Leviticus hoofdstuk 12
De waarheden achter de reinigingsprocedures
Voor het geval ze een mannelijk kind baart
Als ze een vrouwelijk kind baart
In Leviticus 12:1-8 werd Israël geïnformeerd omtrent de goddelijke procedures die gevolgd moesten worden door Joodse ouders bij de geboorte van een zoon of een dochter.
En
YHWH sprak verder tot Mozes en zei: Spreek tot de zonen van Israël en zeg:
Ingeval een vrouw bevrucht wordt en een zoon baart, moet zij zeven dagen
onrein zijn; zoals in de dagen van de onreinheid wanneer zij haar menstruatie
heeft, zal zij onrein zijn. En op de achtste dag zal het vlees van zijn voorhuid besneden worden.
Nog drieëndertig dagen [totaal 40 dagen] zal zij in het
reinigingsbloed blijven. Zij dient niets heiligs aan te raken, en zij dient
niet in de heilige plaats te komen, totdat de dagen van haar reiniging hun
volle duur bereiken.
Indien zij nu
een vrouwelijk kind baart, dan moet zij veertien dagen onrein zijn, zoals
gedurende haar menstruatie. Nog zesenzestig dagen [totaal 80 dagen] zal zij in het reinigingsbloed
blijven. Als dan de dagen van haar reiniging voor een zoon of voor een
dochter hun volle duur bereiken, zal zij een jonge ram van nog geen jaar als
brandoffer en een jonge duif of een tortelduif als zondeoffer
naar de ingang van de Tent der samenkomst tot de priester brengen. En hij
moet het voor het aangezicht van YHWH aanbieden en
verzoening voor haar doen, en zij moet rein zijn van de bron van haar bloed.
Dit is de wet
aangaande haar die hetzij een mannelijk of een vrouwelijk kind baart. Kan
zij echter niet genoeg opbrengen voor een schaap, dan moet zij twee
tortelduiven of twee jonge duiven nemen, één voor een brandoffer en één
voor een zondeoffer, en de priester moet verzoening voor haar doen, en zij moet
rein zijn.
Zoals vaak is gesuggereerd,
herinnerden deze geboden de Israëlieten aan de rampzalige gevolgen van Adams nalatenschap, zijn val, door koning David treffend
verwoord in zijn beroemde Psalm 51: Zie! In
ongerechtigheid werd ik met geboorteweeën voortgebracht, en in zonde werd mijn
moeder zwanger van mij.
Dat de mensheid een dringende
behoefte heeft aan zuivering in verband met de erfenis zonde, werd in dit
hoofdstuk verder benadrukt, aangezien aan het einde van de 40, respectievelijk
de 80 dagen, een brandoffer en een zondoffer vereist waren. Uiteraard
waren die offers typologisch voor het ene volmaakte offer van Mashiach
Yeshua. In Hebreeën 1:3 wordt de reinigende kracht van dat ene offer
bevestigd: Nadat hij reiniging der zonden bewerkte, nam
hij plaats aan de rechterhand der majesteit in verheven plaatsen.
De voortplantingsorganen werden door YHWH Elohim ontworpen om volmaakt menselijk leven door te geven. Maar vanwege de overgeërfde gevolgen van zonde droeg het eerste mensenpaar onvolmaakt en zondig leven over op hun nageslacht. De tijdelijke perioden van onreinheid die samenhangen met de bevalling, menstruatie en zaaduitstortingen herinnerden aan deze overgeërfde zondigheid.
Dit was met name het geval tijdens bevallingen, omdat daarvoor een zondeoffer vereist was. Het is interessant dat Elohim in dit geval de armen uit consideratie toestond om vogels te offeren in plaats van een duurder schaap.
Dergelijke reinigingsvoorschriften moesten de Israëlieten tot het besef brengen dat ze een loskoopoffer nodig hadden dat de zondigheid van de mens volledig zou bedekken en [uiteindelijk] menselijke volmaaktheid herstellen.
Uiteraard kon die zozeer gewenste situatie niet worden bereikt door louter dierenoffers, en om die reden leidde de Thorah hen tot hun Messias. Haar wettelijke procedures hielpen hen te beseffen dat alleen het volmaakte offer van zijn ziel ware vergeving en uiteindelijk herstel tot menselijke volmaaktheid kon verschaffen. Zoals hij zelf uitdrukte: Zoals de Mensenzoon niet kwam om gediend te worden, maar om te dienen, en om zijn ziel te geven als losprijs voor velen (Mattheüs 20:28).
Niettemin moeten in verband met de reinigingsinstructies van Leviticus 12 aanvullende vragen worden beantwoord.
• Waarom is er een verlengde periode van onreinheid bij de geboorte van een dochter?
• En waarom juist een verlengde tijd in een verhouding van 1:2; een verdubbeling derhalve?
Heeft de verhouding 1:2 mogelijk een specifieke betekenis in deze context?
Hoe dan ook, het is opvallend dat in beide gevallen een overeenkomstige verzoeningsceremonie moest plaatsvinden aan het einde van zowel de 40 als de 80 dagen.
Of er nu een zoon of een dochter werd geboren, in beide gevallen moesten dezelfde offers worden gebracht: een eenjarige ram als brandoffer en een duif als zondeoffer. Door die offers aan YHWH Elohim aan te bieden, moest de priester verzoening doen voor de vrouw en zij, de vrouw, zou dan rein zijn van de bron van haar bloed.
Bij de geboorte van Yeshua werden die ceremoniële handelingen ook verricht door Jozef en Maria.
En toen de dagen van
hun reiniging naar de Wet van Mozes waren vervuld, voerden zij hem opwaarts
naar Jeruzalem om [hem] aan de Heer aan
te bieden - zoals geschreven staat in de Wet van de Heer: Al wat mannelijk
is, dat de moederschoot volledig opent, zal de Heer heilig worden genoemd - en
om een offer te brengen naar wat in de Wet van de Heer gezegd is: een paar
tortelduiven of twee jonge duiven.
En zie, er was een mens in Jeruzalem wiens naam Simeon, en deze mens [was] rechtvaardig en bedachtzaam, in afwachting van Israëls
vertroosting, en heilige geest was op hem. En hem was van Godswege geopenbaard
door de heilige geest, geen dood te zien voordat hij de Messias van de Heer
gezien zou hebben. En hij kwam in de geest de tempel binnen. En
toen de ouders het jongetje Yeshua binnenbrachten om naar het gebruik
van de Wet betreffende hem te doen, nam ook hij het in de armen en hij zegende
God en zei:
Nu laat gij, Meester, uw slaaf in vrede gaan naar uw woord, want mijn ogen hebben uw redding gezien, welke gij bereid hebt voor het aangezicht van alle volken: een licht tot ontsluiering van de Heidenvolken en een heerlijkheid van uw volk Israël.
