Het trompetgeschal van Tisjri
Voor smal lezen, zie: Blogexemplaar
Voordat we
ons uitvoerig bezig houden met de antitype van het Trompetgeschal op 1 Tisjri –
het eerste ‘Najaarsfeest’ binnen Israëls feestenkalender – gaan we eerst wat
dieper in op de betekenis van een ander ‘trompet’ geluid; namelijk dat zal
klinken bij de Opname van Yeshua’s eigen Gemeente
>>
Zie! Ik vertel
jullie een geheimenis: Wij zullen niet allen ontslapen, maar allen zullen wij
veranderd worden, in een ondeelbaar moment, in een knippering van
[het]
oog, bij de laatste trompet. Want de trompet zal klinken en de doden
zullen onverderfelijk worden opgewekt en wij zullen veranderd worden. Want dit verderfelijke moet onverderfelijkheid aandoen en dit
sterfelijke [moet] onsterfelijkheid aandoen.
1Ko 15:51-53
Het blazen van de laatste trompet – of bazuin - is [eveneens] een eschatologisch signaal, maar dát markeert het punt in de tijd waarop de Heer Yeshua, Israëls Masjiach, zelf vanuit de hemel neerdaalt voor het op gang brengen van de beslissende Eindtijdgebeurtenissen; aan te vangen met het tot zich nemen van zijn Bruidgemeente. De tweede Gemeente in YHWH Elohims voornemen.
In 1Th 4:15-17 wordt dezelfde gebeurtenis, bekend geworden
als
De
Opname van de Gemeente, in de volgende
bewoordingen aangekondigd:
Want dit zeggen wij jullie op gezag van [een] woord
van [de] Heer: wij, de
levenden, die overblijven tot de paroesie van de Heer, zullen de ontslapenen beslist niet voorgaan. Want de Heer
zelf zal met een bevelend roepen, met [de] stem
van [de] aartsengel en met
Gods bazuin neerdalen vanaf [de] hemel en de
doden in [de] Messias zullen eerst opstaan. Daarop zullen wij, de levenden die overblijven, tezamen met hen in wolken worden weggerukt, de Heer tegemoet
in de lucht; en zo zullen we altijd
met [de] Heer zijn.
Dát signaal leidt tevens de manifestatie van God in waarin hij zich op een allesbeslissende wijze kenbaar zal maken aan een totaal van hem vervreemde mensenwereld die ten dien tijde haar climax van goddeloosheid zal hebben bereikt.
Met Shavuot, het Wekenfeest [Pinksteren], werden de Voorjaarsfeesten afgesloten (Lv 23:15-22). Er volgde dan een (betrekkelijk) lange periode tot het eerste Najaarsfeest, dat vooral gekenmerkt werd door het veelvuldig blazen op de ramshoorn, de sjofar.
De tegenbeeldige vervulling van het
trompetgeschal - elk jaar op 1 Tisjri - zal voor Gods oude Verbondsvolk Israël
allerbelangrijkst zijn. Waarom?
Het tegenbeeldige sjofarblazen lijkt
immers tot doel te hebben nederige Joden op te roepen tot bezinning, tot
terugkeer en berouw. Voor zover zij dit tot dan toe nog niet gedaan mochten hebben,
zal het voor hen van het hoogste belang zijn om dan alsnog tot inkeer te komen
van hun hardnekkig verzet tegen en
hun ongeloof in hun ware Mashiach,
Yeshua, Gods eigen Zoon.
Kelly schreef daarover ondermeer:
God is inaugurating a fresh testimony. The trumpet is
clearly a figure of His intervention to announce some signal change. It may be
for judgment, as we find in some cases; it may be a distinct testimony in
grace, as we know elsewhere. It is clearly a loud summons from God to people on
the earth. Here, as we read, it is not merely a blowing of trumpets, but
"a memorial" of blowing of trumpets. It is a recall of what had long
passed out of memory.
In de voorafbeelding der feesten leidde het trompetgeschal tien dagen later tot de viering van Yom Kipur, de Grote Verzoendag. Ook de tegenbeeldige vervulling daarvan komt voor Israël in de 70ste Jaarweek, naar wij verwachten wanneer YHWH Elohim het deel van zijn volk dat in berouw tot hem terugkeert, zal zuiveren van schuld.
Dat bij het aanbreken van de Eindtijd de aardse
Gemeente van Gods voornemen opnieuw zal worden bijeengeroepen hoeft ons -
indien die veronderstelling juist zou blijken te zijn - geenszins
te verbazen, omdat
• die Gemeente
tezamen met de hemelse Gemeente – Yeshua’s eigen
Bruidgemeente - tot het ene Israël Gods zal worden gemaakt dat - werkzaam
vanuit de tempelstad Nieuw Jeruzalem – in het Millenniumkoninkrijk van de
Messias dienstbaar zal zijn tot zegen van de Heidenvolken;
• in Rm 11:25-26 wordt onthuld dat de verharding van Israël
jegens haar Messias eindigt als de volheid der Heidenen is ingegaan [in
de hemelse Gemeente] en dat langs die weg het hele Israël Gods zal worden
gered;
• de loskoop van de beide Gemeenten samenvalt, zoals vooraf werd getoond in het Ruthverhaal: Nadat de 'antichristelijke' Peloni Almoni had erkend dat hij niet in staat was te lossen, ging Boaz – voorafbeelding van de Messias – er toe over door één daad de beide Vrouwgemeenten te 'lossen'.
