Het Nieuwe Verbond
Er
zijn een aantal principiële regels van bijbeluitleg die, vooral bij dit toch
wel gecompliceerde thema, in acht moeten worden genomen.
Allereerst de profetieën die vanuit het OT worden gebruikt als uitgangspunt.
Wij doelen op Ezechiël 36:22-32; Jeremia 31:31-34;
Joël
2:28-32, en ook Amos 9:11-12, aangezien het argument van Handelingen 15:13-18
op die profetie is gebaseerd.
Al die profetische aankondigingen zijn gegeven binnen een Eindtijdsetting.
Dit is een eerste omstandigheid waarmee grondig rekening moet worden gehouden
om niet van meet af aan de fout in te gaan.
Voor deze profetieën geldt het principe dat zij een toepassing hebben
vanaf de Eerste eeuw in de Christelijke gemeente. Geen definitieve
vervulling dus, maar een toepassing.
Waarop
berust dit beginsel? Voornamelijk op twee punten, t.w.:
1. Aangezien zij Messiaans van karakter zijn, zijn zij toepasbaar
in het Messiaanse tijdperk dat met de eerste komst van Yeshua (Jezus) een
aanvang nam.
2. Omdat door Jezus bij die eerste aanwezigheid de losprijs werd
betaald. Aangezien het bloed werd gestort waarop het Nieuw Verbond berust, was
het vanaf die tijd mogelijk om de effectieve kracht van dat bloed, of de
voordelen ervan, op de gelovigen in Messias Jezus toe te passen,wat dan ook vanaf de Pinksterdag met de uitstorting
van de geest begon plaats te vinden.
Voordat we op de eschatologische [d.i. de leer betreffende de laatste
dingen] aard van bedoelde profetieën ingaan, willen we eerst op deze twee
punten wat uitweiden:
Ad 1
Hoewel het Messiaanse tijdperk in de Eerste eeuw begon, werd het geleidelijk
duidelijk dat de gezegende kenmerken ervan een voorlopig karakter
hadden.
Uit het probleem waarmee Johannes de Doper in dit opzicht worstelde, kunnen wij
enkele dingen leren. Vanuit de gevangenis regelde hij het volgende:
En
de leerlingen van Johannes berichtten hem over al deze dingen. En Johannes riep
een tweetal van zijn discipelen tot zich en zond hen naar de Heer,
zeggend: Zijt gij de
Komende, of hebben wij een ander te verwachten? Toen nu de mannen bij hem waren
gekomen, zeiden zij: Johannes de Doper heeft ons naar u toe gezonden,
zeggend: Zijt gij de
Komende, of hebben wij een ander te verwachten? In dat uur genas hij velen van
kwalen en plagen en goddeloze geesten, en vele blinden begunstigde hij met
zien. En in antwoord zei hij tot hen: Gaat heen, bericht Johannes de
dingen die jullie gezien en gehoord hebben: blinden zien weer, lammen
lopen [weer] rond, melaatsen worden
gereinigd en doven horen; doden worden opgewekt, aan armen worden goede
tijdingen verkondigd. En gelukkig is degene als hij aan mij geen aanstoot
neemt!
In
het kader van een eerste toepassing van de Elia-profetie uit
Maleachi, had Johannes Jezus als de Messias bij
Israël geïntroduceerd (Ml
4:5-6).
Maar,
zoals veel andere Joden, vroeg ook hij zich af of men wel op het type Messias
had gewacht waarin Jezus zich profileerde. Johannes had grootsere dingen verwacht
bij de intrede van het Messiastijdperk en zeker niet dat het voor de
aankondiger van de Messias op de gevangenis zou uitdraaien!
En
hoewel uit het antwoord dat Jezus aan hem liet overbrengen, wel degelijk de bewijzen
van diens Messianiteit konden worden afgeleid, bleken de wonderen waarvan hij melding maakte alle van voorlopige aard
te zijn en bovendien niet algemeen, eerder incidenteel: Alle personen die van
een of andere kwaal of ziekte waren genezen, werden toch oud en overleden na
verloop van tijd.
Ook
de zoon van de weduwe, de eerste van wie tot dan toe wordt vermeld dat Jezus
hem opwekte, had het eeuwige leven niet (Lk 7:11-17).
En voor alles: Waarom nam Jezus niet plaats op de troon van David?
De Romeinen bleven gewoon aan de macht, zelfs in het land van de Messias!
Ogenschijnlijk kwam met deze Messias niet de verlossing
voor Israël.
