Is God een Drie-eenheid?
Klik
hier
voor smal lezen
Snelle
afval; onderdrukkende wolven
De
voornaamste godonterende leringen
Snelle afval;
onderdrukkende wolven
In de lente van het jaar 57 AD, toen het einde van zijn derde zendingsreis begon te naderen, verbleef de apostel Paulus op zijn tocht naar Jeruzalem korte tijd te Milete. Van daaruit liet hij de oudsten van de gemeente Efeze bij zich roepen, broeders met wie hij enkele jaren tijdens deze derde zendingsreis nauw had samengewerkt totdat het zilversmidoproer daaraan een abrupt einde had gemaakt (Hn 19:10-23). Aan hen gaf hij een overzicht van zijn loopbaan als apostel der Heidenvolken tot dan toe:
Jullie weten hoe ik mij heb gedragen vanaf de eerste dag dat ik in Asia kwam, de hele tijd dat ik bij jullie was: de Heer dienend in alle nederigheid onder tranen en beproevingen die de Joden mij door hun aanslagen bezorgden. Jullie weten ook dat ik niets wat nuttig kon zijn heb nagelaten jullie te verkondigen en te leren, in het openbaar en bij jullie aan huis: tegenover Joden en Grieken heb ik grondig getuigd van berouw jegens God en van het geloof in onze Heer Jezus.
Welnu, thans ben ik, gebonden door de geest, op weg naar Jeruzalem, niet wetend wat mij daar zal overkomen; behalve dat de heilige geest mij van stad tot stad verzekert dat mij boeien en verdrukkingen te wachten staan. Maar ik hecht voor mijzelf niet de minste waarde aan mijn ziel, als ik mijn loopbaan maar kan voltooien en de bediening kan vervullen die ik van de Heer Jezus ontving: grondig getuigenis afleggen van het Evangelie van Gods liefderijke gunst.
Welnu, ik weet dat niemand van jullie die ik op mijn reizen het koninkrijk gepredikt heb, mij terug zal zien. Daarom betuig ik vandaag tegenover jullie dat ik rein ben van het bloed van allen; want ik weerhield mij niet jullie heel de raad van God te verkondigen. Schenkt aandacht aan jezelf en aan heel de kudde waarover de heilige geest jullie als opzieners aanstelde om de Gemeente van God te weiden, die hij verwierf door het bloed van de eigen [Zoon].
Ik weet dat na mijn heengaan onderdrukkende wolven bij jullie zullen binnendringen die de kudde niet sparen; zelfs mannen uit jullie eigen kring zullen opstaan en verdraaide dingen spreken om de leerlingen achter zich aan te trekken.
Vrij naar de WV95 – Hn 20:18-35.
Met dit 'testament' liet Paulus tevoren weten wat aanstaande was - iets wat trouwens reeds de hele tijd van zijn bediening als een donkere dreiging boven de Gemeente hing: het grondig verderven van Jezus’ Gemeentelichaam.
De gevaarlijke
superapostelen, over wie hij kort daarvoor in zijn Tweede Korinthebrief had
geschreven, zouden na Paulus’ heengaan als Satans dienaren van het licht snel
de macht in de 'kerk' grijpen en haar grondig afvallig
maken van de eenvoud en de eerbaarheid die voor de
Messias [passend zijn]:
Want zulke lieden zijn valse apostelen, bedrieglijke arbeiders, die zich voordoen als apostelen van [de] Messias. En geen wonder, want de Satan zelf doet zich voor als een engel des lichts. Het is dus niets groots indien ook zijn dienaren zich voordoen als dienaren van rechtvaardigheid. Hun einde zal zijn naar hun werken.
Zie: Hoofdstuk 11.
Sindsdien veranderde het ware Christendom snel in de afvallige Christenheid. Logge kerksystemen kwamen tot bloei onder het onderdrukkende leiderschap van een zichzelf benoemde klasse van geestelijken, de clerus.
Wat een verschil met de
eerbare maagd die Paulus zo graag aan de Messias wilde aanbieden! In zeer
korte tijd ontstond er een klasse van onmondige 'leken' die door de heersende
clerus niet alleen voor eigen doeleinden werd uitgebuit, maar wier geest door
hen ook nog eens werd vergiftigd door valse, godonterende leringen.