Zie aub: Ruth
en de Antichrist
.
Het Feest der Trompetten was in het oude
Israël een najaarsgebeurtenis:
In de zevende maand, op de eerste der maand, zult gij een sabbat hebben, een gedenkdag van trompetgeschal, een heilige
samenkomst.
Lv 23:24
Moeten wij het tegenbeeld van dit bazuingeschal
eveneens in het najaar verwachten, op de gebruikelijke datum 1 Tisjri?
Wij zullen dit moeten afwachten, daarbij bedenkend
dat uit Lv 23:27 blijkt dat het trompetgeschal op de
Eerste dag feitelijk de opmaat was voor de Verzoendag Yom Kipur,
op de Tiende dag van die zelfde maand:
Maar
op de tiende van die zevende maand is de Verzoendag;
een heilige samenkomst zult gij hebben en gij zult u verootmoedigen en
YHWH een vuuroffer brengen.
Zelfs nu
nog zijn de eerste tien dagen van de maand Tisjri, de zogenoemde Hoogheilige
Dagen, de belangrijkste dagen van het hele Joodse jaar, dagen die Joodse mensen tot bezinning
en inkeer moeten leiden met het oog op goddelijk oordeel. Maar vanzelfsprekend
zal de tegenbeeldige vervulling geen letterlijke tien dagen omvatten, zoals
evenmin het geval was/is wat betreft de tijdsduur van het tegenbeeld van Pesach
(Pascha).
In 1Ko 5:7-8 tekende de apostel Paulus het
volgende op met betrekking tot de tegenbeeldige betekenis van het Pascha en het
Feest der Ongezuurde broden:
Zuivert het oude zuurdeeg uit opdat jullie een
nieuw deeg mogen zijn, zoals jullie ongezuurd zijn. Want ook ons Pascha, [de] Messias werd geslacht. Laten wij bijgevolg het feest vieren, niet in oud
zuurdeeg noch in zuurdeeg van slechtheid en goddeloosheid maar in ongezuurde
broden van oprechtheid en waarheid.
Paulus’
aanleiding daartoe was het goddeloos handelen van een zekere Korinthische
christen. Diens immorele gedrag was als zuurdeeg, het zinnebeeld voor een
verderfelijke, onheilige invloed. Slechts een weinig daarvan doorzuurt de hele
massa, en precies dát was te Korinthe gebeurd.
Het zinnebeeld
van het zuurdeeg ontleende de apostel aan het jaarlijkse Feest der Ongezuurde
broden dat een week lang in aansluiting op het offeren van het Paschalam in Israël werd gevierd. Vergelijk Lv 23:4-8.
Voor de Joodse vierders gold dat zij bij de aanvang van dat octaaf al het
oude zuurdeeg uit hun huizen moesten verwijderen en enkel ongezuurd brood
moesten eten, maar volgens Paulus was dat vroegere feest typologisch voor het
hele Christelijke tijdperk. De Messias, ons
Pascha, is geslachtofferd waardoor een grote verlossing in het vooruitzicht
werd gesteld, niet slechts voor één volk maar voor alle mensen die er geloof in
stellen, te beginnen met de leden van Jezus’ Gemeentelichaam. Het oude
zuurdeeg, kenmerkend voor de onheilige praktijken binnen het Heidendom, moest daarom
- als een belangrijk kenmerk van de viering in het tegenbeeld - uit hun midden
worden weggedaan.
Soortgelijke beginselen gelden voor de
tegenbeeldige Verzoendag.
In
Israëls Heiligdom, aanvankelijk de Tabernakel, en later in het Tempelheiligdom,
werd dienst verricht door een hogepriester die tot het Levitische Huis van
Aäron behoorde. Andere mannelijke leden van Aärons
Huis waren onderpriesters, en de overige mannelijke leden van de stam Levi verrichtten dienst als assistenten.
Op de
jaarlijkse Verzoendag offerde de hogepriester twee dieren, en het bloed van elk
van deze dieren werd op Gods aanwijzing afzonderlijk in het Allerheiligste
aangeboden.
Eerst
werd door de Aäronische hogepriester een jonge stier
geofferd voor zichzelf en voor zijn Huis, waarbij de gehele stam Levi
inbegrepen was (Lv 16:11, 14). Vervolgens werd er een bok als
zondeoffer aangeboden voor het volk, de andere twaalf stammen (Lv 16:15). Bovendien werden de zonden van heel Israël
over de kop van Azazel - een levende bok –
uitgesproken, waarna die bok de wildernis in werd geleid (Lv 16:21-22).