Moeilijk kon Johannes weten dat de heerlijkheden die
bij de Messias behoorden, pas bij een tweede komst en de daarop volgende paroesie
openbaar zouden worden; zoals naderhand in 1Pt 1:10, 11 aan het licht begon te
komen:
Betreffende
welke redding profeten hebben uitgezocht en uitgevorst, die over de voor
jullie [bestemde] genade
profeteerden, terwijl zij onderzochten op welke of wat voor tijd de geest
van [de] Messias in hen doelde, tevoren
getuigend van het lijden voor[de] Messias en van de heerlijkheden
daarna.
Eerst dus het lijden, en pas héél veel later, zoals we
nu weten, de heerlijkheden.
Precies zoals ook de auteur van de Hebreeënbrief impliceert in Hb 9:25-28
Ook niet opdat hij zichzelf dikwijls [ten
offer] zou opdragen, zoals de hogepriester jaarlijks binnengaat in de
meest heilige plaats met vreemd bloed; anders moest hij dikwijls
lijden sinds [de] grondlegging der wereld. Maar nu is hij eens
voor altijd, bij de voleinding der eeuwen, openbaar gemaakt voor
terzijdestelling van de zonde door zijn slachtoffer.
En voor zover het voor de mensen is weggelegd eens voor altijd te sterven maar
daarna een beoordeling, zo zal ook de Messias, die eens voor altijd [ten
offer] werd opgedragen om de zonden van velen op zich te nemen, de
tweede keer zonder zonde gezien worden tot redding voor hen die hem vurig
verwachten.
De ware redding komt pas in beeld [of wellicht beter geformuleerd: wordt
voltooid] bij de wederkomst. Intussen zien zij die op de Messias hun
hoop stellen vurig naar die tijd uit.
Maar hebben zij niet een nieuwe geboorte ervaren;
zijn zij niet tot een nieuwe schepping gemaakt (Titus 3:4-7; 2Ko 5:17)?
Zeker, dat is allemaal waar en in dit opzicht zijn zij begonnen de effectieve
kracht van het bloed van het verbond te proeven, maar
alles in voorlopige zin (Mt 26:27, 28).
Waaruit blijkt dat? O.a. bij ons zelf. Wij zijn slechts nieuwe mensen bij de
gratie van de inwoning van de geest. Ons menselijk organisme
is nog steeds volledig Adamitisch; bijgevolg kunnen
wij de strijd tussen vlees en geest alleen het hoofd bieden in de kracht van
die geest (Gl 5:16-17, 24-25; Rm 8:9-12).
In dit opzicht blijkt de Romeinenbrief dus erg onthullend te zijn, want hoewel
wij als leden van de Gemeente de adoptie ervaren (Rm 8:14-16), staan wij er momenteel in
zeker opzicht niet anders voor dan de rest van de schepping:
Want wij weten dat de gehele schepping tot nu toe voortdurend tezamen zucht en tezamen in barensnood verkeert. Dat
niet alleen, maar ook
wij, die de eerstelingsgave van de geest hebben, ook
wij zuchten in onszelf, terwijl wij vurig wachten op de aanneming als zonen,
het verlost worden van ons lichaam door loskoop (Rm 8:22, 23).
De adoptieprocedure moet dus nog voltooid worden;
de effecten van het bloed van het verbond zijn nu nog beperkt. Wél zijn we
dankzij de inwonende geest in het bezit van het onderpand van
wat er in de toekomst, bij de paroesie, komen zal. En uiteraard is dat een
buitengewoon grote gunst (2Ko 1:22).
Ad 2
Tijdens Jezus’ laatste bijeenkomst met zijn leerlingen in de bovenzaal stelde
hij het Avondmaal in.
Volgens Lukas (22:20) zou Jezus bij het rondgaan van de beker deze woorden
hebben gesproken:
Deze beker is het Nieuwe Verbond in mijn bloed, dat ten behoeve van
jullie vergoten zal worden.
Waar komen zijn woorden op neer? Hij maakt melding van het Nieuwe
Verbond uit Jeremia 31 en verklaart dat de basis voor dat verbond mijn
bloed zal zijn. Verder laat hij uitkomen dat
dit bloed (ook) ten behoeve van hen vergoten zal worden, zoals de volgende
middag ook gebeurde. Mt 26:28 laat uitkomen dat
inderdaad velen meer begunstigd zullen worden met de effectieve kracht van dat
bloed, met de woorden: dit betekent mijn ’bloed van het verbond’,
dat ten behoeve van velen vergoten
zal worden tot vergeving van zonden.