De voornaamste godonterende
leringen
• De mens bezit een
onsterfelijke ziel.
• Bij de dood gaat die
ziel hetzij naar een schimmig hiernamaals van gelukzaligen, hetzij naar een
vurige, brandende hel.
De RK
kent daarbij ook nog een soort voorportaal, aangeduid als het Vagevuur
(purgatorium), een plek of staat na de dood voor zielen die weliswaar de hemel
als bestemming hebben, maar waar men eerst wordt gelouterd of gestraft voor
zonden die wel reeds vergeven zijn maar niet
uitgeboet tijdens het leven.
• De enige, ware God [van Jh 17:3] zou in werkelijkheid een triade van drie goden zijn: Vader, Zoon en Heilige geest.
Volgens de geloofsbelijdenis van Athanasius zouden er drie goddelijke Personen zijn - de Vader, de Zoon en de Heilige Geest - van wie wordt gezegd dat
- elk eeuwig is,
- elk almachtig is,
- geen groter of kleiner is dan de ander,
- elk God is, en ze toch tezamen slechts één God zijn.
Andere dogmaverklaringen beklemtonen dat deze drie "personen" geen aparte en onderscheiden personen zijn, maar drie vormen waarin het goddelijke wezen bestaat.
Welnu, precies het laatste vers van de Twee Korinthebrief wordt door veel trinitariërs aangegrepen om de leer der Drie-eenheid te verheerlijken, ja, zelfs te beweren dat juist daarin die leer 'onweerlegbaar wordt bewezen'. Is dat echter zo? Want wat schreef de apostel nu precies?
De liefderijke gunst van de Heer Jezus Messias
en de liefde van God
en de gemeenschap van de heilige geest
zij met jullie allen.
Wordt in die zegenwens ook maar iets gezegd waaruit wij zouden kunnen concluderen dat God, zijn Zoon en de heilige geest drie personen zijn, gelijk in wezen, macht en eeuwigheid, en toch met elkaar één God vormen? Natuurlijk is dat onmogelijk, net zomin als het in één adem noemen van drie mensen, zoals een president, een premier en een regeringswoordvoerder zou betekenen dat zij drie in één zijn. Precies hetzelfde principe geldt voor een andere door trinitariërs geliefde tekst, Mt 28:19.
Zoals het geval is met de zielen- en helleleer, geldt ook voor de leer der Drie-eenheid dat ze overgenomen zijn uit de oervormen van het Heidendom. Triades, of drie-eenheden van goden gaan heel ver terug in de heidense demonenaanbidding. Zo hadden de Egyptenaren reeds de triade van Osiris, Isis en Horus.
Niet vreemd overigens want Satan is, blijkens wat Paulus eveneens in de Tweede Korinthebrief vastlegde, niet werkelijk origineel in zijn misleidingskunsten: Opdat de Satan op ons geen voordeel zou behalen, want wij zijn niet onbekend met zijn bedoelingen (2Ko 2:11).
Wat een verschil derhalve tussen de apostel der Heidenen en de Heidensgeoriënteerde clerus van het afvallige Christendom die bovendien logge religieuze instituties hebben gevormd waarin geen enkele beweging ter verbetering is te krijgen, noch in hun voor het merendeel in dogma’s vastgelegde leerstellingen.
Wat de Drie-eenheidsleer betreft zou Jezus’ eigen uitspraak in Johannes 17:3 op zich reeds iedere gelovige de zekerheid moeten geven van het bestaan van één ware God :
Dit nu is het eeuwige leven, dat zij u kennen, de enige waarachtige God, en hem die gij uitzond, Jezus [de] Messias.
Jezus is, zoals we allen weten, Gods Zoon, niet de ene waarachtige God zelf.
God is, zoals Mozes in Psalm 90 schreef, van eeuwigheid tot eeuwigheid.
En dat kan niet van de Zoon gezegd worden, want hoe vreemd het sommigen ook mag toeschijnen, Jezus behoort tot Gods schepping. In zijn Kolossenzenbrief is Paulus daaromtrent heel duidelijk:
Hij
is evenbeeld van de onzichtbare God, eerstgeborene van alle
schepping, omdat in hem alle dingen werden
geschapen in de hemelen en op de aarde, de zichtbare en de onzichtbare dingen;
hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten: alle
dingen zijn door hem en tot hem geschapen. En zelf is hij vóór alle dingen en alle
dingen bestaan tezamen in hem.