In het
tegenbeeld ging Gods Zoon Jezus, in het jaar 33 AD, als de tegenbeeldige
Hogepriester, met de waarde van het
bloed van zijn eigen, menselijke slachtoffer het hemelse Allerheiligste
binnen. In Hb 9:10-11, 24-28 lichtte de apostel
Paulus dat als volgt toe:
Toen [de] Messias echter [publiekelijk] optrad als Hogepriester van de goede dingen die
geschied zijn, door de grotere en
volmaaktere Tent, niet met handen
gemaakt - dat is niet van deze schepping - ging hij, ook niet door bloed van
bokken en jonge stieren, maar door het
eigen bloed, eens voor altijd de meest
heilige plaats binnen, een eeuwige
verlossing verworven hebbend…
Want de
Messias ging niet binnen in een met handen gemaakte meest heilige plaats, kopie
van de ware, maar in de hemel zelf, om
nu ten behoeve van ons voor Gods aangezicht te
verschijnen. Ook niet opdat hij zichzelf
dikwijls [ten
offer] zou opdragen, zoals de hogepriester jaarlijks binnengaat in de
meest heilige plaats met vreemd bloed; anders moest hij
dikwijls lijden sinds [de] grondlegging der wereld. Maar nu is
hij eens voor altijd, bij de voleinding der eeuwen, openbaar gemaakt voor
terzijdestelling van de zonde door zijn slachtoffer.
Sindsdien
hebben gelovige mensen de geestelijke, levengevende voordelen van dat ene
toereikende offer ontvangen. Vanaf Pinksteren 33 AD, met de uitstorting van de
heilige geest, en helemaal tot op heden, hebben de leden van de Christelijke
Gemeente - degenen die ertoe geroepen zijn om met Gods Zoon erfgenamen te zijn
– als eersten die voordelen ondervonden.
Vergelijk: Hn 2:32-33; Rm 8:14-17; Ks 1:13-14.
Maar nog
vele anderen zullen de voordelen van Jezus’ volmaakte offer ontvangen, doch te
allen tijde slechts op grond van geloof in dat ene toereikende offer, dus zonder
daarvoor zelf zwaar werk te
verrichten, zoals
bijvoorbeeld vermeende, verdienstelijke werken der Mozaïsche Wet (Lv 23:25-28).
In de 70steJaarweek,
ten tijde van Jezus’ paroesie (tegenwoordigheid), wanneer de laatste trompet klinkt, en nadat de Gemeente is weggerukt in de
Opname, de Heer tegemoet in de lucht, zullen de voordelen ook een gelovig Joods Overblijfsel
ten deel vallen. Maar ook de Heidenvolken komen op Gods bestemde tijd in het
beeld. Zoals Jezus zelf al aankondigde zullen de levengevende voordelen van
zijn offer ook hén bereiken, met name in zijn
Millenniumrijk:
Want God had de wereld zozeer lief dat hij zijn eniggeboren Zoon gaf, opdat een ieder die geloof oefent in hem niet vernietigd zou worden, maar eeuwig leven zou hebben (Jh 3:16).
Conclusie:
Het tegenbeeldige bazuingeschal van de
laatste trompet hebben we tot op heden niet vernomen!
Maar wat
het tegenbeeld van de Verzoendag betreft dat is
- wat de christelijke Gemeente betreft – al sinds
33 AD zichtbaar geweest. Ná de Opname van de Gemeente zal, in de loop van de 70ste
Jaarweek, ook voor etnisch Israël het moment aanbreken dat zij de geestelijke
voordelen van die ‘Dag’ zullen gaan ontvangen.
Daarbij
kunnen we bedenken dat de ‘Voorjaarsfeesten’ in hun tegenbeeldige vervullingen
alle op exact dezelfde datums vielen als aangegeven voor het houden van die
‘feesten’ in typologische zin!
Wat
betreft de tijd voor de Opname van Yeshua’s Germeentelichaam bezitten we overigens nog een andere
aanwijzing. Welke?
Nadat de
apostel in 1Th 4:15-17 de Wegrukking had beschreven, gaf hij direct daarop, in
1Th 5:1-3, dienaangaande de volgende indicatie:
Wat nu
de tijden en de tijdperken betreft, broeders, hoeft
men jullie niet te schrijven, want jullie zelf weten heel precies dat [de] dag van de Heer komt als een dief in de nacht. Wanneer zij zeggen "Vrede en Veiligheid" zal juist dan een plotseling verderf over hen komen zoals
het wee over een zwangere en zij zullen beslist niet ontkomen.
Zie hier
het commentaar op die uitspraak.
Zonder
ook maar in enige zin dogmatisch te zijn lijkt die passage te
kennen te geven dat de laatste generatie van Christenen, de 'levenden',
vlak voor de paroesie naar dat 'teken' kunnen uitzien, namelijk een opvallende
manier waarop er over vrede en
veiligheid zal worden gesproken.
Kijkend
naar de wereldsituatie van thans kunnen we gemakkelijk inzien dat de wereld der
mensen in het algemeen zich maar al te graag door
stellige uitspraken dienaangaande in slaap zal willen laten sussen, in plaats
van er acht op te geven als een (voor hen) onheilspellend signaal van Godswege.
Hieronder
verschaffen we voor de geïnteresseerde lezer de gematria resultaten van Lv 23:23-25 >>
En YHWH sprak tot
Mozes, zeggend: |
||
Spreek tot de zonen van Israël, zeggend: In de zevende maand,
op de eerste van de maand, zult gij een sabbat
hebben, een gedenkdag van trompetgeschal, een heilige
samenkomst. |
||
Geen enkel soort
van zwaar werk moogt gij verrichten,
en gij moet een vuuroffer aan YHWH aanbieden. |
Totaal GW 8205
Heel opmerkelijk kan het genoemd worden dat die GW (Getalswaarde) correspondeert met die van 2 Thess 2, vers 6 >>
καὶ νῦν τὸ κατέχον οἴδατε
εἰς
τὸ ἀποκαλυφθῆναι αὐτὸν ἐν τῷ ἑαυτοῦ καιρῷ.