Paulus
beperkt zich in 1 Kor 11:25 tot slechts de verklaring: Deze
beker betekent het nieuwe verbond in mijn bloed.
Hoe dan ook, Jezus spreekt er niet over dat hij dit Nieuwe Verbond
nu ook met hen gaat sluiten.
Eerst enkele momenten later spreekt hij over het sluiten van een verbond met de
overgebleven getrouwe apostelen, maar in dat verband brengt hij een heel
andere regeling ter sprake (Lk 22:28-30):
Maar jullie zijn degenen die voortdurend bij mij zijn
gebleven in mijn beproevingen. En ik beschik jullie, gelijk mijn Vader mij
beschikte, een koninkrijk; opdat jullie in mijn koninkrijk aan mijn tafel mogen
eten en drinken, en op tronen mogen zitten, oordelend de twaalf stammen van Israël.
Wat gebeurt hier?
Jezus maakt melding van het feit dat zijn Vader
hem persoonlijk een koninkrijk beschikte, een bestemming die al
lang geleden in Psalm 110:4 was vastgelegd:
YHWH
heeft gezworen en het zal hem niet berouwen: "Gij zijt priester
voor altijd, naar de orde van Melchizedek".
Melchizedek, de koningpriester, was destijds koning van Salem (Gn 14:18).
Ivm Melchizedek en zijn profetische
Tegenhanger, de Mashiach, zie:
Geschikt
om volmaakte Hogepriester te zijn.
In zijn koninkrijk
zal Jezus evenzo Koning-Priester zijn op
grond van Gods eed aan hem. In dat priesterlijke koninkrijk betrekt Jezus op
zijn beurt zijn Gemeentelijke Lichaam, van wie de getrouwe apostelen hier - in
Lukas 22 - als de representanten dienen. Dat moge o.a. blijken uit een fragment
van het gebed dat Jezus later op die avond tot de Vader zou richten:
Niet alleen betreffende dezen doe ik een verzoek, maar ook
betreffende hen die door hun woord geloof in mij stellen, opdat zij allen één
mogen zijn (Jh 17:20-21).
Dit verzoek heeft zich door de eeuwen heen helemaal tot ons
uitgestrekt: Op grond van het apostolische onderwijs is het ons, naast alle
generaties die ons vooraf zijn gegaan, vergund geworden tot geloof te komen in
de Messias. De Gemeente is gefundeerd op het getuigenis der apostelen.
Bijgevolg
delen wij met de apostelen in hun geloof. Er is wat dat betreft sprake van
eenheid.
In zijn beschikking van het koninkrijk betrekt Jezus daarom
uiteindelijk zijn voltallige Bruidsgemeente. In zekere zin is het
alsof een bruid uit een adellijke familie door huwelijk wordt verbonden aan een
regerende monarch. Aldus geraakt zij in een positie waarin zij in zijn
koninkrijksheerschappij deelt.
Maar dit verklaart ook meteen waarom wij niet lezen dat Jezus met
hen die avond het Nieuwe Verbond sloot, want voor dat Verbond geldt
a. dat het
niet met de Christelijke Gemeente wordt gesloten, maar met het
Israël naar het vlees (1Ko 10:18), en wel als een hernieuwd
huwelijksverbond tussen YHWH en de Joodse gemeente; en
b.
dat de tijd daarvoor pas aanbreekt in de dagen van de Eindtijd.
En met die verifieerbare feiten zijn we terug bij het profetische woord.
In Jr 31:31-34 lezen we immers
het volgende:
Zie!
Er komen dagen, verzekering van YHWH, dat ik met het huis van Israël en met
het huis van Juda een Nieuw Verbond zal
sluiten. Niet
één gelijk het Verbond dat ik met hun voorvaders heb gesloten op
de dag dat ik hen bij de hand vatte om hen uit het land Egypte te leiden, mijn
Verbond dat zij verbroken hebben, terwijl ik hen als echtgenoot bezat. Maar dit
is het Verbond dat ik na die dagen met het huis van Israël zal sluiten,
luidt het woord van YHWH: Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen, en die in hun hart
schrijven. En ik zal
hun tot God zijn en zíj zullen mij tot volk zijn. En zij
zullen niet meer een ieder zijn naaste en een ieder zijn broeder leren, door te
zeggen: Kent YHWH, want zij allen zullen mij kennen, van de kleinste tot de
grootste onder hen, luidt het woord van YHWH. Want ik zal hun ongerechtigheid
vergeven, en hun zonde zal ik niet meer gedenken.