En zijn vader en moeder stonden verbaasd over de dingen die
betreffende hem gesproken werden. En Simeon zegende
hen en zei tot Maria, zijn moeder: Zie! Deze wordt gelegd tot een val en opstaan
van velen in Israël en tot een teken dat weersproken wordt; ook zal door je
eigen ziel een zwaard gaan, opdat de overwegingen uit vele harten blootgelegd
worden (Lukas 2)
Een tussentijdse conclusie, en zeker geen onbelangrijke: In Leviticus 12 wordt alle nadruk gelegd op de onreinheid van de moeder, niet op die van het kind. Dit is des te opvallender omdat uit Psalm 51:5, maar ook in Job 14:4, helder is dat binnen de 'normale' menselijke situatie een kind vanaf de geboorte ook verontreinigd wordt door onreinheid. Vandaar nog een andere vraag:
• Heeft misschien ook dit aspect een verborgen betekenis?
Laten we daarom dieper ingaan op de
profetische voorafbeeldingen van Leviticus hoofdstuk 12, met in gedachten de Bijbelse
verklaring in Hebreeën 10:1 >> Want de Wet, een schaduw hebbend van de toekomstige goede dingen, niet het beeld der feiten zelf, is nimmer in staat met
dezelfde slachtoffers die men voortdurend jaarlijks opdraagt, hen die naderen
tot volmaaktheid te brengen.
Voor het geval ze een mannelijk kind baart
In die situatie is ze zeven dagen onrein; precies als in de dagen van de onreinheid als ze menstrueert, en vervolgens - op de 8e dag – wordt het vlees van zijn voorhuid besneden.
Het gebod der besnijdenis dateert uit de tijd dat Abraham de besnijdenis ontving als een zegel van de gerechtigheid van zijn geloof. In Romeinen 4:9-14 becommentarieerde Saul van Benjamin die inzetting van Godswege:
[Doelt] deze gelukkigspreking dan op de besnijdenis of ook op de
voorhuidsituatie? Wij zeggen immers: Aan Abraham werd het geloof
toegerekend tot rechtvaardigheid. Hoe werd het dan toegerekend? Verkerend in
besnijdenis of in voorhuid? Niet in besnijdenis, maar in voorhuid! En hij
ontving een teken der besnijdenis, een zegel van de rechtvaardigheid van het
geloof dat [hij had] in de
voorhuidsituatie, opdat hij vader zou zijn van allen die geloof oefenen, hoewel
in voorhuidsituatie, opdat ook hun rechtvaardigheid toegerekend zou worden; en
vader der besnijdenis, niet alleen voor hen die uit besnijdenis zijn, maar ook
voor hen die ordelijk wandelen in de voetsporen van het geloof van onze vader
Abraham dat hij in voorhuidsituatie [had].
Want niet door [de] Wet [was] de
belofte aan Abraham of aan zijn zaad dat hij erfgenaam van een wereld zou zijn,
maar door rechtvaardigheid van het geloof. Indien namelijk zij die uit [de] Wet [leven],
erfgenamen [zijn], is het geloof
inhoudloos geworden en de belofte tenietgedaan.
Paulus verklaarde dus uitdrukkelijk dat Abraham de geestelijke vader is van allen die geloof hebben; met inbegrip van afzonderlijke personen uit de Goyim die geen natuurlijke Israëlieten zijn, noch besneden zijn. Wanneer wij in deze wereldperiode (aeon) - het Tijdperk van de (Christelijke) gemeente - geloof oefenen in Elohims voorziening van zijn Zoon als de Mashiach en Verlosser, zoals ook Abraham geloof stelde in Elohims belofte omtrent een toekomstig zegenend Zaad, mogen we erop vertrouwen dat ons gerechtigheid wordt toegerekend, zoals ook Abraham ervoer. Vergelijk Genesis 15:5-6.
Toen YHWH in Abrahams tijd de besnijdenis instelde als teken van het verbond dat hij met de patriarch had gesloten, liet Hij Abraham weten dat dit ook ná hem van toepassing zou zijn op zijn zaad. Zie Genesis 17:9-14 .
Het is daarom niet verrassend om uit Exodus 12:48 en Jozua 5:2-7 te vernemen dat besnijdenis een vereiste was binnen de Mozaïsche wetgeving. Vergelijk Johannes 7:22.
Voor ons is uiteraard de vraag van belang: Wat is de tegenbeeldige betekenis van besnijdenis?
In acht nemend dat Abraham de vader werd van allen die geloof hebben in Mashiach Yeshua - zelfs als ze ooit buiten Israël verkeerden en bijgevolg werden aangeduid als Heidenen (mensen uit de natiën) – is de verwachting gerechtvaardigd dat de besnijdenis in zijn tegenbeeldige betekenis ook binnen het Christendom wordt aangetroffen. En in feite blijkt dat ook daadwerkelijk het geval te zijn.
In Filippenzen 3:3 bevestigt Paulus die visie >> Want wij zijn de besnijdenis, die door de geest Gods dienstbaar zijn en roemen in Messias Jezus en niet in vlees vertrouwen stellen.
In de waarachtige, geroepen christenen, komt de realiteit van die ‘besnijdenis’ tot uitdrukking. Tegelijkertijd maakt de apostel heel duidelijk dat in hun geval de besnijdenis het resultaat is van een specifieke actie van Gods geest in hun leven. Hoe?
Omdat die geest als het ware – uiteraard niet letterlijk - hun oude lichaam van zonde 'wegsnijdt'. Voor Paulus reden om te verklaren dat christenen niet langer vertrouwen hebben in hun eigen vleselijke lichaam.
In Kolossenzen 2:11-12 vinden we de bijbelpassage die de ware besnijdenis als een christelijke realiteit in detail beschrijft:
In hem ook werden jullie besneden met een besnijdenis niet
door handen verricht, in het wegnemen van het vleselijk
lichaam, in de besnijdenis van de Messias. Mede begraven met hem in de doop; in
wie jullie ook mede opgewekt zijn door het geloof van de werking Gods, die hem uit de doden heeft opgewekt.
In die bijzondere bewoordingen wordt de essentie van de christelijke theologie onthuld. Het zal duidelijk zijn dat christenen in Mashiach Yeshua de echte waarde der besnijdenis bezitten. In hun verbondenheid met hem bezitten zij de innerlijke of geestelijke besnijdenis.
Terwijl bij de Joodse besnijdenis slechts een deel van het lichaam wordt verwijderd, neemt de geestelijke besnijdenis als het ware het zondige lichaam van het vlees volledig weg, waarbij het vleselijke lichaam verwijst naar de zonde van de mens, de erfenis van Adam die in ons lichaam woont.