En nu weten jullie wat [hem - de
Mens der Wetteloosheid; de Antichristelijke figuur van de Eindtijd -] weerhoudt,
opdat hij op zijn eigen tijd geopenbaard wordt.
De verschijning van die mysterieuze figuur op het religieuze wereldtoneel van de Eindtijd hangt immers samen met de Opname van Jezus’ Gemeentelichaam, aangezien dan wat weerhoudt is weggenomen!
De vv 24-25 van Leviticus 23 hebben tezamen GW 7310 (4766 + 2544), wat we terugvinden in het betekenisvolle hfdst Jeremia 25, vers 20.
In dat hfdst worden immers – vanaf vers 15 - de resultaten van het Eindoordeel opgesomd, wanneer YHWH Elohim de beker wijn van zijn toorn uitstort over al zijn vijanden.
Ook de GW 4766 blijkt betekenisvol te zijn! Zie daarvoor het commentaar op de persoon van Jozef ten tijde dat hij als de Voedselbeheerder in het land Egypte diende en de betekenis daarvan in tegenbeeld.
In Numeri 29:1-6 treffen we een uitgebreidere beschrijving aan van Yom Teruah >>
En in de zevende maand, op de eerste van de maand,
moeten jullie een heilige samenkomst houden. Geen enkel
soort van zwaar werk mogen jullie doen. Het dient werkelijk een dag van
trompetgeschal [YOM TERUAH] voor jullie te zijn. Numeri 29:1 is een
korte parallelle passage van Lv 23:23-25 >>
|
4225 |
|||||||
En jullie moeten als brandoffer tot een rustig
stemmende geur voor YHWH opdragen: één jonge stier, één ram, zeven
mannetjeslammeren van een jaar oud, gave [dieren];
en
het daarbij behorend graanoffer van meelbloem, met
olie bevochtigd, drie tiende maat bij de stier, twee tiende maat bij de ram, |
||||||||
en het daarbij behorend
graanoffer van meelbloem, met olie bevochtigd, drie tiende maat bij de stier,
twee tiende maat bij de ram, |
GW 12148
≈≈ Hn 4:12 >> Bovendien is er in niemand anders redding, want er is onder
de hemel geen andere naam die onder de mensen is gegeven waardoor wij
gered moeten worden.
Terecht
wordt YOM TERUAH geassocieerd met de noodzaak
van Masjiach Yeshua voor redding van elk mens!
En ook Rm 8:9 >> Maar jullie zijn
niet in vlees, maar in geest, indien althans Gods geest in jullie woont. Maar
indien iemand de geest van Messias niet heeft, is deze niet van hem.
Slotopmerking
Rond het eerste ‘najaarsfeest’,
omschreven als een gedenkdag van trompetgeschal, kan nog vermeld worden dat er een waas van geheimzinnigheid omheen
hangt! Niet alleen omdat dit ‘feest’ alleen in dit Bijbelgedeelte wordt
genoemd, wat op zich reeds uitzonderlijk is, maar
vooral ook omdat in het geheel niet wordt vermeld met welk doel die gedenkdag jaarlijks door Israël onderhouden
moest worden!
In ieder
geval was die gedenkdag van trompetgeschal – zoals we hierboven al toelichtten – een opmaat naar de beide andere
‘Najaarsfeesten’; eerst de Verzoendag, op 10 Tisjri, en vervolgens, 5 dagen
verder, vanaf 15 Tisjri, het 7-daagse Loofhuttenfeest.
Wat de
Christelijke Gemeente betreft, lijken we in dit verband Yom Kippur, de
Verzoendag, buiten beeld te kunnen houden. Waarom? Omdat Christenen zich al
sinds 33 AD mogen verheugen in hun verzoening met God op grond van hun geloof
in Yeshua’s vrijkopend slachtoffer. De Tweede
Korinthebrief wijdt opvallend breed uit over die ‘vroege’
verzoening die de leden van Yeshua’ Bruidgemeente ten deel valt. Hieronder
herhalen wij een gedeelte uit ons commentaar op 2Ko 5:1-3 >>
Paulus
kan zich niets groter voorstellen dan tezamen
met [de] Messias te
zijn, of zijn intrek te nemen bij de Heer, zoals hij ook straks
in de vv 6 tm 8 te kennen
zal geven. Uiteraard weet hij heel goed dat dit pas bij de
paroesie kan plaats vinden, bij de laatste trompet. Tot aan die tijd
zou hij, zonder enig bewustzijn van tijd, in het graf liggen; naakt;
ontkleed, zonder enig lichaam.
Maar in zijn situatie van gevangenschap te Rome had hij zich blijkbaar met zijn
sterven verzoend.
Als
de ‘levenden’ zijn Christenen thans dus nog ‘bekleed’ met een fysiek- of
zielenlichaam, door de apostel geduid als een kwetsbare tentwoning die zomaar
in elkaar kan klappen maar waarin wel Gods geest inwonend is. Zoals hij kort
hierna in Rm 8:11 zou schrijven: De geest van hem die Jezus uit doden
opwekte woont in jullie.