Dat hier sprake is van Gods terugkeer tot zijn Israëlitische
Vrouwgemeente, doordat hij zijn Verbond met hen vernieuwt, daarvan spreekt het
gedeelte voor zich.
Een zekere bijbelgeleerde die het boek Jeremia zowel heeft vertaald als
van commentaar voorzien, heeft dus helemaal gelijk als hij schrijft:
De partijen van het Verbond blijven dezelfde: YHWH en Israël;
vroeger de vaderen, nu de afstammelingen. Het vroegere Verbond werd
gesloten bij de Uittocht uit Egypte; het is het Verbond van de Sinaï. Dit volgt
eveneens uit het feit dat het Nieuwe Verbond geschreven wordt in het hart, een
zinspeling op het vroegere Verbond dat op stenen tafelen werd geschreven. In
die dagen had YHWH zich over het volk ontfermd en het uit Egypte gevoerd. In
zijn ondankbaarheid heeft het volk zich niet aan de gesloten overeenkomst
gehouden (Hosea
11:1-2).
Het Oude verbond werd dus gesloten bij de Sinaï, tijdens de
Uittocht. Waar ligt dat tijdstip bij het Nieuwe Verbond? De hierboven
geciteerde auteur verwees naar Israëls ontrouw zoals beschreven
en afgebeeld in bijbelboek Hosea. En daar ook vinden we het antwoord
op onze vraag: In de 'story' van Hosea en Gomer. Want
daarin wordt op treffende wijze de historische gang van zaken verbeeld wat
betreft de eeuwenlange verhouding tussen YHWH en zijn Vrouwgemeente Israël.
Na
een aanvankelijke breuk met Gomer, een vrouw van hoererij, neemt
Hosea op Gods aanwijzing die vrouw toch als echtgenote terug.
Zie
vooral de gedeelten Hs 1:2, 10; 2:17-20
en 3:1-5.
Uit Hs 3:4-5 wordt ons duidelijk dat het herstel van de
verhouding tussen YHWH Elohim en Israël pas gaat plaats vinden in de
Eindtijd, wanneer David,
hun koning door
hen 'gezocht' zal worden, naast YHWH, hun God.
Het is omdat de zonen van Israël vele dagen zonder koning en
zonder vorst en zonder slachtoffer en zonder zuil en zonder efod
en terafim zullen wonen. Daarna zullen de zonen van
Israël terugkeren en stellig JHWH, hun God, en
David, hun koning, zoeken; en zij zullen stellig sidderend
tot JHWH en tot zijn goedheid komen, in het laatst der dagen.
Dat pas in die tijd, in het laatst der
dagen, Gods huwelijksverbond met de natie wordt vernieuwd, wordt ook
gesuggereerd in Hs 2:19, 20
En ik wil u voor onbepaalde tijd aan mij verloven, en ik wil u aan
mij verloven in rechtvaardigheid en in
gerechtigheid en in liefderijke goedheid en in barmhartigheden. En ik wil u aan
mij verloven in getrouwheid; en gij zult
YHWH stellig kennen.
Let, behalve op het gehanteerde taalgebruik dat zinspeelt op het
gegeven dat YHWH zijn ontrouwe vrouw terugneemt, vooral ook op de zinsnede: en
gij zult YHWH kennen.
Voor velen zal het een verrassing zijn dat al -
meer dan een eeuw vóór Jeremia - met die verklaring op één van de belangrijke
condities van het Nieuwe Verbond werd gezinspeeld: Men zal YHWH kennen, van de geringste tot de grootste onder
hen (Jr 31:34).
Zie de studie
>> Een
historisch geval van huwelijksontrouw
Daarmee wordt het idee dat het Nieuwe Verbond gesloten zou zijn
met de wedergeboren Israëlieten in 33 AD, absoluut weersproken. Die Joden keerden
beslist niet terug in een herstelde huwelijksverhouding met God, maar gingen in
plaats daarvan als eersten deel uitmaken van de Bruid, de Vrouw van het Lam, de
Christelijke Vrouwgemeente!
Wedergeboorte zal echter ook aan de
orde zijn wanneer Israël in de Eindtijd in haar huwelijksverhouding tot YHWH,
haar Elohim, zal worden hersteld!