Eerder, in Romeinen 6:6, had Paulus al dienaangaande informatie verstrekt door te schrijven: Dit wetend dat onze oude mens tezamen aan een paal werd gehangen, opdat het lichaam der zonde tenietgedaan zou worden om niet langer slaven van de zonde te zijn.
Absoluut een sublieme gedachte. Voor een ware christen houdt de realiteit van de besnijdenis danook in dat zijn onreine, van Adam geërfde lichaam van zonde als het ware wordt vernietigd. Door de werking van Elohims geest hebben de zondige hartstochten niet langer de overhand op de christen, zodat hij nu kan leven voor gerechtigheid.
In Twee Korinthiërs 5:21 heeft Paulus ook het volgende geschreven over deze specifieke rol die werd vervuld door Yeshua:
Hem die geen zonde kende, maakte Hij voor ons tot zonde, opdat wij Gods rechtvaardigheid zouden worden in hem. Hoe geschiedde dat?
YHWH Elohim had nota genomen van de ‘vuiligheid van het vlees’ van de hele mensheid en dat, om zo te zeggen, op zijn zondeloze Zoon gelegd.
Dus toen Die zijn leven aflegde in een offerdood, werd de hele onreinheid van de mensenwereld fundamenteel 'afgesneden' in de besnijdenis van de Mashiach.
Nu we kort de belangrijkste grondslagen van de christelijke leer hebben besproken, kunnen we het volgende concluderen:
De ware christen leeft in volledige gemeenschap met zijn Heer; Degene die hem/haar tot een nieuwe schepping maakt.
Vergelijk Twee Korinthiërs 5:17 >> Daarom, als iemand in Mashiach is, is hij een nieuwe schepping. Dingen van weleer zijn voorbijgegaan. Zie, nieuwe dingen ontstonden.
Het is helder dat in de typologie van Leviticus 12 de vrouw die bevalt een centrale plaats inneemt. Het gaat immers altijd om haar reiniging! Het is echter ook duidelijk dat ze in het tegenbeeld moet verschijnen in een tweeledig aspect.
Buiten 2Kor 5:17 is het enige andere Schriftdeel waarin melding wordt gemaakt van de nieuwe schepping Galaten 6:15-16.
En dat niet alleen! De Schrift geeft ons aldaar ook een indicatie omtrent de identiteit van de vrouw. Want daarin wordt de vraag beantwoord: "Wie of wat wordt vertegenwoordigd door de vrouw in Leviticus 12, zij die hetzij een manlijk of een vrouwelijk kind baart?" Daarom Galaten 6 >>
Want noch besnijdenis is iets noch voorhuid, maar een
nieuwe schepping. En allen die volgens deze regel het spoor zullen houden,
vrede op hen en barmhartigheid; ja, op het Israël Gods.
Hier hebben we het antwoord: In de typologie van de Brief aan de Galaten vertegenwoordigt de vrouw het ware Israël van God.
Afgezien daarvan geeft de Brief verdere aanwijzingen voor die conclusie, vooral in hoofdstuk 4, waar het Israël van God aldus wordt geïdentificeerd:
Het Jeruzalem boven echter is vrij, hetwelk
is onze moeder. Want er staat geschreven: "Verheug je,
Onvruchtbare die niet baart; barst uit en roep, jij die geen barensweeën hebt,
want de kinderen van de Verlatene zijn talrijker dan van haar die de echtgenoot
heeft".
De apostel wijst er dus op dat christenen een "moeder" hebben, het Jeruzalem boven, duidelijk verwijzend naar Jesaja, hoofdstuk 54, waar Vrouwe Sion (Jeruzalem) in type verschijnt als de vrouw Sara, Abrahams geliefde vrouw die lang onvruchtbaar was, maar tenslotte toch beviel.
Door die zinnebeeldige Vrouw zal uiteindelijk het ware Israël van God worden voortgebracht, t.w. de twee bijbelse gemeenten in YHWH Elohims voornemen: de hemels christelijke en de aards Joodse Gemeente, die tezamen de nieuwe koninklijke priesterschap zullen vormen. En dat alles met de bedoeling om een zegen te worden voor de naties (Goyim) in het Millennium koninkrijk van Mashiach Yeshua.
In de Eerste eeuw begon Vrouwe Sion met het 'baren' van degenen van het Israël Gods die leden werden van de hemelse Gemeente, zoals de apostel Paulus die historische daad verwoordde: Verheug je, Onvruchtbare… Jullie nu, broeders, zijn naar [de wijze van] Isaäk kinderen van een belofte.
Maar, zoals we hierboven al aangeduid hebben, beantwoorden deze kinderen aan de zoon die [binnen de typologie van Leviticus] wordt voortgebracht en besneden moest worden op de 8ste dag, precies zoals Paulus het in Filippenzen 3 had uitgedrukt >> Want wij zijn de besnijdenis, die door de geest Gods dienstbaar zijn en roemen in Messias Jezus en niet in vlees vertrouwen stellen.
Om onze redenering volledig naar waarde te schatten, doen we er goed aan de context van Paulus’ schrijven te beschouwen. Op dit punt - de tegenbeeldige besnijdenis - fulmineerde de apostel namelijk tegen hen voor wie de Filippenzen speciaal op hun hoede moesten zijn: de Judaïsten, joodse mensen die beweerden christenen te zijn maar die eisten dat de gelovigen uit de Goyim (letterlijk) moesten worden besneden. Voor Paulus hielden dergelijke acties niets anders in dan verminking >>
Kijkt uit voor de honden, kijkt uit voor de slechte
arbeiders, kijkt uit voor de versnijdenis. Want wij zijn de besnijdenis, die door de geest Gods
dienstbaar zijn en roemen in Messias Jezus en niet in vlees vertrouwen stellen.
Die Joden hielden zich zogenaamd aan het Christendom, maar in werkelijkheid deden ze er alles aan om de nieuwe wijn in oude wijnzakken te bewaren (Lukas 5:37-39). Hun Christendom bleek niets meer te zijn dan een veredeld Jodendom.
Op dit punt zien we ook dat al heel vlug, in die vroege periode dat Vrouwe Sion begon te bevallen, er een breuk ontstond tussen de (echte) Christenen en de Joden die hun ware Mashiach niet volledig, of zelfs helemaal niet als zodanig accepteerden, en feitelijk niets anders wilden dan doorgaan in de Hagar-situatie onder de Wet, zoals trouwens ook onder goddelijke inspiratie door Paulus werd uitgedrukt:
De Hagar nu is een Sinaï berg in
Arabië, maar beantwoordt aan het Jeruzalem [van] thans,
want ze verkeert met haar kinderen in slavernij. Het Jeruzalem boven echter is
vrij, hetwelk is onze moeder.