Het relatieve voornaamwoord ος
[die] verbindt hem die evenbeeld
is van de onzichtbare God met
de Zoon van zijn liefde (v 13), in
wie wij de verlossing hebben, de vergeving der zonden
(v 14).
Voor Paulus is dit het vertrekpunt om nu de hoge positie te gaan schilderen
welke de Zoon binnen de schepping inneemt. Zie: De
voorrang van de Messias.
Om zijn betoog naar waarde te kunnen schatten is het fundamenteel dat wij
beginnen met vast te stellen dat de Zoon zelf ook tot het geschapene
behoort, hetgeen geconcludeerd kan worden uit het feit
dat hij eerstgeborene van alle schepping is.
Hoe wij πρωτοτοκος ook nemen,
hetzij als eerste van alle geschapen wezens, hetzij zijn voorrang in
waardigheid en verhevenheid boven al het andere geschapene (vergelijk Ex 4:22; Ps 89:28), feit blijft dat ook hijzelf deel uitmaakt
van Gods schepping.
Vergelijk
ook Op 3:14, waar we de verheerlijkte Jezus - wandelend te midden van de zeven
kandelaars (de zevenvoudige joodse eindtijdgemeenschap) – van zichzelf horen
verklaren: Dit zegt de Amen, de Getuige die
getrouw en waarachtig is, het begin van
de schepping Gods.
Maar als Gods eerste schepping is hij tevens ook zijn voornaamste, zelfs in die
mate dat hij tot Gods evenbeeld werd gemaakt, of zoals de apostel in de
derde gevangenisbrief schrijft: bestaande in gestalte Gods (Fp 2:6), daarbij verwijzend naar zijn pre-existentie.
Nadat hij als mens het verzoenend offer van zijn eigen
leven had gebracht en weer naar de tegenwoordigheid van zijn Vader in de hemel
was teruggekeerd, beschrijft de apostel de Zoon als afstraling der
heerlijkheid en precieze afdruk van zijn [Gods] wezen (Hb 1:3). De Zoon is dus niet God zelf, maar de precieze
afdruk van diens wezen.
Met de frase Omdat in hem alle dingen werden geschapen motiveert
Paulus vervolgens het feit dat onze Messias Gods geschapen evenbeeld is. Waarop
doelt hij precies?
Laten we, alvorens op die vraag in te gaan, eerst vaststellen dat het in hem [hier, in v
16] niet hetzelfde betekent als door hem aan het einde
van dat vers.
In hem geeft te kennen dat al het geschapene onverbrekelijk met zijn persoon is verbonden. Zonder hem zou er verder in het geheel niets geschapen zijn.
Johannes, de apostel, bevestigt dat feit in Jh 1:3, wanneer hij met betrekking tot de pre-existente Logos constateert: Alle dingen zijn door hem ontstaan, en afgescheiden van hem is zelfs niet één ding ontstaan. Zie ook Jh 1:10.
Trouwens, in
vers 17 geeft Paulus voor alle helderheid te kennen dat we in hem precies zó
moeten opvatten: zelf is hij vóór alle dingen en alle dingen bestaan tezamen in hem.
De
Zoon van Gods liefde is niet alleen degene door wiens
tussenkomst God heel de overige schepping voortbracht, maar ook het
voortbestaan van die schepping is geheel en al aan hem 'opgehangen', d.i. van
hem afhankelijk gemaakt.
In directe samenhang hiermee is de Zoon dan ook einddoel van het
geschapene, want alle dingen zijn niet alleen door hem [δι αυτου], maar ook tot hem of voor hem [εις αυτον] geschapen.
De schepping wordt aan hem die ze namens God voortbracht,
vervolgens ook als erfenis gegeven: die [de
Zoon] hij tot erfgenaam van alle dingen stelde, door wie hij ook de
aeonen [wereldtijdperken] maakte
(Hb 1:2).
Vergelijk: Ps 2:7-8; Jh 16:15.
De leden van het Gemeentelichaam genieten het onuitsprekelijke voorrecht om met
hun Hoofd in die erfenis te delen (Rm 8:17).