Kennelijk
verbleven/verblijven alle christenen die sinds Shavuoth
(Pinksteren) 33 AD tot geloof werden geroepen in zulke tentwoningen op de wijze
van het Loofhuttenfeest. Toen Jezus in het najaar van 32 AD dát feest in
Jeruzalem bijwoonde legde hij immers een verband met die feestelijke viering en
het uitstorten van de geest:
Op
de laatste, de grote dag van het feest nu, stond Jezus daar en riep uit: Als
iemand dorst heeft, laat hij naar mij komen en drinken. Wie
in mij gelooft, zoals de Schrift heeft gezegd: Stromen van levend water zullen
uit zijn binnenste vloeien. Dit zei hij echter betreffende de geest,
welke zij die in hem zouden geloven, weldra zouden ontvangen; want er was er
nog geen geest, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was.
(Jh 7:37-39).
Op
alle voorafgaande zeven dagen werd water uit de poel van Siloam
naar het Voorhof van de tempel gebracht en daar uitgegoten in een zilveren
bekken dat zich aan een der zijden van het grote brandofferaltaar bevond, een
ceremonie overigens welke later werd toegevoegd en dus niet in de Torah wordt vermeld. Omdat die procedure op de achtste dag
niet meer werd gevolgd kan Jezus die leemte ‘opgevuld’ hebben door te verwijzen
naar een beter soort water dan dat van Siloam.
Vermeldenswaard
in dit verband is de gematriawaarde 6-606 van Lv
23:36, waar de 8e dag van het feest
eveneens wordt gelinkt aan de christelijke Ruthgemeente.
De GW van Ruth is namelijk 606.
Vanaf
Shavuoth van het daaropvolgende jaar, bij de
uitstorting van de geest, namen de zwakke ‘tentwoningen’ van christenen, maar
wel wedergeboren door de werking van die geest in hen, in tegenbeeld de vorm
aan van de sukkôth, de loofhutten.
Uit de beschrijving van het verloop van het
zevendaagse feest in Lv 23:36, kan afgeleid worden
dat de achtste dag heel bijzonder was, aangezien het feest van sukkôth dan afgesloten werd met een heilige samenkomst, een
zeer plechtige vergadering, de ‘atsereth [of volgens
de LXX εξοδιον:
slot; afsluiting], welke gehouden moest worden als een sabbat, de grote dag van het feest zoals Johannes
in Jh 7:37 te kennen gaf:
Zeven
dagen zult gij YHWH een vuuroffer aanbieden. Op de
achtste dag zal er een heilige samenkomst voor jullie zijn en zult gij YHWH een vuuroffer aanbieden; het is een plechtige
vergadering. Geen enkel soort werk zult gij
verrichten.
De
getalswaarde van dit vers is ook al opmerkelijk, t.w. 6-606,
waarbij 6000 staat voor de periode welke de mens – in zijn zeer onvolmaakte
toestand – vergund is bezig te zijn met zijn steeds verdere ontwikkeling bij
God vandaan. Maar zoals opgemerkt vertegenwoordigt 606 de GW van Ruth, de Moabitische, zij die een voorafbeelding werd van de
christelijke Gemeente door haar huwelijk met Boaz,
voorafbeelding van Messias Jezus, de ware Losser (een ga’al).
Tien Nisan
Waarom
aandacht voor die Joodse datum?
Antwoord:
Omdat 10 Nisan door YHWH Elohim zelf kennelijk als
niet zomaar een gewone datum wordt gezien. Beschouw:
* Toen God zijn volk aanwijzingen gaf voor het houden van het eerste Pesach in relatie tot de 10e plaag, de dood van Egypte’s eerstgeborenen, zei hij tot Mozes en Aäron:
Deze maand [Nisan] zal voor jullie
het
begin der maanden zijn; ze zal voor jullie de eerste der maanden van het jaar zijn. Spreekt tot
de gehele vergadering van Israël en zegt: Op de tiende van deze maand
dient [elke] man een lam te nemen voor het voorvaderlijk huis, een
lam per gezin… En het moet bij jullie in bewaring blijven tot de veertiende
dag
van deze maand.
Hier is
voor de eerste maal, in Nisan van het jaar 2514 AM,
sprake van 10 Nisan
als een speciale datum. Op die dag moesten er voorbereidingen getroffen worden
voor het Pesach op de veertiende. Voor de eerste maal ook wordt in verband met
Israëls bevrijding melding gemaakt van het offerlam, een beeld van de Masjiach,
het Lam Gods dat ware bevrijding (verlossing) brengt: Het Lam Gods dat de zonden der wereld wegneemt (Jh 1:29).
Israël
leerde de les dat alle ware zegen hen slechts zou kunnen bereiken op basis van
diens te vergieten offerbloed. De apostel constateerde met
betrekking tot het Israël Gods dan ook: Want ook ons
Pascha, [de] Messias werd geslacht (1Ko
5:7).
* Nagenoeg
‘op de kop af’ stak Israël veertig jaar later, op 10 Nisan van het jaar 2554 AM, de rivier
Jordaan over om het Beloofde land binnen te gaan:
Het volk kwam op uit de Jordaan op de tiende der eerste maand en legerde zich te Gilgal, aan de Oostgrens van Jericho.