Vanwege de Messiaskwestie gedroegen de Joden van de eerste eeuw zich over het algemeen vijandig tegenover de christenen, of het nu Joden of Heidenen waren, en juist daarom verwees Paulus regelmatig naar hen. Evenzo in de allegorie van Sara en Hagar:
Want er staat geschreven dat Abraham twee zonen had, één
uit de slavin en één uit de vrije. Maar die uit de slavin was inderdaad naar
het vlees verwekt; die uit de vrije echter door een belofte. Deze zaken zijn
tot een allegorie geworden; want deze [vrouwen]
vertegenwoordigen twee verbonden: één afkomstig van berg Sinaï verwekt tot
slavernij, hetwelk is Hagar.
De Hagar nu is een Sinaï berg in
Arabië, maar beantwoordt aan het Jeruzalem thans,
want ze verkeert met haar kinderen in slavernij ...
Jullie nu, broeders, zijn naar [de wijze van]
Isaäk kinderen van een belofte. Maar zoals destijds hij die naar het vlees
verwekt was, hem vervolgde die naar geest, zó ook nu. Maar wat zegt de Schrift?
"Verdrijf de slavin en haar zoon; want de zoon van de slavin zal geenszins erven met de zoon van de vrije".
Daarom, broeders, zijn wij geen kinderen van een slavin,
maar van de vrije (Gl 4:22-25, 28-31).
Evenzo, kort hierna [ in Eén Thessalonicenzen 2:14-16 ], schreef de apostel dienaangaande het volgende aan een gemeente die voornamelijk bestond uit gelovigen met een Heidense achtergrond:
Want jullie, broeders, werden navolgers van de gemeenten
van God die in Judea zijn in Messias Jezus, aangezien ook jullie dezelfde
dingen leden door de eigen stamgenoten zoals ook zij door de Joden, die zelfs
de Heer doodden, Jezus, en de profeten, en die ons verdreven [als beesten].
Zij behagen God niet en staan vijandig tegenover alle
mensen, ons verhinderend om tot de Heidenvolken te spreken opdat die gered
zouden worden; om voortdurend hun zonden voltallig te maken. Maar de toorn overviel hen uiteindelijk.
Wat hield dat alles in?
1.) In het algemeen, dat de Joden van de Eerste eeuw geen reiniging ervoeren aan het einde van de tegenbeeldige 40 dagen.
2.) Integendeel, de toorn van YHWH Elohim kwam over hen.
In Romeinen hoofdstuk 11 worden wij erover geïnformeerd dat ze voorlopig in hun staat van ongehoorzaamheid werden opgesloten. Terwijl de Heidengelovigen werden geënt op de olijfboom van het ware Israël Gods - die geworteld is in de Abrahamitische belofte - ervoeren de Joden die Yeshua afwezen precies het tegenovergestelde: als de oorspronkelijke en natuurlijke takken van die 'boom' werden ze weggebroken (Romeinen 11:17-32).
3.) Als resultaat van hun koppige houding jegens hun eigen Messias, werd de reiniging voor Israël als natie - op basis van het ware zondoffer - op een pijnlijke wijze uitgesteld naar een verre toekomst: Want ik wil niet, broeders, dat jullie onwetend zijn van dit geheimenis - opdat jullie niet volgens eigen inzicht bezig zijn - dat er voor een deel verharding over Israël kwam, totdat de volheid der Heidenvolken is binnengekomen (Rm 11:25).
Als ze een vrouwelijk kind baart
Hier verschijnt niet plotseling een andere vrouw! Integendeel!
Leviticus 12 impliceert veeleer dat dezelfde vrouw een mannelijk óf vrouwelijk kind baart.
In beide gevallen is zij het type van het Israël van God, maar in twee aspecten zoals hierboven uitvoerig werd beredeneerd.
Bijgevolg zal er wel degelijk voor etnisch Israël een herstel zijn; een terugkeer naar Gods gunst! En in Romeinen 11 vernemen we ook wanneer: Aan het einde van hun verharding!
25 Want
ik wil niet, broeders, dat jullie onwetend zijn van dit
geheimenis - opdat jullie niet volgens eigen inzicht bezig zijn - dat er voor
een deel verharding over Israël kwam, totdat de volheid der Heidenvolken is
binnengekomen.
26 En
zo zal heel Israël gered worden, zoals geschreven staat: De Verlosser zal uit
Sion komen, hij zal goddeloosheden van Jakob afwenden.
Ja, werkelijk! En dat tijdstip zal aanbreken wanneer de volle maat [volheid] der Heidenvolken door roeping de christelijke Gemeente is binnengegaan, het tegenbeeldige mannelijke kind van Leviticus 12.
Daarnaast zal een overblijfsel van Joden uiteindelijk toch nog tot een kennis van de ware feiten komen! Namelijk dat Yeshua van Nazareth toch – en uiteraard al eeuwenlang – de hun beloofde Messias is!
En omdat zij zich bijgevolg alsnog in geloof tot hem zullen keren, zullen zij – maar dan wel zoals altijd een Overblijfsel binnen Jeruzalem aards - de volmaakte reiniging ervaren. Het tegenbeeld van de 80 dagen voor het vrouwelijke kind zal dan werkelijkheid zijn geworden. De kracht van het ware offer zal zich tenslotte ook tot dát Overblijfsel uitstrekken!
Dat dit Jeruzalem aards in tegenbeeldige zin gelijkgesteld mag worden met het vrouwelijke kind, kan worden afgeleid uit de allegorie van Ezechiël 16, het hoofdstuk waarin YHWH Elohim uitwerkt hoe Israël als babymeisje in het open veld werd gevonden:
1 Het woord van
YHWH kwam tot mij:
2 Mensenkind, laat Jeruzalem zijn
gruweldaden weten,
3 en zeg: Zo zegt de Heer YHWH
tot Jeruzalem: Je oorsprong en je geboorte zijn uit het land van de Kanaänieten. Je vader was die Amoriet
en je moeder een Hethitische.
4 Wat je geboorte
betreft, op de dag dat je geboren werd, werd je navelstreng niet afgesneden,
werd je niet met water schoongewassen, werd je ook al niet met zout ingewreven,
en al helemaal niet in doeken gewikkeld.
5 Geen oog zag naar je om, om één van
die dingen uit medelijden bij je te doen. Je werd weggeworpen op het open veld
uit afschuw voor je leven op de dag dat je geboren werd.