Hoe dan heeft God alle (overige) dingen in hem geschapen?
Welnu, God kent Zichzelf volkomen; zijn wezen is hem nergens vreemd, in
tegenstelling tot ons, mensen. Wij kunnen soms met enige schrik constateren wat
er zoal diep in ons binnenste schijnt te leven; zo niet bij God, Hij doorgrondt
zichzelf volkomen (1Ko 2:10).
Bijgevolg was hij in staat de Zoon van zijn liefde zodanig voort te brengen dat
in deze zijn eigen wezen volkomen zichtbaar werd, weerspiegeld als het ware;
een waar evenbeeld derhalve.
In die pre-existente Zoon zag de Vader dan ook de geschapen dingen in
oerbeginsel aanwezig. Dit verklaart waarom God tegen het einde van de Zesde
scheppingsdag [of: -periode] kon zeggen: Laat ons mensen maken,
naar ons beeld, overeenkomstig onze gelijkenis (Gn 1:26).
God had zelf, persoonlijk, tot deze actie kunnen overgaan, maar dat behoorde
niet tot zijn raadsbesluit. Door tussenkomst van zijn Zoon zou het
scheppingsgebeuren verwezenlijkt worden, want in
hem moesten alle dingen voortgebracht worden.
In Sp 8:22-31 waar de gepersonifieerde Wijsheid
spreekt, kunnen wij beluisteren hoe de Zoon in die toewijzing een groot behagen
schepte. Maar ook dat hij toch alle eer aan God geeft voor al de wonderbare
scheppingswerken die hij namens Hem mocht voortbrengen:
YHWH
bracht mij voort als het begin van zijn weg, als het vroegste van zijn werken van
oudsher… Toen werd ik als een meesterwerker naast hem, mij verlustigend
dag aan dag, mij te allen tijde verheugend voor zijn aangezicht,
mij verheugend in de wereld van zijn aardrijk; en mijn bron van blijdschap was
bij de zonen der mensen.
Over
de term meesterwerker, als weergave voor het Hebreeuwse 'amoon, geeft Gesenius het
volgende aan: artificer, architect, master-workman, as firm and sure in his workmanship:
I was at his side architect, master-workman.
Dat de pre-existente Jezus vooral zijn vreugde vond
bij de ‘zonen der mensen’, of bij de mensenkinderen, laat nog meer uitkomen dat
God in Gn 1:26 tot zijn Zoon moet hebben gesproken,
toen hij zei: Laat ons
mensen maken, naar ons
beeld, overeenkomstig onze
gelijkenis. Jahweh zelf bleef de eigenlijke en ene Schepper, maar zijn Zoon was de
uitvoerder of co-schepper.
Zoals we uit Johannes,
hoofdstuk 10, weten is Jezus’ blijdschap met de mensheid nooit verflauwd. Als
de voortreffelijke herder was hij gaarne bereid afstand te doen van zijn ziel (psuchè) ten
behoeve van die menselijke ‘schapen’ (vers 11). Ja, hij was, zoals profetisch
aangekondigd in Js 53:12, bereid zijn
ziel
voor hen uit te storten in de dood (hsv).
Daarmee worden tevens de vv 27 tm
30 verklaard die de apotheose vormen van Jh 10 wat
betreft de zorg die Gods Zoon en zijn Vader beide voor de ‘schapen’ hebben. Ook
in die zorgzaamheid zijn zij beide één:
Mijn schapen horen Mijn stem en
Ik ken ze en zij volgen Mij. En Ik geef hun eeuwig leven; en zij zullen beslist
niet verloren gaan in eeuwigheid en niemand zal ze uit Mijn hand rukken. Mijn
Vader, Die hen aan Mij gegeven heeft, is meer dan allen, en niemand kan hen uit
de hand van Mijn Vader rukken.
Ik en de Vader zijn één (HSV).
Een argument van
doorslaggevend belang, maar door vrijwel alle exegeten niet onderkend, is
Paulus’ toelichting die hij in 1Tm 2:5-6 verschafte
op de werkelijke waarde van Jezus’ losprijs:
Want er is één God, ook één
Middelaar van God en mensen, mens Messias Jezus, die zichzelf gaf als overeenkomende
losprijs
ten behoeve van allen, het getuigenis voor specifieke tijdperken.