Jz 4:19
Wanneer men
het verslag van de ‘oversteek’ in Jozua 3 en 4 er op naleest, is het
onmiskenbaar duidelijk dat de priesterschap in het hele gebeuren een prominente
rol vervulde. Op die 10e Nisan droegen zij
de Verbondskist met het gouden troondeksel ongeveer 2000 el voor de Gemeente
van Israël uit. Toen zij met hun voeten in het water van de rivier traden,
werden de wateren die van bovenaf kwamen
tegengehouden. Staande met de ark in het midden van de rivierbedding kreeg de
hele Gemeente de gelegenheid over te trekken.
De priesters nu, die de ark droegen, bleven midden in de Jordaan staan,
totdat alles volbracht was, wat YHWH Jozua bevolen had tot het volk te
spreken, naar alles wat Mozes Jozua geboden had; en het volk trok met haast
over (Jz 4:10).
In de
Eerste Eeuw bracht de apostel Paulus het gouden verzoendeksel, volgens het
Grieks hilastèrion,
in verband met de rechtvaardigheid die verkregen wordt door geloof in Gods
Zoon: Hem stelde God als verzoendeksel
door het geloof in zijn bloed (Rm 3:25).
Aangezien God zelf in de
Tabernakel geacht werd boven die Verbondskist te tronen, nam dat gouden
verzoendeksel als het ware de betekenis aan van Gods troon, zijn Genadetroon.
Welnu, die voorstelling
van zaken - dat Tabernakeltafereel, maar dan op de schouders van de
priesterschap - zien we zinnebeeldig ook terug in Openbaring, de hoofdstukken 4
en 5. De visionair Johannes raakte zelf bij het hemelse
tafereel betrokken:
Na deze dingen zag ik en zie een deur die geopend was in de hemel; en de
eerste stem die ik als een trompet [bij aanvang van de Dag des Heren] met
mij had horen spreken, zei: Stijg op
hierheen [beeld
van de Opname], en ik zal je de dingen tonen
die na deze dingen moeten geschieden.
Onmiddellijk geraakte ik in geest; en zie een troon rustte in de hemel, en op de troon [iemand] zittend. En hij [God] die op de troon is gezeten van
aanzien gelijk een jaspis- en sardissteen… En
rondom de troon vierentwintig tronen, en op de tronen zittend vierentwintig Oudsten [de
opgenomen Gemeente] gekleed in witte
bovenklederen, en op hun hoofden gouden kronen... En in het midden van de
troon… zag ik een lam staande als zijnde
geslacht, hebbend zeven horens en zeven
ogen, welke zijn de zeven geesten Gods die uitgezonden zijn tot geheel de
aarde.
Zie de
commentaren op Openbaring 1:9-11,
waar we eveneens de laatste trompet
horen klinken bij de aanvang van de Dag die de
Heer toebehoort, teneinde
de Joodse Eindtijdgemeenschap bijeen te roepen.
Matthew Henry merkte ten aanzien
van 10 Nisan als de datum van overtocht
op: “He so ordered things here that Israel entered Canaan four days before the
annual solemnity of the Passover, and on the very day when the preparation for
it was begun, for He would have them enter into Canaan graced and sanctified
with that religious feast, and would have them to be reminded of their
deliverance from Egypt that, combining the two together, God might be glorified
as the Alpha and Omega of their blessing" .
* Na op
9 Nisan van het jaar 33 AD zijn triomfantelijke
intocht in de Stad van de Grote Koning te hebben gemaakt, reinigde Jezus de
volgende dag, dus op 10 Nisan, Jeruzalems
tempel:
Ook
spreidden velen hun kleren op de weg uit en anderen hakten twijgen van de bomen
en spreidden ze op de weg uit. En zij die
vooropliepen en zij die volgden, riepen: Hosanna! Gezegend hij die
komt in de naam van de Heer! Gezegend het Koninkrijk van
onze vader David…
En de volgende dag, toen zij uit Bethanië gingen… kwamen zij in Jeruzalem; en toen Jezus de tempel
binnengegaan was, begon hij hen die in de tempel verkochten en kochten, naar
buiten te drijven; en de tafels van de wisselaars en de stoelen van hen die de
duiven verkochten, keerde hij om… en hij zei
tegen hen: Staat er niet geschreven: Mijn Huis zal een huis van gebed genoemd
worden voor alle volken? Maar u hebt er een rovershol van gemaakt.
Waarom
maakt de tempelreiniging ook hier de datum 10
Nisan zo speciaal?
Omdat bij
de Opname van de Gemeente eigenlijk niet veel anders plaats vindt. Wanneer
immers de laatste generatie van christenen in
wolken is weggerukt, de Heer tegemoet in de lucht - overigens tezamen met alle
vroegere, opgewekte leden van Jezus’ Lichaam - zal de Heer aldus eveneens een
grondige scheiding veroorzaakt hebben: Al wat op aarde aan ‘Christendom’
achterblijft blijkt dan van het onwaarachtige soort te zijn, en zij die het
aanhingen worden ontmaskerd als zijnde ‘namaakchristenen’.