6 Toen ik voorbij je kwam, zag ik je
trappelend in je bloed en ik zei tegen je in je bloed: Leef! Ja, ik zei tegen
je in je bloed: Leef!
7 Ik heb je even overvloedig gemaakt
als het gewas op het veld. Je groeide op, je werd groot en je kwam tot grote
schoonheid. Je borsten werden stevig, je haar groeide, maar je was naakt en
bloot.
8 Toen ik voorbij je kwam, zag ik je,
en zie, je tijd was de tijd voor de liefde. Zo spreidde ik
mijn vleugel over je uit en bedekte je naaktheid. Daarop zwoer ik je een
eed en ging een verbond met je aan [bij de Sinaï], spreekt de Heer YHWH, en zo werd je van mij.
Hier komen we dus bij de opwindende vraag: Hoe kan de verhouding 1:2 (vanwege 7:14 en 40:80) in de loop van de tijd worden gesitueerd?
Ons antwoord: Het jaar 55 AD (of 4057 Anno Mundi) lijkt het scharnierende jaar te zijn geworden. Waarom?
Omdat de apostel Paulus in de periode 50-52 AD tijdens zijn tweede zendingsreis maar liefst 18 maanden in de stad Korinthe doorbracht. In Handelingen 18:5-11 bracht Lukas daarover verslag uit:
Toen nu zowel Silas als
Timotheüs uit Macedonië kwamen, ging Paulus zich
intensief met het woord bezighouden, en hij gaf de Joden getuigenis om te
bewijzen dat Jezus de Messias is. Maar toen zij zich bleven verzetten en
schimpend bleven spreken, schudde hij zijn kleren uit en zei tot hen:
Jullie bloed zij op jullie hoofd. Ik ben rein. Van nu af zal ik
naar mensen uit de Heidevolken gaan… En
velen van de Korinthiërs die toehoorden, gingen geloven en werden
gedoopt. Door middel van een visioen zei de Heer bovendien ’s nachts
tot Paulus: Vrees niet, maar blijf spreken en zwijg niet, want ik ben met
je en geen mens zal je aanvallen om je schade te berokkenen, want ik heb
veel volk in deze stad. Hij bleef daar dan een jaar en zes maanden [de
periode 50-52 AD], terwijl hij onder hen het
woord van God onderwees.
Om de verhouding 1:2 te verduidelijken, is het raadzaam dat we ons ook verdiepen in het jaar 2084 AM, toen Abraham 75 jaar oud was. Waarom?
Welnu, 2084 AM is het jaar waarin YHWH Elohim de belofte bevestigde die hij eerder aan de patriarch had gedaan: En in jouw zaad zullen alle Goyim [Hebreeuws voor mensen van Heidense oorsprong] der aarde gezegend worden.
Bijgevolg ging YHWH bij die gelegenheid een plechtig, officieel Verbond aan met de patriarch, zoals blijkt uit de beschrijving in Genesis, hoofdstuk 15.
Uiteraard is daarbij ook nog de vraag aan de orde: Hoe wordt het jaar 2084 AM chronologisch verkregen? Het antwoord luidt: Door terug te tellen tot de schepping van Adam, die blijkbaar plaatsvond in het jaar 4004/4003 voor Christus.
Zie svp Anno Mundi Jaartelling.
Dus terwijl de oorsprong bij Abraham lag en bij het Verbond dat in het jaar 2084 AM met hem werd gesloten, bleek het jaar 4057 AM (55 AD) het jaar te zijn waarin het tegenbeeld van de 40 dagen duidelijk werd. Toen, in dat jaar, waren 1973 jaar verstreken sinds het verbond met Abraham werd bekrachtigd (4057 minus 2084).
Dat het vertrekpunt inderdaad 2084 AM moet zijn, werd
voor ons bevestigd in de Brief aan de Galaten.
Bewijzend dat het beslissende offer van Yeshua Mashiach een einde maakte
aan de offercultus volgens de inzettingen van de Torah,
vertelt de goddelijk geïnspireerde Paulus ons ook het volgende: Aangezien de Schrift voorzag dat
God de Heidenvolken tengevolge van geloof rechtvaardigt, maakte ze tevoren
goede tijdingen aan Abraham bekend: In jou zullen alle Heidenvolken gezegend
worden. Zodat zij die uit geloof [zijn]
gezegend worden met de gelovige Abraham…
Dat echter niemand bij
God wordt gerechtvaardigd binnen [de] Wet
[is] duidelijk: De rechtvaardige,
uit geloof zal hij leven. De Wet evenwel is niet uit geloof, maar hij die deze dingen deed
zal daardoor leven. De Messias kocht ons los van de vloek der Wet doordat hij
voor ons een vloek werd, want er staat geschreven: Vervloekt [is] een ieder die aan een hout hangt. Opdat de zegen van
Abraham in Messias Jezus tot de Heidenvolken zou komen, opdat wij de Belofte
van de geest door het geloof zouden ontvangen…
Want indien de erfenis uit [de] Wet [is], [is]
ze niet langer uit [de] Belofte. Aan Abraham echter heeft God door [de] Belofte zijn gunst
bewezen… Dit nu wil ik zeggen: Een wilsbeschikking die tevoren door God
rechtsgeldig was gemaakt, wordt door een Wet die na vier honderd en dertig jaar is
ontstaan niet krachteloos gemaakt om de Belofte teniet te doen (Galaten
3).
Tussen het Verbond en de Exodus, toen Israël de Torah
ontving (in 2514 AM), waren dus 430 jaar verstreken (2514 AM minus 430 = 2084
AM).
Uiteraard waren reeds vóór het jaar 55 AD personen uit het Heidendom de Christelijke Gemeente binnengekomen. Onder hen waren de Romeinse hoofdman Cornelius en de Ethiopische kamerheer. Toen Paulus en Barnabas echter aan hun eerste zendingsreis begonnen, werd de Heidenen massaal de gelegenheid geboden om tot geloof te komen en toegevoegd te worden aan de hemelse gemeente.
Vooral toen zij het Evangelie tot
het Heidenvolk in Lystra
brachten, werd duidelijk dat de Goyim (Heidenen) - na
zoveel eeuwen aan zichzelf te zijn overgelaten door YHWH Elohim bij
de Spraakverwarring - inderdaad in Gods gezichtsveld waren gekomen om
de boodschap omtrent redding te vernemen. Zoals
we lezen in Handelingen 14:16 >> In de afgelopen generaties heeft hij alle Heidenen
toegestaan hun eigen weg te gaan.
Zie de studie: Taalverwarring en de Zeven Tijden.