Toen
Mashiach Yeshua namelijk in een vroeg stadium van zijn bediening een gesprek
had met een leraar van Israël – Nikodemus, die heimelijk in de nacht tot hem
was gekomen - bleek ook bij hem het zwaartepunt te liggen op de
geest van wedergeboorte, want vooral over de werking daarvan weidde hij
uit (Jh 3:5-8), een punt dat ook geregeld terugkeert in de
herstelprofetieën.
Zie
ondermeer Ez 36:25-27, maar merk daarbij
tevens op dat in dergelijke profetische aankondigen van herstel ook
steevast de terugkeer uit de
diaspora wordt betrokken (vers 28):
Ik zal rein water over op jullie
sprenkelen, en jullie zullen rein worden. Van al jullie onreinheden en van al
jullie afgoden zal ik jullie reinigen. Een nieuw hart en een
nieuwe geest zal ik in jullie binnenste geven. Het hart van steen zal ik uit
jullie lichaam wegnemen en ik zal jullie een hart van vlees geven. Mijn
geest zal ik in jullie binnenste geven en maken dat jullie in mijn inzettingen wandelen en ijverig mijn
verordeningen onderhouden. Jullie zullen wonen in het land dat ik jullie
vaderen gegeven heb. Jullie zullen mij tot een volk zijn en ik zal jullie tot
God zijn.
Treffend in dit opzicht is ook het Schriftdeel Jr 32:37-41,
waarin de hierboven reeds genoemde elementen
worden teruggevonden: Terugkeer uit alle landen waarheen zij verstrooid waren;
het sluiten van het Verbond en de werking van de geest in hun hart om hen tot
nieuwe mensen, een ‘nieuwe schepping’ te maken:
Zie, ik ga hen bijeenbrengen uit al de landen waarheen ik hen in
mijn toorn, in mijn grimmigheid en in grote verbolgenheid verdreven zal hebben,
en ik zal hen terugbrengen naar deze plaats en hen onbezorgd doen wonen. Zij zullen mij tot een volk zijn, en ik zal hun tot God zijn. Ik zal hun één hart en één weg
geven om mij te vrezen, alle dagen, hun ten goede, en hun kinderen na hen. Ik
zal een eeuwig Verbond met hen sluiten,
dat ik mij van achter hen niet zal afwenden, opdat ik hun goeddoe. En ik zal
mijn vrees in hun hart geven, zodat zij niet van mij afwijken.
Ik zal mij over hen verblijden en hun goeddoen. En ik zal hen in getrouwheid in
dit land planten, met heel mijn hart en met heel mijn ziel.
In Jeremia staan deze profetieën gewoonlijk in een context van
de (typologische) bevrijding uit de gevangenschap in Babel. Dit komt omdat
het uiteindelijke herstel van de Joodse Vrouwgemeente evenzo met een bevrijding
gepaard zal gaan, maar dan vanuit een geestelijke gevangenschap van een veel
groter (gevallen) Babylon. Vandaar: Gaat
uit van haar mijn volk, uit haar!
Zie:
Op 18:1-8.
Overigens is ook bij Jeremia zelf, zoals bij zijn aankondiging van het Nieuwe
Verbond in Jr 31:31, de factor tijd te verifiëren.
Hij leidt zich namelijk in met de woorden: Zie!
Er komen dagen, is de uitspraak van YHWH.
Die frase komen we meer tegen in Jeremia als een aanduiding om ons te
verplaatsen naar het Messiaanse tijdperk, in het bijzonder in de tijd van de
wederkomst, wanneer de heerlijkheden aanbreken (1Pt 1:11).
Jr 23:5-8 is daarvan een goed voorbeeld:
Zie, er komen dagen,
spreekt YHWH, dat ik voor David een rechtvaardige Spruit zal doen opstaan. Hij
zal als koning regeren en verstandig handelen, hij zal recht en gerechtigheid
doen op de aarde. In zijn dagen zal Juda verlost worden en
Israël onbezorgd wonen. Dit zal zijn naam zijn waarmee men hem noemen zal:
Daarom zie, er komen
dagen, spreekt YHWH, dat men niet meer zal zeggen: Zo waar YHWH leeft, die de
Israëlieten geleid heeft uit het land Egypte, maar: Zo waar
YHWH leeft, die het zaad van het huis van Israël geleid heeft en die het
gebracht heeft uit het land in het Noorden en uit al de landen waarheen ik hen
verdreven had: zij zullen wonen in hun eigen land.