Daarnaast
is het van het hoogste belang om op te merken dat met de vorige dag, 9 Nisan - bij Jezus’ zegepralende intocht - de 69ste
Jaarweek ten einde kwam. We leiden dat af uit Lukas’ verslag van dat gebeuren:
Terwijl
hij nu voorttrok, spreidden zij hun kleren op de weg. Toen hij dan reeds nabij de afdaling van de Berg der Olijven kwam, begon
de hele groep der leerlingen vol vreugde God met luider stem te loven voor alle
krachtige daden die zij gezien hadden, zeggend:
Gezegend hij die komt,
de
koning, in naam van de Heer!
In de
hemel vrede, en heerlijkheid in de hoogste plaatsen…
En toen hij
naderbij kwam, de stad zag, weeklaagde
hij over haar, zeggend: Indien gij, ja
gij, op deze dag de dingen
onderscheidde tot vrede – nu echter
zijn ze voor je ogen verborgen. Want er zullen dagen over je komen en je
vijanden zullen een palissade tegen je oprichten, en je omsingelen en je van
alle kanten insluiten; en zij zullen jou en je kinderen in jou tegen de grond
verpletteren; en zij zullen in jou geen steen op de
andere laten, omdat je de tijd waarin naar
je werd omgezien, niet onderscheidde.
Lk 19:36-44
Wat is
dit voor "zegevierende" intocht? De aanstaande koning weent over zijn
hoofdstad en heft een klaagzang aan over zijn onderdanen, en dat terwijl hij
een schitterend gezicht op de stad moet hebben gehad, in het bijzonder op het
glorierijke, door Herodes gerestaureerde
tempelheiligdom.
Maar
terwijl de menigte in extase verkeert, breken Jezus de tranen uit. Zijn
gedachten waren in werkelijkheid bij Daniëls leringen over de Jaarweken. In de
parabel die hij kort daarvoor had verteld, die over de tien minen,
maar die bij Lukas onmiddellijk voorafgaat aan diens verslag over de intocht,
was dat ook al het geval.
Zie: Lukas
19:20-27 en ook Daniël 9:25
Voor de volledigheid voegen we hier nog aan toe dat de datums 9 en 10 Nisan van het jaar 33 AD, wat onze
huidige kalender betreft overeenkomen met Zondag 29, en Maandag 30 Maart. Jezus stierf op Vrijdag, 3 april
33 AD.
Zie: The Seventy Weeks of Daniel – Part
II
Jezus wist dan ook
precies wat er volgens de Jaarwekenprofetie na afloop van de 69ste
Week zou plaats vinden:
En na de tweeënzestig weken zal Messias worden
afgesneden en niets voor hem. En de stad en het heiligdom zullen door
het volk van een vorst die [nog] komt,
verwoest worden.
(Dn 9:26)
De Koning
komt tot zijn koninklijke hoofdstad, maar de stad met haar bevolking, onder
aanvoering van haar leiders, heeft geen oog voor hem noch voor de dingen die
met vrede en redding te maken hebben. In de persoon van zijn Zoon ziet God in
gunst naar hen om, maar dat wordt niet door hen onderscheiden.
Integendeel,
nog maar enkele dagen en dan zal de huidige euforie omslaan en zal het volk, op
aandringen van de religieuze elite, Jezus’ dood eisen. Hij zal worden afgesneden, zonder ook maar iets te ontvangen wat op grond van zijn
koninklijke intocht verwacht mocht worden:
• de scepter die niet van Juda zou wijken;
• installatie
als Gods koning, op Sion, zijn heilige berg;
• de
gehoorzaamheid der volken.
Vergelijk:
Gn 49:10; Ps 2:6, 8; 45:7;
Dn
7:14.
Maar op die Dag, 9 Nisan
van het jaar 33 AD, de Dag die Israël niet onderscheidde, eindigde dus de 69ste
Jaarweek voor de natie en direct daarna, op de volgende dag (10 Nisan 33 AD) reinigde Yeshua de tempel.
Conclusie:
Op basis
van de verdienste van het ware Pesachlam Gods staat
de hemelse priesterschap tijdens de volle duur van de Week bemiddelend in het
midden van de drooggevallen ‘Jordaan’ waardoor Israëls
Rest, tezamen met de mensen uit de Heidenvolken die zich in geloof bij hen
voegen, de ‘oversteek’ naar het Millenniumrijk van de Messias kunnen maken.
Daarna
zullen de Adamitische ‘wateren’ - die bij de plaats
‘Adam’ tijdelijk werden tegengehouden - onbelemmerd afvloeien naar het dode
milieu van de zee der Araba, de Zoutzee.
Vergelijk:
Op
4:4-5 met Op
5:6. En zie:
Jz 3:14-17; Ez 47:8.
Een en
ander zou tevens zeer in overeenstemming zijn met het ‘Eliawerk’,
respectievelijk het ‘Elisawerk’, waardoor de 70ste
Week op een in een het oog lopende wijze gekenmerkt zal worden. Wij behoeven slechts terug te denken aan het scheiden van de Jordaanwateren waarover wij in 2
Koningen 2:1-15 lezen. Zowel Elia als Elisa waren bij die wonderen van
diepe profetische betekenis betrokken.
Zie: Elia- en Elisaperiode in
de Studie Elia, een mens van dezelfde gevoelens als wij.
Volgens Ez 40:1-2 werd de profeet Ezechiël op 10 Tisjri in
visioenen van God overgebracht naar de
stad Jeruzalem, waar God hem neerzette op een
zeer hoge berg, alwaar hij een
visionaire tempel te zien kreeg. Volgens hemzelf: iets als het bouwsel van een stad.