Voor overeenkomende
losprijs is in het Grieks het (voor het NT)
unieke woord
αντιλυτρον gebruikt,
verwijzend naar de (eveneens unieke) vorm van
middelaarschap waardoor de breuk met God die door de Adamitische zonde was
ontstaan, te niet kon worden gedaan; ja, geheel kon worden hersteld!
Bezien
namelijk vanuit Gods maatstaf van volkomen gerechtigheid kon die breuk slechts
overbrugd worden door loskoop. Er zou een losprijs betaald moeten worden, een
fenomeen waarover wij in moderne tijden eveneens veel
horen, maar dan gewoonlijk in verband met ontvoeringen en gijzelingen.
Vrijlating en behoud van leven vindt dan plaats als er een bepaald geldbedrag
wordt betaald.
Aangezien
echter in Adam volmaakt menselijk leven met eeuwige vooruitzichten verloren was
gegaan, zou de mensheid slechts van de zonde en haar slechte effecten bevrijd
kunnen worden als er voorzien kon worden in een losprijs van overeenkomende
waarde: Volmaakt menselijk leven. Niet minder, maar ook
niet meer!
Al
in de Mozaïsche Wetgeving was dat rechtvaardige beginsel aldus vastgelegd: Ziel
voor ziel, oog voor oog, tand voor tand, hand voor hand, voet voor voet
(Ex
21:23; Dt 19:21).
Maar
later zou David, in Psalm 49:7-9, schrijven dat er
niemand onder de mensen was die een dergelijk losgeld kon betalen: Zij
vertrouwen op hun vermogen en beroemen zich op hun grote rijkdommen. Niemand
kan echter ooit een broeder loskopen, noch aan God zijn losprijs betalen. De losprijs voor hun ziel is
immers te kostbaar en is voor eeuwig ontoereikend.
En
het is hier dan ook waar de mens Messias Jezus in beeld komt als de enige
geschikte Middelaar naar God toe, hij die zichzelf gaf als overeenkomende
losprijs ten behoeve van allen.
Omdat
de losprijs in waarde moest overeenstemmen met de mens Adam in zijn volmaakte
staat, wordt door dit vereiste de opvatting weerlegd die in het overgrote deel
van de Christenheid wordt gehuldigd, namelijk dat Jezus op aarde zowel God als
mens was. Maar wanneer Jezus werkelijk een Godmens geweest zou zijn, zou de
losprijs datgene wat losgekocht moest worden - volmaakt menselijk leven - verre
in waarde te boven zijn gegaan.
Bij
zijn schepping werd de eerste Adam tot een levende ziel (Gn 2:7). Bijgevolg stortte Jezus, als de
laatste Adam, zijn ziel uit in de dood, teneinde in een equivalente losprijs
te voorzien (Js 53:12; 1Ko 15:45)
In
principe had zijn losprijs dan ook zoveel kracht dat alle Adamieten losgekocht
konden worden. In één enkele daad, door het brengen van het offer van zichzelf,
rekende de Zoon van God voor altijd af met de zonde. Dat offer was zó doeltreffend
dat het niet van jaar tot jaar herhaald behoefde te worden, zoals het geval was
met de dierlijke offers onder de Thorah van Israël.
Het effect er van gaat helemaal terug tot op alle mensen die sinds de
grondlegging der wereld hebben geleefd.
Zie:
De
voleinding der eeuwen (Hb 9:24-28).
Toen
Gods Zoon op aarde plaatsvervangend voor de gehele Adamitische mensheid stierf
werd het oordeel dat in Adam op haar rustte, principieel
van haar weggenomen. In principe dus, want we weten ook bij voorbaat dat niet
alle levenden die voorziening in grote dankbaarheid zullen benutten. Eén belangrijke
oorzaak daarvan is ongeloof. Hoewel voor allen beschikbaar, zullen velen
daardoor toch geen (blijvend) leven ontvangen. In die wetenschap zei Jezus
daarom over zichzelf het volgende: Zoals de Mensenzoon niet kwam om
gediend te worden, maar om te dienen, en om zijn ziel te geven als losgeld
[λυτρον
en niet αντιλυτρον]
in ruil voor velen
(Mt 20:28).
-.-.-.-.-