Ook in de Ezechiël profetieën worden wij naar de eindtijd
overgeplaatst. Let op bepaalde zinsneden die daarop duiden. Zie buiten Ez 36:22-28 als voorbeeld ook Ez 34:23-25.
Ik zal over hen één Herder doen opstaan en die zal hen weiden: Mijn knecht
David. Híj zal hen weiden en híj zal een herder voor hen zijn.
En ik, YHWH, zal een God voor hen zijn, en mijn Knecht David zal vorst zijn in
hun midden. Ik, YHWH, heb gesproken. Ik zal een Verbond van
vrede met hen sluiten en de wilde dieren uit het land wegdoen. Zij zullen onbezorgd
wonen in de wildernis en slapen in de wouden.
Als de vervulling voor het volk Israël komt, zal dat ook in hun geval er toe
leiden dat zij tot nieuwe mensen worden gemaakt, dus tot een nieuwe
schepping worden. Waarom is dat nodig?
Omdat zij, als het aardse deel van het Abrahamitische zaad, de
zichtbare vertegenwoordigers zullen zijn van het Nieuwe Jeruzalem, in het
bijzonder wat betreft de vervulling van de belofte en in uw zaad zullen
alle natiën gezegend worden.
De
positie die zij daarbij op aarde zullen gaan innemen, wordt o.a. profetisch
aangegeven in zulke schriftdelen als Ex
19:6; Ps 45:16; Js 32:1; 61:6.
Kennelijk zal dat dan niet langer meer gebeuren in een voorlopige zin
zoals in het geval van de Christelijke gemeente. Het Nieuwe verbond is dan
immers ten volle van kracht geworden en dus is de tijd gekomen om de effecten
van het loskoopoffer zonder enige beperking
toe te dienen.
Kortom,
de leden van de Grote Schare - d.i.
de getrouwe joodse Rest die door de Grote
Verdrukking heengevoerd wordt - zullen als eersten door het Lam naar de
bronnen van de wateren des levens van Op 7:17
geleid worden.
Zie
het Studiedeel Op
7:9-17 dat nader uitweidt over de profetieën van herstel in Jesaja 49.
Als
verdere profetische bewijsplaatsen voor dat komende herstel verwijzen wij ook
naar Jr 30:1-9 en Dn
12:1, 10.
Bijzonder is het, om aan de hand van de bekende sleuteltekst Rm 11:25 te constateren, dat in die zelfde fase van
Gods reddingsplan de Christelijke Gemeente haar bestemming ten
volle bereikt; het tijdperk van het onderpand is dan voorbij:
En op deze wijze zal heel
Israël worden gered, d.i. het
Israël Gods zoals ze wordt vertegenwoordigd door de twee Gemeentes
waarover het in de Bijbel voornamelijk gaat (Rm
11:26).
Zie
de studie van Romeinen
11.
Aanhangsel
Zoals
hierboven al werd aangegeven zal het Nieuwe Verbond voor Israëls Overblijfsel
de Schriftuurlijke basis zijn om binnen de Zeventigste Jaarweek voor Israël – met name in de tweede helft ervan, nadat het Messiaanse
koninkrijk werkelijk is opgericht – het goede nieuws omtrent dat heuglijke feit
wereldwijd te verkondigen (Mt 24:14).
Wat
Yeshua gebood volgens Hn 1:8 zal dan opnieuw voor dat
getrouwe Overblijfsel gelden. Zie hieronder de gematria toepassing van Jeremia
32 >>
Jeremia 32:37-40
Ziet, ik breng hen bijeen uit al de landen waarheen ik hen in
mijn toorn en in mijn woede en in grote
verontwaardiging verdreven zal hebben, en ik wil hen terugbrengen naar deze
plaats en hen in zekerheid doen wonen.
|
||
En zij zullen mijn volk worden, en ikzelf zal hun God worden. |
||
En ik wil hun één hart geven en één weg, om mij altijd te
vrezen, ten goede van hen en van hun zonen na hen. |
||
En ik wil een voor onbepaalde tijd durend Verbond met hen
sluiten, dat ik mij niet van achter hen zal afwenden, om hun goed te doen; en
de vrees voor mij zal ik in hun hart leggen, opdat zij niet van mij afwijken. |
GW 13823
≈≈ Hn 1:8 >> Maar jullie zullen kracht ontvangen
wanneer de heilige geest op julie gekomen
is, en jullie zullen getuigen van mij zijn. Zowel in Jeruzalem als in
geheel Judea en Samaria en
tot de verst verwijderde streek der aarde.
-.-.-.-