Volgens
de NBG-versie lezen we in Ez
40:1-2 het volgende:
In het vijfentwintigste jaar van onze
ballingschap, in de aanvang van
het jaar, op de tiende der
maand, in het veertiende jaar, nadat de stad was gevallen, op
diezelfde dag, was de hand van YHWH op mij en Hij bracht mij daarheen: in
gezichten Gods bracht Hij mij naar het land van Israël en zette mij neer op een
zeer hoge berg; daarop was iets als een stad gebouwd aan de zuidzijde (aangepast).
Ook hier
is sprake van de 10e dag, en naar velen menen van de maand Tisjri,
aangezien in het Hebreeuws van de M-tekst de aanvang van
het jaar wordt weergegeven met rosj hasjanah, de aanduiding die in het Jodendom nog steeds gebruikt
wordt voor het joodse Nieuwjaar, te beginnen op 1 Tisjri, wanneer het
trompetgeschal klinkt, zoals hierboven al uitvoerig werd beschreven.
Zie: Inleiding,
alsook Ezechiël
40 en toelichting
(Engels) op de interessante betekenis van Yom Kipur
in tegenbeeld.
Ezechiël
vertelt ons verder wat hij ziet en hoort:
In de poort stond een man die eruitzag alsof hij van brons
was. Deze man had een linnen koord en een
meetstok in zijn hand. Hij zei tegen
mij: ‘Mensenkind, kijk nauwkeurig toe, luister aandachtig en let goed op bij
alles wat ik je zal laten zien. Want je bent hierheen
gebracht om dit te zien te krijgen. Alles wat je ziet moet je aan de
Israëlieten vertellen (Ez 40:3-4, nbv).
Wanneer
de profeet inderdaad toekijkt, ziet hij dat de man met het meetriet het
Heiligdom – gelijk het bouwsel van een stad - begint te meten, ongetwijfeld de Tempelstad Nieuw
Jeruzalem, maar dan beschreven vanuit een joods gezichtspunt.
Zie de overeenkomst in het beeld van de Levenswaterstroom van
respectievelijk Op
22:1-2 en Ez 47:1-12.
De LXX
heeft voor meetriet καλαμος μετρου [kalamos metrou],
en dat is precies ook de term die we in Op 11:1-2 aantreffen, wanneer de visionair Johannes de opdracht krijgt die zelfde Tempelstad
te meten:
En mij werd een
meetriet [kalamos] gegeven gelijk een staf, zeggend: Sta op en meet het tempelheiligdom van God en het altaar en hen die
daarin aanbidden. En het voorhof dat
buiten het tempelheiligdom is moet je er buiten houden en niet meten want het
is aan de Heidenen gegeven, en zij zullen de heilige Stad tweeënveertig maanden
vertreden.
Zie: Het commentaar bij Openbaring 11:1-2, waarin beredeneerd wordt
dat de hemelse Gemeente van de Tempelstad bij de aanvang van de 70ste
Jaarweek voor Israël gemeten kan worden; de Opname heeft dan plaats gevonden. Bij het begin van de 70e Week bevinden de leden van de
christelijke Gemeente zich, zoals we al zagen, onder het zinnebeeld van de 24
Oudsten rondom de troon van God, ook zelf zittend op tronen en gekroond met
gouden kronen (Op 4:4).
Niets
staat Johannes daarom in de weg die hemelse Gemeente te 'meten', dat wil zeggen
het vaststellen van haar geestelijke dimensies, de staat waarin ze verkeert.
Zij is
gereed voor haar aandeel in de taak om binnen het koninkrijk voor
Israël tot een zegen voor de Heidenvolken te worden (Gn 22:17-18).
Met de
aardse Joodse Gemeente ligt de zaak anders. Voorlopig kan die Gemeente niet
gemeten worden. Althans volgens Openbaring 11, maar onderzoeken wij zorgvuldig de hdst 40 tm
In Openbaring 21, de vv 15 tm 17, lezen we:
En hij die met
mij spreekt hanteerde als maatstaf een gouden meetriet [kalamos] om de Stad en haar poorten en haar muur te
meten. En de stad ligt [als een] vierkant, even
lang als breed. En hij mat de Stad met de meetriet op twaalfduizend
stadiën; haar lengte, breedte en hoogte zijn gelijk. En hij mat haar muur:
honderd vier en veertig el, mensenmaat, welke is van een engel.
Zowel In Ezechiël
40 als in Openbaring 21 lijken we ons voorbij het einde van de 70ste
Week te bevinden, alsmede bij het einde van Yeshua’s paroesie welke na
afloop van de Week alsnog tot een climax moet komen.
Het
Heiligdom, waarvan YHWH Elohim in Ez
37:26-27 aankondigt dat hij het te midden van hersteld Israël zal
plaatsen, zien we na de [mislukte] aanval door Gog
van Magog volledig opgericht in 40:1-2.
Evenzo de
Tempelstad Nieuw Jeruzalem; óók die Stad zien we, ná de ondergang van het
antichristelijk duo Beest en Valse profeet in Op
19:19-21, uit de hemel neerdalen in de fase dat er sprake is van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, in Op 21:1-4.
Zie ook: Een
mogelijk verloop van de Zeventigste Jaarweek.
-.-.-.-