Vervolgens, in het jaar 49/50 AD (4052 AM), tijdens het apostelconvent in Jeruzalem - waarvan de details zijn opgetekend in Handelingen 15 - werd de situatie met betrekking tot de Heidengelovigen ernstig tegen het licht gehouden. De vraag diende zich aan >> Moesten zij zich aan de Mozaïsche wetgeving houden?
Een aanwezige meerderheid erkende dat YHWH Elohim toentertijd zijn aandacht reeds had verlegd naar de Heidenvolken om uit hen een volk voor zijn naam te nemen, en dat bijgevolg de last van de Torah hen niet zou moeten worden opgelegd. Desalniettemin werd toch besloten dat die Goyim-gelovigen zich moesten houden aan de zogenaamde 'Noachidische geboden'.
Dienovereenkomstig meldde Jakobus, Yeshua’s halfbroer, ongeveer 8 jaar later, in 57 AD, toen Paulus in Jeruzalem aankwam aan het einde van zijn derde zendingsreis, dat de Joodse gelovigen in Judea nog steeds vol ijver voor de Wet waren. (Handelingen 21).
In de tussentijd had Paulus echter intensief het Evangelie tot de Heidenen gepredikt en vanuit zijn Eerste brief aan de Korinthiërs - aan hen geschreven in het jaar 55 AD (4057 AM), wordt het heel duidelijk dat hij een hemelse bestemming voorhield voor hen die gelovigen waren in Mashiach Yeshua >>
47 De eerste mens [is] uit [de] aarde, stoffelijk,
de tweede mens uit [de] hemel.
48 Zoals
de stoffelijke, zodanig ook de stoffelijken;
en zoals de hemelse, zodanig ook de hemelsen.
49 En
evenals wij het beeld van de stoffelijke droegen, zullen wij ook het beeld van de hemelse dragen.
50 Dit zeg ik evenwel,
broeders: Vlees en bloed kunnen Gods koninkrijk niet beërven, noch beërft het
verderfelijke de onverderfelijkheid.
51 Zie! Ik vertel
jullie een geheimenis: Wij zullen niet allen ontslapen, maar allen zullen wij
veranderd worden,
52 in een ondeelbaar
moment, in een knippering van [het] oog, bij de laatste trompet. Want de
trompet zal klinken en de doden zullen onverderfelijk worden opgewekt en wij
zullen veranderd worden.
53 Want
dit verderfelijke moet onverderfelijkheid aandoen en dit
sterfelijke onsterfelijkheid aandoen.
54 Maar
zodra dit verderfelijke onverderfelijkheid aandoet, en
dit sterfelijke onsterfelijkheid aandoet, dan zal het woord geschieden dat
geschreven staat: De dood werd verzwolgen tot overwinning.
Rekening houdend met de verhouding 1:2, gebaseerd op de verlengde reinigingsprocedure voor een geboren dochter, d.i. van 40 naar 80 dagen, zullen de Joden (als natie) moeten wachten tot 2027/2028 AD (of 6030 AM) voordat de tegenbeeldige reiniging ook voor hen realiteit wordt (55 + 1973 = 2028 AD). Of, uitgedrukt in de Anno Mundi tijdrekening >> 4057 + 1973 = 6030 AM.
En die conclusie strookt volledig met andere goddelijke profetie omtrent Israëls voorziene herstel in Gods gunst, en zij bijvoorbeeld zullen ervaren wat Jeremia profeteerde: Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hun zonden niet langer gedenken (Jr 31:34).
Met al die feiten in gedachten, is het zeker geen toeval dat er aan het einde van de 70ste Jaarweek, in 6030 AM (2027/2028 AD), geestelijke reiniging voor Israël-aards zal plaatsvinden. Waarom?
Omdat Gods volk van oudsher dan de uitwerking zal ervaren van het Nieuwe Verbond dat met hun zal worden gesloten (Jeremia 31):
Zie! Er komen dagen, verzekering van YHWH, dat ik met het Huis van Israël en met het Huis van Juda een nieuw
verbond sluiten zal; niet één gelijk het
verbond dat ik met hun voorvaders heb gesloten op de dag dat ik hen bij de
hand vatte om hen uit het land Egypte te leiden, mijn verbond dat zij verbroken
hebben, terwijl ik hen als echtgenoot bezat.
Voorzeker, dit is het verbond dat ik
na die dagen met het Huis van Israël sluiten zal, spreekt YHWH: Ik zal mijn wet in hun binnenste geven en zal die in hun hart schrijven. Ik zal hun tot God zijn en zíj zullen mij tot volk
zijn.
Dan zullen zij niet meer een ieder zijn naaste en een ieder zijn broeder leren
door te zeggen: Ken YHWH, want zij allen zullen mij kennen, vanaf hun kleinste
tot hun grootste toe, spreekt YHWH. Want
ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hun zonde niet meer gedenken.
Zie de studie over Daniëls Jaarwekenprofetie.
Die studie maakt het aannemelijk dat halverwege de laatste 'Week' de Tijden van de Heidenen eindigen, of vervuld zullen worden , wat ook betekent dat het vertrappen van Jeruzalem ophoudt, een uitdrukking die ook verwijst naar de (her) schepping van het koninkrijk voor Israël (Lukas 21:20-24).
Maar nogmaals vestigen we de aandacht van de lezer vooral op de studie Taalverwarring en de Zeven Tijden.
Echter, al in een vroeg stadium begonnen sommige Heidengelovigen die beweerden christenen te zijn geworden, zich tegen de Joden te keren, ja, zich zelfs boven hen te verheffen, redenerend dat de ongelovige Joden gelijkgesteld konden worden met de takken welke YHWH Elohim had weggebroken van de Olijfboom.
En inderdaad, in zijn Brief aan de Romeinen - geschreven rond 56/57 AD – verwees de apostel Paulus in precies die zin naar die zinnebeeldige boom die zijn wortels heeft in het Abrahamitische verbond. Zijn uitleg ging echter vergezeld van zowel waarschuwingen als strenge vermaningen:
17 Als dan enige der takken werden weggebroken, maar jij, zijnde een wilde
olijf, daartussen werd geënt en mededeelhebber werd van de wortel der
vettigheid van de olijfboom,
18
verhovaardig je dan niet boven de takken. Maar indien
je je [toch]
boven [ze] verhovaardigt: Niet jij
draagt de wortel, maar de wortel jou.
19 Jij zult dan zeggen: Er werden takken weggebroken, opdat ik zou worden
geënt.
20 Juist! Wegens ongeloof werden zij weggebroken; jij echter staat door
het geloof. Zin niet op hoge dingen, maar vrees.
21 Want indien God de natuurlijke takken niet spaarde, zal hij wellicht
ook jou niet sparen.
