben, degene die Israël heiligt.'' ' Ezechiël 37:21-28.
Door
het ongeloof van de Joodse natie in de Eerste eeuw werd aards Israël toen
opgesloten in haar ongehoorzaamheid, zoals ook eerst de
Heidenwereld opgesloten was geweest in ongehoorzaamheid. Maar zoals de
gevangenschap voor de Heidenvolken niet blijvend was en eindigde in de Eerste
eeuw (zie Handelingen 13:44-48), zo zal er ook een keer komen in de situatie
van Israël:
Want God heeft hen allen tezamen opgesloten in ongehoorzaamheid om aan hen allen
barmhartigheid te betonen. O de diepte van Gods wijsheid en kennis. Hoe
onnaspeurlijk zijn wegen!
Deze
opgetogen verklaring van de zijde van Paulus komt uit Romeinen hoofdstuk 11
(vers 32 en 33). Het is het hoofdstuk waarin Paulus bewijst dat Israël voor God
niet heeft afgedaan. Let op Rm 11:1-2:
Ik vraag dan: God heeft zijn volk
toch niet verworpen? Moge dat NOOIT geschieden! God heeft zijn volk, dat hij
eerst heeft erkend, niet verworpen.
In
dit zelfde hoofdstuk keert trouwens ook het ene Israël Gods in haar twee aspecten
terug, namelijk in het beeld van de olijfboom. Zie Rm 11:17-24.
De
olijfboom die in haar oorsprong joods is, ging naderhand - door enting - de
leden van de Christelijke gemeente, het Jeruzalem dat boven is, dragen.
Maar, wanneer de volle maat [of: het volledige aantal] der
gelovigen uit de Heidenvolken [of: de natiën] de Christelijke gemeente is
binnengekomen, en vervolgens Israël uit haar verharding terug komt en door
enting op haar eigen olijfboom terugkeert, dan kan er gezegd worden en op
deze wijze zal heel Israël gered worden
(Romeinen 11:25-26).
De
ene vrouw in haar 2 aspecten – hemels en aards (als de sterren aan de hemel en
als de zandkorrels die aan de zeeoever zijn) - zal dan dienen om Genesis 22:17,
18 te vervullen.
Al
deze schitterende perspectieven liggen opgesloten in de typologie van Leviticus hoofdstuk 12.
Als
dus te zijner tijd joodse mannen en [vooral de] vrouwen in de opstanding
terugkeren, zullen zij ongetwijfeld op een heel andere manier terugblikken op
die voor hen toch wel veel vergende reinigingsceremoniën!