Genesis 44/45/47 – Jozef en zijn broers
Zij gingen de stad uit. Zij waren nog niet
ver gekomen, toen Jozef tot de man die over zijn huis ging, zei: Sta op! Jaag
de mannen na, en gij moet hen inhalen en tot hen
zeggen: Waarom hebben jullie kwaad voor goed vergolden? GW 7172 is ook die van Ml 3:10 >> Brengt al de tienden in
de voorraadschuur, opdat er voedsel in mijn huis mag komen; en stelt mij
alstublieft daarin op de proef, heeft YHWH der legerscharen gezegd, of ik
voor jullie niet de sluizen van de hemel zal openen en werkelijk een zegen
over jullie zal uitgieten totdat er geen gebrek meer is. Hn 17:9 >> en pas nadat zij voldoende borgtocht van Jason
en de anderen hadden ontvangen, lieten zij hen gaan. Rm 6:3 >> Of weten jullie niet dat zovelen
die in Masjiach Yesua werden gedoopt, in zijn dood
werden gedoopt? |
||
Is dit niet het voorwerp waaruit mijn
meester drinkt en waarvan hij zich met grote bedrevenheid bedient om
voortekens te lezen? Het is een slechte daad die jullie bedreven
hebben. |
||
Tenslotte haalde hij
hen in en sprak deze woorden tot hen. |
GW 12663
≈≈ Mt 28:19 >> Gaat daarom en maakt leerlingen van mensen uit alle natiën,
hen dopende tot de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige
geest.
Naast de Vader en de Zoon wordt ook expliciet melding gemaakt van de Heilige geest. Kennelijk in deze context van Jozef een extra goddelijke aanwijzing dat de man die over Jozefs Huis ging in tegenbeeld de geest van God vertegenwoordigt.
Nu kon Jozef zich niet langer bedwingen voor allen die bij hem stonden. Daarom riep hij uit: Laat iedereen van mij weggaan! En er stond niemand anders bij hem toen Jozef zich aan zijn broers bekend maakte. |
||
Daarop verhief hij zijn stem met geween, zodat de Egyptenaren het te horen kregen en Farao’s Huis het te horen kreeg. |
||
Ten slotte zei Jozef tot zijn broers: Ik ben Jo̱zef. Leeft mijn vader nog? Maar zijn broers waren volstrekt niet in staat hem te antwoorden, want zij waren ontsteld wegens hem. |
GW 9020 ≈≈ 1Ko 15:34 >> Ontwaakt en wordt nuchter op een rechtvaardige manier en beoefent geen zonde, want sommigen hebben geen kennis van God. Ik spreek om jullie tot schaamte te bewegen.
Daarom zei Jozef tot zijn broers: Komt alsjeblieft dichter bij mij. Toen kwamen zij dichter bij hem. Vervolgens zei hij: Ik ben Jozef, jullie broer, die jullie naar Egypte hebben verkocht. |
||
Maar jullie moeten je nu niet diepbedroefd voelen en weest niet toornig op jezelf dat jullie mij hierheen hebben verkocht; want tot levensbehoud heeft God mij voor jullie uit gezonden. |
||
Want het is nu het tweede jaar van de hongersnood op aarde, en er komen nog vijf jaren waarin er geen ploegtijd of oogst zal zijn. |
GW 11359 ≈≈ Jh 12:31 >> Nu wordt er een oordeel aan deze wereld voltrokken; nu zal de heerser van deze wereld worden buitengeworpen.
Heel bijzonder dat deze GW verwijst naar Satan, de heerser van deze wereld, aangezien GW 359 ook precies die van Satan is! Het is bovendien ook de waarde die het verschil oplevert tussen Israël (541) en Jakob (182).
Zie de studie >> Jakob had ik lief maar Esau haatte ik (2).
In de bewuste nacht dat Jakob (182) met een mysterieuze ‘man’ worstelde had hij als het ware de GW van Satan (359) in zich opgenomen. Let wel, de geestelijke alter ego van zijn broer Esau, die hij op dat moment met grote vrees tegemoet reisde. Maar die vrees hoefde hij daarna, als Israël (541), niet meer te koesteren!
Waarom niet? Aangezien Jakob die nacht als het ware de GW 359 van Satan in zich had opgenomen maakte dit die goddeloze Tegenstander in zekere machteloos ten opzichte van Gods uitverkoren natie.
Maar ook 2Ko 1:14 heeft GW 11359 >> Evenals jullie ook ons erkenden - tot op zekere hoogte - dat wij jullie roem zijn, zoals ook jullie van ons in de dag van de Heer Yeshua.
Geen wonder dan ook dat de apostel Paulus in de Tweede Korinthebrief – in 2:11; 11:14 en 12:7 – verwijst naar Satan als Degene die hem voortdurend tegenstand bood in zijn bediening. Onmiddellijk bij de aanvang, in hoofdstuk 1, begint hij daarover uit te wijden.
Genesis 47
Zo kocht Jozef al het land van de Egyptenaren voor Farao,
want elk van de Egyptenaren verkocht zijn veld, omdat de hongersnood hen
stevig in zijn greep had gekregen; en het land werd van Farao. |
||
Wat het volk aangaat, hij verplaatste hen naar steden, van het ene
einde van het gebied van Egypte
tot het andere einde daarvan. |
||
Alleen het land van de
priesters kocht hij niet, want de rantsoenen voor de priesters [kwamen] van Farao en zij aten hun rantsoenen, die Farao hun
gaf. Daarom verkochten zij hun land niet. |
GW 13003 ≈≈ Mr 14:14 >> En waar hij ook naar binnen gaat, moeten jullie tot de heer des huizes zeggen: De Leraar zegt: Waar is het logeervertrek voor mij, waar ik met mijn leerlingen het Pascha kan eten?
Wat het volk aangaat, hij verplaatste hen naar steden, van het ene
einde van het gebied van Egypte
tot het andere einde daarvan. |
||
Alleen het land van de
priesters kocht hij niet, want de rantsoenen voor de priesters [kwamen] van Farao en zij aten hun rantsoenen, die Farao hun
gaf. Daarom verkochten zij hun land niet. |
GW 8049
≈≈ 2Kr 6:27 >> Moogt gíȷ́ dan
vanuit de hemel horen, en gij moet de zonde van uw
knechten, ja, van uw volk Israël, vergeven, want gij onderricht hen aangaande de
goede weg die zij dienen te bewandelen; en gij moet regen geven op uw land dat
gij uw volk als erfelijke bezitting hebt gegeven.