22 Zie
dan Gods goedheid en strengheid; weliswaar strengheid over hen die vielen; over
jou echter Gods goedheid, wanneer je in de goedheid voortgaat. Anders zal ook jij
worden weggekapt.
23 En ook zij [afzonderlijke
Joodse mensen] zullen, wanneer zij niet voortgaan
in het ongeloof, geënt worden, want God is machtig hen wederom te enten.
24 Want indien jij werd weggekapt uit de van nature wilde olijfboom, en
tegen de natuur werd geënt op een gekweekte olijfboom, hoeveel te meer dezen
die naar de natuur geënt zullen worden op de eigen olijfboom.
25 Want
ik wil niet, broeders, dat jullie onwetend zijn van dit
geheimenis - opdat jullie niet volgens eigen inzicht bezig zijn - dat er voor
een deel verharding over Israël kwam, totdat de volheid der Heidenvolken is
binnengekomen.
26 En zo zal heel Israël [Yeshua’s hemelse Gemeentelichaam bestaande uit
Joden- en Heidengelovigen; alsook het Overblijfsel binnen Gods aardse Gemeente]
gered worden, zoals geschreven staat: De
Verlosser zal uit Sion komen, hij zal goddeloosheden van Jakob afwenden.
In de eeuwen die volgden, verhieven veel geestelijken binnen de [al vlug afvallige] Christenheid zich echter boven de weggekapte [Joodse] takken. En door die hooghartige behandeling van de ongelovige Joden plaatsten zij zichzelf op één lijn met de drie valse troosters van de man Job; hij die in zijn lijden een afbeelding werd van Israël als Elohims lijdende Ebed (dienaar).
In Job 2:11 worden Jobs valse troosters aan ons gepresenteerd met hun namen en oorsprong.
Let echter goed op hun numerieke waarden:
• De Temaniet Elifaz (643)
• Bildad de Suhiet (375)
• Zofar de Naämatiet (957).
Bij elkaar opgeteld een totale numerieke waarde van 1975.
Maar wat betekent dat resultaat in de context van ons onderzoek?
Wanneer zullen die valse 'vrienden' van Israël eindelijk ontmaskerd worden door YHWH Elohim Zelf? Zoals we lezen >>
Nadat YHWH deze woorden tot Job
gesproken had, sprak YHWH tot de Temaniet Elifaz: Mijn toorn is ontbrand tegen jou en tegen je beide
vrienden, want jullie hebben niet juist van mij gesproken zoals mijn knecht
Job. Neemt dan nu zeven stieren en zeven rammen en gaat naar mijn knecht Job en brengt ze voor jullie tot een brandoffer, en laat
mijn knecht Job voor jullie bidden, want slechts hem zal ik terwille zijn,
zodat ik jullie niet iets kwaads aandoe, omdat jullie niet recht van mij
gesproken hebben zoals mijn knecht Job (Job 42:7-8)
Wat een verrassende wending voor de zogenaamde 'christelijke' vrienden van Job / Israël !
Alleen door de tussenkomst van Elohims Ebed zullen er nog vooruitzichten voor hen zijn.
Dit betekent praktisch dat in de Eindtijd hun ware geestelijke toestand aan het licht zal komen.
Hun ontmaskering zal plaatsvinden op het moment van de opname van het ware Gemeentelichaam van Mashiach Jezus. Ze zullen dan ervaren dat ze achterblijven >>
Want de Heer zelf zal met een bevelend roepen, met een
stem van aartsengel en met een trompet Gods neerdalen vanaf hemel en de doden
in Messias zullen eerst opstaan. Daarop zullen wij, de levenden die
overblijven, tezamen met hen in wolken worden
weggerukt, de Heer tegemoet in de lucht; en zo zullen we altijd met Heer zijn (1Th 4:16-17).
Op solide Bijbelse gronden verwachten we dat die spectaculaire gebeurtenis zal plaatsvinden in 6023 AM (of 2022 AD).
En dan zullen ook precies 1975 jaar zijn verstreken sinds 47 AD (4048 AM), het jaar waarin Paulus en Barnabas hun vastberadenheid toonden om de Heidenen voortaan toe te spreken.
Tot de ongelovigen onder de Joden zei hij tenslotte volgens Handelingen 13:45-46 >>
Toen de Joden de menigten gewaar werden, werden zij met
jaloezie vervuld en zij gingen al wat door Paulus werd gezegd, op
lasterlijke wijze tegenspreken. Daarom zeiden Paulus en Barnabas,
terwijl zij met vrijmoedigheid spraken: Het was noodzakelijk dat het Woord Gods
eerst tot jullie werd gesproken. Aangezien jullie het
van je afstoten en jezelf het eeuwige leven niet
waardig oordeelt, ziet! wij keren ons tot de
Heidenvolken.
Als gevolg hiervan is Yeshua's Gemeentelichaam sindsdien voornamelijk gevormd uit gelovige Heidenen, maar vanaf het begin verschenen er ook zogenaamde ‘christenen’ onder hen die veeleer de geest leken te hebben van critici als Elifaz, Bildad en Zofar, wier totale getalswaarde 1975 is.
Opmerking:
Deze studie heeft veel verwantschap met de studie >>
Leviticus
hoofdstuk 12 - Welke
waarheden gaan schuil achter de reinigingsprocedures?
Hieronder zijn enkele kernachtige gedeelten overgenomen uit een goed gedocumenteerde en Bijbels onderbouwde visie die dateert uit de periode kort na de oprichting van de Joodse Staat in 1948 :
“ Een golf van geestdrift en ontroering voer door de harten van het Joodse volk bij het bekend worden van de proclamatie van 14 Mei 1948 in Tel Aviv. Te middernacht werd de Staat Israël in het leven geroepen. Een vrije, onafhankelijke Joodse staat in het oude vaderland! Wie had dat ooit kunnen geloven!
Zeker, de Joden hadden er reeds lang, eigenlijk de eeuwen door, altijd hoopvol naar uitgezien. Bij elke Pesachviering, ieder jaar opnieuw, hadden zij over de gehele wereld elkaar toegewenst: "Het volgend jaar in Jeruzalem." In Jeruzalem zelf aangevuld met de woorden: "maar in een vrij Jeruzalem!" Een onverwoestbaar optimisme had hen steeds doen blijven hopen, dat toch eens de lange ballingschap zou wijken voor de terugkeer.
Van 1880 af viel er een steeds toenemende beroering onder het Joodse volk waar te nemen. De moord op de tsaar Alexander II van Rusland deed een golf van Pogroms (Jodenmoorden) gaan over dat land. Van toen af begon de massale vlucht naar Amerika.
Maar uit diezelfde tijd dateren ook de eerste doelbewuste pogingen tot het vormen van de Joodse nederzetting in Palestina, teneinde het verlaten land te koloniseren. Nog voor het einde der eeuw had er een gebeurtenis plaats, waardoor de Joodse nationale verwachtingen een meer vaste vorm aannamen. De Weense journalist Theodor Herzl, ontsteld over de antisemitische ondergrond van het beruchte eerste Dreyfusproces te Parijs, publiceerde in 1896 zijn in visionaire trant geschreven boek "Der Judenstaat".
Dit had een geweldige uitwerking. Reeds het volgende jaar opende Herzl te Basel het eerste wereldcongres der Zionisten, dat als doel der Zionistische beweging stelde het scheppen van een publiekrechtelijk gewaarborgde woonplaats voor het Joodse volk in Palestina. Veel aandacht schonk de wereld daar vooreerst niet aan. Een Joodse staat in het door Turkije beheerste en door erosie en verwaarlozing zo onvruchtbaar geworden land leek al te zeer op een ijdel droombeeld, dat toch voor geen verwezenlijking ooit vatbaar zou zijn.
Herzl zelf had echter een vooruitziende blik.
En zo is dan inderdaad op 15 mei 1948 voor Joods besef een einde gekomen aan het derde galoeth, de derde ballingschap. Als eerste galoeth rekenen de Joden het verblijf der vaderen in Egypte. Het tweede was de Babylonische ballingschap. Het derde galoeth begon met de verwoesting van Jeruzalem door de Romeinen in het jaar 70 AD, en eindigde nu met de uitroeping van de staat Israël. Wagenwijd heeft deze jonge staat haar poorten voor de terugkerende zonen van het oude volk opengezet en bij duizenden stromen zij dagelijks toe. Zij hebben het gevoel van na lange en smartelijke omzwervingen eindelijk "thuis" gekomen te zijn, thuis in het eigen vaderland, thuis in het oude vertrouwde Erets Jisraël (land Israëls). Zij hopen op een gelukkiger toekomst, terwijl hun leiders dromen van een zegenrijke taak, een heilige roeping, die Israël alsnog te vervullen heeft tot heil van heel de mensheid.
In welk licht moeten wij dan echter de Staat Israël zien?
Als de Bijbel de terugkeer van Israël en zijn nationaal herstel in Palestina voorspeld heeft, terwijl toch de tegenwoordige terugkeer, omdat die in ongeloof geschiedt, niet de vervulling van die profetie kan zijn, hoe moeten wij dan over die terugkeer oordelen?
Het antwoord kan niet twijfelachtig zijn. De tegenwoordige terugkeer draagt Gods goedkeuring niet. Het herstel van de Joodse staat mag dan wel onder Gods toelating geschied zijn, maar is niet naar Gods wil. Het is niet alleen een terugkeer in ongeloof, maar ook in besliste ongehoorzaamheid, ja in opstand tegen God!
Want waarom is Israël uit zijn land verjaagd? Is dat alleen maar onder druk van bepaalde politieke omstandigheden geschied, of is het volk door God daaruit verdreven? De Bijbel licht ons daar voldoende over in. De verwoesting van Jeruzalem en de tempel en de wegvoering in het jaar 70 was Gods reactie op het verwerpen van de Messias en van het Evangelie, na de opstanding van de Heer hun door zijn apostelen gepredikt:
En de koning (= God) werd toornig, en hij zond zijn legers uit (de Romeinse soldaten) en verdelgde die moordenaars en stak hun stad (= Jeruzalem) in brand (Mt 22:7).
De Romeinse soldaten onder Titus, die Jeruzalem veroverden, de Joden uitmoordden, en de stad in brand staken, volbrachten dus, zonder het te weten, de wil van God.
De Hand, die eens Israël het land der vaderen uitdreef, is ook nu nog tegen hen uitgestrekt. Zij zal ook uitgestrekt blijven, totdat het zich bekeert en Messias Jezus als Verlosser aanvaardt. Het vijfmaal herhaalde woord van de profeet is ook heden van kracht: Om dit alles keert zijn toorn niet af, maar zijn hand is nog uitgestrekt. Js 5:25; 9:11, 16, 20; 10:4.
En nu wensen zij terug te keren naar Palestina, hun oude woonplaats. Erkennen, om welke reden zij van daar door God verjaagd werden, willen zij niet.
Reeds heeft een vreselijke ramp de Europese Joden getroffen. Miljoenen zijn vermoord. Dat is niet buiten God omgegaan! Gezien de feiten, kunnen wij gevoegelijk zeggen: Indien de Joden tijdig de "vrijstad" waren binnengegaan, indien zij Christenen waren geworden (d.w.z. de Messias als hun verlosser hadden aangenomen), dan zou hun in het algemeen dit lot bespaard zijn gebleven.
Op ontzettende wijze is gebleken, dat zij "buiten de vrijstad" niet veilig zijn. Dit is trouwens in de verlopen eeuwen telkens weer gebleken; elke Jodenpogrom, elke nieuwe moordpartij, was er het bewijs van! Doch wat nu, als zij het ook nog gaan wagen, naar hun oude huis en land terug te keren!?
Gods gedachten daaromtrent zijn overduidelijk. Als de doodslager zich buiten de grenzen van de vrijstad waagde, had de bloedwreker het volste recht, hem te doden.
=================================================
Tot zover deze verwijzing. Interessant is om te zien dat de auteur van dit stukje de situatie van de huidige Zionistische Joden die zich reeds in het land Israël hebben gevestigd en die aldus het voornemen van God trotseren, plaatst in het licht van het profetische beeld der toevluchtssteden uit Numeri hoofdstuk 35.
Als volk deelt etnisch Israël immers in de bloedschuld met betrekking tot de dood van haar Messias, hun voornaamste broeder, ja, hij die het eigenlijke Zelf van Israël is! Zie maar Petrus’ visie daarop in Handelingen 2:36 > Deze Jezus die jullie aan een paal hebben gehangen!
Gelukkig voor hen stelde Petrus naderhand volgens Handelingen 3:17 echter ook het volgende vast: En nu, broeders, ik weet dat jullie in onwetendheid hebben gehandeld, evenals jullie regeerders.
De Joden werd daarom toch de gelegenheid geboden bescherming te zoeken tegen de Bloedwreker in de tegenbeeldige toevluchtsstad door zich aldaar onder de hoede te plaatsen van de ware hogepriester Messias Jezus. Als natie heeft Israël dat tot nu toe nagelaten. Integendeel, velen van hen blijken zo vermetel om naar hun eigen gebied terug te keren vóór de dood van de hogepriester.
Numeri 35:28, 29.
Zie ook: De Toevluchtsstad in tegenbeeld
en vooral ook
-.-.-.-